Noodlottige brand te Amsterdam.
Landbouw.
Gemengd Nieuws.
Ter Overdenking.
Inden polder Eendracht^
op Tessel, is een vijfjarig knaapje te
dicht bij de kachel gekomen en daar
door in brand geraakt. Eenige oogen-
blikken later bezweek het kind.
Over den invloed van den
storm op de duinen bij PETTEN schrijft
men aan de Zwoltche Courant:
Het water teekende[12 Febr.]'s mor
gens 11 uur bij Zuidwestelijken wind
1.30 AP. aan de peilschaal der Pet-
tensche zeewering en daar de wind meer
N~W. ging, werd een stormtij gevreesd,
wat dan ook des avonds volgde.
Het water bereikte toen een hoogte
van 1.85 -A-P- Aan de steenglooiïng
der Rijkszeewering met omliggende hoof
den heeft de stormvloed echter weinig
schade berokkendanders is het echter
met de duinen langs Noordhollands west
kust gesteld.
Bijna langs de geheele kust ging een
aanzienlijke breedte van den duinvoet
verloren en op vele plaatsen de geheele
buitenhelling der duinen, zoodat zij nu
van het strand af gezien veel op steile
rotsen gelijken.
Even benoorden Petten brak de zee
op vier plaatsen door de buitenduinregel
en zette de achterliggende duinvlakte
onder water.
Geruimen tijd en vele uitgaven zullen
gevorderd worden, voordat de buitenduin
regel weder in een even goed begroei
den toestand als vóór den storm zal ver-
keeren.
Omstreeks 1 uur eergisternacht werd te
AMSTERDAM de brandweer gealar
meerd voor een uitslaanden brand in
een nauw, laag slop, in de Nieuwe Kerk
straat, welk slop toegang geeft tot eenige
woningen van den heer I. Zurel.
Het perceel was volgens het tibl.
«een pakhuis van menschen"; hoeveel
personen er in woonden, is niet bekend,
maar de buren spraken van 10 a 12 ge
zinnen. Op de 2e verdieping woonde
o. a. de koopman Nögewitz, een Rus
sisch Israëliet, zooals de meeste andere
bewoners, die commensalen hield en op
de 3e verdieping een kamer had ver
huurd aan de weduwe Grietje Loontje.
Naast Markus Nögewitz woonde het ge
zin Katzoff, waarvan de man, Jacob ge-
heeten, kleermaker, niet thuis was, toen
de brand ontstond. De vrouw was op
het late uur nog bezig vet te braden op
de kachelde vlam sloeg op en deelde
zich mede aan eenig daarboven hangend
goed in korten tijd breidde zich
het vuur snel uit en heerschte de vree-
selijkste verwarring.
De brandweer was spoedig ter plaat
se, maar kon onmogelijk terstond wer
ken, daar het gansche slop opgepropt
was door handkarren, die in elkaar vast-
gereden stonden. Toen men er in ge
slaagd was zich eenigszins vrijen doortocht
te verschaffen, was het vuur natuurlijk
reeds zeer verspreid en men zag een
ongeveer 14-jarige knaap aan een der
vensters, gereed om te springen. Men
spande een springzeil, maar doordien
een der personen, die het vasthield, in
een gat trapte, werd het scheef getrok
ken de jongen viel er slechts half in
en brak een arm.
Toen werd nog gered wat te redden
was onder het akelig gekerm en gejam
mer van de buren en de bewoners zei
ven werden deze laatste zooveel moge
lijk nog weggehaald, maar eindelijk wa
ren het vuur en de rook te hevigmen
moest alle verdere pogingen staken.
Toen in betrekkelijk korten tijd met
eenige Vechtslangen de brand was ge-
bluscht, kon men langzamerhand over
gaan tot het treurigste deel van het werk,
het zoeken der vermisten. Twee perso
nen, een vrouw en een kind, werden
doodgevonden voorts zijn nog 4 ande
ren öf stervende öt min of meer ernstig
gewond.
De zes slachtoffers zijn
1. vrouw Rosenstein, die, afschuwelijk
verminkt, geheel verbrand uit het huis
is gedragen. Zij hoorde tot een der vele
commensaals van Nögewitz en was nog
slechts sedert acht dagen te Amsterdam.
