SI cc "S as cc cc 1 -~- •2ï s> Het vervolg van dit verslag, vindt uien in liet tweede blad, van uit nuuiuier. •v 2 4, om de algemeene voorwaarden te scheppen, waaronder ook voor dit deel des volks de ontwikkeling van zelfstandige kracht mogelijk wordt. Maar altijd blijve die zelfstandige kracht, de wakkerheid, de ijverige inspanning van de persoon, van den mensch zelf, het individu, de machtige hefboom. Het denkbeeld moet zoo krachtig mogelijk geweerd worden, dat de Staat in alles zou moetenin alles zou kunnen voorzien. Geen staast-socialis- m e, geen moederlijke staatszorg, ook geen maatschappij die zou gelijken op een alge meene rijkswerkinrichting. Wel door betere regeling de maatschappelijk zwakken gesteund, vooral de gelegenheid voor behoor lijke opleiding geopend, maar geen verzor ging, geen verpleging, geen algemeene bedeeling, geen voorziening in alle noo- den en behoeften. Vooral behoorlijke opleiding. Het Vak onderwijs voor Landbouw en Ambachts man eischt regeling en bevordering. Er moe ten komenteekenscholen, ambachtscholen; dat is de weg. Voor den landbouw is reeds de hand aan het werk geslagen door de proefstations en de vakscholen voor zuivel bereiding, boschbouw enz. Spr. wijst nog op een punt van landbouw in het bijzonder bevordering van Landbouw-Crediet Tot zijne verbazing heeft spr. het gemis van die zorg hooren noemen als plichtverzuim der Liberale Partij en dan roemde men de kleine landbouwbanken aan den Rhijn. Jaren geleden reeds heeft spr. er op gewezen. Maar in wat de Liberale Partij daarin zijn plicht zou verzuimd hebben, begrijpt spr. niet. Die inrichting in het buitenland was uitsluitend eigen initiatief en had met partij noch staat iets te maken. Vereenvoudiging van de rechtspraak en in voering eener administratieve rechtspraak tusschen de besturen en den burger staan terecht op een liberaal program. Het Vrijhandelstelsel mag de Liberale partij nimmer verloochenen. Voor Leerplicht heeft de Liberale partij zich reeds eenstemming verklaard. Aan de invoering van den Persoonlijken dienstplicht zijn wij reeds bezig. En wat moet er met het kiesrecht ge schieden De tegenwoordige Regeering is in gebreke gebleven het kiesrecht, dat voorloopig in de add. artt. der grondwet geregeld is, die blij vende, die betere regeling te geven, die de Voorloopige moet vervangen, en daarbij is uitbreiding der kiesbevoegdheid noodig. „Onlangs" zoo zeide spr. „schreef ik aan het Bond in dit district daarover het volgende A „Wat het kiesrecht betreft, is naar mijne meening uitbreiding der kiesbevoegdheid bin nen de perken der Grondwet volstrekt noo dig; al aanstonds om de schromelijke onge lijkheid, die thans in verschillende kies districten of gemeenten van hetzelfde kiesdis trict bestaat in de verhouding van het aan tal kiezers tot dat der ingezetenen. In het kiesdistrict Alkmaar b. v. zijn lO'/j, in vele gemeenten 11 x/2 percent van de ingezetenen kiezers, te Haarlem 6, te Amsterdam en te 's Gravenhage ruim 5, te Rotterdam 3 '/2 percentMaar er bestaat voor de uitbreiding der kiesbevoegdheid een nog veel gewichtiger reden. „Bij dat deel des volks, dat tot nog toe op de verkiezingen geen rechtstreekschen invloed heeft, is het vertrouwen op de volksvertegen woordiging, hetzij dan te recht of ten on rechte, aanmerkelijk verzwakt of geheel ver loren gegaan. Inderdaad kunnen volgens het bestaande kiesrecht de verkiezingen te veel worden beheerscht door de belangen der zoo genaamde bezittende klassen, en kan alzoo een vertegenwoordiging worden gekozen, waar bij die belangen te zwaar wegen of welke althans verdacht wordt bij haren arbeid op die belangen te sterk te letten. Dit is ontegen zeggelijk een kwaadmaar bij de uitbreiding der kiesbevoegdheid moet gezorgd worden dat niet een tegenovergesteld