De vepnvaniiet noodlot.
B IJ V O E G S E L
SCHAGER COURANT
Donderdag, 14 Sept. 1893,
Mo. 2 7 6 O.
FEUILLETON.
Gemengd Nieuws.
behoorende bij de
van
Roman van Curt Hoflmeister.
(Vertalingsrecht verzekerd.)
XXIX
Eenige weken later, had Felicitas Fesztier,
op een mooie achtermiddag eenige arme
mensctien in GöllniU bezocht, in wilde juist
den straatwegYerlaten.om door het bosch hnis
waarts te keeren, toen haar aandacht getrof
fen werd door het rennen van een galop-
peerend paard. Haar hart klopte hevig, een
blijde glimlach werd op haar gelaat zichtbaar,
zij dacht: het kan Wolfgang wel zijn. De
liefde is altijd vlug in 't hopen en wenschen
en hare gedachten aan Wolfgang was zeer na
tuurlijk; maar tooh wierp zij die gedach
te en hoop terstond van zich, daar Wolfgang
haar eenige dagen geleden geschreven had
en geen woord over zijn spoedige terugkomst
gerept had.
Zou zij hare oogen gelooven? Ja het was
haar Wolfgang. Op denzelfden prachtigen
renner, waarmede hij laatst over de heg van
zijn park gesprongen was, wilde hij haar nu
voorbij jagen.
„Wolfgang! Wolfgang!"
Hij kende zeer goed den zoeten klank dezer
stem, en terwijl hij zijn paard met oen for-
tchen ruk tot stilstaan dwong, vloog zijn blik
ter zijde, en zag hij de slanke meisjesgestal
te, in het lichte zomerkleed, gelijk een woud
fee van uit het donkere groene geboomte, te
voorschjjn treden. Ia het volgende oogen.-
biik was Wolfgang van zijh paard gesprongen
en Felicitas op hem toegesneld, en druk
ten de geliefden elkander aan het hart.
Met bet paard aan den teugel achter zich,
wandelde het paar met elkander voort.
Wolfgang wilde eindelijk Felicitas de zijne
noemen, en om zijn zaak te doen beslissen
was hij heden gekomen.
Feszner had nog geen woord daarover
tot Felicitas gesproken, waaruit bij maar eonig
zins blijken liet, dat het hem niet welkom
zou zijn. Hij had over deze zaak gehsel en
al het stilzwijgen bewaard. Wel was hij de
zer dagen norscb tegen Felicitas, maar dat
schreof ze toe aan zijn minder goede ge
zondheid. Ofschoon zij geen reden had,
kon Felicitas somwijlen toch een gevoel
van vrees niet onderdrukken, wat ten zeer
ste hare vreugde vergalde.
Zij deinsde er voor terug, om een derde
het zoete geheim hartr zitle te onthullen
en tevens smartte haar de onzekerheid.
Zoo het laatste geval de overhand niet ge
had had, zou zij Wolfgang gesmeekt
hebben, nog eenigen tijd te wachten,
nochthans kon zij niet nalaten te zeggen
„Mijn vader is nog eenigszins verbitterd over
het hem getroffen ongeluk en hij gevoelt
zich in het geheel Biet wel. Ook vrees ik,
dat gij bijna geen gelegenheid zult hebben
vader ongestoord te spreken, daar Melanie's
broeder bij hem is."
„Melanie's broeder? vroeg Wolfgang ten
hoogste verbaasd. „Maar hoe ts dat nu mo
gelijk Is hg dan uit Amerika teruggeko
men
„Hij en Melanie hebben aanspraak op een
aanzienlijke erfenis, die zich onrechtmatig in
bet bezit van een ander bevind). Mijn va
der is met deze kwestie vanwege zijn vroe
gere praktijk bekend; hij wist evenwel de
nakomelingen niet te vinden, totdat hjj ein
delijk in Melanie en Rettberg de rechtheb
benden ontdekt heeft."
„Of deze ertenis tot duurzaam geluk
van Rettberg zijn zal, betwijfel ik sterk,"
merkte Wolfgang op. „Terwille van die arme
Melanie kan niemand zich meer verheugen
dan ik. In wiens handen bevindt zich dat
vermogen nu?"
„Dat weet ik niet en Melanie weet het
ook niet," antwoordde B'eücitas. „Mijn vader
en ook haar broeder houden dat voorloopig
nog voor haar geheim. Rettberg reist onop
houdelijk heen en weer en wanneer hy bij
ons komt, sluit hij zich dadelijk mat mijn
vader op. Melanie verwondert zich ten zeer
ste over die geheimhouding, da«r zij toch
ook gerechtigd is, evenals haar broeder, al
les van deze zaak te weten."
