Medelijden, Medeleven.
Armoede in Engeland.
PLAATSELIJK NIEUWS.
en Voorneveld met 575 stemmen.
Uitzeg6!11 met stemmen
Hervormde Kerk van Schagen,
heeft men zieh te beraden en den
te zoeken, die voert naar het punt
Tereeniging-
Os ^et T00r'£0men> dat deradi-
^jen weg wel vinden zullen, indien
T^iet alleen bedenken, dat destijds
*9 jj^h verschil de reden hunner afschei-
10'
taf'
ding
van het toenmalige partijverband isge-
at maar ook in waarheid over het uiteen-
van dit verband zich verblijden in
jands belang.
rn wat den weg dezerzijds betreft
door ons toegejuichte stap daarop is
^zet door het besluit, gevallen in de
^Zrste vergadering der Liberale Unie.
^VVi-waar nog slechts een eerste stap,
lx waarvan wegens haar verleden
"het ntuk èn van het kiesrecht èn van
°ociaal-p01 itieske hervormingen mag
orden verwacht, dat die door verdere
*1 «-orden gevolgd. Een verwachting,
^elk0 'e hechter grond zal erlangen, wan-
ggt plaatselijk de democratiche elemen
ten zich organiseeren ol hun organisatie
Tersterken en, zich aansluitend bij
de Unie, haar voortstuwen in de be
geerde richting."
A-narchistinclie onder-
vrijzers j
„De onderwijzerswereld" schryft; het
l Nbld. is in den laatsten tijd in rep
roer gebracht door het ontslag van
jen jeudigen onderwijzer Dijkstra te
Jlenaldum, die zich in openbare geschrif
ten als anarchist had doen kennen en,
toen de burgemeester zijner gemeente
jtetn daarover onderhield, zich tegen de
zen op de onhebbelijkste wijze had uit
gelaten.
Men heeft getracht onder de onder
wijzers een adresbeweging uit te lokken,
ten einde van den Minister van Binnen-
landsche zaken de vernietiging van het
besluit tot ontslag te verkrijgen. Yeel
bijval heeft dit denkbeeld echter niet
gevonden.
Het komt ons voor" aldus
schrijft de Kamper Crt. „dat geheel
ten onrechte van Dijkstra een slachtof
fer van willekeur wordt gemaakt, en
dat ook geheel onjuist is de voorstel
ling, als ware door zijn ontslag te kort
gedaan aan de vrijheid van schrijven en
spreken.
„Wij laten den persoon van Dijkstra
geheel buiten beschouwing, ofschoon wij
het zeer verklaarbaar vinden, dat de
weinige sympathie die het optreden en
de manieren van dezen 20-jarige knaap
wekken, op veler oordeel van invloed is.
Ook al ware Dijkstra een meer bezadigd
mensch en al had hij zich tegenover den
burgemeester bescheiden en meer be
schaafd gedragen, op het oordeel over
het besluit van den gemeenteraad te
zijnen aanzien zou dit niet van invloed
mogen zijn. Dat besluit vindt zijne recht
vaardiging, niet in het karakter en de
manieren van den persoon, maar in zij
ne positie als onderwijzer.
„In een geval als dit kan men zich niet
beroepen op de door de grondwet ge
waarborgde vrijheid van spreken en
schrijven. "Wie dat doet, dwaalt. Dijkstra
ziet zich in die vrijheid niet belemmerd,
want de strafrechter heeft hem ongemoeid
gelaten. Alleen maar is de gemeenteraad
van Menaldumadeel van oordeel geweest,
dat het gebruik, door hem van die vrij
heid gemaakt, te kort doet aan de plich
ten, die als onderwijzer op hem rusten.
.Volkomen terecht. Als een onderwij
zer die plichten uit het oog verliest,
dan moet hij tot de orde geroepen wor
den en stoort hij zich daaraan niet, dan
moet hij als onbruikbaar voor zijn ambt
Mislagen worden. Wie meent, dat hij
zoodoende te veel in zijne persoonlijke
Tnjheid wordt belemmerd, moet geen
onderwijzer zijn.
