Medelijden, Medeleven. Armoede in Engeland. PLAATSELIJK NIEUWS. en Voorneveld met 575 stemmen. Uitzeg6!11 met stemmen Hervormde Kerk van Schagen, heeft men zieh te beraden en den te zoeken, die voert naar het punt Tereeniging- Os ^et T00r'£0men> dat deradi- ^jen weg wel vinden zullen, indien T^iet alleen bedenken, dat destijds *9 jj^h verschil de reden hunner afschei- 10' taf' ding van het toenmalige partijverband isge- at maar ook in waarheid over het uiteen- van dit verband zich verblijden in jands belang. rn wat den weg dezerzijds betreft door ons toegejuichte stap daarop is ^zet door het besluit, gevallen in de ^Zrste vergadering der Liberale Unie. ^VVi-waar nog slechts een eerste stap, lx waarvan wegens haar verleden "het ntuk èn van het kiesrecht èn van °ociaal-p01 itieske hervormingen mag orden verwacht, dat die door verdere *1 «-orden gevolgd. Een verwachting, ^elk0 'e hechter grond zal erlangen, wan- ggt plaatselijk de democratiche elemen ten zich organiseeren ol hun organisatie Tersterken en, zich aansluitend bij de Unie, haar voortstuwen in de be geerde richting." A-narchistinclie onder- vrijzers j „De onderwijzerswereld" schryft; het l Nbld. is in den laatsten tijd in rep roer gebracht door het ontslag van jen jeudigen onderwijzer Dijkstra te Jlenaldum, die zich in openbare geschrif ten als anarchist had doen kennen en, toen de burgemeester zijner gemeente jtetn daarover onderhield, zich tegen de zen op de onhebbelijkste wijze had uit gelaten. Men heeft getracht onder de onder wijzers een adresbeweging uit te lokken, ten einde van den Minister van Binnen- landsche zaken de vernietiging van het besluit tot ontslag te verkrijgen. Yeel bijval heeft dit denkbeeld echter niet gevonden. Het komt ons voor" aldus schrijft de Kamper Crt. „dat geheel ten onrechte van Dijkstra een slachtof fer van willekeur wordt gemaakt, en dat ook geheel onjuist is de voorstel ling, als ware door zijn ontslag te kort gedaan aan de vrijheid van schrijven en spreken. „Wij laten den persoon van Dijkstra geheel buiten beschouwing, ofschoon wij het zeer verklaarbaar vinden, dat de weinige sympathie die het optreden en de manieren van dezen 20-jarige knaap wekken, op veler oordeel van invloed is. Ook al ware Dijkstra een meer bezadigd mensch en al had hij zich tegenover den burgemeester bescheiden en meer be schaafd gedragen, op het oordeel over het besluit van den gemeenteraad te zijnen aanzien zou dit niet van invloed mogen zijn. Dat besluit vindt zijne recht vaardiging, niet in het karakter en de manieren van den persoon, maar in zij ne positie als onderwijzer. „In een geval als dit kan men zich niet beroepen op de door de grondwet ge waarborgde vrijheid van spreken en schrijven. "Wie dat doet, dwaalt. Dijkstra ziet zich in die vrijheid niet belemmerd, want de strafrechter heeft hem ongemoeid gelaten. Alleen maar is de gemeenteraad van Menaldumadeel van oordeel geweest, dat het gebruik, door hem van die vrij heid gemaakt, te kort doet aan de plich ten, die als onderwijzer op hem rusten. .Volkomen terecht. Als een onderwij zer die plichten uit het oog verliest, dan moet hij tot de orde geroepen wor den en stoort hij zich daaraan niet, dan moet hij als onbruikbaar voor zijn ambt Mislagen worden. Wie meent, dat hij zoodoende te veel in zijne persoonlijke Tnjheid wordt belemmerd, moet geen onderwijzer zijn. .Behalve de plicht, door de wet hem opgelegd, rusten er