r Donderdag 6 April 1893
37ste Jaargang No. 2714.
i
Extra Nummer.
Mr. A. P. DE LANGE,
II!»
ID
•g
e
01
ei
s
e
ij
Al in in si Nieuws-
li
Aiui'teatie- k Luüml
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever, J. WINKEL.
Bureau: 8CHAGEW, Laan, O, 4.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25iedere regel meer 5 ct
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Verslag der vergadering der Centrale
Liberale Kiesvereeniging van de Provinciale
Staten in het hoofdkiesdistrict SCHA-
GEN, op Woensdag 5 April 1.1., 's voor
middags ten 11 ure gehouden, in het
Noord-Hollandsch Koffiehuis te Schagen.
Een dertigtal leden en gasten hadden
gehoor gegeven aan de uitnoodiging van
het bestuur en woonde de bespreking bij
der hieswelvoordellen van den Minister
van Binnenlandscke Zakenwelke bespre
king werd ingeleid door den heer
van Alkmaar.
Spr. doei opmerken dat zijne inleiding
niet zal zijn een deftige politieke lezing
dooh een causerie.
„Worden de thans aanhangige kies-
wetvoorstellen wet," vangt spr. zijn be
toog aan, „dan zal er een geheel nieuw
kiezerscorps gevormd wordenwant of
schoon het tegenwoordig voorstel der
regeering wel geen algemeen stemrecht
belooft, het komt er toch zeer dicht bij.
Iedereen, die kan lezen en schrijven, het
verkiezingsformulier kan invullen, in het
laatst voorafgaand jaar niet bedeeld is
geworden door eenige instelling van
liefdadigheid en niet veroordeeld is tot
een gevangenisstraf langer dan 4 jaren,
zoo iemand zal bij de nieuwe wet kiezer
zijn.
Die nieuwe kiezers zullen kiezen de
leden voor de Tweede Kamer en de
Provinciale Staten.
Spr. wijst op het verzuim der Regee
ring, om niet tegelijkertijd de verkiezing
voor het gemeentebestuur te wijzigen.
Hoe men er ook over denkt, er bestaat
geen verschil op 't punt, dat daardoor
de grondslag van den Staat geheel ver
andert en het zwaartepunt van het gezag
verlegd wordt. Zij, die thans regeeren,
zullen onder de nieuwe wet in de min
derheid zijneen andere klasse zal dan
den doorslag geven. Bedenkt men dat
door deze nieuwe regeling, de meest tal
rijke klasse ook zal worden de politiek-
invloedrijkste, dan zal men erkennen dat
deze wet eene groote maatschappelijke
omwenteling kan ten gevolge hebben
zij, die maatschappelijk de minste ont
wikkeling bezitten, zullen het meest
eischen kunnen; dan staan wij voor de
revolutie. Of ze vreedzaam dan wel ge-
ëischt zal zijn, doet weinig af, eene revo
lutie blijft het toch. Er zal eene totale
verandering plaats hebben van den grond
slag en de basis van het politiek gezag in
ons land. Deze wet zal de macht in
handen geven aan het grootste getal der
meerderjarige mannelijke ingezetenen.
Uit welke elementen dat getal zal zijn
saamgesteld
In de door de Regeering gegeven Me
morie van Toelichting zoekt men vruch
teloos naar de berekening, naar eenige
conjecture voor de wijze van samen
stelling der kiezerslijst. De Regeering
stelt zich met cijfers tevreden. Op de
vraag, waarom de wetgever veronder
stelt, dat alle maatschappelijke deug
den, waarop ons staatsgebouw is geves
tigd, gevonden zullen worden bij het
grootste getal, is geen antwoord te vinden.
Welke redenen heeft de Regeering,
om aan te nemen, dat het belang van
allen het best is toevertrouwd aan de
handen van de helft plus één
Spr. vindt de Memorie van Toelichting
eene Memorie van verontschuldiging, eene
plechtige verklaring van onmacht. De
Regeering zegt wel dat de uitbreiding
de beste is, maar vergeet het bewijs te
leveren.
