Donderdag 10 December 1331,
35ste Jaargang. No. 2575.
Gemeente Schagen.
B e k e n <1 m a k i n a en.
i
Uitgever, J. WINKEL.
Bureau: SCHAGKflir. Laan, B, 4.
NATIONALE MILITIE.
I n s c h r ij v i n g.
Binnenlandsch Nieuws.
Aflmiiilit- k LiilloiTl
en
Dit blad verschijnt tweemaal per week Woensdag-
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f 3.Franco per post 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
A DVERTENT1EN van l tot 5 regels f 0.25iedere regel meer 5 ets
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
(Art. 19 der Wet.)
Burgemeester en Wethouders der Ge
meente Schagen
Brengen ter openbare kennis, dat de
mannelijke ingezetenen, geboren in het jaar
1873, zich ter inschrijving voorde
Nationale Militie behooren aan te melden
ter Geineente-Secretarip, tusschen den lsten
en den 3lsten Januari 1892.
Voor die inschrijving zal zitting wordtn
gehouden iederen werkdag van des voor
middags 9 ure, tot des namiddags 4 ure.
Verder wordt de aandacht gevestigd op
onderstaande artikelen der wet van den 19den
Augustus 1861 (Staatsblad no. 72), welke
betrekking hebben op de inschrijving voor
de Militie
Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie
ingeschreven alle mannelijke ingezetenen, die
op den lsten Januari van het jaar hun 19de
jaar waren ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden
lo. hij, wiens vader, of, is deze overleden,
wiens moeder, of, zijn beiden overleden, wiens
voogd ingezeten is volgens de wet van den
28sten Juli 1850 (Staatsblad No. 44);
2o. hij, die. geen ouders of voogd hebbende,
Roman van O. E L S T E R.
17.
HOOFDSTUK XVI.
Het pad, dat zij bereden, liep nogal steil
naar beneden, en de scherpe punten der rots
blokken, deden het paard moeilijker gaan,
„Zoudt gij niet afstijgen, juffrouw Gerda
vroeg Eduard. „Uw paard mocht eens mis
stappen."
„Dat geloof ik niet, wint het paard is er
aan gewoon. Maar gij hebt gelijk, het is
vee] aangenamer te loopen, dan te rijden,
wanneer men op iederen stap van het paard
letten moet"
Zij hield het paard staande en leunde een
weinig op Eduard, wierp den teugel over zijn
schouder en langzaam gingen zij verder.
Na een korten tijd had men het dal bereikt.
Een murmelende beek, ruischte door bet
dal, omgeven door hooge bosschen. Diepe
stilte heersebte er, slechts bet murmelen
van de beek, en bet gekrijsch van een roof
vogel, was alles wat men hooide. Do zon
wierp zijn gulden stralen,over den gerimpelden
waterspiegel, en deed de kiezelsteeneu op
goud gelijken.
Langzaam gingen zij te zamen het smalle
voetpad langs, tot aan de bron van de beek.
Hier borrelde de beek van onder de stee-
nen te voorschijn. Het grootste deel der om
trek, lag hier voor hunne oogen. Met eer
bied, zag het oog op naar het tiotscbe groene
woud, rustte een wijl op de glinstorende,
schuimende oppervlakte van de bron, om
daarna vol vertrouwen het Oog naar den
blauwen hemel op te heffen. Het was een
plek, afgescheiden van de wereld; een plaats,
geschapen om er te droomen, te dichten en
te denken
En hier brak de band, die beiden om
kneld hield; de jonge harten liepen over, en
medegesleept door hun gevoel, vergaten zij
de wereld achter zich en zonken in elkanders
armen.
