De Pet van de Overste. Sprankels. Hij bezit rijf volwassen dochters, die leelijker zijD, dan de politie veroorlooft en daar er hier toch te weinig politieagenten zijn, komt er dan ook nooit een enkele in onze straat, nog veel minder in de woning van den ouden man met zijn vijf doch ters. De bewoners van de tweede verdieping zijn interessanter. Het is een jong getrouwd paar, dat zeker niet langer dan twee jaar gehuwd if. Ze zien er allebei nog zoo trisch en ge lukkig uit, als waren ze nog in de witte broodsweken. Ik zie ze maar zelden. De man is bij de belastingen en bijna den geheelen dag niet thuis, 's Middags komt hij even thuis om te eten en dan 's avonds. Als ze samen willen uitgaan, dan moeten ze ar den zondag voor uitzoeken. Ik erger mij er soms over, dat ik ze zoo zelden zie. Tegenwoordig zijn er niet al te veel jonggetrouwden, die naea de tevredenheid en het aan elkanders gezelschap genoeg hebben, zoo duidelijk kan aanzien als zij ne overburen. Ik weet du», dat er slechts gezonde en verstandige lieden in het huis tegenover mij wonen, want de oude heer met de dochters moeten wel verstandig zijn, want hij zoowel als de juffrouwen zijn zoo stipt en ordelijk als de klok van de groote kerk. Zij hebben wel alle hunne kleine dwaas heden, hunne komische zijds - maar wie heeft die niet? En toch, dat vervelooze huis ziet er zoo droefgeestig eu vervallen uit, dat ueen de gedachte niet van zich kan weren, dat het een gesticht is voor hopelooze, verstande lijk arme of dom denkende, terneergesla gen menschen. Bloeiende bloemen ziet men niet voor de ramen, ook niet bij hel jonge paar. Misschien woont dit meestal in de ach terkamer. Misschien hebben zij daar een beelen tuin op vensterbank van rozen, hjacinten crocussen, viooltjes, geraniums want hoe zon eene jonge vrouw zonder bloeiende bloemen kannen leven? Het paar heeft een zoontje, een aller- liefsten kleinen man. Dat had ik vergeten. Wat vraagt dan eene jonge moeder naar rozen en viooltjes Een jonge moeder heeft er dan geen tijd toe. Zij heeft het dan veel te druk, veel te druk. Het is doodstil in de straat. Het scheen of de menschen plotseling waren uitgestorven. Daar hoor ik op eens het geluid van krakende wielen, die zwaarmoedig over den hobbelige straat rollen. Het geluid nadert meer en meer. Ik kijk het raam uit, de straat in. Daar houdt een zware koets stil, juist voor het droefgeestige huis. Dat verwondert mij. De koetsier dicht iu zijn mantel gehuld, klapt een paar malen met de zweep. Het geluid breekt op snerpende wijze de {die pe stilte van de straat at. Dan wordt alles weer stil. Twee, drie sneeuwvlokken vallen op het zwarte kleed, waarmtê het paard gedekt is en blijven daar slechts enkele oogenblik- ken liggen, alsof eene vereeniging van reinheid" en somberheid niet blijvend kan Z'J Boven aan het raam van de tweede verdieping verschijnt het gezicht van een oud man, dien ik nooit bij mijne buren gezien heb. Misschien is hel de vader van den man of van de vrouw. Hij opent het raam, steekt het hootrt er buiten en roept den koetsier toe Ik kom dadelijk. De stem klinkt mij in de ooren alsof er tranen in zijn. De koetsier antwoordt met een onver schillige knik. Dan is alles weer stil. Slechts het paard krabt soms met de hoeven. Een kwartier verloopt. De duisternis valt meer en meer. Ik moet mijne oogen inspannen om te kunnen] waarnemen, wat er