De wsaenyan liet noafllot.
SCHAGER COURANT
B IJ V O E G S E L
Zondag, 10 Sopt. 1893,
No. 7 5 9.
F E U 1 L L E T O N.
behoorende bij de
yan
Roman van Cnrt Holïmeister.
(Vertalingsrecht verzekerd.)
XXVIII
Den bezitter van het landgoed Göll-
nitz in zijn verdriet over het verlies van het
geld en van den inhoud van zijn brandkast
was nog eenige troost overgebleven; deze
bestond daarin, dat de inbrekers een
heiligen afschuw had len aan den dag gelegd
voor zijne effecten, welke bet grootste deel
uitmaakten van zijn baar vermogen en die zich
ongedeerd in de kast bevonden,
Dit gevoel van geruststelling werd nog
verhoogd door Melanie's overwachte terug
komst. Toen Feszner zien van zijnen schrik
bad hersteld, had de verdwijning van Mela
nie hem zeer verontrust; want Melanie zoo
wel als haar broeder hadden voor h,m de
beteekenis van een gelukkige vangst, waar
van hj alleen het geheim kennende, dat
beidon aanspraak hadden op een groot ver
mogen, zooveel mogelijk ducht party te trek
ken. Had hij dus Melanie verloren, dan had
hij ook niet geweten, waar bij haar broe
der had moeten zoeken. Nu was de ver
miste gelukkig teruggekeerd, en begroette
hij haar met onverholen vreugde.
Melanie bad nog niet den tijd gehad, hem haar
avontuur mede te daelen, toen ook re.ds een
huurrijtuig een politie-oommissaris met eeni
ge beambten uit de stad br^chr, om vau het
gebeurde proces-verbaal op te maken en
de verklaringen van den grondbezitter op te
teekenan. Melanie gaf op de haar gestelde vra
gen omtrent de gebeurtenissen van den nacht
overeenkomstig de waarheid inlichtingon, doch
verzweeg alles, waardoor zij Rolling zou
hebben kunnen verraden.
„Volgens de verklaringen van mijnheer
Maitland en van mijnheer Feszner, welke
met de uwe overeenkomen, mejuffrouw," zoo
merkte de commissaris op, „is de inbreker
een man geweest van buitengewone lichaams
grootte. Ook hebben gisteren in de stad twee
individuen van een zeer verdacht uiterlijk
rondgezworven, van wie een door zyae bui
tengewone giootte zeer in het oog viel. Ge
looft gij, dat gij dien man zoudt.kerkenoen?"
„Ik moet elke verklaring daaromtrent
weigeren," antwoordde Melanie zonder aar
zelen.
„Waarom5" vroeg de beambte verwon-
dord.
„Omdat ik juist aan dezen man mijn
leven beb te danken. Alleen do belofte,
nooit een woord te zegge», hetwelk tot
zijne ontdekking zou kunnen leiden, redde
mij."
„Maar bedenk toch, mejuffrouw,"antwoord
de commissaris verbaasd, „dat een onder
bedreigingen en bangmakerij afgeperste be
lofte voor geen wet ter wereld erkend
wordt!"
„Ik beb bier niet te doen met een wet,
maar met mjjn geweien," antwoordde Me
lanie. „De man, die mijn leven ontzag, ver
trouwde op mijn woord, en ik zal mj door
een misdadiger niet beschaamd laten ma
ken."
De commissaris lachte onverschillig. „De
wet heeft in bet onderhavige geval met
gewetensvragen niets te maken, maar bezit
wel het middel, uw Verzet te breken. Gij
zult als getuige voor het gerecht verschij
nen en men zal u den eed afnemen, dat gij
de waarheid zult zeggen.»
„Ik zal voor bet gerecht evenmin on
waarheid spreken, mijnheer de commissaris,
als nu. Ik zal alleen zwjgen, daar mjn
geweten mj het spreken verbiedt."
De beambte schudde bedenkelijk het
hoofd, daar Melanie echfer bij haar besluit
volhardde, zoo bleef hem nie's anUrs over,
dan van haro weigering insgelijks procos-
verbaal op te maken en bet overige aan
den rechter over te laten.
Ofschoon het halstarrig vasthouden fan
Melanie aan hare belofte, volstrekt niet was
in het belang van den gror deigenaar, zoo
aeide deze daarvan toch niets, fiij wenschte
al11 s Ie vermijden, wat zijne v .rho iding tot
baar zou kunnen schaden.
Denzolfdeti dag zond Maitland hot geleende
tjjpaarJ terug. Hij had den brenger tegelijk
een briefjo medegegeven, hetwelk me'dJe
dat hij van den voorgononien koop a'zag,
nad it hij zich in den verstreken nacht had
moeten overtuigen van do mdeelen en ge
varen der onveiligheid van de streek on de
afgelegenheid van bet landgoed.
