Door de oplettendheid van den machinist
is, naar men meldt te Znidbroek een groot
onheil voorkomen. De trein van Groningen
kwam aanstoomen toen, naar men zegt, de brng
was afgeschoven. Gelukkig wisl genoemde amb
tenaar nog bijtijds den trein tot staan te
brrngen.
Te Sliedrecht ontstond gisteren brand in
eene woning aan den Stationsweg, doordien de
kleederen der bewoonster, wed. v. M., bij het
naar bed gaan in braud raakten. Vrij spoedig
was er hulp aanwezig, doch te last. De vlammen
hadden zich aan het ledikant medegedeeld, en
nu stond alles spoedig in lichte laaie. De
braudweer was spoedig ter plaatste en weldra
den brand meester. Men vond het lijk. der on
gelukkige geheel verkoold.
Dezer dagen had te Mierlo (Hout) op
Gasthuis bij den landbouwer P. KI. een droev ig
ongeluk plaats. De beide jongste zoontjes KI.
waren bezig den grooten trek— en karnhond
los te maken, om klaver en voeder te haleu.
Eensklaps ontsnapt hij aan de hand des oud
sten en vliegt op den jonsten, Wouter genaamd,
aan. Dezen werpt hij omver, bijt hem in het
aangezicht, enz. Op het geschreeuw der jongens
komen moeder en dochter toesnellen (de overige
huisgenooten waren aan den steenoven), doch
zij kunnen het woedendende beest niet van het
arme knaapje verwijderen en wentelen met hond
en al over den grond. Daarna komt de buur
man A. C., een oom van Wouter. Deze pikt
den hond bij den halsband, en door hem als 't
ware te wurgen, wordt hij het als razende dier
meester, dat wegloopt. Droevig is de aanblik
van 't erg gewonde en doodelijk verschrikte
kuaapje; hij is letterlijk onkenbaar door wonden
en bloed. Aan voor- en achterhoofd, aan neus,
oogen, wangen en oor is hij deerlijk gekwetst;
en als oom niet tusschenbeide gekomen was,
dan zou 't knaapje een lijk zijn. Dadelijk reed
men naar der. geneesheer te Helmond, en al
daar wordt het jongentje nu in 't Liefdegesticht
verpleegd.
Uit Borger en omstreken vertrokken dit
jaar weer tal van arbeiders naar Noord—Holland
ten einde er den hooioogst te helpen bewerken.
Ofschoon het aanbod van arbeiders dit jaar
verre de vraag overtrof, en er alzoo voor vele
vreemdelingen geen werk te bekomen was,
vinden die uit die streken er nog allen werk
bij eene tamelijke verdienste. De meesten hebben
er dan ook hunne vaste werkgevers, die zij
sinds eenige jaren helpen, en bij wie zij vast
geld verdienen, waaidoor zij voor de schade
van lage arbeidsloonen gevrijwaard zijn. Een
gedeelte der ardeiders is, na aldaar ongeveer
vier weken te hebben doorgebracht, teruggekeerd;
anderen blijven er nog een paar weken door
werken. Door de verdiensten in Noord-llollanc
is menig arbeider in staat gesteld, gedurende de
wintermaanden in zijne behoeften te voorzien.
Naar men meldt is de heer Noordtzij
te Kampen van plan, in September voor het
Kamerlidmaatschap te bedanken, teneinde aan
eea der tegenwoordige ministers Lobman of
Mackay, zoo zij moebten altreden, gelegenheid
te geven als Kamerlid zitting te nemen.
Burgemeester (bij een moeijelijk voorstel).
En zijn de heeren 't eindelijk eens met de
schikkingen, die burg. en weth. wenschen te
treffen?
Secretaris (tevens schenker). Drinken alle
heeren bitter
Leden. Ja. ja. jal
Burgemeester. Dan, mijne heeren, is het voor
stel met algemene stemming aangenomen en
kunnen we overgaan tot het volgende punt
der agenda.
De lGjarig zoon van den slager H., te
Leur bij Breda, ging deze week,vergezeld van
een 10 jarig jongetje, dat op de wal bleef zitten,
in de haven zwemmen. Op verzoek van een
paar boeren, die met de hooikar voorbij reden
wilde hij overzwemmen, maar zonk in het
midden in de diepte weg. De boeren reden huns
weegs; een in de nabijheid werkend man, door
het kameraadje ter hulp geroepen, wilde zich
nist wagen en de arme jongen veidronk.