De Regeering zegt uitvoering te geven
aan art. 80 der Grondwet, hetwelk het
bezit der kenmerken van welstand
en geschiktheid verplichtend stelt.
Yolgens de Reg. bezit elk, die maar zoo
wat kan lezen of schrijven die g e-
schiktheid, en omtrent maalschappe-
lijken welstand schijnt het voldoende
kenmerk als de betrokken kiezer, zijne
vrouw of kinderen, het laatste jaar geen
bedeeling genoten. Dat vindt spr. toch
een eigenaardige opvatting van welstand.
Maar dan is de sociale quaestie meteen
uit de werelddan is Nederland een
zonderling welvarend volk.
Dat de eisch van geschiktheid te vin
den is in het lezen en schrijven, wordt
niet nader door de Regeering gemotiveerd,
De Regeering geeft wel aan dat een aan
tal kenmerken als: huismansrecht, cen
sus, capaciteit, examina enz. verworpen
moesten worden en zegt daarna dat haar
niets anders over bleef dan de thans
voorgestelde te kiezen.
Deze redeneering schijnt spr. toe te
zijn gebrek aan logica. Logisch zou ge
weest zijn, dat de Regeering de ver
schillende kenmerken had onderzocht en
dan had verklaard waarom dit of dat
ongeschikt was en dat zij het minst
slechte had gekozen.
Wat de Reg. nu zegt, is slechts een
redeneering van het toeval.
Die taak, welke door de Regeering
niet is vervuld, moet nu overgenomen
worden door iedereen, die aan eenig
Staatsbestuur deel heeft of invloed uit
oefent op de volks-o vertuiging.
Wat de Regeering niet had mogen
verzuimen, is, dat zij had moeten aan-
toonen, welke waarborgen die wet bevat,
dat door het nieuwe kiesrecht een beter
in aller belang optredende regeering ge
organiseerd zal worden.
Het antwoord op de vraag, wie er
als niet-bedeeld zullen worden be
schouwd, en dat in 4 der Mem. v.
T. staat, noemt Spr. merkwaardig naïef.
De Regeering zal hebben aan te too-
nen, dat matige kennis van lezen en
schrijven voldoende kenmerk is voor
geschiktheid. De Reg. zegt wel„het
staat stellig vast, dat men met het kun
nen lezen en schrijven, de noodige
geschiktheid heeft" en laat dan verder
volgen „de lijn kan niet lager gesteld
worden, dan bij hen, die kunnen lezen
en schrijven," maar spr. weet niet of
die overtuiging bij iedereen zoo vast
staat. Neem bijv. de boerenarbeiders, die
menschen zijn al heel slechte schrijvers;
en waarom mag nu een boerenarbeider
geen kiezer zijn en bijv. een letterzetter,
die uit den aard van zijn vak het lezen
en schrijven niet heeft verleerd, wel
Dat is een onoplosbare vraag.
Waar de Regeering nu eenmaal die
taak aan ons heeft overgelaten, en wij
die taak zelf opnemen, daar is de vraag
te beantwoordenWat verstaan wij
onder kiesrecht
Is het stemrecht ons in de wieg ge
legd, is het een natuurrecht; is het heb
ben van kiesrecht voor het individu
hetzelfde als het hebben van een paar
beenen Is dat zoo, dan had de Regeering
zich al die moeite kunnen besparen, met
zich te bepalen tot de erkenning van het
recht van het individu. Heeft de natuur
dat kiesrecht gewild als een bron van
recht, dan is de kwestie uit; dan is iedere
bespreking daarover eigenlijk een on
recht, alleen maar te excuseeren door de
moeielijkheid in de praktijk om dat recht
een feit te doen zijn. Maar dan is 't ook
een individueel recht, hetwelk aan nie
mand mag worden onthouden. Yoor hen,
die het kiesrecht aldus opvatten, is dus
de kwestie allang uitgemaakt.