op den onderwijzer nog zedelijke plichten. Geen ernstig on- ofwijzer, die niet voelt, dat enkel zijn onderwijs, maar ook zijn voorbeeld in goed heeft op de vorming der jeugd. n onderwijzer die aan den drank i is of een ontuchtig leven leidt, eugt niet voor zijn ambt, ook al zou P n herwijs nog zoo onberispelijk zijn. - ?00 °°k een onderwijzer, die het I ftféeld geeft tot verkondiging van JffKn*e.n' we'ke de grondslagen der pji-r® PPS ondermijnen, de maatschap- I 6 orde en de veiligheid van goed d« ^9,n bedreigen een onderwijzer, die awdaad verheerlijkt. I 8ch°ol moet blijven in handen van Wbbe* manneni die een hoog denkbeeld keef"1 VaU ^are roePing> een levendig op j Van de bijzondere plichten, welke Tordp11 erwiJzer rusten. Zij mag niet *eltpn ?e" werktuig in de handen van ""orited^a^undige partij ook. 8chool- tautclJie"611 Semeentebesturen behooren hi tn toe te zie*, dal het vertrouwen t<T*tcakt ll CrS 611 onderwijs on- j» herstemming leden van den 8®ö. HELDER gekozen, de hee- tSB; 5i^C 1 Wer^en °P de heeren Fan °n Staalman 496 stemmeD. ^*oÓrdi«Y,ter voor kocieü net wachtwoord van de hoeren in het Fransche departement Fini- scêre. Zij beweren proefondervindelijk te hebben aangetoond, dat koeien, gedrenkt met warm water, een derde melk meer ge ven, dan wanneer zij slechts kond water krijgen. De verhouding is een halve emmer kokend en een halve emmer koud water. Natuurlijk zullen er de noodige voorzorgs maatregelen moeten worden genomen om te beletten dat de dieren zich de keel verbranden. Hierin is het, dat de menschelijke na tuur zich in haar voortreffelijkheid open baart, dat de ziel in zich opneemt de indrukken van smart en van vreugde, die het leed of het geluk van anderen teweeg brengt. Hoe nader die anderen tot ons staan, des te levendiger is natonrlijk het mede gevoel. Het verhaal, de aenschouwing zelfs van het verdriet van een geacht stadge noot, met wien we in geen nadere betrek king staan dan het woord aangeeft, laat ons niet onbewogen, verwekt in ons een opwelling van deernis maar deze zeer voorbijgaande gewaarwording heeft, voor onze stemming, geheel niet de beteekenis, die het gezicht van een getingsr kwaad, esn vriend of naasten bloedverwant o- verkomen, hebben zon, Eigenaardig is het zelf», dat de mede- deeling van wezenlijke rampen, van zeer grooten omvang, dikwijls minder op het gemoed inwerkt dan van denkbeeldig lijden, san verdichte personen toeggeschre- ven. We lezen bijvoorbeeld, dat de Yaut- se- kiang buiten haar oevers is getreden, mijlen ver het land overstroomd, tal van dorpen tegen den grond geworpen, eenige duizenden menschenlevens geëischt heeft. Ja, men vindt dat verschrikkelijk, en wellicht zal bij iemand als gedachte de vraag opkomeD, of de Chineesche Regee ring, die over zooveel werkkrachten kan beschikken, niet in staat zou zijn den af voer der groote rivieren te verbeteren, maar is er eigenlijk wel iemand, uit wiens hart een zucht van medelijden oprijst met die ongelukkige verdronkenen, na harden doodstrijd medegesleept door de onverbiddelijke golven? Als er eens een in zameling werd gehouden voor de gele men- schen, die door een overstrooming niet ge dood maar van alles beroofd zijn, dan zouden zeer velen zeggen: Wat de Yantse-Kiang, daar heb ik nu heelemaal niets mee te maken, er is dichter bij zóóveel te helpen, daar doe ik niet aan. Hoe nader bij het tooneel der ramp we zijn, des te grooter wordt de kans, dat