Zondag 1 Juli 1894.
38ste Jaargang No. 2845.
B ij y o e g s e 1.
GEMENGD NIEUWS.
Een einde.
delijke
„Wat scheelt je, lieveling? Waarom heb
je ons allen verlaten, om hier alleen te
staan' Wat heeft je kleine wereld zoo be
roerd, dat ze geheel misvormd is?"
Ik ben moede moede van vele din
gen moede van alles."
rMoede van alles dus je bent ook mij
moede hè
„Dat zeide ik niet."
Bij deze woorden leunde zij een weinig
zwaarder op de sierlijke leuning van het
balcon, waar zij een schuilplaats had ge
zocht en blikte in de stille straat beneden
haar.
Hij volgde haar voorbeeld, maar slechts
als een poging om een blik te werpen op
haar toornig gelaat.
Zoo staande, naast elkaar, slechts verlicht
door de sterreD, kwam hun gestalte in vele
opzichten overeen. Beide waren van mid
delmatige lengte, beide mochten zich be
roemen een schoon exemplaar van hun
geslacht te zijn, alleen hun gelaat verschilde
veel. Haar oogen waren donker, bijna
zwart, de zijne lichtblauw, en bij beiden
was de kleur van 't haar in overeenstem
ming met die der oogen, het zijne was blond,
het hare zwart.
Er was een lange pauze, die eindelijk
door hem verbroken werd. Met een inge
houden zonderlingen ernst in zijn toon,
zeide hij
„Luister eens, laten wij ons niet verdiepen
in herinneringen, Dat kan geen nut hebben.
Zou je terug willen naar dat oude leven
naar een dronken stiefvader naar den
hoDger de slagen naar het theater van
den vijfden rang, met zijn gymnastische,
halsbrekende toeren naar het applaus van
half dronken zeelieden en schavuiten naar
de stuivers-tochtjes met een onaangenaam
riekende omnibus Zullen we ieder onzen
eigen weg gaan en ons eigen leven afzon
derlijk leven
Afzonderlijk, ja, en wat zal het einde
zijn
„Hoe kan ik dat zeggen antwoordde hij
eensklaps, den ouden luchtigen toon weer
aannemend. „Het noodlot drijft ons her- en
derwaarts en wij kannen alleen meegaan
met den storm.'
En als het noodlot en die storm mij nu
weer terugvoerden naar het oude leven
van weleer, als een schaduw van mij zel
ve, wat dan
Hij haalde de schouders op.
Je spreekt, alsof ik 't meende," zeide hij
„Vergeet, wat achter je ligt, zooals ik tracht
het je iederen dag te doen vergeten, Maar
't wordt koud, kom binnen.'
Twee maanden waren zij gehuwd ge
weest. Hoe gelukkig waren ze in 't begin
gelukkig als twee tortelduiven. Maar de
tijd kwam al te spoedig dat de huwe
lijksband begon te knellen.
Hij met zijne fijne manieren zag juist
daardoor fouten, die een ander niet zou
hebben opgemerkt en het gevolg waren
harer vroegere opvoeding. Hij geneerde zich,
haar in zijn kringen binnen te leiden. Toen
zij, met de scherpe opmerkingsgave der
vrouw, dit begreep en het zich aantrok,
deed men elkaar verwijten, afgewisseld door
hartstochtelijke verzoeningen, wat evenwel
niet verhinderde, dat de breuk tusschen
hen grooter werd. Hij begreep, dat wat hij
'oor liefde had aangezien, slechts een tij-
e genegenheid was geweest.
Het was daarom met een zeker gevoel
van ontspanning,'maar toch niet onvermengd
met smart, dat hij op zekeren middag thuis
komende, op zijn kamer een briefje vond
van den volgenden inhoud:
„Het noodlot voert mij terug naar het
oude leven van vroeger. Het spijt me,
dat ik u ooit leerde kennen, maar indien
je leed gevoelt over mijn stap, dan zal
het je niet moeielijk vallen, dit te ver
geten. Ik weet slechts, dat ik den man
haat, die veinsde mij te beminnen, die
mij bedroog en die mij mijn vroegere
opvoeding, mijn vroeger leven verweet.
„Vroeger of later zult ge ondervinden,
dat een vrouw nooit vergeet.
Mathilde.,
„Kort en zakelijk maar niet geheel
waar,' zeide hij met een zucht, toen hij het
papier aan de gasvlam aanstak en in zijn
viDgers liet verbranden.
„Arme Mathilde! Wij begingen beiden
een fout, vrees ik, het ware beter geweest
haar niet te ontrukken aan 't oude leven,
waarvan zij met zulk een bitterheid spreekt.