kwaad worde geboren, moet namelijk worden voor komen, dat het aantal kiezers zonder zelf standig oordeel en zonder eenige finantieele onafhankelijkheid zoo groot worde, dat het de andere zou kunnen overstemmen. Deze kiezers zouden de werktuigen worden in de handen van den eenen of anderen handigen bespeler van het klavier der volksconcsientie, van de geestelijkheid, van den volksredenaar die er geen bezwaar in ziet hun een gouden toekomst te beloven, of, zooals in Noord- Amerika werkelijk het geval is, van den kapitalist. Om een overheersching van dezen aard te voorkomen, schrijft de Grondwet voor, dat de kieswet de kenteekenenen van ge schiktheid en maatschappelijken welstand moet bepalen, waarvan iemand er althans één moet bezitten om kiezer te kunnen zijn. Men kan dus volgens de Grondwet met de uit breiding der kiesbevoegdheid zoover gaan en men behoort mijns inziens thans ook zoo ver te gaan als er eenig kenteeken van geschikt heid of maatschappelijken welstand te vinden is. „Op dit punt stem ik geheel in met den heer van Houtendie den 28 Januari 11. in de Tweede Kamer zich verklaarde „tegen te groote uitbreiding van het kiesrecht, na melijk de uitbreiding daarvan tot die klassen, waar de finantieele afhankelijkheid zoo groot wordt, dat langs een achterdeur de macht van het kapitaal wederom binnensluipt. Waar nu precies de grens ligt" zeide de heer Yan Houten verder „is eene quaestie van zoekenmaar theorie en ervaring beide leeren, dat het verleenen van het kiesrecht aan de laagste volksklassen gelijk staat met het ten troon verheffen van de macht van het kapitaal." „Gij ziet dus" zoo vervolgde spr. „dat het mijne meening is, dat invoering van Alge meen Stemrecht is buitengesloten, zoolang de grondwet de teekenen van geschiktheid en welstand voorschrijft. Wie toch Algem. Stem recht verlangt, moet aandringen op wijziging der grondwet. Met betrekking tot de hervormingen welke van de Liberale Partij geëischt worden, wijst spr. op hetgeen de Lib. Partij deed voor onze koloniënzelfs de heer Schaepman getuigde dat aan de Liberale Partij de eer toekomt, dat de koloniale politiek nu niet meer is zooveel mogelijk er van te halen, maar ze uitsluitend er op gericht is te handelen in het belang van den inlander. „Ziedaar" zeide spr. «een aantal onderwer pen van wetgeving genoemd, die naar spr. 's meening de Liberale Partij, wordt zij meer derheid, moet ter hand nemen. Dat alles niet tegelijk kan en ook niet in een tijdvak van vier jaren, zal iedereen beamen. In welke volgorde ze dan dienen ter hand genomen? Ook dat moet overgelaten worden aan het oordeel en het goed beleid van hen, die ge roepen zouden worden de leiding der regee ring in handen te nemen, en die daarbij on getwijfeld zullen letten op den eisch der tijden en de omstandigheden, en het onder ling overleg met de lib. partij waartoe zij behooren, niet zullen versmaden. Spr. dunkt dat de hervorming van het belastingstelsel het meeste dringt, en onder wijl zou de wijziging van het kiesrecht kun nen worden voorbereid, en voor de invoering van leerplicht en andere wenschelijke zaken gedaan kunnen worden, wat de hand vindt om te doen. Maar zal iemand zeggen dat klinkt nu wel heel fraai, doch wat baat het nu of dat alles al op een program staat. De vraag isgeeft de Liberale Partij waarborg, met grond te kunnen verwachten, dat zij er met ijver naar zal streven die verbeteringen en hervormingen aan Land en Volk te bezorgen? Door velen, die vroeger tot de liberale partij behoorden, en in verschillenden toon wordt tegenwoordig aan de liberale partij alle ver trouwen ontzegd en kort en goed verklaard, dat van haar geen noemenswaardige hervor mingen of verbeteringen te wachten zijn. Men wordt niet moede, in strijd met de feiten, te verzekeren, dat