Gemengd
Nieuws.
Vroeg
r'JPt
vroeg
rot.
Ter overdenking.
nevens een sautal andere takken van be
staan heeft de iudnstrie haar bloei aan de
scheikunde te danken. Het is een zonder
ling feit, dat de landbouw het oudste be
drijf, zoolang de vruchten van de scheikunde
heeft moeten ontberen. Eerst in 184G
kwamen zij met den landbouw
in aanraking door den Dnitschen
geleerde Liebig.
Roods van oudsher was bekend, dat de
plant leven ontvangt van de lucht en van
den grond ontneemt.
Maar zal de grond vruchtbaar zijn, dan
moet hij een aautal minerale stollen bevat
ten voor het goed gedijen van de plant
m. a. w. zooals de wetenschap het uit
drukt de wet van het minimum in de plant
aanwezig zijn.
Indertijd achtte men hnmns als planten
voeding noodig. Liebig toonde echter aan
nit een door hem bewerkt stok grond, dat
de plant door middelen der scheikunde
krachtig kan geholpen worden. Hij gaf
den stoot, de richting aan de landbonw-
scheiknnde. Door zijn bemoeiingen werd
in Duitschland het eerste landbouwproef
station in 1851 te Möhen opgerichtthans
bestaan er in het Duilsche rijk een 65 tal.
Dnitschland is de bakermat der landbouw
proefstations.
In België werd het eerste station opgericht
in 187 l;inl875 werd het tweede noodzakelijk
dat te Gent werd geplaatstLnik en
Hasselt verkregen ze in 1878 en na zijn
er 8 stations-
Frankrijk begon in 1886 met de op
richting van het eerste station; in 1886 lelde
het reeds een 3 O-lal.
Italië, dat in 1870 het eerste station
verkreeg, mag zich thans in het bezit van
16 verheugen. Bijzondere aandacht verdie
nen de Vereenigde Staten in deze zaak. In
1887 verkreeg men aldaar het eerste sta
tion en na treft men er 54 stations aan,
welke op uitgebreiden voet ingericht zijn.
Nederland bezit sedert 1877 het eerste
proefstation te Wageningen, waar het eerste
jaar 380 monsters ter analyse werden op-
-I 'rden. Dat aantal werd steeds hooger,
joodat de Regeering voor de vraag werd
gesteld aan het station, wegens de vele
werkzaamheden uitbreiding te geven of
meer op te richten. Tot het laastste werd
besloten. In 1880 werden te Breda, Gro
ningen en Hoorn stations opgericht. In één
j iar vermeerderde te Groningen het aantal
monsters voor scheikundig onderzoek met
40 pCt.
De oprichting van een vijfde proefstation
wordt voorbereid.
Daaruit blijkt dat de landbonwende
bevolking gebruik maakt van de hulp,
die de scheikunde haar biedt en op het
eerste gezicht zou men meenen, dat de
proefstations van de landhouwers waren
uitgegaan, omdat zij de behoefte er aan
gevoelden.
In alle landen kwamen deze inrichtin
gen tot stand door krachtige maatregelen
van particulieJUUf door tnsschenkomst
van den Staat.
Over het algemeen beseften de land
bouwers vroeger niet, welke indirect voor
deel zij van de stations konden trekken
zij wisten niet, dat het scheikundig onder
zoek van meststoffen, voedermiddelen en
zaden hun ten goede zoude komenhet
terrein lag buiten hun bereik.
In 't kort zou men dit kannen vaststellen
dat de landbouwers geen proefstations
hebben opgericht, is te verklaren, doordat
zij het nut van die inrichtingen niet be
grepen. In dezen gold Onbekend maakt
onbemind.*
Er zijn gewichtige gronden voor de verde
diging van de stelling, dat de proefstations
van staatswege ingesteld moeten wordeu.
Met het oog op het onderzoek zelve is dit
vooral noodzakelijk. Werden toch door
particulieren stations opgericht, het on
derzoek kon niet zoo onpartijdig geschie
den als thans, nu de stations rijksinstellin
gen zijn.
