ter dan gewoonlijk nog een en ander in
het gezin te doen, waardoor men wat laat
ter rnste ging.
Daar klinkt het eerste gelui van den
kerktoren:, Bom, bam, bam, bom, treedt toch
in dit heiligdom; kom, o, menscb, kom,
kom 1"
Als m6n zoo in de diepe stilte naar
het luiden van een torenklok Inistert,
is het of deze heel wat weet te ver-
telleu. Een gevoelige ziel wordt er
wellicht door aangegrepen en misschien
wel treurig gestemd. Doch dezen roor-
wekt de ereheele natuur tot opge-
gen
natuur tot
wekte vroolijkheid. De bakkersjongen rijdt
harder voort, om spoedig „gedaan'
te hebben en ook zijn rustdag te genie
ten.
Daar komt hij bij de kleine woning,
lief in het groen verscholende klimop
heeft reeds het dakvenster bereikt en
neemt nieuwsgierig een kijkje door het
zolderraampje. Links een kleine tuin
waarin seringen prijken en de Meidoorn
nog genrt, ot hij zijn eerste bloemen
droeg.
Daar woont Hendrik Muller, bankwer
ker aan de fabriek, een oppassend werkman,
maar Doch laat ik mijzelven niet voor-
uitloopen.
De bakkersknecht klopt tegen de nog ge
sloten vensterluiken, doch krijgt geen gehoor.
Nog eenmaal, tweemaai. Eindelijk geeft hij
het op.
Bii bet derde kloppen wordt Maller
wakker. Hij kijkt op zijn horloge, dat in de
bedstede aan een spijkertje hangt, tuurt,
wrijft zich de oogen en „wat hamerklinkt
het, een vloek zeker aan zijn beroep ontleend,
„al zeven uurDaar heb ik me waarachtig
verslapan 1»
Zijn vrouw is intusschen ook ontwaakt
en Hendrik zegt driftig„Kom wijf, er
uit. Da'.'s twee uur minder van de
week.'
„Maar, Hein 'l is immers Zon
dag
„Wat hamer, wijfJe hebt gelijk 1
Nou, weet je wat, 'k ben van den schrik
nu toch klaar wakker. Blijf jij nu maar
eens liggen, dan zal ik wel even thee
zetten. De bakker is er al geweest, door
zijn kloppen ben ik zeker wakker gewor
den'k Zal straks wel wat brood halen
en 'k heb van de week nog een paar
centen oververdiend, daar moet dan maar
wat voor op de boterham komen
Een zoen, en Hein wascht en kleedt
zich.
Een kwartiertje later is de thee gereed
en moeder de vrouw, die weer was in
geslapen, zo moest telkens met de jongste
optrekken, wordt wakker gemaakt met een
schertsend„Kom slaapzak, moet ik je
met wat water wakker maken. De thee
is klaar, hoor. Kleed na gauw de kinde
ren aan, dan haal ik wat brood en
ietswe gaan allen naar de kerk en dan
nu dat znl je wel zien. 'i Is vandaag
te mooi om op stok te zitten. Ajuus, tot
aanstonds
Hendrik gaat de deur uit, eerst na3r
den bakker, vervolgens naar den slager,
Hij draagt een panr flinke brooden onder
den arm en wikkelt iets degelijkers in een
Een andere kameraad komt opdagen,
kijkt Hendrik met een spotteuden blik aan,
en vraagt
„Willen we er ééa pakken, Hein?»
„Neen Piet, 't is me nog te vroeg en ik ga
aanstonds naar de kerk."
„Wel ja, en de dominé mocht ee is rui
ken, dat je al zoo vroeg een graantje gepikt
hebt!'
Wrevelig wendt Hein zich af, tot de
oudste van de fabriek ook naar hem
toekomt met de woorden'k Heb een
buitenkansje gehad, Hein, en nou geef ik
een rondje. Dat zal je toch zeker niet
afslaan I"
„Even dan," antwoordt Hein.
Het eerste rondje wordt, gelijk bet
helaas maar al te difcw ijls gebeurt, gevolgd
door een tweede.
En bij velen schijnt de spiritus tot
royaalheid aanleiding te geven. Zou het
ook eerder een vergeten zijn, wat men aan
zichzelvcn en aan zijn gezin verplicht
is
Hein wordt al spoedig in de maling
genomen.
„Wat kost het spek, Hein?»
„Hoelang duurt een bezem?"
„:loe duur zijn de aardappelen?"
Yan alle zijden wordt hij geplaagd en
als één sarrende zegt„Nou is 't jou
Hein, om een rondje te geven, of
de vrouw
Als
de
ze
dat
zoo
aardightid er
bonten zakdoek,
dadelijk zien, dan
sf."
„Wacht, cu nog wat tabak en een
paar sigaren." Deze kan hij krijgen
den kruidenier, die een huis of tien voor
bij de herberg De Zwaan wooDt. Juist
verlaat Hendrik den winkel, toen een jon
ge knecht van de fabriek, die bij Hendrik
aan de bank in de leer is, zegt „Zoo
baas, ben je nou keukenmeid ook
Hendrik vat het schertsend op en antwoordt
„Ja jongen, dat zal je, hoop ik, ook nog wel
eens gebeuren 1"
„Ik zon je danken. Geen knecht van mijn
vrouw.»
beurt,
moet ja 't eerst aan moeder
vragen dan springt Hein op
„Yerrklinkt het, „denk je dat ik
onder den pantoffel zit. Yoor den dit en dat
niet!'
Het rondje komt weer.
„Je beterschap Hein!»