De zon ging reeds achter de kimmen, toen
Gerda afscheid nam. Hand in hand, en oog in
oog, stonden de jonge-lui tegenover elkander,
gedurende de laatste, aan het in de eerste
zinsnede van dit artikel vermelde tydstip
voorafgaande, achttien maanden in Nederland
verblijf hield;
3o. hij, van wiens ouders de langstlevende
ingezeten was, al is zijn voogd geen ingeze
ten, mits hy binnen het Ryk verblyf houdt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden do
vreemdeling, behoorende tot eenen Staat,
waar de Nederlander niet aan den verplich
ten krygsdienst is onderworpen, of waar ten
aanzien der dienstplichtigheid het beginsel
van wederkeerigbeid is aangenomen.
Art. 16. De inschryving geschiedt:
lo. van een ongehuwde in de Gemeente,
waar do vader, of, is deze overleden, de moe
der, of zyn beiden overleden, de voogd woont;
2o. van een gehuwde en van een weduw
naar in de Gemeente, waar hy woont;
3o. van hem, die geen vader, moeder of
voogd heeft of door dezen is achtergelaten,
of wiens voogd buiten 's lands gevestigd is,
in de Gemeente waar hy woont
4o. van den buiten 's lands wonenden zoon
van een Nederlander, die ter zake van 's lands
dienst in een vreemd land woont, in de Ge
meente, waar zyn vader of voogd het laatst
in Nederland gewoond heeft.
Art. 17. Voor de Militie wordt niet inge
schreven
lo. de in een vreemd Ryk achtergebleven
zoon van een ingezeten, die geen Nederlan
der is
2o. de in een vreemd Ryk verblyf houdende
ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is
zyn voogd ingezeten;
3o. de zoon van den Nederlander, die ter
zake van 's lands dienst in 's Rijks over-
zeosche bezittingen of koloniën woont.
Art. 18. 1ste en 2de lid. Elk, die volgens
art. 15 behoort te worden ingeschreven, is
verplicht zich daartoe by Burgemeester en
Wethouders aan te geven tusschen den lsteN
en den 31sten Januari.
By ongesteldheid, afwezigheid of ontstente
nis is zijn vader, of, is deze overleden, zyne
moeder, of, zyn beiden overleden, zyn voogd
tot het doen van die aangifte verplicht.
Art. 20. Hy, die eerst na het intreden van
z|jn 19de jaar, doch vóór het volbrengen van
zyn 20ste, ingezeten wordt, is verplicht, zich
zoodra dit plaats heeft, ter inschryving aan
te geven by Burgemeester en Wethouders der
Gemeente, waar de inschryviDg, volgens art.
16, moet geschieden.
Daarby gelden de bepalingen der 2de zin
snede van artikel 18.
Zyne inschryving geschiedt in het register
van het jaar, waartoe hy volgens zynen
leeftyd behoort.
Afgekondigd en aangeplakt voor de Eer
ste maal te Schagen, den 4eu December 1891
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
C. H. BEELS.
De Secretaris,
DENIJS.
geven, ten einde alle gerechtelijke vervol
gingen welke nit nalatigheid zouden voort
vloeien, te ontgaan.
Schagen, den 7 December 1891.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur voorn.
C. H. BEELS.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur
der gemeente Schagen, brengt bij deze ter
kennisse van de ingezetenen dier gemeente,
dat het kohier No. 3 voor de Belasting op
het Personeel over hot dienstjaar 1891|92
op den 30 November 11. door den Heer
Provincialen Inspecteur in de provincie
Noord-Holland is executoir verklaard en op
heden aan den Heer Ontvanger der directe
belastingen binnen deze gemeente ter invor
dering is overgegeven.
Ieder ingezeten, welke daarbij belang
heeft, wordt alzoo vermaand op de voldoe
ning van zijnen aanslag behoorlijk acht te
Burgemeester en Wethouders van Schagen;
gelet op art. 265 der Gemeentewet,
brengen ter kennis van belanghebbenden,
dat het door Hoeren Gedeputeerde Staten
op den 2en December j.1. goedgekeurde
Suppletoir kohier van den hoofdelijken om
slag dezer gemeente en dat voor de belas
ting op do honden, dienst 1891, gedurende
vijl maanden tor Secretarie der gemeente
voor een ieder ter lezing is nedergolegd.