Prof. Holleman is van oordeel, dat,
indien de stations door particulieren wer
den opgericht zij afhankelijk gesteld zouden
worden van de groothandelaars en het
onderzoek ten nadeele van de landbouwers
k zou plaats hebben. Onderlinge concurrentie
van stations zou dit euvel veroorzaken.
Bij onze stations-rijksinstellngen is het
gebruikmaken van onderzoek naar onder
scheidene monsters zoo gemakkelijk moge
lijk gesteld; bijna geheel kosteloos. Van
geene inrichtingen heeft de Regeering
wellicht meer voldoening gehad dan juist
van de proefstations.
Bij het onderzoek der meststoffen let
men op drie bepalingen, n.1. de verhouding
van phospborzuur, stikstof en kali. Inzon
derheid wordt de aandacht gevestigd op de
viaag: Hoeveel phosphorzure kalk in koud
water oplosbaar, m den mest aanwezig is.
In de laatste jaren is een ander phosphor-
zuur in gebruik gekomen n.1. het Thomas-
phosphaateen afval van ijzer-industrie.
Ten spijt van bedriegers, die vermenging
van deze stoffen wenschen te plegen, kan
het gemakkelijk door een microscopisch
onderzoek worden aangetoond.
Bij de voederstoffen dient men aan de
proefstations drie zaken te weten n.1. de
vetstoffen, de eiwit-stoffen en het gehalte
van de zuiverheid. De bepaling van de
eerste twee eigenschappen gaat gemakkelijk,
van
den.
zaal wordt bepaald.
Hel iDoeielijkste van alle onderzoek is,
dat van boter, niet zoo zeer om te consta-
teeren of men natuur- of margarinéboter
voor zich heeft, naar of men het te doen
heeft met een mengsel van beide soorten.
Tot noz toe is meu nog niet aan de moei-
elijkheid ka men ontkomen.
Bij het onderzoek van suikerbieten geldt
het hoofdzakelijk de vraag hoeveel suiker
bevindt zich in de bieten en wat is het
gehalte. Dit onderzoek heeft vooral in den
herfst plaats.
het derde is meer moeite aan verbon-
Het onderzoek van zaden heeft plaats
door den microscoop. Gemakkelijk kan men
daardoor de vermenging van lijnkoeken
met aardnotenkoken aantoonen. Een ge
wichtig onderzoek heeft altijd plaats met
de zaden. In den laten herfst en in het
voorjaar veroorzaakt dit aan de stations
eene groote drukte. De handelaren hebben
groot belang, dat de kiemkracht van het
Onder dit motto geeft het Voorderblad
de volgende behartingswaardige wenken.
De onde geschiedenis maakt gewag van
een wonderboom, die in één nacht opwies,
doch ook denzelfden dag reeds weer ver
dorde. Er kwam een worm, die aan den
wortel begon te knagen en het leven ver
nietigde. Dit is voorzeker een sprekend
beeld wat men dagelijks rondom zich
kan waarnemen. Nog zijn er tal van won-
derboomen, die spoedig groot, ook bijna
even snel verdorren en vergaan. In onze
eeuw van zoogenaamden vooruitgang, nu
alles met stoom gedreven wordt, schijnt
heel het menschelijk leven zich voort te
spoeden en met snellen vaart het einde te
gen te gaan. Ten platte lande, in de dor
pen, is zulks nog niet in die mate te be
speuren als wel in de steden, hoewel ook
daar langzamerhand de stille, kalme een
voud van weleer plaats maakt voor bewe
ging en gejaagdheid die een onrustige
toekomst ons voorspelt. Doch vooral in de
groote steden, waar de slagader van het
maatschappelijk lichaam zich bevindt, worde
de polsslag steeds sneller, en eene koorts
achtige opgewondenheid maakt zich als on
willekeurig meester van de bevolking. En
wat vooral het vooruitzicht donker maakt
is de vroegrijpheid der jeugd, die door vele
ouders stelselmatig schijnt te
worden aangekweekt. De kinde
ren zijn veelal geen kinderen meer, maar
worden als door stoom voortgedreven, om
maar hoe eer hoe beter groot te zija. Het
worden wonderboomen waarop men o, zoo
trotsch ie, maar die helaas de kracht van een
frisschen, groenen boom missen eu weldra
vergaan. Want er knaagt een worm aan
den wortel. Hoe meenig kind wordt reeds
van de geboorte af bedorven, omdat men
vergeet, dat het een kind is en ook als
een kind moet worden behandeld en opge
voed. Maar men ontneemt het zijn kinds
heid. Het moet dadelijk een man zijn. En
de jeugd wordt verwaarloosd en verwoest.