Intusschen staart moeder de vrouw
telkens en telkens naar buiten, 't Wordt
haar al wat benauwd om het hart en
eindelijk, als de laatste tonen van de
kerkklok haar in de ooren klinken en
allen reeds binnen zijn, gaat ze naar
bakker, slager en winkelier om eerst te
hooren waar Hein toch kan zijn. Niemand
weet het.
In de herberg wordt het wat rumoe
riger en plotseling roept een jongmaa
tje, die toevallig naar buiten keek „Kijk,
Hein, daar loopt je vrouw al naar je te
zoeken. Dat zal straks afrekenen wezen,
boor
„Hou je moei, melkmuil! Bemoei jij je
met je eigen bemoeisel
Een oudere knecht treedt met een
zekere dronkemansgeraoedelijkheid op
Hein toe en zegt„Ja, jongen de maats
hebben gelijk. Je stelt je erg kinderach
tig anEen man moet altijd de baas
huis blijven (Of Hein dat dan niet
was?)
De laatste uitdrukking wekt Hein's
toorn.
„Denk je dat ik niet de baas in huis
ben Wie zeit je, dat?»
Nou ja, zoo mot je dat nou niet opvat
ten, maar de maats zie je, zoden het gauw
denken. En dan, ja bent toch geen boodschap
pen meisje."
Hoort, daar speelt het orgel. Wel
luidend klinken de akkoorden -door het
kerkgebouw. Ze grijpen ons aan en wekken
ons tevens op. Daar weerklinkt het
lied
„Komt, laat ons voortgaan kindren,
Want de avond is nabij
Het stilstaan kan licht hindren
In deze woestenij 1
Komt, sterkt opnieuw den moed,
Den wandelstaf geheven
Om hemelwaarts te streven
Zoo wordt het einde goed.»
Hein loopt met een starren blik
kerkgehouw voorbij even staat
stil, alsof ook hem die bekende tonen
nog treften. Dan gaat hij met wankelen
de schreden verder, gevolgd door een paar
jongens, die hem met verwonderde blikken
nastaren.
Met onvaste hand opent hij de deur.
Zijn vrouw verbleekt bij zijn binnen
treden. Flauw komt over hare lippen
„Hein."
„Wat won je van me Zeg, deuk je
dat ik jou meid ben, hé, spreek dan voor
den d.'k Zal me niet door jou laten
ringelooren. Ik blijf de baas hier, versta
je
En de man, die in kalmer toestand
soms zijn janmaatjes wel eens ernstig on
derhoudt, hij raast als een bezetene en
werpt zijn vrouw de gruwelijkste verwij
ten naar het hoofd. Deze zwijgt, geluk
kig, en staart mat betraande oogen voor
zich uit. Eindelijk is Hein uitgeraasd en
doet de alchohol zijne uitwerking.
Hij valt in slaap. Geen zonneschijn meer.
Buiten spreekt alles van leven en genot,
binnen droefenis. Droevig staart ze te
rug op de schoone dagen, die ze met el
kander doorleefd hebben. Maar één ding
bleef haar gelukkig bij, moed en vertrou
wen. En het klinkt in hare ziel als een be
de
Door leed tot lust,
En treurt ge ook in den morgen,
En weent ge ook te middernacht,
Schep moed
Laat vrij uw Vaderzorgen,
Hij waakt roor U met liefde en macht 1"
Moge hare bede verhoord worden
(Overgenomen uit Zondagsblad van het
Nieuwsblad van het Noorden
Een duivenhouder teVer-
die in Juli eenige duiven aan een
viers,
liefhebber te Kopenhagen verkocht,
dezer dagen een van die duiven terugko
men. Het trouwe dier was, teen zijn nieuwe
eigenaar het met de anderen liet uitvlie
gen, naar zijn oud tehuis gevlogen, een
afstand van 1100 kilometer.
Van 't betalen van hnur
ontslagen. Geruimen tijd loerden de Gen
darmes in de omstreken van Koningsber
gen op eea bedelaar, die hun heel wat
last berokkende. Het was hen, niettegen
staande bet meest zorgvuldig toezicht, niet
gelukt den vogel in banden te krijgen.
De man was algemeen bekend en men
mocht hem om zijn snaaksche invallen ook
gaarne lijden, zoodat hij behalve eetbare
waren, dikwijls ook geldstukken kreeg.
Kort geleden trok het de aandacht van een
gendarme, dat bij een grooten, dichtbe-
groeiden lindeboom twee honden stonden,
die met opgeheven koppen op woedende
manier blaften.
De beambte reed om den boom heen en
zag aan een van den weg afgekeerde zijde,
inkervingen in den stam, die als ladder
dienst konden doen. Hij tuurde nu eens
tusschen het gebladerte door eu zag een
man, die op een, tusschen twee takken
bevestigden leunstoel zat en heel gemoe
delijk middagmaalde. Dadelijk begreep de
gendarme, dat hij de „woning» van den
lang gezochten bedelaar had gevonden en
hij gaf hem bevel naar beneden te komen,
wat de man niet deed. Thans trok de be
ambte zijn revolver en nu koos de boom
bewoner eieren voor zijn geld, klom om
laag en kon gearresteerd worden. Toen
men de zonderlinge woning doorzocht, vond
men die heel netjes ingerichter was uit
planken een vloer en ook een zoldering
aangebracht en aan drie zijden waren de
takken zoo dooreen gevlochten, dat storm
en regen uiet konden binnen dringen. In
zijn leunstoel sliep de man 's nachts en
hij had onder zijn vertrek nog een soort
van provisie-kamer, waar hij bijeen ge
bedelde brokken brood bewaarde. De be
delaar had den geheelen zomer tusschen
het groen gebladerte gewoond.
het
hiJ
Snelpersdruk van J. Winkel te Schagen.