.Behalve de plicht, door de wet hem
opgelegd, rusten er op den onderwijzer
nog zedelijke plichten. Geen ernstig on-
ofwijzer, die niet voelt, dat enkel zijn
onderwijs, maar ook zijn voorbeeld in
goed heeft op de vorming der jeugd.
n onderwijzer die aan den drank
i is of een ontuchtig leven leidt,
eugt niet voor zijn ambt, ook al zou
P n herwijs nog zoo onberispelijk zijn.
- ?00 °°k een onderwijzer, die het
I ftféeld geeft tot verkondiging van
JffKn*e.n' we'ke de grondslagen der
pji-r® PPS ondermijnen, de maatschap-
I 6 orde en de veiligheid van goed
d« ^9,n bedreigen een onderwijzer, die
awdaad verheerlijkt.
I 8ch°ol moet blijven in handen van
Wbbe* manneni die een hoog denkbeeld
keef"1 VaU ^are roePing> een levendig
op j Van de bijzondere plichten, welke
Tordp11 erwiJzer rusten. Zij mag niet
*eltpn ?e" werktuig in de handen van
""orited^a^undige partij ook. 8chool-
tautclJie"611 Semeentebesturen behooren
hi tn toe te zie*, dal het vertrouwen
t<T*tcakt ll CrS 611 onderwijs on-
j» herstemming leden van den
8®ö. HELDER gekozen, de hee-
tSB;
5i^C 1 Wer^en °P de heeren Fan
°n Staalman 496 stemmeD.
^*oÓrdi«Y,ter voor kocieü
net wachtwoord van de
hoeren in het Fransche departement Fini-
scêre. Zij beweren proefondervindelijk te
hebben aangetoond, dat koeien, gedrenkt
met warm water, een derde melk meer ge
ven, dan wanneer zij slechts kond water
krijgen. De verhouding is een halve emmer
kokend en een halve emmer koud water.
Natuurlijk zullen er de noodige voorzorgs
maatregelen moeten worden genomen om
te beletten dat de dieren zich de keel
verbranden.
Hierin is het, dat de menschelijke na
tuur zich in haar voortreffelijkheid open
baart, dat de ziel in zich opneemt de
indrukken van smart en van vreugde, die
het leed of het geluk van anderen teweeg
brengt.
Hoe nader die anderen tot ons staan,
des te levendiger is natonrlijk het mede
gevoel. Het verhaal, de aenschouwing zelfs
van het verdriet van een geacht stadge
noot, met wien we in geen nadere betrek
king staan dan het woord aangeeft, laat
ons niet onbewogen, verwekt in ons een
opwelling van deernis maar deze zeer
voorbijgaande gewaarwording heeft, voor
onze stemming, geheel niet de beteekenis,
die het gezicht van een getingsr kwaad,
esn vriend of naasten bloedverwant o-
verkomen, hebben zon,
Eigenaardig is het zelf», dat de mede-
deeling van wezenlijke rampen, van zeer
grooten omvang, dikwijls minder op het
gemoed inwerkt dan van denkbeeldig
lijden, san verdichte personen toeggeschre-
ven. We lezen bijvoorbeeld, dat de Yaut-
se- kiang buiten haar oevers is getreden,
mijlen ver het land overstroomd, tal van
dorpen tegen den grond geworpen, eenige
duizenden menschenlevens geëischt heeft.
Ja, men vindt dat verschrikkelijk, en
wellicht zal bij iemand als gedachte de
vraag opkomeD, of de Chineesche Regee
ring, die over zooveel werkkrachten kan
beschikken, niet in staat zou zijn den af
voer der groote rivieren te verbeteren,
maar is er eigenlijk wel iemand, uit wiens
hart een zucht van medelijden oprijst
met die ongelukkige verdronkenen, na
harden doodstrijd medegesleept door de
onverbiddelijke golven? Als er eens een in
zameling werd gehouden voor de gele men-
schen, die door een overstrooming niet ge
dood maar van alles beroofd zijn, dan
zouden zeer velen zeggen: Wat de
Yantse-Kiang, daar heb ik nu heelemaal
niets mee te maken, er is dichter bij
zóóveel te helpen, daar doe ik niet aan.