Want het is een kind eigen, gaarne
spoedig groot te willen zijn. Het wil reeds
behandeld worden als een man en rekent
zich met de grooten gelijk, lnplaats van
zulk eene inbeelding tegen te gaan, voedt
men dit kwaad, en spoort het kind steeds
meer aan, om als een groot mensch te spre
ken en te handelen.
Zie het kind reeds deftig aan tafel zit
ten met een glaasje voor zich, nog wel
grootendeels gevuld met suiker, maar toch
vindt het de prikkeling van den sterken
drank reeds aangenaam en de o u d e r s
lachen er om, dat de kleine dreumes reeds
zoo aardig, net als een man, kan meedoen
en zijn graantje pikken.
Is het dan wonder als kinderen van 12
of 13 jaren reeds in de kroeg loopen om
een borrel te drinken, of als het hen daar
geweigerd wordt, zooals de wet voorschrijft,
zij het zich hier of daar op andere wijze
zoeken te verschaffen Ziet men niet som
tijds jongens, die nauwelijks de schoolja
ren achter den rug hebben, reeds dronken
bij de straat Hun gezicht is bleek en
vervallen, de oogen glazig en stijf, de gang
zwaaiend en waggelend. Eu zóó worden ze
opgeleid voor het leven 1
Wat moet van zulk een jeugd
worden? Vroeg rijpvroeg rot. Voor
zeker, zulke ouders hebben veel op hun
verantwoording. Want, al is het ook niet
met hun wil, dat het kind zich bedrinkt
ióch zijn ze deaanleidende oorzaak
er van, daar ze reeds jarenlang nit mis
plaatste en verkeerde liefde, de kleine
stumper het verderfelijk Schiedammer nat
als met de paplepel hebben ingege
ven.
Zóó maakt een eigen ouder zijn kind
tot een dronkaard 1 En als dat kind straks
tot jongeling opgegroeid, steeds meer den
verkeerden weg opgaat en reeds door den
tijd lichamelijk en zedelijk verwoest een
vroegtijdigen dood vindt, dan mag op zijn
graf wel het opschrift staan „Hier ligt
een slachtoffer van ouderlijke dwaasheid
en wreedheid
Want zoo leidt men de jengd op voor
de misdaad en geeft de politie en justitie
handen vol werk. Zoo voert men het kind
met rassche schreden naar het graf. Brin
ken, rooien en pruimen zijn de sieraden der
tegenwoordige kindsheid. En hieruit volgt
iets van zelf onzedelijkheid. Zie ze slechts
langs de straten slenteren, jongeus en meis
jes, nog 's avonds laat, met allerlei vuile
gebaren, die reeds genoegzaam aanduiden,
wat er in het hart omgaat. De kinderlijke
vrees en het ontzag voor oudere, onder
wijzers en allen, die boven hen staan, gaat
verloren. Of hoe is bet anders te verkla
ren, dat ze nog zoo laat zich bij den weg
bevinden en dat op een tijd, als een fat
soenlijk mensch zijn kinderen thuis en te
bed heeft. Hebben vader en moeder dan
geen gezag meer over hun kroost of is het
met hnn wil en volgens hnn zin dat zulke
dingen plaats hebben We kunnen dit
niet gelooven. Ze hebben den teugel te
veel laten vieren en nu is deze aan hun
handen ontglipt en is het kind baas ge
worden ec de vader en moeder moeten, al
is het dan ook zuchtend en hande.i wrin
gend, erkennen, dat ze er niets meer aan
kannen doen. Ze moeten het aanzien en
er in berusten in de hooj), dat het nog
eens beter zal worden. „Och,* zeggen ze,
„het zal wel veranderen, als ze maar wat
I onder worden, 't Verstand komt met de
jaren. Dan zullen ze hel zelf wel leeren
inzien, dat het zoo niet goed gaat en dan
znllen ze wel beter worden."