Haar man is nog in Berlijnzij woonde
hier met 2 kinderen en had binnen en
kele dagen een derde te wachten;
2. een klein kind, eveneens geheel ver
brand, vermoedelijk van Nögewitz
3. een ander kind, waarschijnlijk ook
van Nögewitz, is gisternacht overleden,
ten gevolge van vele brandwonden
4o. een jongen, wiens kuiten geheel
verkoold waren, stierf eveneens
5o. een kleine jongen, die wel veel
brandwonden heeft gekregen, maar wiens
leven toch niet gevaar is, en
6o. de knaap Rosenstein, die in het
zeil sprong. Hij kreeg daarbij een ge
compliceerde facatuur van den boven
arm en had ook brandwonden. Zijn toe-
st and is niet zorgwekkend. Dr. Couvée
g eeft voor de beide laatsten althans hoop
o p levensbehoud.
Vrouw Katkoff, door wie de brand is
staan, is met haar kind gered.
Men kan zich begrijpen welk een op-
ge wondenheid en verslagenheid in de
ga nsche buurt heerschten.
De Melkerij.
Door het verrijzen van ettelijke zuivel
fabrieken, waardoor het karnen op de boer
derij verloopt onze vrouwtjes het ge
makkelijker krijgen wo rdt er meer en
meer de aandacht op de melk en het
melkvee gevestigd. En geen wonderTot
dusverre karnde men zelf en verkreeg men
ook al een weinig boter minder dan buur
man, wat nood, de karnmelk was er vooral
niet minder oun. 0( men schikte zich in
het noodlot en verder kwam het dan ook
niet. Maar nu de fabrieken bet.len voor
het geleverde vet, in de melk voorkomen
de en er soms buren zijn, die 2 h 3 Pet.
meer vetgehalte betaald krijgen, dan wij,
nu komt er leven in de brouwerij en elk
wil de hoogste percenten.
De melkfabriek op de boederij isde
koe.
De eene koe geeft vette, de andere min
der vette melk. Vanwaar dit verschijnsel?
Het is bekend, dat de eene soort dieren
veel melk en een ander soort of ras min
der geeftdat het vetgehalte van haar,
die veel, zeer veel melk geven, minder is,
dan dat van de mindere melkgeefster.
In de eerste plaats ligt het dus aan de
voort, het ras, of men vette of minder vet
te melk zal verkrijgen. Maar niet alleen
aan de soort ook aan het dier. Alle Hol-
landsche koeien geveu niet evenveel.
In de tweede plaats is van invloed op
de hoeveelheid melk, welke verkregen
wordt en hiervan afhankelijk, het vetgehal
te, de duur van het „raelkzijn", de melk-
periode, de tijd, die de koeien na ieder
maal kalven tot het «droog staan* melk
geven.
De een wat langer, de ander wat korter,
kan men 300 dagen tot de melkperiode
rekenen of 65 dagen droogstaan. Enkele
koeieD, die gecastreerd, d. w. z. de eier
stokken ontnomen zijn of niet weder
drachtig worden, hebben een langen melk
tijd.
Bekend is het, dat in den eersten tijd
bij een dikke plomp melk het vetgehalte
niet zoo groot is als in lateren tijd waar
op de hoeveelheid melk minder wordt.
Daar da dieren, indien ze reeds een
geruimen tijd melk zijn, bij den «weidegang*
opnieuw een hooge melk opbiengst geven,
tracht men in vele streken het kalf
worden* te vervroegen. Men rekent dan
op een tweede maal «melk worden* bij
het nuttigen van het sappige eerste wei-
degras.
Ook de ouderdom, de toestand van het
geslachtsleven, waarin het dier verkeert,
alsmede weer en wind zijn van invloed op
de melk—opbrengst der koeien.
Ook het melken zelf de knecht of
meid kan meewerken of er behoorlijk vet
wordt verkregen of niet. Niet in de eerste
melk zit de room, het vet, maar in de
laatst verkregene, vandaar het rijmpje:
Laatste drop,
Boterknop.
Het volgende lijstje geeft van het vet
gehalte der melk van eene koe in 6maal,
tempo's, leeggemolken voor ééuen gewonen
melktijd, een getrouw beeld.
