4 kig zij beiden. Strijd kostte het, veel strijd om te ko men waar hij wilde hooger, hooger. Daarboven glinsterde het en glansde het, schitterend zonlicht op sneeuwig wit. En nu was hij er. Maar zij, maar zij Alles om hem blonk en flonkerde grijpen wilde hij het, grijpen, maarzoo glad was het en zoo koud, ijs was het, ijs, glad en glinsterd, glad en koud, zoo koud, zoo koud. En zij, en zij Waar was ze, waar P Vooruit, vooruit was zijn leus geweest en zichtpunt het glazend wit. Om zich had hij niet gekeken, neen, neen, vooruit, daar ver-weg. Achtergebleven was ze, achtergebleven op den langen tocht naar boven, lang en moeizaam. Zwijgend, zwoegend kwam ze daar aan, ver in het verschiet, de goede, goede ziel. En het ventje Het ventje was man geworden, groot en sterk de wereld was hij ingegaan, de open wereld. Hooger ging het niet, het pad, niet hoogerdalen ging het, dalen, als de zon die daar henenzonk. Eenzaam voelde hij zich, niet gelukkig, eenzaam en huiverig ic de schittering, die daar verbleeken zou. Maar alleen hoefde hij niet. Daar kwam ze, zijn goed vrouwtjeEn in hem jubelde het weer, jubbelde het en tintelde het, zooals vroeger, teen hij jong was. Rusten zouden ze, samen rusten, samen, samen, vóór het dalen ging, het pad naar omlaag. En rust kwam er, vredige rust als het schitterend licht verschemerde. Winter was het winter. De avond was gekomen, een avond, die geen avond heeten mocht, geen kil-zwar- te schaduwen, als lijkwaden dekkend, wat daar lichtte en leefdeeen lange, lange schermering, met glansen als een zilveren weefsel, zacht, trillend, mooi en teer. Het knaapje, dat groot was, groot en sterk, kruiste hun pad, wuivend, jubelend, stralend van moed. Oud waren zij, ond, maar gelukkig, gelokkig, o, zoo gelukkig, v. R. Rott. Nbld. Schelvischpodding. Doe al de-visch van de graten van de schelvisch, wanneer ze rauw is, stamp de visch vermeng ze met wat broodkruimels, kruid ze, voeg er drie eieren en een halve pint room bij. Doe alles door een zeef, daarna in een met boter bestreken vorm en stel het twintig minuten aan den stoom bloot. Garneer dezen schotel met garnalen of oesters. Een krankzinnigen-daad. Een ont zettend drama heeft zich afgespeeld in Leipzig. Daar woont een schilder met zijn gezin, bestaande uit zijn 34-jarige vrouw en twee kinderen, een meisje van zeven jaar en een jongen van vier jaar. De man trok voor eenige dagen naar Hamburg om daar werk te zoeken, terwijl hij zijn vrouw, die zeer zenuwachtig is en bovendien een zwaar lichamelijk lijden heeft, achterliet. Overigens leefde de ouders zeer ongelnk- kig met elkander. Vrijdag nu, des morgens om zes uur, hoorden de andere bewoners van het huis de vrouw van den schilder, die op de derde verdieping woonde, reeds aan het werk. Men vernam ook, hoe zij op zeker oogenblik de kinderen toeriepkomt dan toch hier!" Terstond daarop werd een dof geluid vernomen en deed zich een vreeselijke aanblik voor aan het oog der voorbijgangers in de straat. De vrouw had beide kinderen uit de hooge woniDg op straat geworpen en was ze daarna nage sprongen. Beiden kinderen bleven op de plaatshet oudste, het meisje, werd let terlijk verpletterd weggedragen. Da onge lukkige moeder zelf kreeg een schedel breuk en een aantal andere gevaarlijke kwetsuren. Zij werd nog levend naai bet ziekenhuis gebracht en is daar gestorven. De man vertoeft, volgens brieven, die men gevonden heeft, nog in Hamburg. Korten bondig. Don José Angel Mena del Barco Y Gayoso de los Cobos Oando Telles Giron Godinez de Paz, Daque de Tainames, zoo heet de nieuwe civiele gouverneur van Madrid. Zulke lange na men zijn thans in Spanje minder in ge bruik dan vroegernog in het begin de zer eeuw was de Spanjaard er trotsch op een naam te bezitten, die in één adem niet kon worden uitgesproken. Toen nog bruggeld werd geheven, was het regel, dat ieder voorbijganger voor elk afzonderlijk bestanddeel van zijn naam, voor eiken adellijken titel 4 maravedis, 3 cents, moest betalen. De tegenwoordige gouverneur van Madrid had dus op een brug 12 maal 3 cents moe ten betalen. Dat was ook een belasting op de luxe. In verband met deze belasting op lan ge namen vertelt men elkander in Spanje de volgende anecdote. Een Castillianer (trots en verkwistend) en een Asturièr (eenvoudig en spaarzaam) gingen samen o- ver een brug. De eerste liep met opgeheven hoofd voorop, luider stemme somde hij zijn na men, voornamen en titels voor het brug- gehuisje op en betaalde 80 maravedis. De Asturiër, die volgende, legde slechts 2 maravedis neer en lispelde bijna onhoorbaar: Apenas me llame Pedro „Ik heet n a u- w e 1 ij k s Peter