Beiden hadden intnsschen het dorp bereikt,
waar de baron in de herberg zijn paard
stalde, om op weg naar het buitengoed on
gestoord met Felicitas te kunnen spreken.
Wolfgang hield vol, om vandaag Felicitas
vader ora haar hand te vragen; zij stem
de eindelijk toe, maar op voorwaarde, dat
zij eerst met baar vader zou spreken, oin
hom op Wollgaogs bezoek voor te bereiden.
Zij bereikten het landgoed. Felicitas voer
de haar galant in den terzijde van het hee-
reuhnis gelegen bloementuin, waar hij wach
ten moest, totdat zij hem zou roepen.
„Ga nu, mijn lief meisje," fluisterde hij,
„on keer met een van gelukstralend ge
laat terug."
Hij kesk haar na, toldat zij den hoek van
het huis omsloeg en ging vervolgons zitten,
in het onder het balkon staande prieel. Hij
bad Dog geen vijf minuten daar vertoefd,
toen hij menschen hoorde naderbij komen
Zij spraken drnk met elkaar, maar hy kon de
stemmen niet onderscheiden. Zeer spoedig
bemerkte Wolfgang, dat de personen niet
den tuin binnenkwamen, maar dat zij de po
pulierenlaan opwandelden. Eerst in het mid
den der laan, waar het huis het uitzicht
daarop niet meer belemmert, zag Wolfgang
hen to voorschijn komen, en ofschoon zij
hem den rug toekeerdon, zag hy toch da
delijk, dat het Melanie en haar broeder wa
ren. Dikwijls was het gezelschap van het
meisje hem een genot geweest, nu trok
hij zich dieper in het prieel terug, en ver
borg zich achter het donkere groen, zoodat
Melaniezoo zij zich toevallig omdraaide,
hem onmogeljjk zien kon, want hij bevond
zich nu volstrekt in geen stemming, om met
haar te praten.
Een kwartier verstreek een half uur.
Eindelijk vernam hij weder schreden, die
het huis verlieten. Hij stond op en zag Fe
licitas. Zij kwam niet met den vluggen, elas-
tiscben tred, die haar zoo eigen was tot
hem, maar langzaam en aarzelend. Toen zij
naderbij kwam, zag Wolfgang, dat haar ge
laat doodsbleek was, en bare oogen in tra
nen zwommen. Ten zeerste ontsteld, sloeg
Wolfgang den arm om haar middel en trok
haar met zich in het prieel. Hij drukte haar
aan zijn borst, en vroeg haar angstig, wat
er gebeurd was. Maar ofschoon hij telkens
zijn vragen herhaalde, verborg Felicitas voort
durend haar gelaat aan zijn borst, en kon zij
onmogelijk spreken. Eindelijk uitte zy met
moeite: „Het is alles voorbij, Wolfgang, ik
kan nooit de uwe worden. Wij mogen elkan
der niet meer zien
„God ia den hemel 1 Wat moet dat be-
teekenen, Felicitas riep de baron. „Welke
tegenwerpingen kan uw vader maten? Wat
kan hy op mij aan te merken hebben, mijn
stand, mijn vermogen?"
„Niets van dat alles, Wolfgang antwoord
de Felicitas. „Nu wat is het dan riep
Wolfgang uit.
Zy antwoordde slechts door troosteloos met
het hoofd te schudden.
„Felicitas 1 Gij zyt met my verloofd, en
nooit zal ik mijne aanspraken op u intrek
ken. Zoo gy mij lief hebt, zoo gij my altijd
bebt lief_ gehad Felicitas, zult gy my
nu ook in de ure der beproeving niet alleen
laten. Gij moet de myne wordeD, ondanks
het verbod uws vaders, zoo bet slechts in
kleinigheden zijn kracht heeft. Gy hebt niet
het richt, mijn hart met voeten te tri den,
irijn gansche toekomst te vernietigen, my
ten toppunt van mijn geluk te voeren, om
my dan in hetzelfde oogenblik van u te
stooten."
Hy had haar aldus sprekende, vaster aan
zyn borst gedrukt, maar Felicitas maakte
zich uit zijne omarming los; slechts hare
hand liet zy in de zijne.