Bezwaren tegen den aanslag kunnen bin
nen 3 maanden na den dag der uitreiking
van bet aanslagbiljet, bij den Raad, op on
gezegeld papier, worden ingebracht.
Schagen, den 8en December 1891.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. U. BEELS,
de Secretaris,
DENIJS.
met kloppende harten en gloeiende wangen.
„Leef wel, Eduard," fluisterde zij met be
vende lippen, „ook wanneer het leven ons
voor eeuwig scheidt; steeds zal ik aan dit
uur blijven deuken."
Zij wilde haro hand uit die van Eduard
viij maken, maar He jonge man trok haar
nogmaals aan zijn borst.
„Beloof mij Gerda, morgen nog eenmaal
hier te komen. Ik heb u nog niet alles ver
teld, wat mijn hart bedrukt; ik heb u ge
zegd, dat ik u oneindig lief heb, maar het
geheim mijns levens, hebt gij nog niet ver
nomen. Eu toch moet gij alles weten, dan
eerst kunt gij zeggen, af wij voor eeuwig
zullen scheiden, of dat wij gezamenlijk
voor ons geluk zullen strijden. Reeds dik
wijls heb ik mij zelf afgevraagd, ot ik u
alles zeggen zou, maar nu ik uwe liefde
gewonnen heb, is het mijn plicht, en gij zult
morgen vernemen, wat ons voor eeuwig zal
verbinden of scheiden. Dit uur wil ik niet
ontwijden, door het verhalen van een treu
rig geheim; lichtend als een gouden zonne
straal, die uw dierbaar hoofd omstraalt, zal
dit unr, waarin onze harten verbonden zijn,
voor onze geestesoogen staan."
„Ik zal morgen komen, Eduard, ik beloof
het u."
Eduard Montelli hielp Gerda opstijgen;
i og eenmaal boog zij zich neer en raakte
hare lippen zijn voorhoofd aan; vervolgeus
reed zij in galop weg.
Eduatd keek de sclioone amazone na,
totdat haar blauwe voile achter de hoornen
verdween. Dan zonk hij, diep ademend, op
de rustbank neer, waar zij zooeven gezeten
en hij voor haar geknield gelegen had,
hare blanke banden kussende.
Het was hem zoo zalig en toch zoo bang
om hot harte. Zalig in bet bewustzijn, door
bsar bemind te worden bang, bij het
vooruitzicht, dat wellicht morgen, alles, al
les ten einde zou zijn.
Maar moest hij haar dan zijn geheim toe
vertrouwen »Vai het edel van hem, baar
het slechte gedrag van bare eigene ouders,
bekend te maken Het slechte gedrag
Hij gelooide, dat er een verduistering,
bedreven was; maar slechts hij alleen Alle
anderen meenden, dat door een onbekende
omstandigheid, het documemt was weg ge
raakt. Ja zelfs zijne eigene moeder, was
doze gedachte toegedaan. En was het
dan onmogelijk, dat hier slechts een mis
verstand had plaats gehad, en dat Gerda's
ouders werkelijk eerlijk gehandeld hadden
Ja dat moest wel zoo zijn, want Gerda's
vader kon geen schurk, geen bedrieger
zijn. En wanneer het zoo was, o, dan was
er nog hoop, dat alles nog ten goede zou
keeren. Wanneer slechts Gorda hem trouw
wiido blijven, dan zou haar vader's tegen
stand ook woldra overwonnen zijn. Was hij
immers ook niet een zoon van een Alten
brak Vloeide ook niet door zijn aderen
het bloed van hunne voorvaderen? Nu be
rouwde liet hem, dat hij er zijn mooder niet
op gewezen had, den naam van Altenbrak aan
Ie nemen. De famillie had hen slechts aan
te klagen, het gerecht had uitspraak moeten
doen, het had een onderzoek moeten instel
len, en men had niet kunnen weten, of zijn
goed recht dan niet zonneklaar gebleken
was.
En dan Dan was hij wellicht erfge
naam van Alteubrak geworden, maar dan
had hij (JerJa's liefde voor eeuwig verloren.
