SI
cc
"S
as
cc
cc
1 -~-
•2ï
s>
Het vervolg van dit verslag, vindt
uien in liet tweede blad, van uit
nuuiuier.
•v
2
4,
om de algemeene voorwaarden te scheppen,
waaronder ook voor dit deel des volks de
ontwikkeling van zelfstandige kracht mogelijk
wordt.
Maar altijd blijve die zelfstandige kracht,
de wakkerheid, de ijverige inspanning van
de persoon, van den mensch zelf, het individu,
de machtige hefboom. Het denkbeeld moet
zoo krachtig mogelijk geweerd worden, dat
de Staat in alles zou moetenin alles zou
kunnen voorzien. Geen staast-socialis-
m e, geen moederlijke staatszorg, ook geen
maatschappij die zou gelijken op een alge
meene rijkswerkinrichting. Wel door
betere regeling de maatschappelijk zwakken
gesteund, vooral de gelegenheid voor behoor
lijke opleiding geopend, maar geen verzor
ging, geen verpleging, geen algemeene
bedeeling, geen voorziening in alle noo-
den en behoeften.
Vooral behoorlijke opleiding. Het Vak
onderwijs voor Landbouw en Ambachts
man eischt regeling en bevordering. Er moe
ten komenteekenscholen, ambachtscholen;
dat is de weg. Voor den landbouw is reeds
de hand aan het werk geslagen door de
proefstations en de vakscholen voor zuivel
bereiding, boschbouw enz. Spr. wijst nog op
een punt van landbouw in het bijzonder
bevordering van Landbouw-Crediet
Tot zijne verbazing heeft spr. het gemis
van die zorg hooren noemen als plichtverzuim
der Liberale Partij en dan roemde men de
kleine landbouwbanken aan den Rhijn. Jaren
geleden reeds heeft spr. er op gewezen. Maar
in wat de Liberale Partij daarin zijn plicht
zou verzuimd hebben, begrijpt spr. niet. Die
inrichting in het buitenland was uitsluitend
eigen initiatief en had met partij noch staat
iets te maken.
Vereenvoudiging van de rechtspraak en in
voering eener administratieve rechtspraak
tusschen de besturen en den burger staan
terecht op een liberaal program.
Het Vrijhandelstelsel mag de Liberale partij
nimmer verloochenen.
Voor Leerplicht heeft de Liberale partij
zich reeds eenstemming verklaard.
Aan de invoering van den Persoonlijken
dienstplicht zijn wij reeds bezig.
En wat moet er met het kiesrecht ge
schieden
De tegenwoordige Regeering is in gebreke
gebleven het kiesrecht, dat voorloopig in de
add. artt. der grondwet geregeld is, die blij
vende, die betere regeling te geven, die de
Voorloopige moet vervangen, en daarbij is
uitbreiding der kiesbevoegdheid noodig.
„Onlangs" zoo zeide spr. „schreef ik aan het
Bond in dit district daarover het volgende
A „Wat het kiesrecht betreft, is naar mijne
meening uitbreiding der kiesbevoegdheid bin
nen de perken der Grondwet volstrekt noo
dig; al aanstonds om de schromelijke onge
lijkheid, die thans in verschillende kies
districten of gemeenten van hetzelfde kiesdis
trict bestaat in de verhouding van het aan
tal kiezers tot dat der ingezetenen. In het
kiesdistrict Alkmaar b. v. zijn lO'/j, in vele
gemeenten 11 x/2 percent van de ingezetenen
kiezers, te Haarlem 6, te Amsterdam en te
's Gravenhage ruim 5, te Rotterdam 3 '/2
percentMaar er bestaat voor de uitbreiding
der kiesbevoegdheid een nog veel gewichtiger
reden.