De weinig; dagen, welke Felicitas met
hare tante en mot de baron von Sturen op
het eiland Riigm in de badplaats Pasznitz
had doorgebracht, waren als een gelukkigen
droom voorbijgegaan.
Maar zulke gelukkige verwachtingen ge
lijken miar al to dikwijls op den beerlijken
morgen van het tropische klimaat, waar
midden aan een gehoel vlekkeloos n, helde
ren hemel, zich eensklaps een klein zwart
wolkje vertoont, om zich binnen een piar
uren uit te breiden tot ean dreigend onwe-
der, hetwelk verwoesting en ellende om zich
heen verspreidt.
Zulk ton onheilspellend wolkje was een
brief, welken Felicitas op zekeren dag van
haar vader ontving. Begrijpelijker wijze ont
stelde zij van de tydiug omtrent den die'stal
en inbraak, maar nog veel meer ontstelde
zij over den kort aangebonden, gebiedenden
toon, opwelken bij van haar verlangde, dat
zij zonder verwijl naar buis zou terngkoaren.
Zij begaf zich dadelijk naar hare tante, die
da aangrenzende kamer bewoonde, en terwijl
deze Feszner's briet las, nam Felicitas kennis
van den inhoud van een gelijktijdig ont
vangen brief van Melanie. Eensklaps begon
haar band, met wolke zij den brief vasthield,
te beven.
Mevrouw von Prachwitz uiite, terwijl zij
las, door verschillende gezegdoo hare ver
bazing en deelneming over bet gebeurde in
het Göllnitzjr hoerenhuis. „Waarom evenwel
uw vader u zoo gebiedend naar huis terug
roept," zeido zij, „b»grjp ik niet, daar toch
uwe tegenwoordigheid de zaak niet on
gedaan kan maken I Maar wat deert u,
kind?" vroeg zij verwonderd, „gij beeft en
zjt zeer bleek geworden!"
„Daar, lees, tante, wat Melanie omtrent
dit punt sebrjjftdat verklaart mij voldoende,
waarom mijn vader er op staat, dat ik dade
lijk terug keer."
Felicitas overhandigde haar tante den brief
en wees haar het gedeelte aan, hetwelk al
dus luidde: „Ik vrees maar al to zeer, lie
ve Felicitas, dat gij tegelijk met deze rege
len een brief van uw vader zult ontvangen,
die u naar huis terugroept, en ik maak mij
zelve er het bitterste verwijt van, misschien
de onschuldige oorzaak te zijn, dat gij zoo
eensklaps ontrukt wordt aan het heerlijke
verblijf aan de zeekust. In den begin
ne deed uw valer door niets vermoeden, dat
hij u uw genot zou besnoeien, maar eens
klaps veranderde hij van gedachte. Het is
mogelijk dit ik mij omtrent de oorzaak be
drieg, maar verzwijgen wil ik het niet, dat
deze verandering eerst plaats greep in het
oogenblik, toen ik, zonder daarbij ook maar
iets kwaads te vermoeden, mij liet ontvallen,
dat mijnheer de baron von Sturen zich in
uw gezelsehap bevindt."
Toen mevrouw von Prachwitz dit gedeel
te van Melanie's brief gelezen had, schulde
zij het hoofd en verzonk in nadenken.
„Ik herinner mij wel," zeide Felicitas, het
slilzwygen verbrekende, „dat mjn vader zich
zeer ouheusch jegen» Wolfgang gedroeg, toen
wij elkaar voor de e.rste maal ontmoetteD.
Toenmaals schreef ik dit toe aan den schrik,
welken hij ous door zijn plotseling verschij
ning over de haag van zyn park had be
rokkend, Nu weet ik wel dat rniju vader
iemand is met een zeer onvorzoenlyk karak
ter, doch ik kan mij niet voorstellen, dat bij
hem die kleinigheid nu nog zou toerekenen."
„Wanneer hij den baron kwaad gezind is,'
antwooidde hare tante langzaam en naden
kend, „dao ligt de oorzaak daartoe wel veel
dieper. Ik weet, dat hjj Woltgang's vader
volstrekt niet mocht lijden. Toen gjj nog
kinderen waart, zag hj den omgang tus-
schen u en Wolfgang ongaarne, miar hij
dul 1de da', onJit hij mj in mjn huis do
wet niet kon voorschrijven."
„Gij me;nt das, tante, dit een oude haat
jegens Wolfgang's vader de oorzaak is?