Neen, neen, liever maar verder geleefd onder
den aangenomen naam zijner moeder en
Gerda's liefde bezitten, dan als millionnair
en bezitter van Alteubrak zonder die lie'de.
En toch hij moest haar wel zeggen, wat
hem hot harte zoo zwaar drukte. Maar bij
wilde niet als aanklager tegen baar ouders
optreden; neen, hij zou het haar vertellen,
wat er gebeurd was, en dan bair zelf het
oordeel overlaten.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
„Hoe is het Grete, hebt gij lust, lieden
naar den Grunenwald te gaan
Het jonge meisje keek, licht schrikkende
van haar werk op en zag oom Heinrich ver
wonderd aan.
„Wat zeidet gij, lieve oom?"
„Nu, kijk mij dat meisje eens kijken 1*
Oom Heinrich stond met moeite uit zijn
hoakje van de soia op, en liep oenige malen
brommend en knorreud de kamer op en neer.
„Lieve oom, ik heb u werkelijk niet ver
staan, ik dacht over iets anders."
Heinrich Tiedemann, bleef voor het jonge
meisje staan, en keek baar vorschend aan.
„Wat icheelt jou tocb, Grete Gg zijt lang
dat vroolijke kind niet meer van vroeger.
Valt dat studoeren u dan zoo zwaar Als
Schagen, 9 December 1891.
^Berlha Malm* is een tooneelspel
in 4 bedrijven van den Zweed Oskar Wy-
kander, in hoofdgedackte een pendant van
de stukken van Ibsen.
Wat dit stuk doet verschillen met Ibsen's
schilderingen is, dat bij dezen laatste, voor
dat zoo is, was het maar beter, dat gij naar
Neurode, naar uwe moeder gingt."
„Maar oom, hoe komt gij toch op het
denkbeeld, dat ik ziek ben Ik heb mij nog
nooit zoo wel gevoeld."
Grete beproefde te lachen, maar het wilde
haar niet gelukken.
„Ziet gij," antwoordde oom Heinrich, „gij
kunt zei s niet eens meer lachen. Ik ben
maar een oud man en heb niet veel ge
leerd, maar zouveel heb ik wol geleerd,
dat ik wel zie, dat er iets aan mankeert.
Kind, gij kunt uw ouden oom vertrouwen.
Nu, wat is het hier iets?"
En met een gemoedelijk lachje legde oom
Heiuricb de hand op zijn hart.
Een donkere gloed overtoog dadelijk Gre-
tes lieve wangen. Hefiig draaide zij zich om,
en zeide geraakt: Hoe kunt gij nu zoo iet»
denkon."
„Nu ik zal niet meer naar jou kwalen
vragen, Grete. Wordt nu maar weder goed.
Ik zeide daar straks, dat wij eens naar den
Grunewald moesten gaan. i e frisseho lucht
van het geboomte zal je goed doen."
„Dat is een gelukkige geduchte, oom! Ja
laat ons naar den Grunenwald gaan en
laat ons, ons gesprek van /.oieven verge
ten. Niet waar oom, gij denkt niets slechts
van mij
„Het allorbeste denk ik van u, mijn meisje.
Maar kleed jo nu ik ga de paarden laten
inspannen."
Na verloop van een kwartier ratelde de
lichie jachtwagen van oom Tiedemann langs
de straten, en reed de Brandenburger poort
door Op den breeden weg, die naar Char-
lottenburg leidde, liet Tiedemauu zijne paar
den duchtig loopen, en met welbehagen
ademde Grete de frissche lucht in, die haar
tegenwoei. De sierlijke wagen met de beide
donkerbruine pairden konden zich meten
met de equipages die den weg bevolkten. En
Heinrich Tiedemann maakte ook geen slech
ten indruk met zijn militiare houding, en
zijn saorrenbaard. Men had hem kunnen
houden voor een ouden majoor, die met zijn
dochter nit rijden was.