Hoe nader bij het tooneel der ramp we
zijn, des te grooter wordt de kans, dat
wij i ;ts tot hulpverleening zullen bijdra
gen: Grieksche aardbevingen, Oostenrijk-
sche mijnrampen, dat begint al wat meer
tot ons te spreken. Maar toch, die hulp
verleening in den vorm eener kleine bij
drage tot een collecte, heeft nog weinig
overeenkomst met hel hemelsche gevoel van
medelijden, 't welk doordringt tot het in
wendige des gemoeds, den mensch geheel
aangrijpt, en zoo machtig medewerkt tot
die verweeking des harten, waarvan ver
hooging van het huinaniteitsbegrip met
grond is te wachten. Daarentegen een
artistieke voorstelling van het lijden van
Niobó, eenmaal de gelukkige moeder, daar
na gefol terd in 't geen haar het dierbaarst
was; van Oedipos, den kouinklijken lij
der, bezwijkende onder de slagen van een
even onverzoenlijk als onrechtvaardig nood
lot, de inwerking alzoo op onze ziel
van denkbeeldig lijden, is veel sterker, en
misschien ook van meer daurzamen aard
dan van de wezenlijke, groote en soins
grootsche tragedieëti, die de geschiedenis
der hedendaagsche industrie bij menigte
aanbiedt.
We zullen ons niet begeven in een on
derzoek naar de oorzaken van dat ver
schijnsel, dat niet heel moeielijk zon
wezen. Alleen willen we er op wijzen, dat
er een medelijden van bloot kunstmatige,
van passieven, haast zouden we zeggen
van theoretischen aard is, aan het welk
hij, wiens lot het opwekt, niet veel heeft.
Als een lijdende ons, met woord of gebaar,
al is het ook maar door ons kennis te doen
verkrijgen van hetgeen hem deert, toeroept:
„Heb deernis met mij," dan is het zeker
niet alleen met het doel om in onze ge
moedsstemming een verandering te doen
ontstaan. Hij vraagt, en dat is zijn
volle recht voor zich. Hij is mensch, en
heeft dus aanspraak niet slechts op men
schelijke sympathie, maar op hulp.
En dat is het nu, waar het op aankomt.
Het groote hart der meuschheid moet niet
slechts aan het kloppen geraken, maar hsar
machtige hand moet zich uitstrekken. Be
kijk het woord maar eens goed. Mede-
lijden, dat is: wij ook lijden. Doch zoo
gauw we kunnen, wenden wij altijd al
onze hulpmiddelen aan, om het leed, dat
onszelven kwelt, te doen verdwijnen, niet
waar? Welnu, maak de gevolgtrekking, en
ge zijt er.
Onze rijke Nederlandsche taal is bijzon
der rijk aan woorden, die het hier geschet
ste gevoel uitdrukken. Al die vormen
hebben een zelfde oorsprong, en alleen het
taalgebruik heeft in de beteekenis eenige
beperkieg gebracht. Zoo spreken we van
ontferming en van erbarming, als er een
machtigere in het spel is, in wiens hand
de beschikking ligt over het lot eens on^
ge'ukkigen. Van deernis gewagen wij, als
er bedoeld wordt, dat hetgeen den een
deert, oofc den ander kwaad veroorzaakt:
een zeer schoon denkbeeld, dat in zijn heelen
omvang het hoogste menschHijk gevoel
teruggeeft.
Medelijden is een eisen,
de der gemeenschap. Het -----
uitwendige en dwingende wet, de buten
over een aantal schouders. In zeer veel ge
een voorwaar-
verdeelt, zonder
vallen is het punt, waar de last het meest
drukt, niet te verleggen en de zwaarte
niet te verdeelener is, en dat moet ook
zijn, in elk leed iets uitsluitend persoon
lijks. Toch fis het medegevoel, dat wij
in een van deelneming getnigenden hand
druk vinden, een tegenwicht,dat de draag
kracht verhoogt.
Om oprecht medelijden te gevoelen, het
op de juiste wijze aan den dag te leggen,
er het hoogste doel mede te bereiken,
moeten we met anderen mede leven.