„Bij dat deel des volks, dat tot nog toe op
de verkiezingen geen rechtstreekschen invloed
heeft, is het vertrouwen op de volksvertegen
woordiging, hetzij dan te recht of ten on
rechte, aanmerkelijk verzwakt of geheel ver
loren gegaan. Inderdaad kunnen volgens het
bestaande kiesrecht de verkiezingen te veel
worden beheerscht door de belangen der zoo
genaamde bezittende klassen, en kan alzoo
een vertegenwoordiging worden gekozen, waar
bij die belangen te zwaar wegen of welke
althans verdacht wordt bij haren arbeid op
die belangen te sterk te letten. Dit is ontegen
zeggelijk een kwaadmaar bij de uitbreiding
der kiesbevoegdheid moet gezorgd worden
dat niet een tegenovergesteld kwaad
worde geboren, moet namelijk worden voor
komen, dat het aantal kiezers zonder zelf
standig oordeel en zonder eenige finantieele
onafhankelijkheid zoo groot worde, dat het
de andere zou kunnen overstemmen. Deze
kiezers zouden de werktuigen worden in de
handen van den eenen of anderen handigen
bespeler van het klavier der volksconcsientie,
van de geestelijkheid, van den volksredenaar
die er geen bezwaar in ziet hun een gouden
toekomst te beloven, of, zooals in Noord-
Amerika werkelijk het geval is, van den
kapitalist. Om een overheersching van dezen
aard te voorkomen, schrijft de Grondwet voor,
dat de kieswet de kenteekenenen van ge
schiktheid en maatschappelijken welstand moet
bepalen, waarvan iemand er althans één
moet bezitten om kiezer te kunnen zijn. Men
kan dus volgens de Grondwet met de uit
breiding der kiesbevoegdheid zoover gaan
en men behoort mijns inziens thans ook zoo ver
te gaan als er eenig kenteeken van geschikt
heid of maatschappelijken welstand te vinden is.
„Op dit punt stem ik geheel in met den
heer van Houtendie den 28 Januari 11. in
de Tweede Kamer zich verklaarde „tegen
te groote uitbreiding van het kiesrecht, na
melijk de uitbreiding daarvan tot die klassen,
waar de finantieele afhankelijkheid zoo groot
wordt, dat langs een achterdeur de macht
van het kapitaal wederom binnensluipt. Waar
nu precies de grens ligt" zeide de heer
Yan Houten verder „is eene quaestie
van zoekenmaar theorie en ervaring beide
leeren, dat het verleenen van het kiesrecht
aan de laagste volksklassen gelijk staat met
het ten troon verheffen van de macht van
het kapitaal."
„Gij ziet dus" zoo vervolgde spr. „dat het
mijne meening is, dat invoering van Alge
meen Stemrecht is buitengesloten, zoolang de
grondwet de teekenen van geschiktheid en
welstand voorschrijft. Wie toch Algem. Stem
recht verlangt, moet aandringen op wijziging
der grondwet.
Met betrekking tot de hervormingen welke
van de Liberale Partij geëischt worden, wijst
spr. op hetgeen de Lib. Partij deed voor
onze koloniënzelfs de heer Schaepman getuigde
dat aan de Liberale Partij de eer toekomt,
dat de koloniale politiek nu niet meer is zooveel
mogelijk er van te halen, maar ze uitsluitend
er op gericht is te handelen in het belang
van den inlander.
„Ziedaar" zeide spr. «een aantal onderwer
pen van wetgeving genoemd, die naar spr. 's
meening de Liberale Partij, wordt zij meer
derheid, moet ter hand nemen.
Dat alles niet tegelijk kan en ook niet in
een tijdvak van vier jaren, zal iedereen
beamen. In welke volgorde ze dan dienen ter
hand genomen?
Ook dat moet overgelaten worden aan het
oordeel en het goed beleid van hen, die ge
roepen zouden worden de leiding der regee
ring in handen te nemen, en die daarbij on
getwijfeld zullen letten op den eisch der
tijden en de omstandigheden, en het onder
ling overleg met de lib. partij waartoe zij
behooren, niet zullen versmaden.
Spr. dunkt dat de hervorming van het
belastingstelsel het meeste dringt, en onder
wijl zou de wijziging van het kiesrecht kun
nen worden voorbereid, en voor de invoering
van leerplicht en andere wenschelijke zaken
gedaan kunnen worden, wat de hand vindt
om te doen.
Maar zal iemand zeggen dat klinkt
nu wel heel fraai, doch wat baat het nu of
dat alles al op een program staat. De vraag
isgeeft de Liberale Partij waarborg, met
grond te kunnen verwachten, dat zij er met
ijver naar zal streven die verbeteringen en
hervormingen aan Land en Volk te bezorgen?
Door velen, die vroeger tot de liberale partij
behoorden, en in verschillenden toon wordt
tegenwoordig aan de liberale partij alle ver
trouwen ontzegd en kort en goed verklaard,
dat van haar geen noemenswaardige hervor
mingen of verbeteringen te wachten zijn.
Men wordt niet moede, in strijd met de feiten,
te verzekeren, dat de liberale partij het bewind
40 jaren in handen heeft gehad, en men
blijft beweren dat zij tijdens haar bestuur
zoo goed als niets heeft tot stand gebracht.