Alsof een oude boom nog gebogen zoo
kannen worden. Neen, reeds iD het begin
moet er worden opgepast, wantjong ge
wend, ond gedaan. De opvoeding is een
uiterst moeielijk werk en vereischt veel
verstand en inspanning, want zelfs de wij
ze koning Salomo had een zeer dwazen
zoon.
Icdien echter de ouders hnn plicht doen
dan hebben ze zich later niets te verwij
ten, ook al mislukken hnnne pogingen en
worden hun kinderen niet zoo als ze het
wel hadden gewenscht. Dit zijn echter uit
zonderingen. Regel is het, dat, wie zijn
kinderen opvoedt zooals het behoort en
ze leidt op den rechten weg, er vreugde
van zal beleveD, want als ze onder gewor
den zijn, zullen ze daar van niet afwij
ken.
Hoe licht echter vervalt men iu een
uiterste. Het kind moet leeren en ont
wikkeld worden. Dit is zeker. Maar te
groote geleerdheid en ontwikkeling werkt
schadelijk. Hoe dikwijls vergt men te veel
van de kinderlijke krachten. De boog kan
niet altijd gespannen zijn. Het kind moet
ook kannen spelenhuppelen en springen.
Het moet waarlijk kind zijn en wordt
spoedig genoeg groot. Hoe wreed is het de
jeugd ha»r gelukkige kindsheid te ontne
men, dien tijd van onschuldig vermaak en
onbezorgd spel. Spoedig genoeg znllen de
kwade dagen komen en de zorgen en moei
ten des levens gevoeld worden.
Laat men dien tijd toch niet verhaas
ten. De opvoeding moet een geleidelijken,
natuurlijken gang hebben. Al het kunst
matige dient geweerd te worden. Er moe
ten geen broeikasplantjes van gemaakt wor
den. Het onderwijs wordt menigmaal zoo
hoog opgedreven, dat het verstand er schier
voor stilstaat.
Er zijn messen, die oogenschijnlijk zeer
geriefelijk en bruikbaar zijn Ze bevatten,
behalve een gewoon mes, ook nog een of
meer pennemessen, voorts een kurketrek-
ker, een schaar, een zaag enz. Maar alles
is zoo klein, dat men het niet gebruiken
kan.
Wat heeft men er dan aan? Zoo vindt
men ook menscheu, die wonder geleerd zijn
en overal gestudeerd hebben, maar bij slot
van rekening weten ze eigenlijk nergens
wat van en zijn dus onbruikbaar in
de maatschappij.
Een kind, dat goed lezen, rekenen en
schrijven kan, vindt gewoonlijk, als het
goed oppast zijn weg wel door het leven.
Er zijn menschen die nooit aan een hooge-
school geweest zijn en tóch meer doorzicht
hebben in het dagelijksch leven, dan een
professor. Want één lood gezond verstand
is meer waard, dan honderd pond geleerd
heid. Laat men dus verstandig zijn en
het kind doen leeren, wat het noodig heeft,
zonder het hoofd te vullen met allerlei bal
last.
Laat het leeren oogen en ooren
goed te gebruiken en de handen
uit den mouw te steken. Laat
het kind handelen en spreken,
om straks als man te kunnen
optreden en mannel ij ke daden
t e d o e n.*
Vijanden. Waarom groet die man u
niet Waarom betrok zijn gelaat zoo en
doet hij, alsof hij u niet ziet
Ja, dat spijt me genoeg, maar 't
is m ij n schuld toch niet. Hij had het een
en ander gedaan, dat niet in den haak
wasik moest er hem over spreken en
hij is boos, heel boos op me geworden. En
nu houdt hij zich, alsof hij mij niet
ziet en als hij mij wel zien
moet, dan stvart hij me aan met ver
woede blikken en als hij mij in mijn zaken
kan benadeelen, of als hij mij leed kan
aandoen, dan laat hij 't niet. 't Is toch
eigenlijk wel ongelukkig, om op zoo'n ma
nier beloond te worden voor het goede,
dat men doetmen zon er werkelijk toe
kunnen komen om een heelen boel maar
te laten zeilen en zich met niets meer ie be
moeien dan had men geen verdriet en
dan kon men de menschen laten voor het
geen ze zijn.