de liberale partij het bewind 40 jaren in handen heeft gehad, en men blijft beweren dat zij tijdens haar bestuur zoo goed als niets heeft tot stand gebracht. Moet spr. opnieuw in het licht stellen, hoe lang of liver hoe kort de de Liberale Partij werkelijk de leiding der zaken in handen heeft gehad en wat het land aan haar te danken heeft? Het is onuoodig, spr. heeft het vroeger uitvoerig gedaan, voor 3 en 2 jaar geleden. Toch wil spr. eenige feiten releveeren, want het zijn geen kleinigheden. Men heeft aan de Liberale Partij te dan ken: Het ware Constitutioneele koningsschap; een zeer parlementaire regeering met verantwoor delijke ministers handel en nijverheid vrij gemaakt afschaffing van scheepsrechten en de belasting op broodafschaffing der belas ting op varkensvleesch, op schapenvleesch, op turf en brandstoffen; afschaffing van alle plaatselijke accijnzen dan het „kleine wetje" van v. Houtentot wering van den kinder arbeid verder heeft de lib. partij medege werkt tot verbetering der wet ter beteugeling van overmatigen arbeid voorts de postspaar bank wijders hebben de lib. bewerkt dat in Nederland vrijheid van godsdienst en open baren eeredienst heerschtde vrijheid voor den werkman om zich te vereenigen en te vergaderen, ook tegen den zin van den werk gever en den patroon. Mij dunkt, vraagt spr., dat alles is toch nog wel de moeite waard. Het wordt eenmaal tijd, dat wij niet altijd blijven tobben en jammeren over het verleden. De Liberale partij heeft hare tekortkomingen als elk eerlijk man eerlijk beleden, maar dat belet haar niet het hoofd fier omhoog te houdendat dwingt haar niet voor eenige andere partij de oogen neer te slaan. "Wat de lib. partij heeft tot stand gebracht, ver dient niet de geringachting waarmee som migen daarover spreken, en velen, die nu zoo'n hoogen toon aanslaan, waren een tien tal jaren geleden niet vuriger dan de tamste liberalen. Spr. wijst nog op de Wet tot regeling van den arbeid door jeugdige personen en vrou wen. Toen die wet verscheen, is er ook weder met geringschatting over gesproken. Spr. had gaarne de wet nog scherper gemaakt, maar de meerderheid wilde anders. Doch daarom heeft de ander nog niet het recht om nu met geringschatting te spreken over het doen der Liberalen. Spr. beroept zich op het ge tuigenis ten deze van het lid der Tweede Kamer, den heer Mr. Kerdijk, die in 1889 na het tot stand komen dezer wet, in het Sociaal Weekblad er van zeide, dathij er toch dankbaar voor was en dat die wet op vele belangrijke punten door geen en kele Europeesche wet wordt geëvenaard en op andere punten met de Engelsche g e 1 ij k staat." Nog ééne zaak heeft spreker getroffen en is hem ten eenenmale onverklaarbaarhoe namelijk iemand, die bij de vorige verkiezin gen aan de Liberale Partij nog zijn vertrou wen schonk, thans kan wijfelen haar dat opnieuw te schenken. Wat is er dan na dien tijd gebeurd? Indien de Lib. Partij na de verkiezingen van Maart 1888 aan het bewind ware geko men en haar beheer dan op teleurstellingen was uitgeloopen, dan zou het begrijpelijk zijn, ja, dan was het wantrouwen gerechtvaardigd; maar zij is in de Tweede Kamer in de min derheid gebleven. Heeft zij misschien als minderheid haar plicht verzuimd Heeft de Lib. Partij de Regeering niet aangespoord en herinnerd aan hare toezeg gingen bij de stembus? Heeft zij nagelaten de Regeering te steunen, wanneer dan? Of heeft zij nagelaten de handelingen der Reg. af te keu ren Heeft zij niet de nalatigheid der Reg. in het licht gesteld en tot handelen aangespoord Heeft zij niet getracht het werk der Reg. te verbeteren en te doen wat de Regeering verzuimde? Bijv. bij de behandeling der Onderwijswet heeft de Liberale Partij alle verschil van vroeger ter zijde gezet en zich eenstemmig verklaard