Moet spr. opnieuw in het licht stellen, hoe
lang of liver hoe kort de de Liberale Partij
werkelijk de leiding der zaken in handen
heeft gehad en wat het land aan haar te
danken heeft? Het is onuoodig, spr. heeft
het vroeger uitvoerig gedaan, voor 3 en 2
jaar geleden. Toch wil spr. eenige feiten
releveeren, want het zijn geen kleinigheden.
Men heeft aan de Liberale Partij te dan
ken:
Het ware Constitutioneele koningsschap; een
zeer parlementaire regeering met verantwoor
delijke ministers handel en nijverheid vrij
gemaakt afschaffing van scheepsrechten en
de belasting op broodafschaffing der belas
ting op varkensvleesch, op schapenvleesch,
op turf en brandstoffen; afschaffing van alle
plaatselijke accijnzen dan het „kleine wetje"
van v. Houtentot wering van den kinder
arbeid verder heeft de lib. partij medege
werkt tot verbetering der wet ter beteugeling
van overmatigen arbeid voorts de postspaar
bank wijders hebben de lib. bewerkt dat in
Nederland vrijheid van godsdienst en open
baren eeredienst heerschtde vrijheid voor
den werkman om zich te vereenigen en te
vergaderen, ook tegen den zin van den werk
gever en den patroon. Mij dunkt, vraagt
spr., dat alles is toch nog wel de moeite
waard.
Het wordt eenmaal tijd, dat wij niet altijd
blijven tobben en jammeren over het verleden.
De Liberale partij heeft hare tekortkomingen
als elk eerlijk man eerlijk beleden, maar dat
belet haar niet het hoofd fier omhoog te
houdendat dwingt haar niet voor eenige
andere partij de oogen neer te slaan. "Wat
de lib. partij heeft tot stand gebracht, ver
dient niet de geringachting waarmee som
migen daarover spreken, en velen, die nu
zoo'n hoogen toon aanslaan, waren een tien
tal jaren geleden niet vuriger dan de tamste
liberalen.
Spr. wijst nog op de Wet tot regeling van
den arbeid door jeugdige personen en vrou
wen. Toen die wet verscheen, is er ook weder
met geringschatting over gesproken. Spr. had
gaarne de wet nog scherper gemaakt, maar
de meerderheid wilde anders. Doch daarom
heeft de ander nog niet het recht om nu
met geringschatting te spreken over het doen
der Liberalen. Spr. beroept zich op het ge
tuigenis ten deze van het lid der Tweede
Kamer, den heer Mr. Kerdijk, die in 1889
na het tot stand komen dezer wet, in het
Sociaal Weekblad er van zeide, dathij er
toch dankbaar voor was en dat die wet op
vele belangrijke punten door geen en
kele Europeesche wet wordt geëvenaard en
op andere punten met de Engelsche g e 1 ij k
staat."
Nog ééne zaak heeft spreker getroffen en
is hem ten eenenmale onverklaarbaarhoe
namelijk iemand, die bij de vorige verkiezin
gen aan de Liberale Partij nog zijn vertrou
wen schonk, thans kan wijfelen haar dat
opnieuw te schenken. Wat is er dan na dien
tijd gebeurd?
Indien de Lib. Partij na de verkiezingen
van Maart 1888 aan het bewind ware geko
men en haar beheer dan op teleurstellingen
was uitgeloopen, dan zou het begrijpelijk zijn,
ja, dan was het wantrouwen gerechtvaardigd;
maar zij is in de Tweede Kamer in de min
derheid gebleven. Heeft zij misschien als
minderheid haar plicht verzuimd
Heeft de Lib. Partij de Regeering niet
aangespoord en herinnerd aan hare toezeg
gingen bij de stembus? Heeft zij nagelaten
de Regeering te steunen, wanneer dan? Of heeft
zij nagelaten de handelingen der Reg. af te keu
ren Heeft zij niet de nalatigheid der Reg. in
het licht gesteld en tot handelen aangespoord
Heeft zij niet getracht het werk der Reg.
te verbeteren en te doen wat de Regeering
verzuimde?
Bijv. bij de behandeling der Onderwijswet
heeft de Liberale Partij alle verschil van
vroeger ter zijde gezet en zich eenstemmig
verklaard voor leerplicht. Zij gaf nog een
voorbeeld van die eendracht bij de behande
ling eener inkomstenbelasting met haar voor
stel tot progressieve inkomstenbelasting (Borge-
sius c. s.)