wij i ;ts tot hulpverleening zullen bijdra gen: Grieksche aardbevingen, Oostenrijk- sche mijnrampen, dat begint al wat meer tot ons te spreken. Maar toch, die hulp verleening in den vorm eener kleine bij drage tot een collecte, heeft nog weinig overeenkomst met hel hemelsche gevoel van medelijden, 't welk doordringt tot het in wendige des gemoeds, den mensch geheel aangrijpt, en zoo machtig medewerkt tot die verweeking des harten, waarvan ver hooging van het huinaniteitsbegrip met grond is te wachten. Daarentegen een artistieke voorstelling van het lijden van Niobó, eenmaal de gelukkige moeder, daar na gefol terd in 't geen haar het dierbaarst was; van Oedipos, den kouinklijken lij der, bezwijkende onder de slagen van een even onverzoenlijk als onrechtvaardig nood lot, de inwerking alzoo op onze ziel van denkbeeldig lijden, is veel sterker, en misschien ook van meer daurzamen aard dan van de wezenlijke, groote en soins grootsche tragedieëti, die de geschiedenis der hedendaagsche industrie bij menigte aanbiedt. We zullen ons niet begeven in een on derzoek naar de oorzaken van dat ver schijnsel, dat niet heel moeielijk zon wezen. Alleen willen we er op wijzen, dat er een medelijden van bloot kunstmatige, van passieven, haast zouden we zeggen van theoretischen aard is, aan het welk hij, wiens lot het opwekt, niet veel heeft. Als een lijdende ons, met woord of gebaar, al is het ook maar door ons kennis te doen verkrijgen van hetgeen hem deert, toeroept: „Heb deernis met mij," dan is het zeker niet alleen met het doel om in onze ge moedsstemming een verandering te doen ontstaan. Hij vraagt, en dat is zijn volle recht voor zich. Hij is mensch, en heeft dus aanspraak niet slechts op men schelijke sympathie, maar op hulp. En dat is het nu, waar het op aankomt. Het groote hart der meuschheid moet niet slechts aan het kloppen geraken, maar hsar machtige hand moet zich uitstrekken. Be kijk het woord maar eens goed. Mede- lijden, dat is: wij ook lijden. Doch zoo gauw we kunnen, wenden wij altijd al onze hulpmiddelen aan, om het leed, dat onszelven kwelt, te doen verdwijnen, niet waar? Welnu, maak de gevolgtrekking, en ge zijt er. Onze rijke Nederlandsche taal is bijzon der rijk aan woorden, die het hier geschet ste gevoel uitdrukken. Al die vormen hebben een zelfde oorsprong, en alleen het taalgebruik heeft in de beteekenis eenige beperkieg gebracht. Zoo spreken we van ontferming en van erbarming, als er een machtigere in het spel is, in wiens hand de beschikking ligt over het lot eens on^ ge'ukkigen. Van deernis gewagen wij, als er bedoeld wordt, dat hetgeen den een deert, oofc den ander kwaad veroorzaakt: een zeer schoon denkbeeld, dat in zijn heelen omvang het hoogste menschHijk gevoel teruggeeft. Medelijden is een eisen, de der gemeenschap. Het ----- uitwendige en dwingende wet, de buten over een aantal schouders. In zeer veel ge een voorwaar- verdeelt, zonder vallen is het punt, waar de last het meest drukt, niet te verleggen en de zwaarte niet te verdeelener is, en dat moet ook zijn, in elk leed iets uitsluitend persoon lijks. Toch fis het medegevoel, dat wij in een van deelneming getnigenden hand druk vinden, een tegenwicht,dat de draag kracht verhoogt. Om oprecht medelijden te gevoelen, het op de juiste wijze aan den dag te leggen, er het hoogste doel mede te bereiken, moeten we met anderen mede leven. Het bestaan is niet uitsluitend lijden, en