Hoeveelheid 1 2 8 4 5 6
melk in 398 628 1295 1390 1565 315
grammen
Vel: 1.70 1.76 2.10 2.54 3.14 4.08
Men ziet, dat er in de melk van den
laatsten keer melken, aanzienlijk meer vet
zit dan in de melk van de eerste masl.
Ook de tijd, die er verloopt tusschen
de melktijden, is van invloed op hoeveel
heid en gehalte en zal het dus verschil geven
of men twee- of drismaal per dag melkt.
Een duidelijk voorbeeld geeft onder
staai,de proef met 10 koeien.
Trijdruimte tusschen Verkregen Procenten Procenten
iedere melking. melk. vet. droge stof.
14 uur 87 liter 3.51 12.62
13 83 3.97 12.72
12 73 3.97 12.34
11 65 4.31 12.85
10 54.4 4.31 18.03
Men ziet uit deze proef, dat hoe langer
pauzen tusschen de melktijden, hoe grooter
hoeveelheid melk, maar cok waterrijker,
en bij korter pauzen minder melk, maar
grooter gehalte aan V3Ste stoffen en daarom
ook meer vet.
In 't algemeen Tekent men bij 3 maal
melken eene grootere hoeveelheid melk te
krijgen 1120 pCt. meer en aan vaste
stoffen 2025 pCt. meer, dan hij 2 maal
melken.
Ook wil het gehalte bij morgen- en
avond melk verschillen, zoo tusschen avond
en morgenmelken verschillend lange pauzen
liggen. Indien er tusschen het melken ge
lijke tijdruimten zijn, dan is tusschen
avond- en morgenmelk bijna geen onder
scheid voorhanden.
Ook het voeder is van invloed op de
melkvorming. Dat spreekt van zelfheb
een beste melkgeefster en voer niet be
hoorlijk, aan melk krijgt men minder
maar zoo gaat het immers met ieder dier.
Heb het beste paard ter wereld en voeder niet
rationeel en voldoende, men zal het mer
ken, als is dan ook de «melkgift* een
hoogste gevoelige en voor elk een zeer
duidelijke meter.
«Men melkt een koe door den kop"
wordt er wel gezegd en dit is in zooverre
waar, dat wil men melk van zijn vee, men
ze krachtig moet voeren. En ook nog niet
alleen «best* voer, maar iu dit voer moe
ten alle stoffen tot opbouw van het lichaam
(melk) aanwezig zijn en in juiste-bepaalde
verhoudingen.
Iedere font straft direct met minder en
dunner melk. KI. Ct. v. R.
Het nadeelvan te lange
rust voor de gezondheid van
het v a e.
Een veearts heeft de ervaring opgedaan,
dat paarden, die aan regelmatigen dagelijk-
schen arbeid gewoon zijn, wel éév, maar
slechts zelden twee dagen achtereen kun
nen rusten zender nadeelige gevolgeD te
ci,dereinden. De dagelijksche plaats hebben
de krachtige omloop van het bloed, die
door buitengewoon lange rost gestoord
wordt, geeft a i l iding tot uits'orting van
bloed in hj. r ^einerg en nieren, waar
van de gevolgen, al naarmate de uitstor
ting meer of minder hevig was, zijn on
volkomen herstel (krohlamheid) of bij
snelle hulp en geringe hevigheid wel is
waar volkomen herstel, mair eerst na
langdurige ziekte. Hit is daarom bepaald
noodzakelijk, dat zulke paarden op den
tweeden rustdag eenige uren beweging
nemen, en in stap of in draf minstens
twee uren uitrijden.
Dat lange rust niet alleen schadelijk is voor
vee, doch ook voor den tnenscb, is wel iets
wat overbekend is, doch tevens een feit
waaraan de langslapers zich zeer weinig
storen.
liet onderzoek van Cérès.
(Een fabel.)
Op een stuk bouwland, omringd door
bloeiende korenaren, waart usschen een paar
sierlijke klaprozen hunne helderroode bloe
men uitstaken, zette zich Ceres, de be
schermvrouwe van den landbouw, op eene
verhevenheid neder. Zij was kenbaar aan
den krans van korenaren, die zich om ha
re 9lapen slingerde, aan de sikkel die zij
in de hand hield en aan het bosje ko
renhalmen, dat zij in den arm
droeg.