Zóó, denkt ge dat Geen verdriet,
't mocht watEn buiten de maatschappij
leven Maar lieve vriend 1 dat gaat nu
eenmaal nietOf ge zoudt weer de wil
dernis moeten opzoeken en een hutje moe
ten boawen in een eenzaam bosch of op
de groote verlaten hei. Maar de eerste de
beste, die n daar ontmoet, kan ook wel weer
een onverlaat zijn en u zóó onaangenaam
behandelen, als ge nog nooit behandeld
werd. Neen de wereld u i t—loopen, dat
gaat nu eenmaal niet; we moeten er i n
blijven en we moeten er in werken en in
strijden en in lijden ooker zit niets an
ders op. De groote vraag is maar en die
beslist over onze beteekenis, hoe we wer
ken en hoe we strijden en h o e we lij
den.
In een maatschappij, die samengesteld
is uit allerlei menschen en waarin dage
lijks allerlei belangen zich kruisen, is 't
nu eenmaal niet mogelijk, dat een recht
schapen, eerlijk, ernstig denkend, fijnge-
voelend en krachtig werkzaam mensch 't
stelt zonder vijanden. Daar altijd wezens,
1 die de duisternis liever hebben dan het
licht en die zich niet onderscheiden doorrech-
schspenheid en eerlijkheid en ernst en fijn
gevoel en adel van karakter. Oniloopen
kunnen we hnn niet, voor hem boigen is
laf, hen bestrijden, als 't mout, is het
eeuige, wat wij doen kunnen. En dan
moeten we er ook wat voor
over hebbeD, wat leed en desnoods
wat schade. Maar liefst geen
schande en die zonden we er bij op-
loopen, wanneer wij door hun ondeugend
heid ons karakter lieten bederven en
onzen moed lieten uitdooven en onze
werkkracht ten goede lieten verlammen.
Daarvoor opgepasthet andere zal wel
terecht komen geloof dat vrij. Men kan
't niet allen meuschen naar den zin ma
ken en te hnilen met de wolven waarmee
men in 't bosch is, dat is tcch inderdaad
een diep ellendig bestasn.
O, ik geef 't u toe: voor menig fijnen
diep gevoelend gemoed is 't iets vreeselijk
onaangenaams, ruw, vijandelijk behandeld
te worden is er niets pijnlijkers te be
denken, dan door anderer boosheid iu
gevaar te worden gebracht om zelf te gaan
haten en wraakzuchtig te worden. Maar
toch daar i s wel deugdelijk leniging voor
dit leed en wel, als het geweten ons zegt
ge hebt niet and-rs kunnen handelen
ge moest wel doen, wat ge deedt.
Maar daarom, mijn waardste is't al
lereerst de vraag„hoe is de ander uw
vijand geworden en dan vervolgens
„hoe verdraagt ge zijn vijandschap?"
Weet gij, dat ge niets anders deedt, dan
hetgeen gij doeD moest, gedreven alléén
door uw gevoel van plicht, zonder onedele
bijredenen laat dan haten, wie hatsn wil
gij, draag met geduld, wat gedragen moet
worden gij, ga instig den weg, door nw
beter ik u voorgeschreven en blijf er in
de ziel van overtuigd, dat er een toekomst
is voor al wie en al wat goed is en edel.
Maar ook, dat 't geen groot woord en
geen banaliteit is, maar de eenvoudige uit
drukking voer een eeuwige, onomstootelijke
waarheid geen macht in de wereld is ten
slotte bestand voor de almacht der heilige
liefde." J. W. B.
Rolt. Nbld.
Een driest bedrog.
Daarvoor stond de 27jarige winkelbe
diende Emil Löhndorff te Berlijn terecht.
Na den dienst te hebben verlaten, waar
in hij het tot onderofficier had gebracht,
mocht het hem maar niet gelukken eene
betrekking te vinden.
Hij geraakte in armoede en toen rijpte
in zijn brein een plan dat hij den 3den
November ten uitvoer bracht.
Hij stond dien dag aan het loket der
Rijksbank en keek opletlend naar de per
sonen, die daar geld ontvingen.