gebeurt. Benedeu springt plotseling met een ruk de deur opw. Iwee heeren komen er nit. In den eenen meer ik den mij onbe kenden ooden man te herkennen, die den koetsier toegeroepen heeft: „Ik kom dade lijk.' De sndere is mijn bunrman. Hij draagt iets onder den arm. Iets eigenaardigs, iets langwerpig ge vormd, dat er als een doodkistje uit- ïk zie het nn duidelijk, het is werkelijk een doodkistje. De koetsier maakt het portier open. De beide heeren zien nog eenmaal op naar de ramen van de tweede verdieping, boven is alles gewoon, geen raam wordt geopend, geen gezicht vertoont zich. -*u zijn de twee heeren reeds in de koets, de koetsier haalt de leidsels aan. lel oude paard zet zich in beweging. Daar wordt boven een raam opengernkt Het is de jonge moeder. Zij ziet naar de Ik kan haar gezicht niet duidelijk onder scheiden, het is reeds donker. Op het oogenblik, toen de koets ver dween, klinkt een korte, karde kreet van ae lippen der moeder. Slechts een seconde, dan is alles weder «til doodstil. Ik keer mij van het raam af, en droom weemoedig gestemd nog een nur op de sofa en steek dan myne lamp aan. Ik tracht te lezenzwarelich- te lectuur. Ik kan niet. Ik moet altijd en altijd weder aan die jonge moeder denken, daar boven in het oude, droefgeestige huis, waaruit zooeven haar kind werd gedra gen. Den volgenden morgen schijnt een mat gele, donne, ziekelijk uitziende Maarlsche zonnestraal in de straat, die gelijkt naar de eerste straal van de hoop in vlijmen de smart, maar toch van hoop. En daarboven bij mijn buren. Er staat nu voor het eene raam een rozenstok in een bloempot. Hij prijkt met twee fluweel zachte roode bloemsens. Ik verbeeld het mij misschien, maar ik meen duidelyk te zien, dat op de jonge rozenblaadjes een paar waterdroppels glin- stereo. Heeft de moederliefde die geschreid in eten slapeloozen nacht Zij koketteerde niet naar rechts en links, als haar zusters bjj de luitenants en vaandrigs, zij keek ook niet zoo verliefd, zooals dat soms het geval kan zijn. En toch was zij van het pad van tronwe plichtsbetrachting, die alleen een konin klijk Pruisische dienstpet past, afgeweken ei" u ®8,andeulang naast haar roeping als hoofddeksel van haar strengen eigenaar een strafwaardig feit begaan. Zij was voor haar eigenaar tevens portefeuille, want brieven en orders werden veilig door haar bewaakt en eigenlijk had zij ter zake van misbruik van vertrouwen van haar ambt ontslagen moeten worden, ware het niet dat verzachtende omstandigheden in aanl merkiug kwamen. Zij was natuurlijk van het goede pad gebracht door een luitenant, Leonard von Borna heette hij. Hij had een voorwerp, door den Staat in het leven geroepen, ont heiligd, daar hij het benu»te om de schoo- ne dochter van zijn barbaarsche overste, bet donkerblonde hoofdje op hol te bren gen Als een echte huzaar had Borna haar hartje in stormpas veroverd, nadat hij be merkt had, dat hij haar niet onverschili' was. De eerste, heerlijke zoete kus was haar, nog voor zij dit erkend bad, van den rozigen mond ontstolen en toen had zij een paar seconden in Leonard's armen gelegen en had hemel en aarde en papa daarbij vergeten. Plotseling was nummer drie haar weder ingevallen en daarbij zijn streng en barscb bevel, om metterdaad nooit voor haar twin tigste jaar verliefd te worden, daar hij met van plan, noen in staat was in de eerste twee jaren een bruidschat te beta