wat we met elkaar te deelen hebben is niet eenig en alleen de werkelijk ot schijn baar kwade dingen. De wereld zou er on noemelijk vroolijker uitzien, als we ook van elkanders vreugde het onze konden nemen. We bedoelen dat niet in een bloot stoffelijken zin hoewel iemand, wien een groot voorrecht oi voordeel te benrt valt, volstrekt geen dwaze handeling zou verrichten, als hij ziju blijdschap daarover betoonde door ook een zeker aantal ande ren blij te makeD, neen, we hebben hier op het oog het gevoel van voldoening dat wij smaken als een ander iets goeds wedervaart. Ja maar wilt ge wel gelooven, dat daarvan veel minder is te bespeuren dan van medelijden P Treuren met de treuren den, dat kunnen de meesten; hulp verlee- nen aan de hulpbehoevenden, dat willen zeer velen. Zich vei heugen met de blij den dat is zeldzamer. Heel dikwijls komt de gedachte: Hé, waarom moet juist hem alles meeloopen Waarom valt hem en niet mij die onderscheiding ten deel Wat is die ootzaak dat hem die betrek king wordt opgedragen, en niet mij die er evenveel aanspraak op heeft. Ziet, als wij, bij de mededinging naar een zelfden prijs van de baan worden ge dreven of voorbijgerend, dan is dat een billijken reden om het niet aangenaam te vinden. Het medeleven met anderen zal nooit zoo ver kunnen gaan, dat wij met een vroolijk gezicht ons laten wegschuiven. Doch zelfs, als er van concurrentie geen sprake is, dan nog zijn we dikwijls ont stemd door den voorspoed onzes „broeders" en kost het ous zeker moeite, het niet te beschouwen als een nadeel, ons toege bracht. Dat is kinderachtig, niet W3ar Juist en daarom is het zuk, bij elke gelegen heid nauwkeurig waar te neaieu, of er van dat gevoel nog een spoor bij ons aanwezig is. Dan eerst zullen we ten volle begrijpen wat medeleven is, en behoeven we ons niet te gaan verdiepen in allerlei economi sche en ander beschouwingen, om onze plaats in de menschenwereld te bepalen. Het egoïsme, men weet het, dat is de vij and. Door met onze broeders en zusters mede te gevoeleD, te lijden als het moet, te jubelsn als het kan, te leven ondet al lerlei omstandigheden als arbeiders aan de zelfde taak en reizigers naar hetzelfde land krijgen we dat egoïsme zoozeer onder ons bedwang, dat het onze dienaar wordt en dan ook onze vriend, die ons den weg wijst om door eigen voordeel en welzijn te be hartigen, ook anderen tot zegen te zijn. Dat is het echte sam enleven.-B. Nbld. I )e slimme oppasser. Het volgende is de geschiedenis van een Belgisch generaal in ruste. Zijn vroegere adjudant vertelde ze als volgt „Ik was in girnizoen te Brugge, ik had mijn rapport geschreven en stond op het punt het bureau van den kolonel te verla ten, toen deze me zeide „M'n ordonnans heeft me leelijk er in laten loopen, kapitein.* „Ja, 't is een leelijk geval...." „Hoe, weet u dan.... P" „Neen, heelemaal niet.* Verbeeld je, dat die ezel..,, zit hij nog al tijd in de politiekamer?* „Ja, op slot en grendelzijn stukken zijn in orde voor den krijgsraad.* „Nu, u maakt er haast mee.' „Maar ik dacht, dat in zoo'n ernstig geval, alleen de krijgsraad....* „Maar wat denkt n dan, dat hij gedaan heeft „Hoogverraad, zegt men." „Welk dan?" „Hij heeft aan onze buren de plan nen van Antwerpen's vestingen overge leverd.