Het bestaan is niet uitsluitend lijden, en
wat we met elkaar te deelen hebben is
niet eenig en alleen de werkelijk ot schijn
baar kwade dingen. De wereld zou er on
noemelijk vroolijker uitzien, als we ook
van elkanders vreugde het onze konden
nemen. We bedoelen dat niet in een bloot
stoffelijken zin hoewel iemand, wien
een groot voorrecht oi voordeel te benrt
valt, volstrekt geen dwaze handeling zou
verrichten, als hij ziju blijdschap daarover
betoonde door ook een zeker aantal ande
ren blij te makeD, neen, we hebben
hier op het oog het gevoel van voldoening
dat wij smaken als een ander iets goeds
wedervaart.
Ja maar wilt ge wel gelooven, dat
daarvan veel minder is te bespeuren dan
van medelijden P Treuren met de treuren
den, dat kunnen de meesten; hulp verlee-
nen aan de hulpbehoevenden, dat willen
zeer velen. Zich vei heugen met de blij
den dat is zeldzamer. Heel dikwijls
komt de gedachte: Hé, waarom moet juist
hem alles meeloopen Waarom valt hem
en niet mij die onderscheiding ten deel
Wat is die ootzaak dat hem die betrek
king wordt opgedragen, en niet mij die er
evenveel aanspraak op heeft.
Ziet, als wij, bij de mededinging naar
een zelfden prijs van de baan worden ge
dreven of voorbijgerend, dan is dat een
billijken reden om het niet aangenaam te
vinden. Het medeleven met anderen zal
nooit zoo ver kunnen gaan, dat wij met
een vroolijk gezicht ons laten wegschuiven.
Doch zelfs, als er van concurrentie geen
sprake is, dan nog zijn we dikwijls ont
stemd door den voorspoed onzes „broeders"
en kost het ous zeker moeite, het niet te
beschouwen als een nadeel, ons toege
bracht.
Dat is kinderachtig, niet W3ar Juist
en daarom is het zuk, bij elke gelegen
heid nauwkeurig waar te neaieu, of er van
dat gevoel nog een spoor bij ons aanwezig
is. Dan eerst zullen we ten volle begrijpen
wat medeleven is, en behoeven we ons
niet te gaan verdiepen in allerlei economi
sche en ander beschouwingen, om onze
plaats in de menschenwereld te bepalen.
Het egoïsme, men weet het, dat is de vij
and. Door met onze broeders en zusters
mede te gevoeleD, te lijden als het moet,
te jubelsn als het kan, te leven ondet al
lerlei omstandigheden als arbeiders aan de
zelfde taak en reizigers naar hetzelfde land
krijgen we dat egoïsme zoozeer onder ons
bedwang, dat het onze dienaar wordt en
dan ook onze vriend, die ons den weg wijst
om door eigen voordeel en welzijn te be
hartigen, ook anderen tot zegen te zijn.
Dat is het echte sam enleven.-B. Nbld.
I )e slimme oppasser.
Het volgende is de geschiedenis van
een Belgisch generaal in ruste. Zijn
vroegere adjudant vertelde ze als
volgt
„Ik was in girnizoen te Brugge, ik had
mijn rapport geschreven en stond op het
punt het bureau van den kolonel te verla
ten, toen deze me zeide
„M'n ordonnans heeft me leelijk er in
laten loopen, kapitein.*
„Ja, 't is een leelijk geval...."
„Hoe, weet u dan.... P"
„Neen, heelemaal niet.*
Verbeeld je, dat die ezel..,, zit hij nog al
tijd in de politiekamer?*
„Ja, op slot en grendelzijn stukken zijn
in orde voor den krijgsraad.*
„Nu, u maakt er haast mee.'
„Maar ik dacht, dat in zoo'n ernstig
geval, alleen de krijgsraad....*
„Maar wat denkt n dan, dat hij gedaan
heeft
„Hoogverraad, zegt men."
„Welk dan?"
„Hij heeft aan onze buren de plan
nen van Antwerpen's vestingen overge
leverd.*
„Plannen van Antwerpen? Waar heeft
hij die vandaan gehaald
De kolonel begon luidkeels te la
chen.
„Nu begrijp ik er niets meer van, ko
lonel.'