Hoewel de zorgende moeder der aarde
steeds een zacht en vriendelijk gelaat
placht te vertoonen bij haar bezoek aan
de weiden en akkers der landlieden, was
er dezen keer een weemoedige trek op haar
gelaat te bespeuren.
Aan hare zijde stond een nog jeugdige
krachtige stier, en op somberen toon sprak
Ceres tot hem: «ik heb den menschen het
koren geschonken en hun den ploeg lee-
ren gebruiken, ik geef voedsel aan mensck
en dier door de telkens wederkeerende
vruchtbaarheid der aarde, en toch is er
ontevredenheid en geklaag onder mijne
menschenkinderen op weiden en akkers,
op markten en wegen, en nimmer ver
neemt miju oor uit de schuren en van
de dorschvloeren en van uit de woningen
der laudlieden meer het loflied ter eere
van de goden, die de heerlijkste gaven
schenken aan al wat leeft op de aar
de. Dat smart mij, want ik wil mijne
kinderen van de weiden en akkers geluk
kig zien. Ik wil weten of de klachien var,
mensch en dier geiechtvaardigd zijn; uit
hunnen mond wil ik hooren, wat er om
gaat over het veld.
„Gij, fiere hoofdman van de runderenwe-
reld, dien de menschen mij hebban gewijd,
gij zult mijn eerste getuige zijn Zeg mij,
ontbreekt u iets en hebben mijne landlie
den reden tot klagen P"
„Grootmachtige vrouweantwoordde
de stier, «niet aan mij is het recht tot
klagen. De meester verzorgt mij uitste
kend en schijnt er werkelijk eene eer in
te stellen, mij soms zelf uit de hard te
voederen en rond te leiden op landbouw-
feesten, waar allen mij prijzen als om
strijd.
«En nu wil men welzeggen, dat de land
lieden klagen, doch ik verneem die klach
ten niet. Integendeel: wat ik op mijne
reizen onder het boerenvolk zie, doet mij
veeleer denken aan weelde dan aan ge
brek onder hen. Doch een stier, die, zoo
als ik, in een afgelegen hoek van den
stal of op het' land zorgvuldig wordt vast
gezet, komt niet veel te weten omtreut het
gezin van den boer. Daarom kunnen an
dere dieren u beter inlichten."
«'tls wel," sprak Ceres, «gij kunt
gaan."
De stier vertrok en op een wenk van
Ceres kwam een paard naderbij. Het was
ten vrij groot dier in zijue soort, met
eenigszins stramme leden en grijze vlek
ken om de holten boven de oo-
gen.
„Hebt gij u te beklageD, oude!" vroeg
Ceres.
„O neen, vrouwe was het antwoord,
„ik heb een goeden meester, die mij ver
zorgt alsof ik een zijner kinderen ware
ik krijg volop voeder en trek nog vroo-
lijk den ploeg en den zaadwagen. De baas
zelf bestuurt mij, of is er bij, als ik op
den akker mijn werk verricht en als de
meuschen rustdag nemen, beu ook ik vrij;
wat wil ik dan meer NeeD, ik mag niet
klagen over mijn lot onder de menschen.
Al den dag verheug ik mij er in, dat zij
van mijne krachten gediend zijn bij hun
eerlijken arbeid
Hebben alle paarden bet zoo gotd bij
den landbouwer als gij
«Niet alle. Ik heb er gekend, die op
hun vijfde jaar werden afgeredeu door
zeer jonge knapen, die met hunne meisjes
uitgingen, ver van huis. Dat gebeurt nog
vaak. In zulk een tijd hebben de arme
dieren nacht noch dag rust en woiden
ze soms overgelaten aan de zorg van stal
knechts, die het met de behandeling van
die boerenpaarden zoo nauw niet nemen.
,Het cog van den meester maakt de paar
den vet,' zeggen de menschen lij mij op
het erf, maar als die meester zelf nog een
kiod is, iaat de zoig voor het paard wei
eens wat te wenschen over.