voor leerplicht. Zij gaf nog een voorbeeld van die eendracht bij de behande ling eener inkomstenbelasting met haar voor stel tot progressieve inkomstenbelasting (Borge- sius c. s.) Wat is er toen gebeurd? Toen hebben leden der Liberale Partij openlijk verklaard „ik zou den voorkeur geven aan een afzon derlijke belasting op het roerend goed, maar nu stem ik toch voor de inkomstenbelasting." Andere lib. leden zeiden„voor het rijk zou een algemeene verteringsbelasting beter zijn, maar wij laten ons idéé varen om nu deze wet tot stand te kunnen brengen," en met algemeene stemmen heeft de Liberale Partij zich verklaard voor een Inkomsten belasting. Doch de meerderheid der Kamer verwierp art. 1 dier wet en die ging daarmede van de baan. Wilt gij billijk zijn, klaagt dan niet altijd over te-kort-komingen van de L. Partij van vroegere jaren, maar let op haar houding gedurende de laatste drie jaren. De anti-libe ralen zijn beneden de meest bescheiden ver wachting gebleven. Hun beheer is op bittere teleurstelling uitgeloopen. Wat de Liberale Partij betreft, is er zelfs voor hem die vroeger twijfelde, alle reden om nu zijn ongeloof en wankelmoedigheid te laten varen en haar weer zijn volle ver trouwen te schenken. Yan haar alleen zijn onder de tegenwoordige omstandigheden de verbeteringen, de hervormingen te wachten, waarop spr. heden avond mocht wijzen en die spr. in gemoede gelooft, dat zij zijn in het belang van Land en Volk. Aan de Libe rale Partij worde de gelegenheid gegeven om ze voor te bereiden en in te voeren I )ebat. Do heer P. L. Tak van Bussum, is over de rede van den heer Mr. W. v. d. Kaag niet voldaan, en wel bij de belastinghervorming wil de heer v. d. K. progressieve inkomstenbelasting, doch spr. had niet gehoord of de heer v. d. K. ver langt eene kleine of eene sterke progressie. Omtrent de stemming over art. 1 der wet Borgesius c. s. heeft spr. hooren zeggen dat de Lib. Partij eenstemmig was, voor inkom sten-belasting, dus niets van progressie en daar de L. P. zich daarover niet heeft uitge laten, hangt dit nog in de lucht. Ten opzichte van de Sociale Wetgeving is de heer v. d. K. aan spr. niet meegevallen. Op het aanwijzen van veiligheidsmaatrege len kan de heer v. d. K. zich niet verheffen dat was zoo wat het zetten van hekjes, doch spr. vindt dat dit voor een politieke partij wel nuttig kan werken, maar voor het volk niet zoo bijzonder van belang was. Omtrent de Verzekeringen van pensioen had de heer v. d. K. verwezen naar den Werkgevers- bond, en indien de heer v. d. K. overtuigd is dat door particulier initiatief ooit voldoende verzekering is te verkrijgen, zoo gelooft spr. dat het doel der pensioenverzekering nog zoo pover is, dat daarop moeilijk valt te wachten. De verzekering van pensioen aan de werklie den is nog niet wat Spr. verstaat onder ar beiderscontract, in dien geest, dat de arbeider beter loon krijgt en ook kan zorgen dat hij, voor hij zoo oud is om gepensioneerd te worden, zijn lot ook iets beter wordt. De heer v. d. K. beriep zich op Thorbeckedie toch verklaarde dat de Staat zich dient te onthouden van al wat ligt buiten den kring der wet. Tan slotte het kies recht. Yolgens de formule van den heer v. Hou ten in. de Kamer, moet de uitbreiding zoo geregeld worden dat de macht van het ka pitaal de achterdeur niet inkomt; maar dan gelooft Spr. dat die uitbreiding zoo vaag, zoo beperkt mogelijk zal zijn, en daar ook de heer v. d. K. geen bepaalde meening heeft uitgesproken, meent Spr. te mogen veronder stellen dat de heer v. d. K. het kiesrecht niet op den voorgrond stelt. Spr. beweert dat de uitbreiding van het kiesrecht thans hoofdzaak is. Een jaar of wat geleden werd iemand, die zich voorstander verklaarde van Algemeen Kiesrecht met een medelijdend ge zicht aangekeken