„Ik heb dien man laten opsluiten om
zijn hersens wat te scherpen. Hij kan da
delijk weer vrij gelaten worden. Luister,
kapitein, hoe de vork in den steel
zit.'
Gisteren zeg ik hem„Ik ben onge
steld, zeg aan de barones de Bel-Ivoir, bij
wie ik moest dineeren dat ik tot mijn
spijt haar invitatie niet aan kan nemen,
't Is zes uur, breng mij mijn diner als je
terug komt."
Toen hij terugkomt, ga ik aan ta
fel.
M'n ordonnans dient mij een uitste
kende soep op, zalm van de fijnste quali-
teit, fazant, enfin, het eene al fijner dan
het andere.
„Ze pakken nit, vandaag," zeg
ik.
„O, dat is allss nog niet, kolonel,* ant
woord hij, „er komt nog champagne en
mevrouw zei zoo tegen me „De kolonel
moet een glas op mijn gezondheid drin
ken."
Wa.r voor den drommel, heb je dan
dit diner vandaan gehaald
„Wel kolonel, u zeiAls je terug
komt, breng dan mijn diner mee, en toen
heb ik tegen mevrouw gezegdHet diner
van de kolonel moet ik in een mand
meenemen."
U begrijpt hoe woedend ik was. Ge
lukkig kreeg ik een idee om alles goed
te maken.
„Loop als de drommel naar Logier, den
bloemist, koop daar een bouquet en brengt
dat aan mevrouw de Bel-Ivoir. Maar haast
je »at, hoor!'
„Ik vlieg, kolonel.'
Een half nur later komt hij vergenoegd
terng.
„Wel heb je de bouqet aan mevrouw
gegeven
„Ja en ze wou mij vijf traucs geven.*
„Die heb je toch niet aangenomen
„O jé, neen, ik zei „Pardon mevrouw,
maar die bouqet kost tien francs,* toen
begon ze te lachen en gaf me tien francs,
hier zijn ze."
„Dat is de neele zaak, kapitien,' ein
digde de kolonel half lachend, half boos.
„Maar kolonel," antwoordde ik hem,
„die oppasser is nog zoo dom niet, een
fijn diner voor niets en tien francs op de
koop toe. Ge moet de barones gaan be
zoeken.'
„Maar wat moet ik tegen de barones
zeggen
„Wel, dat 's heel eenvoudig!
Ze is
vrouw,
weduwe, bekoorlijk, 'n geestige
waarom vraag je haar niet
„Vragen? En waarom?"
„Wel om te trouwen natuurlijk Dat is
de eenige manier om haar die tien francs
terug te geven."
»Dat 's een idee," riep de kolonel uit.
Drie maanden later troowden ze.
„Was de oppasser op de bruiloft?'
„Dat zou ik denken, nu hij gepensio
neerd is, is hij nog in dienst van den
baron en zijne vouw."
In een der Engelsche bladen worden on
ze groote steden afgeschilderd, als zoo hoogst
zedeloos en zooveel armoede herbergende
voorgesteld, dat ze in dut opzicht alles
overtreffen.
Iutusschen, hoeveel armoede hier ook
moge heerschen, hoe ook het zedelijk peil
moge dalen, Londen de stad aan den
Theems geeft naast al het heerlijke, al
de weelde, welke het tentoonspreidt, zoo
veel zedelijke ellende, zooveel armoede te
zien, dat iemand bij het lezen ervan de ha
ren te berge rijzen.
De zuster van lord Stanley van Aldur-
ley heeft er een boek over geschre-
veo.
Men zegt van dit boek, dat het onmo
gelijk is om het met droogblij vende oogen
te lezen eu zonder dat het een storm van
weemoedige gevoelens doet ontstaan, al is
men nog zoo verhard.
De schrijfster houdt zich bezig met het
armenbezoek, dat in Engeland slechts al te
dikwijls als sektenzaak wordt opgevat, als
of slechts die zielen, die tot eene bepaal
de confessie behooreD, recht op liefde en
hulp hebben.