Wat is er toen gebeurd? Toen hebben
leden der Liberale Partij openlijk verklaard
„ik zou den voorkeur geven aan een afzon
derlijke belasting op het roerend goed, maar
nu stem ik toch voor de inkomstenbelasting."
Andere lib. leden zeiden„voor het rijk zou
een algemeene verteringsbelasting beter zijn,
maar wij laten ons idéé varen om nu deze
wet tot stand te kunnen brengen," en
met algemeene stemmen heeft de Liberale
Partij zich verklaard voor een Inkomsten
belasting. Doch de meerderheid der Kamer
verwierp art. 1 dier wet en die ging daarmede
van de baan.
Wilt gij billijk zijn, klaagt dan niet altijd
over te-kort-komingen van de L. Partij van
vroegere jaren, maar let op haar houding
gedurende de laatste drie jaren. De anti-libe
ralen zijn beneden de meest bescheiden ver
wachting gebleven. Hun beheer is op bittere
teleurstelling uitgeloopen.
Wat de Liberale Partij betreft, is er zelfs
voor hem die vroeger twijfelde, alle reden
om nu zijn ongeloof en wankelmoedigheid
te laten varen en haar weer zijn volle ver
trouwen te schenken. Yan haar alleen zijn
onder de tegenwoordige omstandigheden de
verbeteringen, de hervormingen te wachten,
waarop spr. heden avond mocht wijzen en
die spr. in gemoede gelooft, dat zij zijn in
het belang van Land en Volk. Aan de Libe
rale Partij worde de gelegenheid gegeven om
ze voor te bereiden en in te voeren
I )ebat.
Do heer P. L. Tak van Bussum, is over
de rede van den heer Mr. W. v. d. Kaag
niet voldaan, en wel
bij de belastinghervorming wil de heer v. d. K.
progressieve inkomstenbelasting, doch spr.
had niet gehoord of de heer v. d. K. ver
langt eene kleine of eene sterke progressie.
Omtrent de stemming over art. 1 der wet
Borgesius c. s. heeft spr. hooren zeggen dat
de Lib. Partij eenstemmig was, voor inkom
sten-belasting, dus niets van progressie en
daar de L. P. zich daarover niet heeft uitge
laten, hangt dit nog in de lucht.
Ten opzichte van de Sociale Wetgeving is
de heer v. d. K. aan spr. niet meegevallen.
Op het aanwijzen van veiligheidsmaatrege
len kan de heer v. d. K. zich niet verheffen
dat was zoo wat het zetten van hekjes,
doch spr. vindt dat dit voor een politieke
partij wel nuttig kan werken, maar voor het
volk niet zoo bijzonder van belang was.
Omtrent de Verzekeringen van pensioen had
de heer v. d. K. verwezen naar den Werkgevers-
bond, en indien de heer v. d. K. overtuigd is
dat door particulier initiatief ooit voldoende
verzekering is te verkrijgen, zoo gelooft spr.
dat het doel der pensioenverzekering nog zoo
pover is, dat daarop moeilijk valt te wachten.
De verzekering van pensioen aan de werklie
den is nog niet wat Spr. verstaat onder ar
beiderscontract, in dien geest, dat de arbeider
beter loon krijgt en ook kan zorgen dat hij, voor
hij zoo oud is om gepensioneerd te worden, zijn
lot ook iets beter wordt. De heer v. d. K. beriep
zich op Thorbeckedie toch verklaarde dat de
Staat zich dient te onthouden van al wat ligt
buiten den kring der wet. Tan slotte het kies
recht. Yolgens de formule van den heer v. Hou
ten in. de Kamer, moet de uitbreiding zoo
geregeld worden dat de macht van het ka
pitaal de achterdeur niet inkomt; maar dan
gelooft Spr. dat die uitbreiding zoo vaag, zoo
beperkt mogelijk zal zijn, en daar ook de
heer v. d. K. geen bepaalde meening heeft
uitgesproken, meent Spr. te mogen veronder
stellen dat de heer v. d. K. het kiesrecht
niet op den voorgrond stelt. Spr. beweert
dat de uitbreiding van het kiesrecht thans
hoofdzaak is. Een jaar of wat geleden werd
iemand, die zich voorstander verklaarde van
Algemeen Kiesrecht met een medelijdend ge
zicht aangekeken waarop de vraag te lezen
stond: ben jij ook al een die aan die
dwaasheden doet Hier ter plaatse zegt
de lib. afgevaardigde te zijn voor uitbrei
ding van kiesbevoegdheid binnen de gren
zen der grondwet, en komen nu de Radica
len aandragen met de kiesrechtverdediging,
dan zegt de meest vooruitstrevende liberaal er
zoo sterk mogelijk voor zijn, mits binnen de
grenzen der grondwet. Spr. vertrouwt de libe
ralen heeren, als zij in den Haag bijeen zijn
niet en verwacht niet dat zij den geteekenden
wissel zullen honoreeren. Het verleden der
Liberale Partij strekt hem daarvoor ten
bewijs.