* „Plannen van Antwerpen? Waar heeft hij die vandaan gehaald De kolonel begon luidkeels te la chen. „Nu begrijp ik er niets meer van, ko lonel.' „Ik heb dien man laten opsluiten om zijn hersens wat te scherpen. Hij kan da delijk weer vrij gelaten worden. Luister, kapitein, hoe de vork in den steel zit.' Gisteren zeg ik hem„Ik ben onge steld, zeg aan de barones de Bel-Ivoir, bij wie ik moest dineeren dat ik tot mijn spijt haar invitatie niet aan kan nemen, 't Is zes uur, breng mij mijn diner als je terug komt." Toen hij terugkomt, ga ik aan ta fel. M'n ordonnans dient mij een uitste kende soep op, zalm van de fijnste quali- teit, fazant, enfin, het eene al fijner dan het andere. „Ze pakken nit, vandaag," zeg ik. „O, dat is allss nog niet, kolonel,* ant woord hij, „er komt nog champagne en mevrouw zei zoo tegen me „De kolonel moet een glas op mijn gezondheid drin ken." Wa.r voor den drommel, heb je dan dit diner vandaan gehaald „Wel kolonel, u zeiAls je terug komt, breng dan mijn diner mee, en toen heb ik tegen mevrouw gezegdHet diner van de kolonel moet ik in een mand meenemen." U begrijpt hoe woedend ik was. Ge lukkig kreeg ik een idee om alles goed te maken. „Loop als de drommel naar Logier, den bloemist, koop daar een bouquet en brengt dat aan mevrouw de Bel-Ivoir. Maar haast je »at, hoor!' „Ik vlieg, kolonel.' Een half nur later komt hij vergenoegd terng. „Wel heb je de bouqet aan mevrouw gegeven „Ja en ze wou mij vijf traucs geven.* „Die heb je toch niet aangenomen „O jé, neen, ik zei „Pardon mevrouw, maar die bouqet kost tien francs,* toen begon ze te lachen en gaf me tien francs, hier zijn ze." „Dat is de neele zaak, kapitien,' ein digde de kolonel half lachend, half boos. „Maar kolonel," antwoordde ik hem, „die oppasser is nog zoo dom niet, een fijn diner voor niets en tien francs op de koop toe. Ge moet de barones gaan be zoeken.' „Maar wat moet ik tegen de barones zeggen „Wel, dat 's heel eenvoudig! Ze is vrouw, weduwe, bekoorlijk, 'n geestige waarom vraag je haar niet „Vragen? En waarom?" „Wel om te trouwen natuurlijk Dat is de eenige manier om haar die tien francs terug te geven." »Dat 's een idee," riep de kolonel uit. Drie maanden later troowden ze. „Was de oppasser op de bruiloft?' „Dat zou ik denken, nu hij gepensio neerd is, is hij nog in dienst van den baron en zijne vouw." In een der Engelsche bladen worden on ze groote steden afgeschilderd, als zoo hoogst zedeloos en zooveel armoede herbergende voorgesteld, dat ze in dut opzicht alles overtreffen. Iutusschen, hoeveel armoede hier ook moge heerschen, hoe ook het zedelijk peil moge dalen, Londen de stad aan den Theems geeft naast al het heerlijke, al de weelde, welke het tentoonspreidt, zoo veel zedelijke ellende, zooveel armoede te zien, dat iemand bij het lezen ervan de ha ren te berge rijzen. De zuster van lord Stanley van Aldur- ley heeft er een boek over geschre- veo. Men zegt van dit boek, dat het onmo gelijk is om het met droogblij vende oogen te lezen eu zonder dat het een storm van weemoedige gevoelens doet ontstaan, al is men nog zoo verhard. De schrijfster houdt zich bezig met het armenbezoek, dat in Engeland slechts al te dikwijls als sektenzaak wordt opgevat, als of slechts die zielen, die tot eene bepaal de confessie behooreD, recht op liefde en hulp hebben. Sedert den teruggang van den landbouw in Eugeland is da armoede te Londen ontzaglijk toegenomen. De ellende is er door ten toppunt gestegen, omdat steeds meerdere werkeloozen van het land naar Londen togen, hopende daar, in de stad der weelde waar overvloed van gond