«En nu is het wel eens aardig om, net
opgetuigd, voor het lichte karretje te dra
ven en door de menschen betast en ge
streeld en geprezen te worden, doch die
jongelui willen zoo gaarne de zweep ge
bruiken en dan kunnen wij hunne dolhe
den met ons zweet en soms zelfs met on
ze gezondheid betalen. Als ik aan die da
gen denk en hoe uien mij eens tooi hard
draver heeft willen gebruiken, brrr!'
«Hebt ge vele meesters gehad
„Gelukkig niet. Mijn eerste meester hield
mij voor rijpaard en gebruikte mijne beide
kameraden voor het werk. Doch het scheen,
dit hij een tegenzin in het rijden kreeg,
althans op zekeren dag werd ik uit de
weide gehaald en naar een ander dorp ge
bracht. Toen ik het erf afging meende ik
op te merken, dat de boerin schreide, doch
ik kaa mij vergist hebben, want het
was nog duister, toen ik weggehaald
werd.
«Later beb ik toevallig het eene werk:
paard, W3»r ik vroeger mee samenwoonde
nog eens ontmoethet beest zag er mager
uit en moest een rammelenden steenenwa
gen trekken. Het vertelde mij, dat de ou
de meester hem had verkocht, omdat hij
geen werk meer had voor twee paarden.
Ik had iunig medelijden met het arme
dier, dat zoo jammerlijk was weggeko
men.*
„Zijn de landlieden zeiven dan ook
ongelukkig, zoudt ge denken vroeg
Ceres.
„Dit zon ik niet dnrven beweren, vrou
we De rijtuigen worden met den dag
sierlijker en kosten veel en hun aantal ver
mindert niet over den weg. Alleen vind
ik het weieens vreemd, dat er verscheide
ne menschen zijn, die vroeger een flink
tweespan hielden en die ik nu van af mij
nen akker te voet zien uitgaan. Of die
menschen soms ook al niet meer vaa rij
den honden Ik weet het niet, en ik heb
ook niet den tijd om mij het hoofd daarmede
te breken.*
«Ik dank u," sprak Ceres. «Ga heen
en leef gelukkig op uwen akker.*
Het paard vertrok en met uitgespreide
vleugels streek een ooievaar neder voor de
voeten van Ceres.
«Gij, gevleugelde bewoner van weiden
en akkers, zeg mij is uw leven ongeluk
kig en hebben de landlieden reden tot
klagen
„O grootmachtige vrouwe,* sprak de
ooievaar, „in de dagen van ouds werd ik
begroet als de bode der lente en vond ik
op het dak van de boerenwoning eene vei
lige woonplaats. Ik was bemind en ik werd
ontzien, omdat men geloofde in mij een
heilaanbrenger te bezitten, doch stellig ben
ik bij de menschenkinderen belasterd ge
worden. Meu gelooft niet meer aan sprook
jes, heet het. Ik werd geduld op enkele
plaatsen, waar ik mij mag nederzetten op
eene staak, liefst buiten het boerenerf.
Daar komt dan ^soms nog een kind mij
vragen otn een zusje of broertje, en tene
goedhartige dienstbode ziet nog een enke
le maal tot mij op, zeggende het gaat u
als mij, trouwe vogelwij worden
allengs vervreemd van het boerenge
zin 1"
«Wat is dat?* vroeg Ceres, „is er op
het dak der gastvrije boerenwoning voor u
geen plaats meer
„Och, vrouwe! die gastvrijheid is niet
groot meer voor mij. Over de huisdaken
worden hekwerken geplaatst en ontzettend
zware stangen staan dreigend opgeheven,
als wij in groote kringen om de woningen
heenvliegen. Wat hebben wij toch gedaan
dat meu die huizen zoo bezwaart? vraag
ik dan mijzelven dikwijls af: En bijna al
die groote nieuwe gebouwen zijn thans
zoo bezwaard 't Is gek
«Doch voor ons, ooievaars, blijft het
luchtruim een vrij gebied en het water
om de weiden ook, en de kruinen der
hoornen laten hier of daar nog wel een
plekje open om ons nest te dra-
gen.