Sedert den teruggang van den landbouw
in Eugeland is da armoede te Londen
ontzaglijk toegenomen. De ellende is er
door ten toppunt gestegen, omdat steeds
meerdere werkeloozen van het land naar
Londen togen, hopende daar, in de stad
der weelde waar overvloed van gond is,
werk en brood te zullen vinden, maar waar
zij slechts teleurstelling ontmoetten, en de
armoede er slechts hielpen vergrooten. De
armenzorg staat er blij keus het verhaal
van lady Stanley, zoo goed als machteloos
tegeuover de steeds toenemende armoede,
tengevolge van het van het land toestrou-
mende getal werkeloozen.
Het spreekt van Zelf, dat menschlieven-
de pogingen om de armen te helpen, bij
deze door het lot zoo diep getroffen en tot
moedeloosheid gebrachten, niet altijd met
gunstig gevolg worden bekroond. Die ar
men verloren het geloof aan de goedheid
der menschen en hun vertrouwen, want
zij weten, hoe gemakkelijk men iu Enge
land duizenden hunner voor armoede had
kunnen bewaren, wanneer men hen slechts
den arbeid op het land had gelaten en de
boeren niet had opgeofferd aan de eenzij
digheid van een begrip.
De schrijfster, eene dame op leeftijd, die
zich steeds het lot der armen had aange
trokken, zegt verrast geweest te zijn over
het groot aantal zoogenaamde wilde huwe
lijken en het bevreemdde haar daarom niet
dat de philantroop George Moore, de kos
ten van het huwelijk, voor duizenden armen
betaalde.
Be Engelsche dames geven aan eene ar
me vrouw, die geen trouwacte kan toonen,
alware «ij ook de eerlijkste en trouwste
vrouw van de wereld, geen werk.
Wat de drinkzucht, de grootste geesel
van de lagere klasse iu Engeland betreft,
hiervan vertelt lady Stanley eenige verschrik
kelijke voorbeelden.
Zoo bijv. dat in een der huizen, die «ij
bezocht, een beschonkene zijne vrouw uit
een raam van de tweede verdieping op de
straat smeet.
Het verschrikkelijkst vertoont zich deze
ondeugd bij de vrouwen en voor Lond-
sche toestanden is het kenmerkend, dat
zekere straten eiken nacht van beschonken
vrouwen wemelen.
Wij lezen
Ee broeder had zijne twee zusters en
ziju kleinen broeder op zijne kamer geno
men, want moeder zat voor de achtste maal
in de gevangeriis, waaruit zij telkens meer
verdierlijkt terugkwam. Eenmaal kreeg zij
acht maanden, omdat zij iu halfdronken
toestand, haar jongste kind boven eeu
vnnr had gebonden, tot diens teenen ver
koold waren. Dit kind is gestorven, maar
drie andere zijn nog in leren. Het eene,
een meisje (17 jaren oud) dat ik in ellen
dige lompen gekleed rond, zeide mij dat
zij, toen zij uit een dienst thuis kwam,
goede kleederen bezat, maar de moeder had
ze weggenomen en voor drank ver
kocht.
De overbevolking in de woningen der
armen is eene der grootste bronnen voor
de zedelijke verwildering, die in Lon
den tot in de hoogste klasse reikt.
Wij willen de schrijfster die daarover
ontzetting barende mededeelingen doet, niet
volgen en zullen onze lezers de beschrij
ving van tooneelen besparen, die in onze
negentiende eeuw in eene stad als Londen
niet meer behoorden voor te komen.
Wij zullen liever iets van haar nemen
uit het hoofdstuk dat zij de „Romantiek
der Armoede* betitelde.
Te midden van vuil en jammer vond
onze schrijfster vele edele naturen, aan wel
ke een romatisch poëtische tint niet ont
brak.
Zoo kwam zij bij zekeren Thomas Wright.
Hij bewoonde een vertrek, waarvan de zol
dering laag en vuil, de wanden met ond
papier bekleed waren. Sedert zeven jaren
reeds lag op het bed eene arme vronw,
die zoo mismaakt was, dat niemand lust
gevoelde om haar voor de tweede maal san
te zien. Waarom bleef zij daar? Omdat
zij een ouden man en een sterken zoon
had, die haar liefhebben. Reeds dikwijls
wilde de armenzorg haar in een hospitaal
doen opnemen, maar de jonge man hij
was toen even in de dertig liet het niet
toe en zeide dat hij het nimmer moede
zou worden om voor zijne moeder te wer
ken.