Maar ik heb het haar nooit verweten. Het
is niet mooi, dit schrijven.'
Spoedig echter behaalde zijn optimisme
de overwinning over deze droeve gedachten;
Arthur Valdens stak een Havanna-sigaar
aan en trachtte alles te vergeten.
Eenige maanden later werd het huwelijk
ontbonden.
Nu leefde Mathilde haar eigen leven
zij wist nauwelijks hoe, maar zeker was 't
dat het harder was dan vroeger, voor zij
hem kende. Die enkele teug aan de bron van
den rijkdom, deed haar nu het tooneelleven
in al zijn schrille kleuren, in zijn naakte
gedaante zien. Alleen de bitterheid, de
wrevel van de laatste week, dat zij nog met
hem in hetzelfde huis woonde, bad zij mee
genomen niet veel dus.
Maar in haar klein, hartstochtelijk hart
gevoelde zij geen berouw over hetgeen zij
had gedaan en wat haar liefde voor hem
betreft zoo trachtte zij zich zelf te doen
gslooven was veranderd in een haat, die
grooter werd met iederen druk van haar
tegenwoordig leven.
Sedert eenige weken had zij, wanneer
zij uit het theater kwam, een langen man
opgemerkt, met scherpe trekken, welgakleed,
die haar altijd met bizondere belangstelling
aankeek. Eenmaal had hij haar gevolgd,
steeds de overzijde van de straat volgend,
maar zij had hem op een dwaalspoor ge
bracht zij haatte de mannen, omdat
zij dien eenen haatte.
Op een kouden winteravond, toen zij
haastig naar huis wilde gaan, liep zij tegen
iemand aan, die half in en half uit den
donkeren gang van 't theater stond. Met
een half gemompelde verontschuldiging
volgde die persoon haar op straat en zij zag,
dat het de man was, die haar iederen avond
zoo opmerkzaam aankeek.
Nu hij echter beleefd zijn hoed afnam,
herkende zij hem, ofschoon veel veranderd
bij toen hij met Valdens naar diens kleine,
vroolijke lieveling in 't theater kwam kijken.
Al haar bloed steeg haar naar het hoofd
zij mat hem van 't hoofd tot de voeten met
haar toornigen blik.
„Zoo," zeide zij ten laatste met haar voet
op de hard bevroren straal stampend, „speel
jij den spion voor je vriend Hij zou gaar
ne willen weten, hoe het stuk speelgoed,
door hem gebroken en terzijde geworpen,
bet maakt of zij het pad der deugd
bewandelt of niet. En gij noemt je zelf
een man
#U vergist je," antwoordde hij koel. Ik
heb mijn vriend
zien.'
„Wat wensch je dan
m geen eeuw ge-
Maar er zijn eenige voorafgaande werk
zaamheden, die jij moet doen'.
En zij gingen langzaam verder; hij
„Ah, nu komen wij tot de zaak. Ik wensch sprak vlug en hartstochtelijk hij wist haar
uw hulp. Maar zeg mij eerst eens, waarom
ben je naar het tooneel teruggegaan
„Heeft u daar iets mede te maken
„Ah, de oude geschiedenis hij...'
Zij viel hem in de rede en zeide
„Je vergist je, ik heb hem verlaten,
met mijn vrijen wil, niet omdat hij een
ander beminde, maar omdat hij mij belee-
digd had. Maar wat wil je nu eigenlijk
van mij
„Kijk me eens aan kijk me eens in
de oogen - geloof je, dat ik krankzinnig
ben
„Krankzinnig Wat bedoel je daarmee
Waarom vraag je dat?'
Hij lachte spottend. Onaangenaam klonk
die lach haar in de ooren. „Zij zeggen al
len, dat ik krankzinnig ben. Al mijn vroe
gere vrienden schuwen mij, alsof ik melaatsch
ben."
Hij sprak zoo wanhopend dat een vreemd
gevoel van medelijden haar hart binnensloop.
„Waarom dan vroeg zij.
„Kent ge mijn levensgeschiedenis? Jaren
geleden, toen ik nog een jongmensch was,
met de hoop op een gelukkige toekomst, ont
moette ik Valdens. Ik was arm en moest
hard werken. Hij was rijk en deed zaken
voor pleizier. Hij hielp mij vooruit,maar toch
haatte ik hem ik haatte hem vooral,
omdat de duivel der omstandigheden hem de
macht gegeven had, om mij te helpen.
Geheele nachten bracht ik spelend aan zijn
tafel door, met de hoop iets van die macht,
iets van zijn rijkdom te veroveren.'