Eenige ©ogenblikken later werd hij door moedi
ger handen levenloos opgehaald.
In 't Oog -in-'l-Zeilstraatje te 's-Hage is
Zaterdagavond een 1-jarig jongentje dat aan
slaapziekte (nona) leed, na 8 dagen ach
tereen geslapen te hebben, aan de gevolgen over
leden.
Gemengd .Nieuws.
Waar moet dat heen? vraagt het
Rad. Weekbl. De Berliner Lokal Anzeiger
bevatte de volgende beschrijvingWie den
omvang der tegenwoordige stijgende ellende
wil kennen, behoeft maar eens de groote Eer
lij *c ae markt te bezoeken, waar bleeke, uitge
teerde ktndereD, wien de honger op 't gezicht
te lezen staat, van het eene naar het andere
stalletje sluipen, om „een paar aarJappelen'
te b -delen. Vooral tegen het eind der mirkt,
als er groote opruiming wordt gehouden van
de overblijfselen nit korven en manden, dan is
het een ware jacht op iederen aardappel, die
op den grond valt. Kinderen en ook grooteren
verdriugen elksnder en het regent slagen en
stompen. Het samengeveegde vuil wordt nauw
keurig doorzocht en half verrotte groenten
worden als buit medegenomen. Dingen, die men
anders niet aanziet in dezen tijd, worden met
groote zorg opgezocht en gegeten, zelfs kleine
beenderen, die van de stalletjes der slagers
afvallen.
Eeiis werd een klein meisje betrapt, toen
zij drie aardappelen gestolen had. De bestolen
koopvrouw vroeg „Je hebt zeker honger
„Ja* antwoordde de kleine bevend „wij
heblrcn sinds gisteren geen brood in huis.*
„Wat dcet je vader?' Wever'. „Wat
doet je moeder „Die is franjemaakster.'
„Heb je nog veel zusters „Ja, wel vier.»
„Nn houd dan je schort maar op, hier heb
je dan een maal aardappelen.
„De kleinhandelaars zien den winter met
groote zorg tegemoet. Zij hebben bijna zonder
uitzondering een groot aantal klanten, die iu
den winter, als er geen werk is, op crediet
moeten koopen, wat in den regel hun wordt
toegestaan, met het oog op hun soliditeit. In
den zomer worden de schulden prompt betaald.
Met dezen zomer is het echter anders. Tengevol
ge van den hoogen prijs van alle levensmiddelen,
kunnen de lieden absoluut niets overhouden om
hun schulden te betalen. Meer crediet kunnen
zij echter onmogelijk krijgen, daar de kleiue
handelaars over te kleine middelen beschikken.
Wat moet dat met den aanstaanden winter
geven 1
In Tyrol is dezer dagen een der zijden
van een gletscher—meer plotseling onder den
waterdruk bezweken, en de Weener bladen
bevatten uitvoerige beschrijvingen van de door
dit ongeval aangerichte schade. Dit meer lag
niet veel lager dan de Ortler Spitz en ontlastte
zich in den bovenloop van de Etsch. De
Alpen-vallei aan den voet van den Ortler is
bekend onder den naam van het Martell—dall.
Kort, vóór 9 uur 's morgens zagen sommige
menschen water door den glelscherrauur sijpelen,
die aan de dalzijde het meer insloot. Voor een
ongeluk vreezende loste men schoten en ontstak
men vuren van nat hont, opdat de rook de
aandacht zou trekken ook zond men knapen
naar beneden in het dal om de landlieden te
waarschuwen voor hetgeen misschien gebeuren
zon.
Te Gand, bijna 3 uren gaans beneden het
meer, weid om -1 uur 's namiddags opgemerkt,
dat het water van de Plima, den stroom, die
het dal in de lengte doorloopt, snel stijgende
was, terwijl men boven aan de oevers van het
meer waarnam, dat dit in steeds versnellende
mate leegliep. Plotseling doch verscheidene uren
na de eerste dreigende teekenen, verbrak het
water deu tegenhoudende» muur, wierp reus
achtig groote ijsblokken voor zich uit, alsof
het kleine stukjes hont waren en stortte in het
dal naar beneden. Het geraas, waarmede dit ge
paard ging, wordt beschreven als een schrik
aanjagend, aanhoudend gebrul en kon nog vele
mijlen benedenwaarts worden gehoordboven
dit geraas nit meende meu van tijd tot tijd
ontploffingen te hooren, vermoedelijk door achter
eenvolgende gedeeltelijke verbrokkelingen van
den ijsmuar.