Sedert dien is ze een staande uitdrukking geblevsn. Wanneer een Spanjaard wil zeg gen, dat hij de eer versmaadt ter wille van de winst, dan klinkt het nit zijn mond Apenas me llamo PedroIk heet nauwe lijks Peter!" Aanslag door middel van een „dakgootkanon. Het in de nabijheid van Ausnièrs gelegen plaatsje Colomben was den vorigen zondag in groote opschud ding. Om één unr des nachts werden de inwoners door een groot rumoer uit hun slaap gewekt. De menschen kwamen uit hunne huizen geloopen en ijlden naar een alleen staand gebouw, uit welks vensters rook en vlammen te voorschijn kwamen. De beide bewoners van het huis van éan verdieping, een weduwe Jorel, lompenkoop vrouw in het groot, die het onderhuis be woonde, een zekere Alois, een jonge man, die op een dakkamertje huisde, waren beiden weldra gered. De eerste was be wusteloos maar niet gek westst en herstelde zich weldra. De jonge man lag eveneens bewusteloos op zijn bed en eerst na lange moeite gelukte het den redders hem bij "te brengen. Onder zijn bed was een gat in den vloer gemaakt, precies boven het hoofdeinde van het bed der weduwe Jorel, en in dat gal was een stuk ronde dakgoot geplaatst dat met buiskruit en looden kogeltjes was gevuld. Het eene einde van dit „dakgoot- kanon" had de vervaardiger volgepropt, aan het andere eind scheen de lont geze ten te hebben. De ontploffing vernielde het bed van Alois, deed de vensterruiten springen en joeg de kogels alle kanten op, Dat Alois niet gewond was, had een wonder kunnen worden genoemd, als men niet buiten het raam een touwladder had gevonden. De buren en de politie besloten daaruit, dat hij niet in zijn bed lag, toen de ontploffing gebeurde en nu kregen zij achterdocht. Hij zelf had heel goed de ontploffing kunnen hebben veroorzaakt, om zich op de weduwe Jorel te wreken. Iedereen toch wist in Colomben, dat tusschen hen beiden een intieme verhouding had bestaan, maar dat de vrouw sinds eeni- gen tijd niets meer wilde weten van Alois. Hij moet meer dan eens heftige bedrei gingen tegen haar geuit hebben en sommige meenen daarom, dat hij plan heeft gehad, zich met zijne geliefde te dooden. Dit is ten minste de uitlegging van romantisch gestem de gemoederenauderen beweren daaren tegen, dat Alois alles heeft voorbereid, de lont in het kanon heeft gestoken en daarnauit het venster is geklommen en in veiligheid den uitslag van zijn helsche poging heeft afgewacht. Daarna zou hij dan langs den- zelfden weg weer zijn bed hebben opge zocht, waar men hem in een onwaarschijnlijk diepen slaap vond. Yoorloopig zit hij in de gevangenis. Een juisteverdeeling van den tijd is gemakkelijk gemaakt, maar niet zoo licht uitgevoerd. Reeds 's avonds kamt de vraag: »Wat is morgen te doen Te bepaalder tijd beginne men en men werke geregeld en krachtig door. Het werk moet vlug van de hand gaan. Wie dit niet doen kan, komt met niets klaar. Overleg moet met beslistheid gepaard gaan. Een goed be gin is het halve werk. Eenige uren ter ontspanning moeten bij juiste tijdsverdee- ling reeds overblijven. De drukke niets doener daarentegen meent, dat door ie mand, die vlug werkt, niets nauwkeurig en zorgvuldig wordt afgemaaktdan moet een ander voor hetzelfde werk minstens evenveel fijd besteden, Dit is zelfbe drog. Men gewenne zich daarom in zijn jeugd reeds aan een goede indeeling van den tijd, want de gewoonte is sterker dan de mensch. Gewen u dus aan een strenge tijdsverdeeling en ge zult niet meer be hoeven te zeggen „Ik heb geen tijd Een koopman kwam om zeven uur op zijn kantoor, en vijf minuten nadat hij aan zijn lessenaar was gsan zitten, kwam een joügen, met een opgeruimd schrander gezicht, binnen. De koopman was aan het lezen en de knaap stond met zijn pet in de hand be scheiden te wachten. Maar na verloop van twee minuten kuchte hij even en zei //Neem mij niet kwalijk, mijnheer, maar ik heb haast." De koopman keek op. Wat is er van uw dienst vroeg hij. „Ik wilde graag werk hebben ?c vroeg.hij. „Zoo. Maar waarom heb je zoo'n haast?' „Daar heb ik wel reden toe mijnheer' was het antwoord. „Ik ben gisteren van school afgekomen om in een betrekking te gaan, en ik heb nu nog geen betrekking. Dus kan ik mijn tijd niet verbeuzelen. Als gij niets voor mij hebt, zegt het dan en ik gaan heen, ik kan nergens lang blijven, dan waar ik er voor betaald word.' De koopman keek op de klok. Wanneer kan je komen?" vroeg hij. *lk behoef niet meer te komen, mijn heer," antwoordde de knaap," ik ben al hier, en ik zou al aan het werk zijn, als a het mij maar gezegd hadt." Snelpersdruk van J. Winkel te Sehagen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 6