Hij had hartstochtelijk gesproken, maar
zweeg eensklaps.
„En zeide zij ten laatste.
„Het gewone gevolg geruïneerd
totaal geruïneerd alles wat ik bezat,
won hij. Doch het ergste volgt maar
ik behoef u niet te vertellen, dat verarmd
en onteerd - het uur vervloekend, dat
ik hem ontmoette het vriendelijk nood
lot den bittersten drank tot het laatst
bewaard had. Hij werd mij toege
reikt door de hand van een
vrouw.'
„Ah!"
„Ja, de gewone loop der omstandighe
den. Hij beroofde mij van alles, waarom
zou hij dus niet eindigen de vrouw te ne
men, die ik beminde. Zij zou op mij wach
ten zij heeft haar woord gebroken. Toen
ik ten onderging, gaf zij haar hart aan
hem. Zij zullen de volgende maand trou
wen."
Een siddering beving haar; haar hart
klopte bijna hoorbaar.
„En au?' zeide zij, zich zelf bedwin
gend.
Nu is het einde gekomen. Ik wil hem
dooden. Ik gun hem noch haar het geluk,
dat zij mij ontroofden.'
Hij sprak thans heel 'gewoon, alsof het
een geheel onbelangrijke zaak was.
„Je bent krankzinnig, werkelijk,' zeide
zij met een huivering. Hij scheen haar niet
gehoord te hebben, want op dezelfde wijze
vervolgde hij
„Ik denk niet aan de gevolgen. Maar
er is ook geen gevaar. Ik zal mijn maat
regelen wel goed nemen. Zou je denken,
dat ik de vrouw, die ik bemin, in zijn ar
men kan zien Maar je moet me helpen...
je moet me helpen.'
„Ik 1 Waarom
„Ik durf mij niet te vertoonen. De daad
zelf neem ik voor mijne rekening, ik zou
ze niet gaarne aan een andere nand toever
trouwen, voor een koninkrijk nog niet.
vroegere liefde in haat te veranderen hij
wist haar hert te kneden, totdat de eerste
afkeer daaruit verdwenen was, totdat zij
zag, dat dit haar wraak was op den man,
die haar bedrogen had.
Zij had zich verborgen in het boscbje
naast het huis, terwijl de avond viel. Haar
hart sloeg geweldig en te vergeefs streed zij
tegen den angat. Wat er omging in haar
ziel, bij de gedachte den man verraden te
hebben, dien zij eens beminde eens? neen,
nu nog. Het duivelsche plan had uiet haar
haat, maar haar ingesluimerde liefde wakker
geschud. Zij had geschreven, dat zij hem
wilde spreken en hij zou komen, geheel
alleen naar de eenzame plaats, waar zijn
vijand lag verborgen. Zij wilde hem echter
waarschuwen, zij wilde het gevaar afwenden,
niet uit medelijden voor zijn aanstaande
vrouw die haatte zij -- maar uit liefde
voor hem.
„Ik kan hem riet waarschuwen," snikte
zij zenuwachtig. „Hij zou misschien den
ken, dat ik terug verlangde naar zijn rijk
dom, maar liever zou ik sterveD, dan hem
dit te laten denken.'
Zij leunde tegen een boom en liet haar
tranen den vrijen loop. Eensklaps begon
nen hare oogen te schitteren zij sloop voor
zichtig naar het huis. Licht als een vogel
klom zij door middel van de takken van
den wingerd naar boven, naar de lange
ouderwetsche vensters van zijn kleedkamer.
Het venster stond openvlug en voorzich
tig sprong zij naar binnen. De kamer was
helder verlichtzonder aarzeling en met
•ene verbazende vlugheid maakte zij haar
toebereidselen. Zij was bang geweest dat
hij zou binnen komen, maar Fortuna was haar
gunstig. Valdens had waarschijnlijk juist
de kamer verlaten, en op zijn zorgelooze
manier zijn lange jas en hoed neergeworpen.
Zij trok zijn jas aan, zij reikte haar tot
aan de enkels. Toen drukte zij zijn hoed
op het hoofd, verliet op dezelfde wijze de
kamer, zooals zij gekomen was en sloeg
den weg in naar de eenzame plaats, die zij
hem had aangeduid.
Het was een heerlijken zomeravond, lang
zamerhand verscheen de eene ster na de
andere aan het firnament.
Naarmate zij voortging en het huis achter
zich liet, naarmate zij den stillen landweg
meer en meer naderde en het eenzame
landschap zich voor haar uitstrekte, toen
de nachtwind door de verwijderde boomen
suisde, overviel baar een vreeselijke angst
al de kracht van haar jong leven kwam
op tegen haar voornemen.