is, werk en brood te zullen vinden, maar waar zij slechts teleurstelling ontmoetten, en de armoede er slechts hielpen vergrooten. De armenzorg staat er blij keus het verhaal van lady Stanley, zoo goed als machteloos tegeuover de steeds toenemende armoede, tengevolge van het van het land toestrou- mende getal werkeloozen. Het spreekt van Zelf, dat menschlieven- de pogingen om de armen te helpen, bij deze door het lot zoo diep getroffen en tot moedeloosheid gebrachten, niet altijd met gunstig gevolg worden bekroond. Die ar men verloren het geloof aan de goedheid der menschen en hun vertrouwen, want zij weten, hoe gemakkelijk men iu Enge land duizenden hunner voor armoede had kunnen bewaren, wanneer men hen slechts den arbeid op het land had gelaten en de boeren niet had opgeofferd aan de eenzij digheid van een begrip. De schrijfster, eene dame op leeftijd, die zich steeds het lot der armen had aange trokken, zegt verrast geweest te zijn over het groot aantal zoogenaamde wilde huwe lijken en het bevreemdde haar daarom niet dat de philantroop George Moore, de kos ten van het huwelijk, voor duizenden armen betaalde. Be Engelsche dames geven aan eene ar me vrouw, die geen trouwacte kan toonen, alware «ij ook de eerlijkste en trouwste vrouw van de wereld, geen werk. Wat de drinkzucht, de grootste geesel van de lagere klasse iu Engeland betreft, hiervan vertelt lady Stanley eenige verschrik kelijke voorbeelden. Zoo bijv. dat in een der huizen, die «ij bezocht, een beschonkene zijne vrouw uit een raam van de tweede verdieping op de straat smeet. Het verschrikkelijkst vertoont zich deze ondeugd bij de vrouwen en voor Lond- sche toestanden is het kenmerkend, dat zekere straten eiken nacht van beschonken vrouwen wemelen. Wij lezen Ee broeder had zijne twee zusters en ziju kleinen broeder op zijne kamer geno men, want moeder zat voor de achtste maal in de gevangeriis, waaruit zij telkens meer verdierlijkt terugkwam. Eenmaal kreeg zij acht maanden, omdat zij iu halfdronken toestand, haar jongste kind boven eeu vnnr had gebonden, tot diens teenen ver koold waren. Dit kind is gestorven, maar drie andere zijn nog in leren. Het eene, een meisje (17 jaren oud) dat ik in ellen dige lompen gekleed rond, zeide mij dat zij, toen zij uit een dienst thuis kwam, goede kleederen bezat, maar de moeder had ze weggenomen en voor drank ver kocht. De overbevolking in de woningen der armen is eene der grootste bronnen voor de zedelijke verwildering, die in Lon den tot in de hoogste klasse reikt. Wij willen de schrijfster die daarover ontzetting barende mededeelingen doet, niet volgen en zullen onze lezers de beschrij ving van tooneelen besparen, die in onze negentiende eeuw in eene stad als Londen niet meer behoorden voor te komen. Wij zullen liever iets van haar nemen uit het hoofdstuk dat zij de „Romantiek der Armoede* betitelde. Te midden van vuil en jammer vond onze schrijfster vele edele naturen, aan wel ke een romatisch poëtische tint niet ont brak. Zoo kwam zij bij zekeren Thomas Wright. Hij bewoonde een vertrek, waarvan de zol dering laag en vuil, de wanden met ond papier bekleed waren. Sedert zeven jaren reeds lag op het bed eene arme vronw, die zoo mismaakt was, dat niemand lust gevoelde om haar voor de tweede maal san te zien. Waarom bleef zij daar? Omdat zij een ouden man en een sterken zoon had, die haar liefhebben. Reeds dikwijls wilde de armenzorg haar in een