De inwoners te Gand gingen na het ontvan
gen der eerste waarschuwingen hunne goederen
van waarde naar hooger terrein overbrengen,
doch waren met huu toebereidselen uiet gereed,
toen de vloedgolf hen bereikte. In drie takken
verdeeld, sleepte hij alle huizen van het dorp
weg. Nog geen uur te voren gaven twee
voorname inwoners van het dorp een diner in
de dorpsherberg en wisten zich met hunne
gasten nog slechts bezwaarlijk te reddeu. Het
dal is over eene lengte van 20 mijleu in eene
wildernis van modder en vernielde overblijf
selen van allerlei soort veranderd. Alle wegen
en paden zijn verdwenen, zoodat aanvankelijk
alle gemeenschap met de buitenwereld was
afgesneden. Binnen een afstand van 22 mijlen
waren 20 bruggen vernield. Eenige uren later
bezweek ook het onderste gedeelte van den
ijsmuur, en dit werd door eene nieuwe over
strooming gevolgd, die evenwel geen kwaad
meer kon doen, omdat de verwoesting reeds
door den eersten stortvloed was voltooid. Alle
gebouwen en in het algemeen alles wat zich
boven den grond verhief, was weggevaagd,
want de vloed had drie men lang met volle
kracht aangehouden. Een enkele kersenboom
stak boven de algemeeoe verwoesting nit, als
het ware de veicieliug van alle menschenwerk
ten spot.
Op eene enkele plaats was het mogelijk
geweest het stijgen en vallen van het water
te meteD, namelijk in de sluis van eene molen
beek, en daar had men bevonden, dat tosschen
's namiddags half vier en half zeven het water
tien meters steeg en 11 meters viel. Yau
menschen, die hierbij omgekomen zijn, wordt
niet gemeld gelukkig had het geheele Datuur-
verschijnsel bij daglicht plaats.
De cholera brak uit onder de E/yptische
pelgrims te Mekka. Ook in Abessinië heerscht
de ziekte.
Op Malta moeten de Engelsche schepen,
komende uit de besmette streken, quarantaiue
houden.
Uit Constantinopel wordt aan „the Times»
gemeld, dat er onregelmatigheden in de boekhou
ding en een tekort in de kas ontdekt zijn bij
den gezondheidsraad, waardoor misschien afbreuk
kan worden gedaan aan de maatregelen tegen de
cholera, liet ondoeltreffende van den Gezondheids
raad zal eerstdaags behandeld worden op het
hygiënisch congres te Louden.
In Griekenland, zijn rijke petroleum-
bronnen ontdekt.
Zondag avond meldde zich bij een poli
tie—bureau te Brnssel een keurig gekleed heer
aan en verzocht wat eten. Hij verklaarde de
laatste te zijn van een deftig Amerikaansch
gelacht en in een jaar lijds 450.000 gulden
verspeeld te hebben. Hij had niets meer.
Dat zal den grappenmaker
opbreken. Te Sorau, in Duitschland, be
staat eene vrouwenvereeniging en de dames-
kden haddeu besloten, Zondag per rijtuig een
uitstapje naar Sagan te maken; heeren moch
ten natuurlijk niet van de partij zijn.
De dames huurden een omnibus en werden
er door haar mannes in gepakt, die daarop troost
gingen zoeken bij een potje bier, en de tocht
ving aan. Overal zag men op den straatweg,
als de omnibus voorbij reed, lachende gezichten
en hoorde men vroolijke uitroepen en te Sagan
ontstond onder de bewoners uitgelaten plezier.
De jonge vrouwen beschouwden dat alles als
eene hulde aan haar jeugd en schoonheid ge
bracht en gevoelden zich zeer gestreeld.