len. Haar zusters waren ook zoo oud, ia nog o.der geweest en uitzonderingen maakte hy niet. Alsof een meisjeshart zich °®®niandeeren laat als een regiment groene huzaren. Kon zij het helpen, da Borna minder geduldig was dan haar twee zwagers. Niemand kon hem dat kwalij nemen, zij tenminste deed het niet. ZhJ kwamen dan ook overeen hun geheim aan niemand te vertellen en papa bij de eerste de beste gelegenheid te overrompelen, liet zou echter ondragelijk zijn nooit iets van elkaar te hooren en daarom was na vele beraadslagingen de geslepenluitenant op het idee gekomen, om papa s pet in komplot op te nemen, wat te gemakke lijker was, nu zij toch reeds als portefeuil le dienst deed. Zoo werd de overste postil lon zijner eigen dochter en bracht dage lijks een boodschap in 't casino en vandaar weder een naar buis. De kmik gaat echter zoo lang te water, totdat zij breekt! De ritmeester Paul vou Kaufungen ging op zekeren avond de trap van het casino af, ten einde bij zjjn mooi vrouwtje net middagmaal te gaan nuttigen, toen bij iets in zijn pet voelde, dat knelde. Hij zette haar at en haalde van tusschen e zweetband een laug, fijn stuk papier te voorschijn, waarop het volgende met pot lood geschreven stond #Mijn zoet sehatje Hartelijk dank voor uw lief gekrabbel. Ge gelooft dat P. iets gemerkt heeft. Ik niet. Hij behandelt mij als vroeger op de oude, vriendelijke wijze, heeft dus geen vermoeden van onze geheime correspon dentie. Als hij wist, dat hij onze page d'amour is! Ik geloof, dat hij woest zou worden Dikwijls khagt mijn geweten mij aan, of geloof je dat niet7 Adieu 1 Morgenochtend vroeg rijd ik uw venster voorbij, dus opgepast! Hartelijk gekust door "Uw Leonard. Hij was doodsbleek geworden, zijn han den sidderden. Hij moest tegen de trap leuning gaan staan, zoo verbijsterd was hij! Was dat mogelijk, nadat hij zes maan den gehuwd was? O, die vrouwen.... Een vreeselijke woede maakte zich van hem meester, als razend stormde hij de trap af, om den schuldige dadelijk te tuchtigen. Natuurlijk was het Borna, zijn eigen neef, die hem deze schande berokkende. Niemand anders heette Leonard en ook het schrift verraadde hem. Toen hij door de verschil lende kamers naar de garderobe ging, schoot hem deze gedachte door het hoofd Beiden moeten bij elkaar gebracht worden en dan doen blijken, dat ik hun heheim ken. Ik zal ze pijnigen, zooals zij het mij doen en dan.... ieder een kogel. Langzaam trad hij de biljartzaal binnen waar Borna gewoonlijk was. Gelukkig zat hij bedaard te kijken; de uitvoering van zijn plan werd begunstigd. „Wel, Boina," zeide hij vriendelijk, „ik zou je meebrengen op de thee, dat had ik heeieiuaal vergeten. Mijn vrouw - zegt, je laat je in 't heheel niet meer zien „Zeer aardig van haar 1" zeide Borna lachend en voegde er plagend bij, met het oog op het jonge huwelijk „Maar ben ik ook jou zoo aangenaam Wat een schavuit dacht de ritmeester. „Maar wacht maar, ik zal het je wel betaald zetten." Hij antwoordde vriendelijk, als ver vulde hij de rol van Jago in plaats van Othello „Wat een vraag Dat weet je zelf het bes" 1 Zeur nu niet langer en kom," Borua ging mede. Onderweg wat de rit meester zeer in zichzelven gekeerd, nauwe lijks antwoordde hij. „'t Is wat moois, dacht hij, „nu kan ik den geheelen avond alleen met zijn vrouw praten." Hoe verrast was hij, toen zijn nicht verbaasd stond te kijken, toen hij binnen kwam zij scheen bijna verschrikt, wat Kau fungen knarsetandend, maar toch met ge noegdoening opmerkte. 