waarop de vraag te lezen stond: ben jij ook al een die aan die dwaasheden doet Hier ter plaatse zegt de lib. afgevaardigde te zijn voor uitbrei ding van kiesbevoegdheid binnen de gren zen der grondwet, en komen nu de Radica len aandragen met de kiesrechtverdediging, dan zegt de meest vooruitstrevende liberaal er zoo sterk mogelijk voor zijn, mits binnen de grenzen der grondwet. Spr. vertrouwt de libe ralen heeren, als zij in den Haag bijeen zijn niet en verwacht niet dat zij den geteekenden wissel zullen honoreeren. Het verleden der Liberale Partij strekt hem daarvoor ten bewijs. De L. P. is nu sedert 17 jaar overtuigd dat zij geen levenskracht bezit; spr. laat rusten de verdiensten van 1848-1865, dat zijn mooie dingen geweest, doch die zou elke partij gedaan hebben; maar in 1874 was de malaise is de Lib Partij. Toen heeft de groote Amsterdamsche Kiesvereeniging, „Burgerplicht" eene commissie benoemd en die commissie was de fine fieur der Lib. Partij om een onderzoek in stellen naar de malaise in de L. P. en toen werden in dat rapport als oorzaken daarvan opgegeven verdeeldheid in eigen boezem, verzwakking van het beginsel, gemis aan een hoofddoel en aan een ideaal, ontzenuwende onverschil ligheid, eindelooze discussiën, vasthouden aan eigen meening, enz. Aan de Lib. Partij ontbrak dus een groot doel en een ernstig program. Is de L. P. na '74 gebeterd? Maar dan kan spr. de verbetering niet vinden in de daad. Spr. wijst op de Kappeyniaansche fractie, die zich het karakter gaf van zeer geavanceerd te zijn, doch waarvan volgens spr. geen sikkepitje is te vinden. Op een goeien dag is die fractie uitgegaan als een nachtkaars. Hebben wij na 1886 bij de grondwetsherziening een aaneengeslo ten liberale partij gekregen NeenToen liep de L. P. aan den leiband van den minis ter Heemskerk en kroop in de schulp als Heemskerk met de zweep dreigde. Nu hebben wij de Liberale Lnie, die zal de hervor mingspartij zijn, en uit de verslagen van de L. U. dezer dagen hebben we gezien, dat zij niet durft zeggenalgemeen kiesrecht gaat voor alles. Thans is de kamer bezig de legerwet te behandelen, die de zeer zware lasten van het volk nog aanmerkelijk zal vermeerderen. De L. P. is overtuigd dat zij niet het volk vertegenwoordigt en zal nu toch mede beslis sen. In hetzelfde stelsel om de uitbreiding van het kiesrecht uit te stellen, wordt verklaard dat het mogelijk is dat leerplicht door de Kamer wordt aangenomen. Maar dan wordt er niet alleen een weldaad voor het volk verricht maar ook een zware last weder op het volk gelegd. Maar mag de Lib. Partij, als zij overtuigd is, dat zij niet het volk ver tegenwoordigt, dergelijke wetten helpen be vorderen Nu heeft de heer v. d. K. wel het lof lied gezongen der lib. partij, maar het loflied is hem niet vreemd. In de kamer zeide de heer v. d. K. in Februari LI. te wijzen op de partijformatie op politieke beginselen. Ge lijkheid van politiek inzicht? vraagt spr. Waar is die te vinden tusschen Gleichman en Kerdijk? De Lib. partij heeft nu eenmaal zich onmogelijk gemaakt, en steeds in een kringetje rondgegaan. Neen die eenheid in de L. P. waarron in het Manifest gerepL wordt, noemt spr. galgenhumor. De heer N. A Calisch van Amsterdam is de tweede in het debat en verklaart ook te behooren tot dat kleine groepje dat nu in het gansche land grooten aanhang krijgt, en dat het vertrouwen ontzegt aan een partij, die veel zegt en niets doet. Spr. heeft de rede van den heer v. d. Kaay aangehoord en als hij kiezer was in dit district, zou hij zeggen gij (v. d. K.) zijt mijn afgevaardigde nieL £'J behoort tot diegenen, die onder den naam van liberaal behoudend zijn. Spr. bestrijdt de meening als zou de heer v. d. K. voor uitbreiding van het kiesrecht zijn en, dan de houding van de