De L. P. is nu sedert 17 jaar overtuigd
dat zij geen levenskracht bezit; spr. laat
rusten de verdiensten van 1848-1865, dat
zijn mooie dingen geweest, doch die zou
elke partij gedaan hebben; maar in 1874
was de malaise is de Lib Partij. Toen heeft
de groote Amsterdamsche Kiesvereeniging,
„Burgerplicht" eene commissie benoemd en
die commissie was de fine fieur der Lib.
Partij om een onderzoek in stellen naar
de malaise in de L. P. en toen werden in
dat rapport als oorzaken daarvan opgegeven
verdeeldheid in eigen boezem, verzwakking
van het beginsel, gemis aan een hoofddoel
en aan een ideaal, ontzenuwende onverschil
ligheid, eindelooze discussiën, vasthouden aan
eigen meening, enz.
Aan de Lib. Partij ontbrak dus een groot
doel en een ernstig program.
Is de L. P. na '74 gebeterd? Maar dan
kan spr. de verbetering niet vinden in de
daad. Spr. wijst op de Kappeyniaansche
fractie, die zich het karakter gaf van zeer
geavanceerd te zijn, doch waarvan volgens
spr. geen sikkepitje is te vinden. Op een
goeien dag is die fractie uitgegaan als een
nachtkaars. Hebben wij na 1886 bij de
grondwetsherziening een aaneengeslo
ten liberale partij gekregen NeenToen
liep de L. P. aan den leiband van den minis
ter Heemskerk en kroop in de schulp als
Heemskerk met de zweep dreigde. Nu
hebben wij de Liberale Lnie, die zal de hervor
mingspartij zijn, en uit de verslagen van de
L. U. dezer dagen hebben we gezien, dat
zij niet durft zeggenalgemeen kiesrecht
gaat voor alles.
Thans is de kamer bezig de legerwet te
behandelen, die de zeer zware lasten van
het volk nog aanmerkelijk zal vermeerderen.
De L. P. is overtuigd dat zij niet het volk
vertegenwoordigt en zal nu toch mede beslis
sen.
In hetzelfde stelsel om de uitbreiding van
het kiesrecht uit te stellen, wordt verklaard
dat het mogelijk is dat leerplicht door de
Kamer wordt aangenomen. Maar dan wordt
er niet alleen een weldaad voor het volk
verricht maar ook een zware last weder op
het volk gelegd. Maar mag de Lib. Partij,
als zij overtuigd is, dat zij niet het volk ver
tegenwoordigt, dergelijke wetten helpen be
vorderen
Nu heeft de heer v. d. K. wel het lof
lied gezongen der lib. partij, maar het loflied
is hem niet vreemd. In de kamer zeide de
heer v. d. K. in Februari LI. te wijzen op
de partijformatie op politieke beginselen. Ge
lijkheid van politiek inzicht? vraagt spr.
Waar is die te vinden tusschen Gleichman en
Kerdijk? De Lib. partij heeft nu eenmaal
zich onmogelijk gemaakt, en steeds in een
kringetje rondgegaan. Neen die eenheid in
de L. P. waarron in het Manifest gerepL
wordt, noemt spr. galgenhumor.
De heer N. A Calisch van Amsterdam
is de tweede in het debat en verklaart ook
te behooren tot dat kleine groepje dat nu in
het gansche land grooten aanhang krijgt, en
dat het vertrouwen ontzegt aan een partij,
die veel zegt en niets doet. Spr. heeft de
rede van den heer v. d. Kaay aangehoord
en als hij kiezer was in dit district, zou hij
zeggen gij (v. d. K.) zijt mijn afgevaardigde
nieL £'J behoort tot diegenen, die onder
den naam van liberaal behoudend zijn.