Op de markt, waar men uitstapte, werd de
zaak echter opgehelderd. Een van de dames
zag namelijk een plakaat aan den wagen, met
het opschriftEen lading oude theetantes uit
Sorau 1
Toen alle passagieressen uit haar bezwijming
waren bijgekomen, overlaadden zij den koetsier
met verwijten; wel zwoer de man bij hoog en
laag dat hij van niets wist, maar ten slotte
werd hij zoo in het nauw gebracht, dat hij
bekende dat de echtgenoot van een der dames,
een bekende grappenmaker, de aardigheid had
uitgehaald.
Dadelijk belegden de dames krijgsraad en
besloten werd, dat de boosdoener op een
krachtig bedsermoen zou worden onthaald en
dat hij de vrij aanzienlijke reiskosten moet
betalen. Zijne echtgenoote werd belast met de
voltrekking dier straf. Die arme mail!
In het bekende lied „Das ist der Tag des
Herrn,* komt een solo voor, beginnende met de
woordeü: Ich bin allein auf weiter Flur, bij
welk laatste woord de tribune (in bedoelde
anecdote) ineenzakte en de tenor, die den solo
zong, werkelijk alleen stond op deu(voorgrond,
terwijl de muzikanten en andere zangers in
de diepte waren verdwenen.
Een waardig tegenhanger hiervan werd dezer
dagen te Harlingen geleverd.
Er zou eeu verkooping gehouden worden van
den inbond van een verfwinkel. Het stuk zou
worden afgespeeld in den winkel zelf. Nauwelijks
heeft de afslager het eerste stuk gepresenteerd
en is er op geboden of eenmaal ander
maal te derde maal daar wijkt de
vloer en deurwaarder, afslager, kooplustigen en
verfwaren verdwijnen in den kelder. Ieder klau-
tert zoo goed mogelijk weder naar boven, enke
len getooid met alle kleuren van den regenboog.
L it Cherekees, in Iowa, worden zware
overstroomir.gen gemeld, waardoor de geheele
oogst eu vele huizen en bruggen verwoest zijn.
A ele dorpen liepen onder, zoodat de bewoners
door de vlocht het leven moesten redden.
In de proviucie Meury, Tennesse, heeft eene
vouw vau dertig jaar, vermoedelijk in een vlaag
van waanzin, eerst hare drie kinderen eu ver
volgens zichzelve met een geweer doodgeschoten.
In een achtergelaten brief aan haren man
schreef zij, zich gelukkig te achten met hare
kinderen ten hemel te gaan. Zij had het eerst
te vergeefs met laudanum beproefd.
Ellendige dood. Maandag werden
te Iuzago, bij Milaan, acht personen door een
dollen ezel gebeten, waarvan vijf, hoewel zij
dadelijk volgens de methode van Pasteur be
handeld werden, nog dienzelfden dag, onder
vreeselijke pijnen en verschijnselen van dolheid
stierven. De ezel was, ongeveer een maand
geleden, door een dollen hond gebeten.
De bij honden vrij vaak voorkomende dol
heid, zegt een Doitsch blad, komt veel zeld
zamer, maar met veel vreeselijker verschijnse
len, bij paarden, runderen, katten en varkens
voor. Bij het paard begiut de ziekte, evenals
bij den hond, met treurigheid en vrees voor
water; later bijt het paard zichzelf, een scherp
vocht sijpelt nit den bek en na woeste spron
gen en dausen, sterft het gewoonlijk onder
stuiptrekkingen en krampen.
Bij de runderen zijn de verschijnselen nog
veel ontzetteuder. Die dieren laten een heesch
gebrul hooren en rennen woedend tegen elke
h niemis aan; dan zwelt de huik op en het
dier sterft. Merkwaardig is 't, dat een dol
geworden rund niet zoozeer met de hoorns
tracht te stooten, maar eerder te bijten.
Varkens die aan watervrees lijden, zijn bij
zonder gevaarlijk door de zucht, dadelijk naar
iedereen te bijten, die zich in hun nabijhei l
waagt. Zij sterven gewoonlijk eerst den zeven-
deu dag.