Een oude man: zooals later bleek de
schoenmaker Hoffmann uil Postdam, kreeg
1000 Mark aan papiergeld uitbetaald.
Dezen koos beklaagde tot zijn slachtoffer
en volgde hem ongemerkt.
Hoffmann begaf zich naar den Potsdam
mer spoorweg, om per trein naar zijne
woonplaats terug te keeren.
In den nabijheid van het station be
speurde hij plotseling een hand op zijn
schouder en de naast hem staande aange
klaagde riep met donderende stem„In
naam der wet, je bent mijn arrestant je hebt
aan de Rijksbank twee pakjes van duizend
mark in plaats van één geuooaen.*
De zoo barsch aangesprokene greep daar
op verbluft in zijn binnenzak haalde het
pakje er uit en toonde het beklaagde,
zeggende: „U ziet, ik heb er maar een.*
Beklaagde trok hem toen het pakje uit
de hand en liet het in zijn zak glijden,
waarop hij tot Hoffman zeide
,,'t Is goed, ga maar mee naar het bu
reau van politie, daar zal zich alles wel
uitwijzen."
De oude man volgde hem bedeesd. Be
klaagde doorliep met hem verscheidene
straten en bet viel Hoffmann daarbij op,
dat zij reeds verscheidene politie-bureaux
waren voorbijgegaan.
Nu kwam de gedachte bij hem op, dat
men hem bedroog. Hij vroeg beklaagde nu
het bewijs te leveren, dat hjj werkelijk
rechercheur was.
Deze maakte uitvluchten en trachtte in
de Leipzigerstrasse onder de vele wande
laars te verdwijnen. Hoffman hield hem
echter in het oog.
Nu begon een dolle jacht, die zoolang
duurde tot de oude Hoffmann in de Jeru-
zalemmerstrasse bewusteloos neerviel. An
dere personen namen toen de vervolging
van hem over en wisten den bedrieger wel
dra te vatten.
Hoffmann heeft zijn geld terug.
Het openbaar ministerie eischte tegen
beklaagde een gevangenisstraf van iy2
jaar, het gerechtshof veroordeelde hem daar
op tot 1 jaar en 3 maanden en beval zijn
onmiddellijke vastzetting.
GEFOPT
Een bekend magistraat had de gewoonte
om zijn naam te zetten onder alle soorten
van acten, zonder de moeite te doen van
ze eerst door te lezen. Nu en
dan zeiden zijne vrienden wel eens tot
hem
„Vandaag of morgen zal het je nog eens
berouwen, dat je niet meer notitie neemt
van de stukken, die je gebracht worden om
ts teekenen.*
Maar dan lachte de magistraat maar
eens.
Op een winteravond zat onze magistraat
tegen een uur of zes gemakkelijk bij zijn
kachel, toen een van zijn vrienden werd
aangediend.
„Ik ten blij, dat ik je zie," riep de magis
traat vriendschappelijk uit, toen zijn vriend
binnentrad.
Kort daarna werd er weer gescheld.
Ditmaal kwamen er twee vrienden tege-
lijk.
„Je ziet, kerel,* zeiden zij bei
den in één adem, „we zij prompt op
tijd.*
Juist op dat oogen blik werden er nog
drie vrienden binnengelaten, die den ma
gistraat bedankten voor zijne vriendelijke
invitatie.
Wat beteekent dat?" riep de geïm-
provisserde gastheer in de uiterste ver
bazing.
„Wel, je hebt ons te soapeeren gevraagd
en daar zijn wij," antwoordden de vrienden
in koor.
„Het verwonderde ons wel eenigszins,
dat we de invitatie op gezegeld papier kre-
gen."
„Een origineel idee, kerel
Hierop haalde elk van de bezoekers een
document van groote afmetingen voor den
dag, dat een zegel droeg, benevens de hand-
teekening van den msgistraat.
Maar in plaats, dat de documenten ver
dicten behelsden, waren het uitnoodigin-
gen tot een souper, waarvan het menu
uit koude schotels bestond, die gemakke
lijk gehaald konden worden.
Een lijst van de bij deze gelegenheid te
drinken wijnen was er ook bij.
De magistraat was er ingeloopen. Hij
had deze documenten geteekend tusscheii
de andere door, die hem ter teekening wa
ren voorgelegd.