«Toch, wanneer ik zoi^op mijn boom sta
en neerzie op die bezwaarde huisdaken
daar beneden voor mij, dan denk ik menig
maal met schrik aan den tijd, waarop die
daken boven de hoofden der menschen eens
mochten invallen, wat ik nog altijd vrees,
dat gebeuren zal. Zoo'n mooi gebouw is
licht en dicht, zeggen de menschen wel eens.
En dan al dia kostbare zaken daarbinnen 1
Want het moet er wat rijker uitzien dan
vroeger iu een boerenhuis.
„Bij zulke gedachten geraakt dan vaak
mijn ooievaarsverstarid in de war en dan sla
ik den kop achterover en klepper tegen de
wolken, dat zij in vrede mogen heendrij-
ven over de boerenwoning."
«Gelooft gij dan, dat de landlieden reden
hebben tot klagen
«Weineen, vrouwe! Al wat ik uit de
boerenwoningen zie komen, getuigt eer van
rijkdom en welvaart dan van armoede en
achteruitgang."
„Bedriegt oek u soms de schijn waar
schuwde Certs.
«Ik hoop het niet,* antwoordde de ooievaar.
«Doch de zorg voor mijne jongen roept mij
elders, vrouwe daarom..."
«'t Is goed*, sprak Ceres, „ga jn vrede
uwen weg."
De ooievaar steeg op en verdween uit
het gezicht.
Er kwam een hond in den kring
Het dier zsg er zindelijk en wel
gedaan uit.
«Gij, trouwe huisgenoot van de men
schenkinderen," sprak Ceres, „beter dan
de stier en het paard en de ooievaar kunt
gij mij hier van dienst zijn. Zeg mij
hebt gij u in uw leven te bekla
gen
«O neeD, grootmachtige vrouwe I Ik ben
gehecht aan mijn erf en mijn volk en
de menschen weten die gehechtheid
naar waarde te beloonen. Ik lijd geen ge
brek.
«Als ik met de meid zooeens buiten
de pooit kom, hoor ik de menschen soms
zeggen „zie zoo'n beest eens aan Men
behoeft niet te vragen, of het rijk is op
zijn erfZouden de werklieden van dien
beer htt ook zoo goed hebben en er zoo
gezond uitzien Bij zulk eene verdacht
making keer ik mij gewoonlijk af van de
lui, want ik weet, dat men daarmee
nooit aan een eind komt. Nimmer keert
een arme met ledige handen van ons erf en
toch wordt er nooit genoeg gegeven, schijnt
het.*
„Is het waar, wat er gezegd wordt, dat
het zoo weelderig is in de boerenwoning?"
„Vrouwe, slechts een enkele maal kom
ik in de woonkamer. Het is er overal sier
lijk en gemakkelijk ingericht, doch ik kan
er mij niet thuis gevoelen. Dat znit gij
wel bespottelijk vinden, doch
«Spreek vrij uit."
«In de woonkamer staat een fraaie kas»,
die geluid kan geven, a's de dochter des hui
zes ze opendoet en er de vingers insteekt
en dat geluid kan ik niet verdragen. Het
goede kind wc.t dat en laat mij terstond
uit, als zij de kast wil laten rammelen of
spelen, zooals zij het noemt. Dan zoek ik
mijne mand op in het achterhuis waar de
meid meestal zit te werken: die meid woont
hier jaren op ons erf. Ik begrijp maar
niet, hoe men dat geluid uit zulk eene
kast zoo mooi kan vinden, om er zooveel
tijd en geld aan te gevenbij den smid
tegenover ons zingen de kinderen vaak en
onze meid zingt ook wel; dat kost geen
geld en geen werk en het is veel mooier,
zou ik meenen, doch de smaken verschil
len, zeggen de menschen."
„Die dochter des huizes, die dat instru
ment bespeelt, wordt toch boerin, evenals liare
moeder is?*
«Vergeef mij, vrouwe! dat geloof ik niet.
Ze ziet er nu juist zoo uit als de dochter
van ien dokter uit de stad, ze maakt de
zelfde bewegingen, en alleen aan haar taal
kan ik haar herkennen als boerenmeisje.
„Haar broeder, de zoon van den boer,
sprak onlangs de meid zelfs aan in eene
vreemde taal, juist zooals de jongeheer van
den notaris kan doen, als die mij aanspreekt.