„Er zjjn omstandigheden my kenbaar ge
maakt," autwoordde zy, „die het mij onmo
gelijk maken, u myn, hand te reiken, en te
vens myn kinderplicht tegenover myn vader
te volbrengen. O, Wolfgang 1" riep zy onder
een nieuwe tranenvloed nit. „Gy zult my
haten, gy zult den dag, waarop gij my voor
do eerste maal zaagt, als den ongelukkig
ste uws levens verweuscheuen deze ge
dachte is voor my zwaarder te dragen dan
al het andere."
Verward en zwijgend staarde Wolfgang
haar aan.
„Wat meent gy daarmede, Felicitas?"
vroeg hij eindelijk, „denkt gij aan de ver
antwoording, die gij op uw hoofd laadt? Be
denk u wel Felicitas, gij vernietigt niet al
leen mijn geluk en mijn vreugde, maar gij
drylt mij tot zonde en ondeugd! Gij stort
mij in dien stroom van genietingen, waar be
drogenen hun leed trachten te vergeten. Fe
licitas! Gij zult toch geen ander huwen?"
„Noeitl nooit!" riep deze heftig. „Ik
roep God tot getuige, dat niets mij zal
bewegen, mijn hand aan een anderen man op
deze wereld te schenken, dit ik u mijn dier
baren Wolfgang, eeuwig zal blijven liclheb-
ben, tot aan het laatste uur mijns levens.
Daarentegen eisch ik van u, dat gij niet
hard over do arme Lizzi zult denken, eu
haar niet zult beschuldigen, wanneer haar
handelwijze u duister toeschijnt. Wanneer gij
mij oprecht en waarachtig bemind hebt, Wolt-
gang, eer dan mijne gedachtenis daardoor,
dat gij aan al de edele en verhevene grond
stellingen vasthoudt, die u in mijne oogen
zoo verhoveo maakten, en die het ideaal, dat
ik mij van een man gevormd had, zoo ver
re overtroffen. Laat mij ook hooren, dat gij
u gelukkig gevoelt, zoo gelukkig ten
minste als de omstandighedea toelaten. Ja,
Wolfgang", fluisterde zij hem toe, beide han
den op zyn arm leggend, „gelukkig met een
ander die u wellicht even innig lief heeft,
dan ik. O, Wolfgang, gij zijt een man om
gelukkig te maken en gelukkig te worden.
Dag en nacht zal ik God bidden, dat dit uw
lot zijn moge."
Wolfgang sloeg de handen voor de oogen
als om het ontworpen beeld van zich af te
weren, dat hem als een visioen in de toekomst
tegenblikte.
„Felicitas," vroeg bij Da een lange poos
zwygens, „zal die onoverkomelijke hinder
nis, welke ons van elkander scheidt, steeds
in duisternis gehuld blijven?"
„Nooit zal één woord daarover mijne lip
pen verlaten," zeide Felicitas. „En nu leef
gelukkig, altijd!"
Zij sprak deze laatste woorden, met een
gebroken stem; zij klonken hem in de ooren
als de woorden van oen stervende.
Wolfgang drukte haar nog eenmaal on
stuimig aan zijn borst. Hij kuste haar we
der en nog eens weder met een waanzinni
ge smart, welke alleen diegene kent, die weet
wat hot zeggen wil, het liefste en dierbaar
ste wat hij op de wereld heeft, voor eeuwig
te moeten missen.
Felicitas weende zachtkens; nog eenmaal
fluisterde zij: „Leef gelukkig!" Dan rukte
zij zich los en ijlde weg.
WORDT VERVOLGD.
DORPSSOHETSEN,
door K. BERG.
De dag des Heeren is aangebroken en
Sabbathstilte heerscht in het dorp. De
liaan van den bakker gaf het sein tot ont
waken, gevolgd door zijne natuurgenooteD,
die in verschillende partijen van sopraan
lot bas hun vroolijk kukleku naar boven
zenden. Naar boven, waar de blauwe he
mel even kalm zich wolft als de stilte
spreekt in de gemeente. Enkele luiken
worden geopend en een slaperig gezicht,
waarboven soms een blauwe slaapmuts
prijkt, staart even rond om daarna naar
pomp of regenbak te gaan en eens flink wak
ker te worden.
Ailes droomt nog. Zelfs de schoorstse-
nen van de fabriek, op een half uur af
stand van het drop gelegen, soezen, de
machines staan stil en daardoor komt het
zeker dat het ons toeschijnt, dat het stiller is
dan anders. Rustdag. En de mensch, uit
de dagelijksche beslommering onttrokken,
meent een weinig den luilak te mogen
uithangeD, Den Zaterdagavond was er la-