En hij honoreerde zijne handteekenicg
maar sedert dien tijd is hij voor
zichtiger.
Cambrioleurs-moordenaars. Een naai
stertje, Céline D oud 20 jaar, wo
nende rue de Trévise, Brussel, ontving
voor eenige dagen om 9 uur 's avonds een
kruier, die haar een brief bracht van
een kapitein, zekere M. een oud
huisvriend.
In dezen brief verzocht de kapitein
haar, daar hij verhinderd was bij haar
thuis te komen, hem te wachten op de
Place de la Bourse, bij de standplaats der
rijtuigen,waar hij haar gewichtige mededeelin-
gen had te doen. Het meisje begaf zich
op bedoelde plaats, maar wachtte tever
geefs.
Een paar dagen later kwam dezelfde
kruier weer met een anderen brief van
denzelfden officier. Het meisje begon dit
maal argwaan te koesteren en verzocht hem
eenige oogenblikken te wachten, totdat zij
antwoord had geschreven.
Terwijl Céline zich over de tafel boog,
ontving ze van den kruier een harden stomp
in de nek en werd zij beetgepakt
ea halfdood van angst op haar bed ge
smeten.
Op hetzelfde oogenblik kwam een neef
van de naaister, een jongmensch van 18
jaar, binnen en onder voorwendsel van
haar te helpen, stopte hij het arme meisje
een prop in den mond om haar het schreeu
wen te beletten.
De kruier maakte zich toen meester
van een gouden horloge en verscheidene
sieraden met diamanten en kostbare parels
bezet, waarop hij met zijn medeplichtige de
vlucht nam,
Mouquin, de commissaris van politie, van
de misdaad onderricht, heeft reeds een on
derzoek ingesteld.
De boosdoeners hebben twee hoe
den en een paar klompen achtergela
ten.
Toen het meisje weder eenigszins tot
zichzelf was gekomen, kou zij inlichtingen
geven omtrent haar neef en het individu,
dat zich voor kruier uitgaf.
De politie zal de schuldigen niet lang be
hoeven te zoeken.
Verschil van opinie.
Een professor aan een akademie van
beeldende kunsten kon nog al eens onheb
belijk wezen tegenover zijn leerlingen. Ge
woonlijk trok hij door zijn autoriteit als
professor aan het langste eind, maar eens
werd hij toch op zijn nummer gezet.
Hij stond het werk van een jong schil
der te bekijken en vroeg deze op verplet
terenden toon
„Jongmensch, heb je geld van jezelf
„Neen, professor."
„Ben je dus van plan om van schilderen
je beroep te maken
„Om u te dienen, professor."
„Zoo. Het spijt me, dat ik je dat hoor
zeggen, want ik kan je wel op eeu briefje
geven, dat je nooit je kost als schilder
zult ophalen."
„Daar ben ik nog zoo zeker niet van,"
antwoordde de gekrenkte student. „U schijnt
het er toch nog al aardig van te kunnen
doen."
Eene vreemde vergissing. Op het
hoofdtelegraafkantoor te Berlijn heerscht
de gewoonte, dat tijdens de nachtdienst,
één der ambtenaren zijn collega's vergast
op een heerlijk kopje warme thee. Zoo
ook op een der nachten van de vorige week.
Met een gezicht, stralende van vreugde,
schonk de theezetter het ditmaal bij uitstek
donkere vocht in. Allen waren om strijd
belust, den warmen drank zoo spoedig mo
gelijk naar binnen te slaan.
Vooral was dit het geval met chef,den
die, blijkbaar onder den invloed der felle
koude een flinke teug nam. Maar. owat
trok hij een leelijk gezicht, de „thee" was
hem te sterk. Op aanraden der overigen
nam hij nog een extra lepel suiker, maar
ook dit baatte niet. Bij onderzoek bleek,
dat de aangewezen ambtenaar in plaats
van het theezakje, ddt voor zijn tabak be
stemd, in do pot had uitgeschud.
Ten einde deze gebeurtenis aan de ver
getelheid te ontrukken, heeft een zeker po
ëtisch sLchtoffer hel geval op niet onver
dienstelijke wijze bezopgeu.
deklije*
tourna
de toegekende premie
siük en per