laatste 3 jaren Neen, die voldeed spr. niet. Spr. be weerd» dat de heer v. d. Kaay heden avond een half uur had uitgewijd over de oude kwestie en het had doen voorkomen alsof er maar twee partijen waren de clericale en de liberale partij. Maar spr. is overtuigd dat de liberale partij evengoed van het staatstooneel verdwijnen zal als de clericale. Of is het eene vergissing van den heer v. d. K. dat hij van slechts twee partijen sprak Verder heeft de heer v. d. K. het anti- revolutionnair program aan critiek onderwor pen. Maar waartoe Het is in dit distirct niet de vraag, hoe of eene anti-revolutionnair er over denkt. Maar wel is het de vraag wat van het liberaal program te verwachten is. De heer v. d. K. zeide dat de partij ruimte in het program moet hebben. Dat vindt spr. juist ongelukkig, want die ruimte juist is de oorzaak van het wantrouwen. Neen, de puntjes moeten op de i's gezet worden. De Regeering kan niet handelen als de partijen het niet volkomen eens zijn, maar we staan, als de liberalen de meer derheid hebben, voor hetzelfde geval, met mannen als Hartog en Kerdijk die wel voor Algemeen kiesrecht en mannen als v. d. Kaag die het niet is, dan zal ook geene Regee ring het kunnen stellen met de Liberale partij. De heer v. d. K. wees op de belasting hervormingen van het program. Maar één vraag. Is dat program nu heden opgemaakt of bestond het zoo al jaren lang? Waar hebben de liberalen getoond zoo ver te willen? Van '55 en 65 moet men niet meer spreken, dat is al zoovele jaren geleden Bij de kwestie van sociale wetgeving gaf de heer v. d. K. aan elke partij een handje, begon met ze te willen helpen, maar wil den arbeider toch zelf zijn pensioen-late»- betalen. Gij (v. d. K.) ziet dus in dat de staat hier moet helpen; óf gij ziet het niet in. Maar zegt het dan ruiterlijk. Verder is het den heer v. d. K. dan onbe kend dat van 1838 af onze wet zegt, dat de werkgever op zijn woord geloofd wordt tegen over zijn arbeider? En door de Lib. partij is er nooit een poging gedaan om dat on recht uit den weg te ruimeu. Nu ja, zoo plotseling zeggen nu de Liberalen, dat zij dat willen veranderen. Als de heer v. d. Kaajj ook is de volks- vertegenwoordiger, dan vraagt spr. waarom de heer v. d. K. toen 11/2 jaar geleden het monopolie van den Bank werd behandeld en er werd voorgesteld dat monopolie maar voor 10 jaar in plaats van 15 jaar te ver leenen, ook tegen stemde. Toen werd door Domela Nieuwenhuis voorgesteld de Bank te naasten en er een staatsbank van te maken en toenstemde de heer v. d. Kaay ook daartegen. De Liberale Partij roept uit, dat haar hart warm klopt voor de landbouwbelangen. En wat wil zij? Wil zij regeling van het laud- bouwcontract, staatshulp, algemeen departe mentaal bestuur van landbouw? Het staat nergens. En die zaken toch zijn juist van belang. Spr. hecht weinig aan het Lib. progr. Ten opzichte van Leerplicht vraagt spr. hoe komt; dat nu de L. P. dit wil en in '78 wilde zij er niets van weten. Spr. beweert dat de liberalen er voor stemden omdat zij wel wisten dat zij de minderheid waren. Persoonlijke dienstplicht. Het is nu wel aardig van de Liberalen, te zeggen dat zij tegen plaatsvervanging zijn. Zijnnu de liberalen zoo eensklaps tot de overtuiging gekomen, dat de kazernes slecht zijn ingericht, nu hun zonen ook zullen moeten dienen En vroeger Kiesrecht. Als de afgevaardigde zegt, dat het vertrouwen der kiezers geschokt is, dan is spr. het met dezen eens, en meent dat het komt, omdat een klein deel van het volk kiest. Een eerste eisch is, dat de regeering door het volk moet vertrouwd kunnen wor den. En dat is thans niet het geval, omdat ze verkeerd gekozen wordt. Dat moet zoo spoedig mogelijk veranderd worden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1891 | | pagina 3