't Is heel aardig, dat je een gast mee brengt, Paul," zeide zij ofschoon haar ge laatskleur hiermede in tegenspraak was. „Niet waar, neef, gij neemt toch voor lief wat wordt opgedragen, want werkelijk, ik had niet op een geregeld souper gerekend. Een koud maal „O, doe voor mij geen moeite," zeide Borna hoffelijk, terwijl hij den ritmeester verwijtend aanzag. „Als ik geweten had..,, hm,... ik geloot..,' „Och, wat komt er dat op aan,' viel de ritmeester hem in de rede. „De vrouwen zijn altijd bang, dat er niet genoeg is, maar er is meer dan genoeg. Ik heb nog een extra gerecht...' Hij brak dien zin af met een bijna be angstigend lachen. Zijn vronw schudde het hoofd. Aan tafel was het zeer stil. De ritmees ter deed alsof hij at, maar in werkelijk heid deed hij vergeefsche pogingen om te slikken. Zijn blik dwaalde van den een naar den ander, die beiden te vee! met hun eigen gedachten vervuld waren om een gesprek te voeren. Hij hield dat voor bevangenheid een bewijs van schuld. „Jullie zegt nietszeide hij einde- lijk. „Jij bent even stil als wij zeide Borna. „En je eet niet," voegde zijn vrouw er aan toe. „Zeker we!antwoordde hij spottend en nam zijn wijnglas. „Prosit, Borna, Pro sit, Lncillie zeide hij lachend. „Wie weet of wij ooit weer zoo gemoedelijk bij elkaar zullen zitten.' „Zeer gemoedelijkdacht Borna, ter wijl hij met hem klonk. Do jonge vrouw begreep er niets van. Vragend zag zij Borna aan, alsof zij aan hem opheldering vroeg. Deze sloeg den blik neer en bemerkte, hoe de ritmeester geen oog van hem afwendde. Het bloed steeg hem een weinig naar het hoofd een nieuw bewijs 'Je bent nu neef en nicht, waarom spreek je elkander toch altijd nog met 'u" aan?,' klinkt op broederlijke wijze, is er toch geen reden voor die gedwongenheid „Maar Paul!" zeide de jonge vrouw ver wijtend. „Ik weet niet wat je scheelt!" lachte Borna gedwongen. Het werd hem onaange naam te moede. „En nu komt het beloofde gerecht verklaarde de ritmeester vriendelijk en ver liet de kamer. „Ik geloof dat Paul ziek wordt merk te Borna schuchter op. Zijn gastvrouw wil de antwoorden, toen in den gang een paar stemmen werden gehoord, die den ritmees ter begroetten. Een oogenblik later bracht deze den overste Meisenfels en zijn dochter in het salon. „Welk een eerzeide mevrouw von Kaufnngen. Neem plaats, overste, en u hier, juffrouw Lisbeth De ritmeester trommelde met zijn vin gers zenuwachtig een marsch. Die twee kwamen vrij ongelegen. „Ik kom u zeggen," zeide de overste, „dat morgenochtend om tien uur inspectie gehou den wordt van de paarden van uw escadron. Ik had dit bij het appel vergeten mede te deelen... En dan, Lisbeth maakte mij da delijk er op merkzaam toen ik thuis kwam, wij hebben bepaald eikaars pet opgezet „Wat zoo Waarachtig „Dat is de mijne tenminste niet, en uw kaartje zit er in Bevende greep Kaufungen naar de pet, terwijl Borna van schrik doodsbleek werd en met opmerkelijke haast naar de deur liep, om haastig de andere pet te onderzoeken, die wel in de kamer van den ritmeester zon liggen. Angstig zag Lisbeth hem na. In stilte hoopt zij nog op redding, maar..." De ritmeester stund met een gelukkig lachje op het gelaat, de overste trok een vervelend gezicht, Lisbeth beefde. „U weet niet hoeveel vreugde u mij hier door