Yoor mij, zegt Spr., hebben het recht
en de natuur absoluut niets te maken
met stemrecht. Waarvan daan komt het
stemrecht toch
Het recht om te stemmen komt a 1-
1 e e n voor in een georganiseerden staat,
is een gevolg van die organisatie, het
beginsel van „het nut van allen". Die
staat, dat georganiseerd geheel, is een
noodwendig door de menschelijke natuur
voorgeschreven postulaat.
Wat is toch het Algemeen Stemrecht
Yolgens Spr. het recht voor de helft
plus één, om alles op te dringen aan de
helft minus één. En dat noemt men een
natuurwet
Is het waar, dat de helft plus één
altijd gelijk heeft dat de bekwaamste,
de meest edele, de het meest van plicht
besef doordrongen menschen, die meer
derheid vormen Zijn wij zoo goed, zoo
braaf? Waar is de man, die durft zeggen
dat de beschaving bij de menschen het
plichtgevoel dermate sterk ontwikkeld
heeft, dat wat de meerderheid wil, door
plicht, recht en deugd wordt voorge
schreven
En als dat niet het geval is, dan is
stemrecht in tallooze gevallen in handen
der meerderheid plus één, de onverdra-
gelijkste tyrannie voor de minderheid.
En zou de natuur dat gewild hebben,
die dat recht dau toch zeker aan elk als
welkomst—cadeau op deze aarde zou heb
ben toegedacht f
Ik geloof niet, dat wij, Liberalenons
mogen stellen op het standpunt dat het
recht behoort bij de meerderheid plus
één. Zoo'n recht is het vuistrecht, het
recht van de sterkste en daar waar
het nu met het stembiljet wordt uitge
oefend zou het zijn het „vuistrecht met
de glacé-handschoenen aan."
V oor Spr. heeft het algemeen stemrecht
geen buitensporige aantrekkelijkheid, en
Spr. wil het stemrecht alleen beschouwen
als middel om vooruit te komen, dat
naar omstandigheden tot welzijn van den
Staat moet worden gebruikt.
Doch wij houden in ons land nu een
maal erg van stemmen en reglementeeren.
Het moet erkend worden, dat ons volk
eigenlijk niet buiten stemmen kan. En
toch stel ik mij voor, dat eenmaal de
tijd zal aanbreken, in welken men har
telijk zal lachen om al ons gesjouw
naar de stembus en onze fictie, dat de
meerderheid plus één recht heeft. De
tijd zal komen, waarin men op het stem
recht neerziet met dezelfde geringschatting
als wij nu neerzien op de instellingen
der middeleeuwen. Die tijd komt als
het individu meer strijdt tegen egoïsme
en beter weet te doen wat in het alge
meen belang is.
Het stemrecht is in mijne oogen een
Controle, een dwangmiddel, hetwelk we
niet kunnen missen, omdat het is het
eenige ons bekende middel voor onze
belangen te strijden in de vertegenwoor
diging en controle uit te oefenen op de
vertegenwoordigers, die strijden moeten
voor de belangen van allen.
Beantwoordt ons tegenwoordig stem
recht aan die behoefte
Het valt niet te ontkennen, dat het
tegenwoordig kiesrecht zulks niet doet
en dat eene wijziging gewenscht is, maar
daarmede is nog niet gezegd dat die uit
breiding moet gaan buiten de grens.
De Regeering zegt: ja, als die kieswet
gewijzigd moet, dan moet het worden
uitgebreid tot de grens der grondwet.
Dus, vraagt spr., de bedelaar van
beroep wel kiezer, maar de flinke werk
man, die zijn best doet, doch tengevolge
eener ongelukkige ziekte één enkele
maal hulp heeft moeten aanvaarden eener
liefdadige instelling, die is geen kiezer.