Grete zag er engelachtig uit in haar licht
zomerkleedje, met den stroohoed met fris
sche rozen, van waaronder hare donkere
lokken te voorschyn kwamen. Bij de een
voudigheid barer kleeding, zag zij er toch
zoover wij zijne stukken opgevoerd gezien
hebben, elk tooneelstuk eigenlijk is de
vleesch— en geest geworden reproductie of
ontwikkelikg eener stelling, theoretisch
streng toegepast.
Wykander's »Bertha Malm# beantwoordt
o. i. beter aan de werkelijkheid; de ont
wikkeling dezer historie berust niet op
eene wetenschappelijke stelling, masr op
de natuurlijke gevolgen van even uatuui-
lijke oorzaken.
Bertha Halm" is eene dier vrouwelijke
wezens, die, nog niet tot maagd ontloken,
reeds door s'levens harde en onverbidde
lijke omstandigheden verplicht werd op
eigen beenen te staan en zich te redden
in den strijd om hel bestaan.
Dochter van een Zweedsch officier, ver
trekt zij na deu dood harer ouders, als
jong meisje, onder de hoede van een ouderen
broeder naar Amerika, die daar eene goed
gesalarieerde betrekking vindt bij eene
assurantie-maatschappij.
Vol energie, begaafd met een ontwikkeld
verstand en een vlug begrip, werkt zij zich
omhoog en wordt van klerk op hetzelfde
assurantie—kantoor, aandeelhoudster. Einde
lijk heeft zij zooveel verworven, dat zij in
staat is een bazar te openen, welke onder
hare leiding evenzeer voorspoedig zicb ont
wikkelt.
Daar treft haar de hardste slag in het
afsterven van haar broeder, die intusschen
inspecteur der assur.-maitsch. is geworden.
Alleen op de wereld, ontmoet zij door
voornaam uit, en menig heer, dien zij voorbij
red n, keek hen bewondeioud na.
Charlottenburg was men voorbij, en op een
goed onderhouden straat reed men verder
naar den Grunewald.
In „Iluiidekehle" stalde oom Heinrich
zijne paarden en b. gaf zich daarna met Grete
naar den prachtigen tuin van het restaurant.
De statige man, met het bouten been en
bet kruis op de borst, trok veler aandacht
tot zich nog meer echter bet lieve meisje
aan zijne zijde. Grete's uiterlijk had weder
dezelfde levenslustigheid van vroeger aan
genomen en hare donkerbruine oogeD glin-
sierden van kinderlijke vreugde.
Plotseling schrok zij; hare wangen wer
den bleek en hare hand beefde, zoodat oom
Heinrich, zich bezorgd tot haar wendde en
vroeg: „Wat scheelt je, Grete? Waarvan
schriktet gij zoo
„O, het is niets, oom Ik ben een dwaas
kind; ik weet zelf niet, waarvan ik zoo ge
schrokken bon. Kom, lieve oom, laat ons in
dien hoek plaats nemon."
„Hoe, daar in dien afgelegen hoek? Nu, zoo
als je wilt
Hij liep mopperende naar de plaats,
half vorborgou door het geboomte, toen hij
plotseling bij zyn jaspand werd vastge
houden. De lachende stem van een man riep
hem toe llei daar, Tiedemann, waarheen zoo
haastigs Hebt gij geen groet voor uwen
oudeu vriend
„He, Kaïel ben jij dat?"
Heinrich herkende twee vrienden, met wie
hij in Berlijn dikwijls oen spelletje speelde.
„Dat treft heerlijk! Na hebben wij den
derden man."
„Jongens, dat gaat nu niet. Ik heb mijn
nicht bij mij."
„Och, wat een domme vent 1 Juffrouw
Grete /al het wel goed vinden. Niet waar
juffrouw
Grete knikte verlegen en lachend met het
hoofd.
„Nu, ga dan hier maar zitten, oude jon
gen Kelloer, de kaartenHet duurt niet
lang, juffrouw, hoogstens een klein uur."
WORDT TERT0LSD.