verschaft, overste," zeide de ritmees ter eindelijk. „liet is mijn zeer aangenaam, dit te hooren," antwoordde deze, ofschoon. „Ja, u kon dat niet weten, maar er zat een briefje in uw pet „Mijnheer Kaufungen?" riep Lisbeth verwijtend. „Ach zoo?' mompelde zijn vrouw. „Zat er een briefje in mijn pet?' vroeg de overste verbaasd. In dit oogenblik verscheen Borna op den drempel. Zijn moeite was te vergeefs geweest; hij vermoedde, hoe de zaken stonden. De brief was van mij, overstezeide hij bedaard. Nog meer verbazing van de zijde van den overste. „Wat beteekent dat vroeg hij. „De brief was voor mij, papa 1" pionp het van de andere zijde. „Donnerwetterriep de oude soldaat „Aan jou?.... Ah, daarom zag je dade lijk, dat het mjjn pet niet wasEn daar om wilde je dadelijk naar Kaufungen om haar te ruilen, jij „Overste, ik bemin uw dochter met mijn geheele ziel en niettegenstaande de omstan digheden wel wat vreemd zijn, vraag ik om haar hand zeide Leonard. „En ik doe een goed woord voor hem voegde de ritmeester er bij. „Hij is wei. kelijk een goede jongenveel beter dan ik gedacht heb „Booswicht," fluisterde zijn vrouw hem toe, maar luidde voegde zij er bij „Js, heer overste, je moet uw toestem- ming geven.' „Nu, vooruit dan maar, jelui bent on beschaamd 1 Overigens, mijn waarde luile- nant, had je drie dagen arrest verdiend wegens misbruik van een koninklijk Pruisische dienstpet, maar ter wille van mijn dochter, zal ik dit maar door de vin- gers zien." KI. Kt. v. R, Dat pnlpe een goed v o e. der voor koeien is, is van algemeene be. kendheid. En toch hoort men nog *el eens het tegendeel beweren. Maar dat zal dan zijn, omdat men er te veel van gaf. Alle voir, waarvan men te veel geeft, zal tot klagen aanleiding geven. Geeft men per koe niet meer dan 30 pond geperste diffusie-pulpe en 2 lijnkoeken benevens genoegzaam goed hooi, dan zal daardoor de gezondheid van het vee bevorderd en de kwaliteit der boter niet benadeeld worden. Bovendien zal de melkproductie toenemen. Wel hem, die zijn kleinheid erkent voor deD Grooten Meester, in wiens hand alle draden van der menschen lot berusten. Wilt gij allen behagen, Weet dan alles te verdragen. Het is zijn geweten beleedigen, slechts raad te vragen, wanneer het op handelen aankomt, dan moet de plicht spreken. In regentijden moet men aau dagen met zonneschijn weten te denken. Een slechte kerel geeft met den tijd toe aan een iunerlijken wrok tegen deugene, die hem eenmaal weldaden deed toerloeien. Hij leeft lang die goed leeft; verspil- de tijd is niet geleefd, maar rerloren. Mier. Het geweten, is de eenige meester die nooit hem heeft verloochend, die het ge hoorzaamd heeft. G. M. Valtour. De vloek der armoede bestsat daarin, dat al hare daden, al mogen zij nog zoo onbaatzuchtig zijn, aan laag eigenbelang toegeschreven worden. Bodenstedt. Klachten over den slechten tijd hebben meest hierin haar grond, dat de klager he den meer verlangt, dan hem gisteren ge noeg was. Gubitz. Al speelt het geld in deze wereld een groote rol, in de toekomstige zal het niets te zeggen hebben. Met al uw zorgen verkrijgt gij geen druiven van een doornstruik, maar zonder zorgen zelfs niet van den wijnstok. Wie voor zijn eigen beroep den neus optrekt, twist met zijn brood en boter. Spurgeon, Snelpersdruk Tan J. "Winkel te Schagen. ïuiin -4— u'*- -J

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 6