Oplichters, flesschentrekkers en derge-
lijken, als zij er maar voor zorgen geen
vier-jarig rechterlijk vonnis achter den
rug te hebben, zullen allen kiezers zijn.
Maar iemand die zeer onschuldig zich
in preventieve heehtenis bevindt, niet.
De loteling in dienst is geen kiezer, de
loteling met groot verlof wel. Al die
wijsheid vindt men verkondigd in de
artt. 5, 6 en 7 der Mem. v. Toel.
Spr. vraagt of dat nu eene oplossing
is waarmede de vergadering tevreden
moet zijn.
Zijn wij allen nu het er mede eens,
dat die oplossing niet deugt, dan moeten
wij ons eerstens afvragentot welke
uitbreiding wij dan moeten komen, als
we aan de arbeidende klasse het haar
in ons aller belang toekomend aandeel
in de staatsregeering willen verzekeren.
Plaatst men zich op het standpunt
der Regeering, dat men het meent niet
te kunnen weigeren aan al die er om
vraagt, dan moet men het ook geven
aan iedereen en geenerlei uitzondering
maken. Maar dan moet men datzelfde
standpunt ook innemen ten opzichte der
gemeenteraadsverkiezingenwant de rede
neering der Regeering ten opzichte der
kiesbevoegdheid voor leden der Tweede
Kamer en der Prov. Staten, geldt ook
voor de gemeentelijke verkiezing.
Het komt spr. voor, dat de Regeering
het liberaal standpunt geheel heeft ver
laten en omgevallen is naar den kant
der socialisten.
Wat is het doel, hetwelk wij moeten
trachten te bereiken
In de eerste plaats moeten wij onder
scheid maken tusschen oeconomische en
politieke vraagstukken.
Politieke vraagstukken zijn altijd van
dien aard, dat zij het volk weinig warm
maken, en welke beslist worden in den
kring van een betrekkelijk klein getal
personen.
Oeconomische vraagstukken brengen
heel de natie in beweging. De vraag
naar werk en brood, de vraag over loon
en arbeid, beheerschen de maatschappij.
Niet de vraag is het, in welken vorm
het zich kleedt.
Indien wij, liberalen, warme aanhan
gers zijn van het Vorstenhuis, dan is dat
niot, omdat wij voor dien Staatsvorm
zoo gloeien, maar dan geschiedt zulks
op historischen grond, omdat wij daarin
zien een noodzakelijk tegenwicht tegen
het overheerschen van meerderheid boven
minderheid.
De politieke kwestie laat de groote
massa onverschillig en nu zijn in de
laatste 30 jaar in de wijze van voort
brenging in de maatschappij zoo diep
gaande veranderingen ontstaan, dat men
niet ten onrechte zegt, dat de regeerings-
vorm, gegrond op het stem- en kies
recht van 40 jaar geleden, thans niet meer
in staat is, de behartiging der belangen
te organiseeren en waar te nemen, nu
het geheele lot van de arbeidende klasse
door verandering in de wijze van pro
ductie is gewijzigd.
Wij staan aan den avond voor groote
veranderingen. Wat thans plaats heeft
zal kinderspel zijn, bij hetgeen de twin
tigste eeuw zal geven te zien. De elec-
trische mechanica is nog maar in haar begin
de electriciteit en de aluminium-indus-
trie zullen een revolutie verwekken in
de productie.
Het is dus een billijke eisch van den
dag, om aan de arbeidersklasse te geven
het rechtmatig deel in de afvaardiging
en keuze der vertegenwoordiging en voor
haar deel invloed te doen uitoefenen op
de staatsregeering. Ik geloof niet, dat
daartegen iets is in te brengen, omdat
de verkozenen in de tegenwoordige re
geering niet kunnen zijn op de hoogte
der belangen der arbeidende klasse. Daar
voor is inderdaad noodig voorlichting uit
de arbeidersklasse zelve.