Spr. bestrijdt de meening als zou de heer
v. d. K. voor uitbreiding van het kiesrecht
zijn en, dan de houding van de laatste 3
jaren Neen, die voldeed spr. niet. Spr. be
weerd» dat de heer v. d. Kaay heden avond
een half uur had uitgewijd over de oude
kwestie en het had doen voorkomen alsof er
maar twee partijen waren de clericale en de
liberale partij. Maar spr. is overtuigd dat de
liberale partij evengoed van het staatstooneel
verdwijnen zal als de clericale. Of is het
eene vergissing van den heer v. d. K. dat
hij van slechts twee partijen sprak
Verder heeft de heer v. d. K. het anti-
revolutionnair program aan critiek onderwor
pen. Maar waartoe Het is in dit distirct niet
de vraag, hoe of eene anti-revolutionnair
er over denkt. Maar wel is het de vraag
wat van het liberaal program te verwachten
is. De heer v. d. K. zeide dat de partij
ruimte in het program moet hebben. Dat
vindt spr. juist ongelukkig, want die ruimte
juist is de oorzaak van het wantrouwen.
Neen, de puntjes moeten op de i's gezet
worden. De Regeering kan niet handelen
als de partijen het niet volkomen eens zijn,
maar we staan, als de liberalen de meer
derheid hebben, voor hetzelfde geval, met
mannen als Hartog en Kerdijk die wel voor
Algemeen kiesrecht en mannen als v. d. Kaag
die het niet is, dan zal ook geene Regee
ring het kunnen stellen met de Liberale partij.
De heer v. d. K. wees op de belasting
hervormingen van het program. Maar één
vraag. Is dat program nu heden opgemaakt
of bestond het zoo al jaren lang? Waar
hebben de liberalen getoond zoo ver te willen?
Van '55 en 65 moet men niet meer spreken,
dat is al zoovele jaren geleden
Bij de kwestie van sociale wetgeving gaf de
heer v. d. K. aan elke partij een handje,
begon met ze te willen helpen, maar wil
den arbeider toch zelf zijn pensioen-late»-
betalen. Gij (v. d. K.) ziet dus in dat de
staat hier moet helpen; óf gij ziet het niet
in. Maar zegt het dan ruiterlijk.
Verder is het den heer v. d. K. dan onbe
kend dat van 1838 af onze wet zegt, dat de
werkgever op zijn woord geloofd wordt tegen
over zijn arbeider? En door de Lib. partij
is er nooit een poging gedaan om dat on
recht uit den weg te ruimeu. Nu ja, zoo
plotseling zeggen nu de Liberalen, dat zij
dat willen veranderen.
Als de heer v. d. Kaajj ook is de volks-
vertegenwoordiger, dan vraagt spr. waarom
de heer v. d. K. toen 11/2 jaar geleden het
monopolie van den Bank werd behandeld
en er werd voorgesteld dat monopolie maar
voor 10 jaar in plaats van 15 jaar te ver
leenen, ook tegen stemde. Toen werd door
Domela Nieuwenhuis voorgesteld de Bank te
naasten en er een staatsbank van te maken
en toenstemde de heer v. d. Kaay ook
daartegen.
De Liberale Partij roept uit, dat haar hart
warm klopt voor de landbouwbelangen. En
wat wil zij? Wil zij regeling van het laud-
bouwcontract, staatshulp, algemeen departe
mentaal bestuur van landbouw? Het staat
nergens. En die zaken toch zijn juist van
belang. Spr. hecht weinig aan het Lib. progr.
Ten opzichte van Leerplicht vraagt spr.
hoe komt; dat nu de L. P. dit wil en in
'78 wilde zij er niets van weten. Spr. beweert
dat de liberalen er voor stemden omdat zij
wel wisten dat zij de minderheid waren.
Persoonlijke dienstplicht. Het is nu wel
aardig van de Liberalen, te zeggen dat zij
tegen plaatsvervanging zijn. Zijnnu de liberalen
zoo eensklaps tot de overtuiging gekomen,
dat de kazernes slecht zijn ingericht, nu
hun zonen ook zullen moeten dienen En
vroeger
Kiesrecht. Als de afgevaardigde zegt, dat
het vertrouwen der kiezers geschokt is, dan
is spr. het met dezen eens, en meent dat
het komt, omdat een klein deel van het volk
kiest. Een eerste eisch is, dat de regeering
door het volk moet vertrouwd kunnen wor
den. En dat is thans niet het geval, omdat
ze verkeerd gekozen wordt. Dat moet zoo
spoedig mogelijk veranderd worden.