„Ik lach daar wat mee, maar de meid
werd er boos om en sprak halfluid brom
mend tot mij«welhaast zijn er geen boe
renknapen en boerenmeisjes meeralsof
dat mijne schuld was. Doch de meid meent
dat zoo kwaad niet; daarvoor ken ik haar
te goed."
«Is het alleen de meid, die gij zooiets
hebt hooren zggen
„O neen, vrouwe I er is meer. De oude
stoelen matter, die laatst eene keuken
stoel thuisbracht, juist toen de jongste
dochter, die al 14 jaar oud is, met een
paar buurmeisjes in den avond naar
een veratgelegen plaats ter kermis ging,
zei hoofdschuddend„er zijn welhaast geen
kindereu meer 1
«Toen de man dat dat zei, was ik juist
aan de poort bezig met een been te klui
ven en toe» ik daarmee gedaan had, ging
ik met mijn kop op de voorpooten liggen den
ken over die gekke woorden van den ou
den stoelen matter, maar ik begrijp dien on
zin nietgeeae kinderen meer 1 O vrouwe,
de laster is groot onder de menschen!"
«En de dwaasheid ook. Zeg mijhoe
laat kwamen die meisjes thuis?"
„Met het eerste hanengekraai, vionwe!"
„Treurige ervaring voor den wakkeren
bode van den morgen, als hij het boeren
gezin voor den arbeid oproept. Voorwaar!"
zuchtte Ceres. „Doch dat gebeurt toch niet
vaak
„In den zomer meer dan mij lief is,"
antwoordde de hond.
„Vertel mij waarheid,* vermaande Ceres.
„Als van ouds viert de landman ter mij
ner eer bij het einde van den oogst feest
met zijn gezin en zijne arbeiders^ en ook
het gewone dorpsfeest zij den landlieden
gegund, doch dat is maar eenmaal in het
jaar, en niet meermalen
«O zeker, vrouwe! Het dorpsfeest komt
maar eenmaal in het jaar, zegt men, en
met luide galmen hoor ik dat uitroepen
bij dag en bij nacht als dat dorpsfeest
gevierd wordt door meisjes en knapen, eB
toch
„Ga voort. Gij bedenkt u?*
«Vergeef mij, vrouweals ik het moet wa
gen u tegan te spreken. Want ziet, als ik
mijne nachtwaken naga, komt de rekening
anders uit. Veel vaker dan eenmaal in het
jaar moet ik aanslaan voor de kinderen
van mijn heer, die de poort binnenkomen,
kort voor de werklieden haar uitgaan. Doch
gelukkig is de gewoonte nog niet in staat
geweest, mijne waakzaamheid te verschal
ken."
De meesters en de meesteres gaan toch
ook de dorpsfeesten bezoeken
«O zeker, waar de kinderen voorgaan,
moeten de ouders volgen 1 Doch die ko
men vroeger terug dan
«Ge vergist u; de ouders gaan voor ei
de kinderen volgen. Bij alle Goden! ik
zeg u; zoolang de moederaarde de kinderen
der menschen voedt met de gaven van den
akker, die de nijvere landman bewerkt van
den morgen tot den avoud, zoolang zullen
de ouders hebben te bevelen en de kin
deren te gehoorzamen. Ik wil niet dat het
anders worde! Er zijn nog kiuderen, en ik
wil, dat ze er blijven. Ik heb den land
lieden den ploeg leeren gebruiken en *ee
hen, die niet op hunne beurt hunne km*
deren leeren de hand aan den ploeg 16
slaan als de morgendauw van het veld op
trekt. En nimmer zal vlijtige arbeid b°°
stellig en heerlijk beloond worden als het
werk van den landman.*
„"WerkeD, vrouwe! Vergeef mij
stoutheid„werken is voor de düm®ei
hoor ik vaak zeggen, en daarom
ivIs er geklaag onder mijne menschen-
kinderen", viel Ceres in. „Doch spaar ®ij
de opsomming der dwaasheden." En
haar wenk vertrok de hond als een onge
luksbode uit den krin<*. I
Peinzeud zat de godin van deu landbou*
nog een poos nMer; de korenhalmen 010