Van particuliere zijde wordt aan de Tijd
medegedeeld
Een ooggetuige uit het Klein Seminarie, St.-
Eugène, bij Algiers, verhaalt ons, dat, toen hij
eenige dagen geleden voor het eerst een sirocco
(heete wind) bijwoonde, het hem was alsof hij
voor een heeten oven stond. Hij kreeg een
gevoel alsof hem de keel werd dichtgeknepen en
het zweet droop hem van het lichaam. Hij
kreeg een gevoel in neus en keel, alsof hij
vlammen inademde. Toch heeft men nog ergere
gevallen, daar het voorkomt, dat de wind zoo
heet is, dat de bladeren der hoornen oprollen
en verschroeien en de omslagen van boeken
opkrullen alsof ze boven een vuur zijn gehou
den. In zulke gevallen kan men niets aanpak
ken zonder zich te branden.
Dezelfde ooggetuige schrijft omtrent de sprink
hanenplaag, waarmede Afrika thans geteisterd
wordt, dat die diereu ongeveer een vinger lang
zijn; ze hebben zes pooten, de twee achterste
zijn groot en stevig, waardoor ze goed kunnen
springen. Alle pooten zijn met stekels bezet,
zoo scherp als kleine doornen. Ze hebben 4
vleugels, bezitten een harde kop en borst, twee
voelhoorns en een lang achterlijf, dat geel is
bij de mannetjes en bruin bij de wijfjes. Deze
leggen eiken dag 80 tot 100 eieren, die zij
diep in den grond graven.
Na veertien dagen komen de jongen te voor
schijn, die wit zijn; daarna worden zij zwarl,
dan groen en eindelijk geel. Deze diertjes
vooral zijn zeer vraatzuchtig en vreten alles op
wat groen is, tot zelfs schors der boomen.
Niets, water Doch vuur, kan hen wederstaan
het vuur dooven zij uit door hun menigte eu
over het water trekkeu zij over de lijken der
anderen. Om de jonge sprinkhanen te verdelgen,
graaft men diepe kuilen met scherpe kanten.
Rondom deze kuilen vormen zich kringen van acht
personen, van welke een één groen takje zwaait.
Op dat gezicht springen de jonge sprinkhanen
toe en valhn in den kuil, en als honderden, ja
duizenden in den kuil zijn, vult men die met
aarde, na eeTst de diertjes te hebben doodge
trapt. De oude sprinkhanen daarentegen worden
veelal vóór zonsopgang gedood, daar zij zich
dan niet bewegen kunnen, wijl de nachten in
Afrika meestal kil zijn.
Ondanks alle verdelgingsmiddelen vermenig
vuldigen zich echter deze diertjes dagelijks bij
duizenden.
Een vreeselijk drama.
Een tooneel, waarvan men in de geschie
denis van den spoordienst geen voorbeeld zal
vinden, is te Jumet-Tongres (Henegouwen)
aan den overweg van Gilly afgespeeld.
Léon L., een dronkaard, wonende in de na
bijheid van den overweg, is een man, die al
zijnen medeburgers, en vooral der politie, reeds
veel last heeft aangedaan, maar nooit ging het
zoo ver als Woensdag.
Omstreeks den middag ging hij, met het
voornemen, een einde aan zijn leven te maken,
aan den slagboom van den spoorweg staan, om
het voorbijrijden van een trein af [te wachten.
V rouw Dhayer, de wachtster, sloot den boom
en nam, voorzien van de signaalvlag, haar ge
wonen post in.
Op het oogenbük dat men, het gefluit van
de locomotiel hoorde, snelde Léon L. vooruit,
sprong over den boom, tot groote verwondering
van vrouw Dhayer, en ging op de reils liggen.
Ondanks het verbod en de bedreigingen van
vrouw Dhayer wilde hij zich niet verwijderen.
De vrouw verontrustte zich echter niet, daar
de dronkaard niet op de baan lag, welke de
trein moest volgen.
Doch reeds hoorde men het gerommel van
het gevaarte, en nu weid de zelfmoordenaar
zijn vergissing gewaar. Ving sprong hij op en
nam plaats op de andere baan. Toen eerst be
greep de moedige vrouw zijn inzicht.
Haastig ontrolde zij haar vlag, om het nood
signaal te geven, en snelde toen op den onge
lukkige toe.
De trein stoomde met volle snelheid vooruit.
A rouw Dhayer poogde den dronkaard van
de baan af te rukken, doch deze hield zich aan
de rails vastgeklemd en wist zelfs zijn moedige
redster omver te trekken en haar naast zich op
den giond te houden.
Nu begon een worsteling tusschen den zelf
moordenaar, die uu tevens moordenaar wilde