In de tweede plaats acht Spr. de eisch
tot uitbreiding niet af te wijzen, omdat
elke maatregel der tegenwoordige regee
ring door kunstmatig gekweekt wan
trouwen in miscrediet is gebracht en
men met dit feit rekening moet houden.
Er is nog een derde reden. De tegen
woordige regeering is niet voldoende op
de hoogte met de belangen der arbeiders
klasse, men moet daartoe onder de ar
beiders geleefd hebben, om te kunnen
oordeelen. Ook is het wenschelijk dat
men heeft arbeiders-kiezers en arbeiders
afgevaardigden, opdat de arbeiders zullen
leeren kennen de bezwaren, die in den
weg staan aan de verwezenlijking der
radicale en sociale utopiën. Bij de arbei
dersklasse toch bestaat niet het minste
begrip omtrent de mogelijkheid van ver
wezenlijking harer wenschen.
Spr. wil dus de arbeiders ruim aandeel
geven in het kiesrecht en staatsbestuur,
wil hebben arbeiders-candidaturen en
arbeiders-afgevaardigden
Maar Spr. meent ook te hebben doen
zien, dat hij weinig ingenomen is met
de wet-Tak, omdat hij die wet acht te
zijn ondoenlijk, onvoldoende voorbereid.
Het komt Spr. voor, dat de Regeering,
strijdens moe, zich er bij neer heeft
gelegd.
Als ik dus wil uitbreiding van kies
recht, niet omdat het elk individu toe
komt, maar omdat we thans, in dezen tijd,
in ons land, die uitbreiding noodig hebben,
als de eenige weg tot oplossing van
vraagstukken, welke in de eerste jaren
zullen moeten worden opgelost, dan zal
ik ook moeten aangeven, langs welken
weg. En dan kant Spr. zich het eerst
tegen de in het tegenwoordig aanhangig
wetsvoorstel komende bepalingen, dat
iemand van 23 jaar onder de vereischte
kenmerken kiezer kan zijn.
Wie durft die dwaze bepaling invoeren
in zijn eigen zaak, op zijn eigen boerderij
Wie heeft den moed, om de ondervinding
van den trouwen arbeider op rijperen
leeftijd ter zijde te stellen tegenover de
meening der jongere collega's?
Wie zal dan den balddadigen moed
hebben, aan een jeugd zonder onder
vinding dezelfde rechten te geven als aan
mannen van rijperen leeftijd
Spr. meent dat het tijdstip waarop
men het individu wil laten meepraten in
en deelnemen aan de staatsregeering, niet
lager dan den «/«-^jarigen leeftijd mag
gesteld worden.
Spr. redeneert aldus: de burgerlijke
wetgeving maakt wel iemand op 23 ja
rigen leeftijd meerderjarig, doch in de
praktijk stelt niemand iemand van 23
jaar aan 't hoofd zijner zaak. Op 23-ja-
rigen leeftijd begint de leeftijd, dat men
eerst leert begrijpen, nadenken.
En waarom moet men nu in politieke
zaken anders redeneeren?
Dat recht behoort niet aan die indivi
duen, welke nog hun lessen moeten lee
ren.
Spr. is ook overtuigd, dat de arbeide
over deze beperking in leeftijd volstrek
niet z»l klagen, en ieder die het goe<
meent, zal de noodzakelijkheid ervan in
zien.
Bij deze beperking zullen natuurlij!
wel klagen diegenen, die de arbeider
beschouwen als de trap langs welke zi
naar boven kunnen klimmen.
Spr. acht het ook in het belang vai
den arbeider en van den Staat, dat d»
beste elementen in den arbeidersstand
in de volle kracht van hun leven, he
kiesrecht uitoefenen. Maar dan moet ooi
de lees- en schrijfmethode uit het ont
werp geschrapt worden. Wat toch is he
geval. Alle kinderen op school leerei
zoowat schrijven of lezen; maar nu hang
het van hun latere beroepskeuze alleen
nog maar af, of zij het al dan niet aan-
leeren of verleeren zullen.