O, hadt gij mij voor dezon rampzaligen hin-
derpia', welken ik eensklaps tnsschen mj en
Wolfgang zie verrijzen, toeh gewaarschuwd,
voor ik aan de stem van mjn hart gehoor
gaf!»
„Haal toch goen dwaze schrikbeelden
in het hoofd, mijn kind 1" zeido mevrouw
van Prachwitz troostend.
„Heeft Melanie goed opgemerkt, en rust
uwe terugroeping werkelijk op oen verou
derden wrjk, welke uw vader jegens Wolf
gang's familie koestert, dan zal die wel geen
rol meer sp len, als hj verneemt, met welke
ernstige bedoelingen de baton u vereert."
Men bewejrt, dit de liefde blind is, en
in de oogenblikken der vreogJe heeft zj
werkeljkesn beneveld oog; maar by het eerste
leed, hetwelk zj ontmoet, ontvangt zy eene
profetische givo, welke haar 't onheil reeds
in het verschiet doet herkennen. Zoo kon
ook Felicitas, trots de troostwoorden harer
tante, zich van een angstig vermoeden niet
los maken.
„Tante," zeide zij eensklaps na een lan
ge pauze, .ook gij moet eenmaal eene onge
lukkige liefde gekoesterd hebben! Uwe ou
ders bezaten voor zoover ik weet, een ver-
bazenden adeltrots en wilden u niet geven
aan den burgerlijken man, dien gy bemindet;
gij' gehoorzaamdet hen en deedt afstand van
wat u het liefste was op de wereld."
„Mjn geval was geheel anders din hut
uwe," antwoordde mevrouw von Prachwitz,
„Ongetwijfeld ging het gerucht, dat mijn
huwelyk afsprong wegens den arietocrati-
schea hoogmoed mjner ouders, maar in wer
kelijkheid, was het toch anders, lief kind.
Mijn vader stond voor zyne rulneering. Hj
had mat zyn vermogen borg gesproken voor
zyn besten vriend en die vriend bedroog hem.
Een oud, zoar ryk cavalier mjn lat re
echtgenoot maakte reeds lang werk van
mj. Ik moest mijn vader redden en deed
het onder instemming van mijnen geliefde
die toenmaals een onbemiddeld man was."
„Arme tante!" riep Felicitas uit, de ern
stig geroerde vrouw omarmende, „was ik
niet in deze naargeestige wt-reld verschenen,
dan behoorde bet vermogen aan van hetwelk
gj door m jne geboorte werd beroofd en dan
hadt gj den man van uw hart kunnen ne
men. Welk een groot» aanleiding hebt gj
gehad, om jegens my wrok te koesteren,
on toch hebt gy my steeds lief gehad!"
„Gy kondt het toch ook niet helpen?" zei
de mevrouw von Prachwitz lachende, terwijl
zij Felicitas op het voorhoofd kuste. „G.j
belette ook met uwe geboorte eene schreeu
wende onrechtvairdigheid jegens uwe moe
dor, aan wis man het haar toehoorende erf
deel wilde onttrekken, om het aan mj toa
te kennen, die met de familie alleen in ver
ren graad verwant was?"
„Ik ben ovor deze familie-verhoudingen
niet ingelicht, want mijn moedor stierf, toen
ik nog esn kind was, en mijn vader heeft
er mij nooit over gesproken. Was dan mijne
mooder met hare ouders in onmin geraakt?"
„Neen, maar zj verloor beiden vroeg. Het
vermogen kwam vau den grootvader uwer
m ieder en hy had haar in zyn testament
ten rajnen gunste onterfd.'
„Wat kan er toch wel tusichen hen zyn
voorgevallen?" vroeg Felicitas meteen zucht.
„Zou misschien haar buweljk met mjn vader
geschied zyn tegen den wil van mijn groot
vader?"
„Juist het tegendeel", antwoordde de tan
te. „Het was zelfs grootvaders wensch dat
z j trouwde met den man, die zoovele jaren
ouder was dan zj, en alleen onder deze voor
waarden veranderde grootvader zijn testa
ment, dat uwe moeder tenminsto het vrucht
gebruik vau bet vermogen kreeg, doch dat
het vermogen zelve later op de kinderen of
wanneer het huwelyk kinderloos bleef, ep in j
moest overgaan.''
„Toch deed deze beperkende bepaling ver
moeden, dat er tegen mjne moeder een he
vige wrok bestónd," merkte Felicitas op.
„Wat de oorzaak g;weest kan zijn, weet
ik niet, toen uwe moeder huwde, was ik nog
zeer jong en zij zelve heeft zioh teg n my
daarover nooit uitgelaten."