hospitaal doen opnemen, maar de jonge man hij was toen even in de dertig liet het niet toe en zeide dat hij het nimmer moede zou worden om voor zijne moeder te wer ken. Om haar bleef hij ongetrouwd. Hij en zijn vader zitten den geheelen dag op de bank, schoenen fe lappen, om daarmede het dagelijksch brood te verdienen en de wei nige middelen welke de zieke vrouw be hoeft. Om harentwille verzorgt de zoon eenige planten, die voor het raam staan. De lucht in het vertrek wordt er iets beter door. De vader is ruim zeventig jaar en kan niet veel verdienen, maar de zoon arbeidt van den ochtend tot den avond, om zich en zijne ouders te onderhouden. Hij werkt ingespannen tot tien nur 's avonds en loopt dan in de straat op en neer om zijn pijp te rooken, want in de kamer, waar zijne zieke moeder ligt, rookt hij niet. Spreekt men hem van zijne moe der, dan zegt hij alleen, dat hij de gedachte niet verdragen kan, zich van haar te scheiden, en haar in het arm huis le laten gaan. Zooveel edelen zin vindt men waarlijk niet overal. Lady Stanley spreekt verder nog over de Engelsche armenwet en ten gunste van openbare ontspanningsplaatsen. Van particuliere zijde geschiedt tegen woordig veel, om de vier groote vijanden der armen: onwetendheid, overbevolking drinkzucht, gebrek aan spaarzaamheid te overwinnen, maar aan de hoofdzaak wordt niets gedaan, namelijk aan de bevordering van den landarbeid, waardoor duizenden na iu armoede levende arbeiders naar het land zouden terugkeeren en daar werk vinden. Moge het boek van lady Stanley er aau mede helpen om dit te bevorderen. Schagen, 27 Juni 1894. Volgens achterstaande advertentie verscheen van de pers, de eenige bijzonderheden behelzende, betreffen de de S t i c h t i n g, den inhoud van dit Kerkgebouw, bijeenverzameld door den heer W. A. HazeÜ, lid van het Kerkbestuur. Wij achten deze bijzonderheden belangrijk genoeg om belangstellende ingezetenen, vooral leden der Herv, Gemeente, aan te bevelen daarmede kennis te maken. Maandagmorgen «erd na bij den meelmolen een man, een zekeren W. uit den Moerbeek, dood aan den weg gevonden. Een slijmberoerte schijnt de oorzaak van dit sterfgeval te zijn. Een goed bezette zaal woonde Zondag 1.1. in het lokaal van den heer Blauwde opvoering bij van het blijspel De gevolgen van een leugen,* welk stuk werd opgevoerd door het Rot- terdamsch looneelgezelschap, onder Directie van den heer Willem van Zuylen. Had bovengenoemd gezelschap den vorigen woensdag met de opvoering van „Vriend Frits" zich de symphatie verwor ven, door hun optreden van Zondagavond 1.1. hebben ze 't weer verspeeld. Wat een onzin, wat een onding van eeu stok. Eu dan de heeren en dames, artislen zeiven O, ze hadden zco'n schik, ze kon den het niet honden van 't lachen! Het schijnt zoo de gewoonte, op kermiszocdag een stuk te geven, wat betiteld moet wor den met een „Kermisstuk", d.w.z.: een stuk vol bombast, flauwiteiten en wat dies meer zij. Van een gezelschapar tislen als v. Zuylen c.s. verlangen we kunst in woord en actie. Het nastukje: „Een vergeten Balgast", had ook niet veel om 't lijf. In de Schonwburgtent van den heer W. Hart, alwaar men het historische stuk Eerman de Ruitergaf, was het publiek in overgrooten getale, geschat wel op 600, opgekomen, wat wij dit gezelschap, ook te Kolhotn en Barsingerhorn, waar zij e- veneens met hunne teLt komen, toewenschen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 3