Om haar bleef hij ongetrouwd. Hij en
zijn vader zitten den geheelen dag op de
bank, schoenen fe lappen, om daarmede het
dagelijksch brood te verdienen en de wei
nige middelen welke de zieke vrouw be
hoeft.
Om harentwille verzorgt de zoon eenige
planten, die voor het raam staan. De lucht
in het vertrek wordt er iets beter door.
De vader is ruim zeventig jaar en kan
niet veel verdienen, maar de zoon arbeidt
van den ochtend tot den avond, om zich
en zijne ouders te onderhouden.
Hij werkt ingespannen tot tien nur 's
avonds en loopt dan in de straat op en
neer om zijn pijp te rooken, want in de
kamer, waar zijne zieke moeder ligt, rookt
hij niet. Spreekt men hem van zijne moe
der, dan zegt hij alleen, dat
hij de gedachte niet verdragen kan, zich
van haar te scheiden, en haar in het arm
huis le laten gaan.
Zooveel edelen zin vindt men waarlijk
niet overal.
Lady Stanley spreekt verder nog over
de Engelsche armenwet en ten gunste van
openbare ontspanningsplaatsen.
Van particuliere zijde geschiedt tegen
woordig veel, om de vier groote vijanden
der armen: onwetendheid, overbevolking
drinkzucht, gebrek aan spaarzaamheid
te overwinnen, maar aan de hoofdzaak wordt
niets gedaan, namelijk aan de bevordering
van den landarbeid, waardoor duizenden
na iu armoede levende arbeiders naar het
land zouden terugkeeren en daar werk
vinden.
Moge het boek van lady Stanley er aau
mede helpen om dit te bevorderen.
Schagen, 27 Juni 1894.
Volgens achterstaande
advertentie verscheen van de pers, de
eenige bijzonderheden behelzende, betreffen
de de S t i c h t i n g, den inhoud van dit
Kerkgebouw, bijeenverzameld door den heer
W. A. HazeÜ, lid van het Kerkbestuur.
Wij achten deze bijzonderheden belangrijk
genoeg om belangstellende ingezetenen,
vooral leden der Herv, Gemeente, aan te
bevelen daarmede kennis te maken.
Maandagmorgen «erd na
bij den meelmolen een man, een zekeren
W. uit den Moerbeek, dood aan den weg
gevonden.
Een slijmberoerte schijnt de oorzaak
van dit sterfgeval te zijn.
Een goed bezette zaal
woonde Zondag 1.1. in het lokaal van den
heer Blauwde opvoering bij van het
blijspel De gevolgen van een leugen,*
welk stuk werd opgevoerd door het Rot-
terdamsch looneelgezelschap, onder Directie
van den heer Willem van Zuylen.
Had bovengenoemd gezelschap den
vorigen woensdag met de opvoering van
„Vriend Frits" zich de symphatie verwor
ven, door hun optreden van Zondagavond
1.1. hebben ze 't weer verspeeld. Wat een
onzin, wat een onding van eeu stok.
Eu dan de heeren en dames, artislen
zeiven O, ze hadden zco'n schik, ze kon
den het niet honden van 't lachen! Het
schijnt zoo de gewoonte, op kermiszocdag
een stuk te geven, wat betiteld moet wor
den met een „Kermisstuk", d.w.z.: een
stuk vol bombast, flauwiteiten en wat dies
meer zij. Van een gezelschapar
tislen als v. Zuylen c.s. verlangen we
kunst in woord en actie.
Het nastukje: „Een vergeten Balgast",
had ook niet veel om 't lijf.
In de Schonwburgtent van den heer
W. Hart, alwaar men het historische
stuk Eerman de Ruitergaf, was het
publiek in overgrooten getale, geschat wel
op 600, opgekomen, wat wij dit gezelschap,
ook te Kolhotn en Barsingerhorn, waar zij e-
veneens met hunne teLt komen, toewenschen.