Terwijl zij langzaam voortwandelde zag
zij de heerlijkste tafereelen uit het leven,
dat zij vaarwel zeide, zij scheen stemmen
te hooreu in het koeltje, die haar toefluis
terden, terug te keeren. Maar haar liefde
was sterker en in dit uur was zij sterker
dan ooit.
Zij had slechts een bange gedachte, dat
hij niet goed zou schieten, en bij die ge
dachte aarzelde zij, maar slechts een oogen-
blik, toen ging zij verder den dood tege
moet
Opoffering.
Wie zal de kat de bel aanbinden Zie
daar eene vraag, die in onzen tijd van kla
gen en zuchten naar verbetering niet on
gepast moet schijnen.
Wie zal de kat de bel aanbinden, en
zich losmaken van de bedervende gewoon
ten en lamlendige gebruiken, die onze ster
vende eeuw kenmerken
Zooals die thans gaat, kan het niet blij
ven duren. De klachten over slechte tijden
vermeerderen, en tevens vermeerderen de
gelegen heden tot genoegens, en wat
daarmee samengaat: die tol overdreven geld-
verkwisting.
Overal en aanhoudend hoort en ziet men
de verkwisting de oorzaak der groote ellende
noemen. En dat met recht eu waarheid.
Allemaal goed en wel. Maar wie zal
nn eens beginnet zijn leven eenvoudiger
in te richten?
Wij zijn zoo vlug en zoo bij de hand,
in dit opzicht de fouten vsn anderen op
te merken, doch zien de onze over het
hoofd. Ieder zou wel gaarne hebben, dat
de heele wereld beterschap toonde en een
sportje lager daalde, als hij-zelf, de hoog
moedige, maar blijven mag wat hij i8
en niet behoeft te zakken.
Maar wat wij verlangen van anderen dat
verlangen anderen van ons, net in denzelf
den voege.
En zoo zal men aan 't verlangen blij
ven zonder ooit verder te komen
Ik heb eens gelezen bet gezegde van een
groot Franschman, dat mij heeft getroffen en
dat ik daarom gaarne verhaal voor allen, die
het hooren willen„Het sociale vraagstuk
en de oplossing daarvan is geen werk van
geleerdheid, geen werk van vergaderen en
praten het is het werk van moeite en
opofferinghet vordert van ons de toewij
ding van ons-zelven, van onzen tijd, on
zen invloed, onzen arbeid; en meer nog
dan dat, het vordert het afitand doen van
onze tot nu toe gevolgde gewoontengemak
ken en genoegens.
Dat wordt van ons allen gevorderd. Zoo
moeten vooral de rijken handelen, ten voor
beeld van de minderbedeelden.
lloevelen zijn er nu, die reeds daarme
de een aanvang maakten?
In plaats van iets te verminderen, gedu
rende het laatste tiental jaren, dat er zoo
wat over bet sociale vraagstuk gesproken
wordt, gaat men voort met zijne woning
te versieren en tot het bespottelijke toe
met allerlei onnoodige prullen vol te prop
pen. Als men zoo'n kamer of salon, vol
gens den laatsten smaak ingericht, binnen
treedt en niet heel voorzichtig en handig is,
loopt men gevaar armen en beecen te bre
ken.
In plaats van ook maar iets in te kor
ten op feesten en vermakelijkheden, houdt
men niet op zich af te sloven om altijd
nieuwe en talrijker aardigheden uit te
denken.
Men wil dat het volk het huiselijk ge
luk zal gaan liefhebben gelijk in vervlogen,
gelukkiger tijden, en tegelijk doet men zijn
best om, door het organiseeren van ple-
ziertreinen enz. de uithuizigheid iu de hand
te werken.
Want of zulks uu gebeurt om dit doel
of om een ander, het blijft hetzelfdehet
beginsel is aangetast, iets dat verkeerd ia
wordt bevorderd.
Daarbij komt nog, dat zulks extraatjes
gewoonlijk plaats hebben op zondag, en
daardoor wordt het den beambten der
spoorwegen onmogelijk gemaakt de noodige
zondagsrust te genieten.
In den laatsten tijd vooral is ir. ver
schillende couranten op dit punt gewezen
verzoekschriften beeft men gericht tot alle
goedgezinden. En tochwat heeft het ge
holpen
Men gaat door op den ouden voet, ver
langende dat de zondagsrust zal worden
;eëerbiedigd, terwjjl de verlangende juist
i«t verlaagde tegenwerkt