Wat leert de statistiek Die op 18 ja
rigen leeftijd niet kunnen schrijven be
droeg 11 0/°, datzelfde getal op zeventig
jarigen leeftijd bedroeg 47 0/°.
En nu het tweede kenmerk: maat
schappelijke welstand. Persoonlijk hechl
ik daaraan niet zooveel. Ik hecht wel aan
den leeftijd, dien acht ik een ernstigen waar
borg. Maar art. 80 der grondwet schrijft nu
eenmaal het kenmerk van welstand voor.
Spr. zou daarom willen, dat bepaald werd,
dat aan ieder arbeider, die in een vorig
jaar eenige dus ook in gemeente
lijke belasting heeft bijgedragen, het
kiesrecht wordt verleend. Dan zou de
kring van geschikte personen inderdaad
wel gesloten zijn.
Yan de gelegenheid tot debat wordt
het eerst gebruik gemaakt door den heer
Feissen van Schagerbrug, die voorstelt,
dat de vergadering in eene motie zal
uitdrukken de wenschelijkheid dat het
kiesrecht niet wordt verleend aan per
sonen beneden den dertigjarigen leeftijd.
De heer Bakkervan Groetpolder, merkt
op dat de ongunstige statistiek, door den
heer de Lange gegeven ten opzichte der
kennis van lezen en schrijven op rijpe
ren leeftijd, niet geheel ad rem is. De
personen op 70 jarigen leeftijd zijn niet
de zelfde van die op 18-jarigen leeftijd.
Thans, nu het lager onderwijs zooveel be
ter is bij vroeger, zal het verschil als
zij, die nu 18 jaar zijn, ook eenmaal 70
zijn geworden, niet meer zoo groot kun
nen zijn.
Afgescheiden daarvan, zou de heer
Bakker wel eens willen weten, hoe vol
gens den heer de Langezij, die niet kunnen
lezen en schrijven dan gebruik kunnen
maken van hun stemrecht en deel kunnen
nemen aan de verkiezing?
De heer G. A. de Lange, van s' Gra-
venhage, kan zich niet voorstellen, hoe
de arme arbeider een goed gebruik zal
kunnen maken van zijn stemrecht. Voor
die menschen zal het toch moeieljjk zijn
te beoordeelen, wie de juiste personen
zijn, om de belangen der maatschappij
te vertegenwoordigen. Spr. meent, dat
dit bezwaar wel zou kunnen worden op
gelost als men kon komen tot een „ver
kiezing met één trap". Zulk eene ver
kiezing is eigenlijk een nationale instel
ling geweest en zelfs Thorbecke was er
in 1841 ook nog voor en wenschte, dat
de Staten-Generaal zouden worden ge
kozen door Prov. Staten.
Spr. stelt zich voor, dat als de inwoners
eener gemeente worden opgeroepen om
bijv. een 3-tal personen uit hun gemeente
aan te wijzen, die met op dezelfde wijze
in de andere gemeenten gekozen gede
legeerden in den Haag de vertegenwoor
diging zouden kiezen, de gemeente-kie
zers wel hun stem met oordeel kunnen
uitbrengen en ongetwijfeld, omdat zij met
voor hen bekende personen te doen
hebben, ook veel meer belangstelling in
de verkiezing zullen betoonen. Dan is de
verkiezing geen schijnvertoon meer.
De heer D. Breebaartvan "Winkel,
meent dat het invullen van het stem
biljet op het stembureau toch voldoenden
waarborg geeft voor de onafhankelijkheid
der uit te brengen stem, terwijl hij meent,
dat zij, die niet kunnen lezen of schrijven,
oek geen kiesrecht mogen bezitten, omdat
zij dan ook niet kunnen oordeelen.
Het algemeen stemrecht heeft voor
Spr. weinig waarde. Ik beroep mij op
de ervaring bij het algemeen kiesrecht
in kerkelijke zaken. In het eerste jaar,
was dat een aardig uitje, later keek men