B ij voegsel, behoorende bij de DONDERDAG 30 AUG. 1894. No. 2861. Gemengd Nieuws. Uit Liefde. Een klein voorval op reis. Schater Coirait, De opvoeding van kinde- ren. Onder dit motto geeft de Amst. Ct. de volgende opmerkingen ten beste: De gezond heid naar geest en lichaam, waarin zich de volwassen mensch verheugt, is meestal een gevolg van de wijze, waarop hij als kind werd opgevoed. Het kwaad, dat een slechte opvoeding aan het kind kan veroorzaken, is dan ook onberekenbaar. Is het jonge kind reeds van nature voor indrukken zeer vatbaar, zijn hersentjes zijn vooral ontvankelijk voor alles wat van bui ten tot hem spreekt- Die inwerking is dikwijls zóó sterk, dat zwakke grijsaards zich slechts datgene we ten te herinneren, wat in hunne prille jeugd met hen is voorgevallen. Niets nu is nadeeliger voor de verstan delijke ontwikkeling van het kind, dan het bloot te stellen aan vrees of schrik eene onhebbelijke gewoonte van vele ou ders en kindermeiden, die niet weten, hoe veel kwaad zij daarmee kunnen berokke nen. Een Sint-Nicolaas, die des nachts met zijn witte paaid over de daken rent, kan er nog wel mede door, doch juist die hem vergezellende zwarte knecht, die stou te kinderen in den zak stopt, doet menig kind van pure angst onder de dekens kruipen. Om dezelfde reden heeft de in Groot- moeder's bed liggende „wolf", die het argelooze Roodkapje verslindt, reeds heel wal kinderen met een benauwden gil uit den droom doen ontwaken en angstig, uren lang doen wakker liggen. Ieder geneesheer in zielsziekten weet het trouwens, hoe velen zijner patiënten, alleen door vrees en schrik in dien beklagens- waardigen toestand zijn geraakt. Maar ook het «kastijden" van kinderen dient achterwege te worden gelaten, al thans wanneer de aard van het misdrijf het niet dringend noodzakelijk maakt, tot dien uitersten maatregel over te gaan. Kinderen toch, die om geringe overtre dingen van vader of moeder, somwijlen ook wel van een onderwijzer een oorveeg be- loopen, verkeeren den ganschen dag in vreeze voor het pak, dat weer in aantocht is. Zelfs lijdt er het zenuwstelsel van kin deren niet weinig onder, als zij het kastij den van broertjes en zusjes vele malen hebben aan te zien en in erger mate nog, wanneer zij getuigen moeten zijn van hand tastelijkheden tusschen kijvende ouders on derling. De groote Franscke psychiater, dr. Simon, die op het gebied van zenuwlijden heel wat ervaring opdeed, deelt daaromtrent me de, dat hij vele stuipachtige epileptische en idote kinderen gekend heeft, die in dien ziektetoestand alleen waren gekomen, «par ee qu'ils avaient tremblé dès le sein de leur mère'. (Omdat zij van af hunne ge- boort hadden gebeefd.) Bespaar daarom uwe kinderen zooveel mogelijk bitter verwijt, bedreigingen, kas tijding en andere heftige huistooneclen hunne zedelijke ontwikkeling zal er wel bij varen. Een tegenovergesteld kwaad bij de op voeding van kinderen is. hen «werkelijk* groot te breDgen, hun altijd hunnen zin te geven en mee te jammeren bij de minste pijn of kommer. De ouders worden dan de schold, dat hunne kinderen weldra zich niet meer over het minste ongemak zullen weten heen te zetten. Een kind toch heeft men bedenke het wel, in zijne jeugd evenzeer be hoefte aan tegenwind, om wijs en verstan dig te worden, als aan brood, om te leven. De meeste krankzinnigen komen dan ook voor bij hen, die gebukt giande onder letd, daaraan geen weerstand weten te bieden, om het te boven te komen.* Een laag ledikant van mahoniehout, de voorzijde met symbolische voorstellingen besneden, met een massa crème, geborduurde kant, die over een massief koperen staaf aan den zolder als gordijnen neervaltOp het met kant omzoomde kussen lag een vrouw, die de zijden deken tot aan den hals had opgetrokken. Een jonge vrouw een schoone vrouw tevens tot voor korten tijd een van die zachte, rozige, schep, seltjes, die geboren schijnen, om vertroe teld te wordeD, te midden eener omgeving, die met haar schoonheid volkomen in har monie is en gevoed met niets dan zoetig heid. Zulk een leven had zij gehad thans was het bijna ten einde. Alleen de vermoeidheid is gebleven de vermoeidheid, die de rust des doods voorafgaat. De ziekenverpleegster, die naast het bed zit, denkt met smart er aan «dat het niet lang meer duren zal." De violetkleurige schaduwen onder de holle oogen en om den mond zijn kenteekenen, haar te bekend, om zich te vergissen. Zij wordt onrustig onder de smeekende, vragende uitdrukking van die groote oogen en rijst verlicht op, als de naastbijzijnde kerkklok twaalf uur slaat; zij moet de zieke haar wijn en genees middelen geven. «Kan je me niet meer geven vroeg de jonge lijderes met zwakke stem, toeu de ziekenverpleegster haar den wijn in den mond liet loopen «Ik ben zoo bevreesd te sterven voor hij komt." «Neen, dat kan niet," antwoordde zij, «tracht wat te slapeD, totdat hij bier zal zijn «Ik heb geen slaap, ik ben slechts ver moeiddoodelijk vermoeid." Zij huiver de, toen vervolgde zij, zoo vlug als haar zwakte toeliet«Ik ben niet baDg te sterven maar ik wil niet sterven ik kan niet sterven voor ik hem ge zien heb.* „Hij zal dadelijk wel met den dokier komen,* zeide de ziekenverpleegster sus send. «De dokter was buitengewoon goed om mijn briefje mee te nemen. Hij deed het anders niet gaarne dat zag ik wel. «Hij is heel vriendelijk zooals u ik begrijp niet dat ge zoo geduldig blijft bij iemand als ik." «Ge zult u zelf veel te veel vermoeien door zooveel te spreken," zeide haar ver pleegster waarschuwend. «Ik moet spreken, ik kan niet in stil te op hem wachten.... Wat een sterke, mooie handen heb je.... en hoe frisch en gezond zie je er uit... misschien komt dat door je heldere, grijze japou..., je her- inneit me aan een vrouw, die ik vroeger gekend heb.... toen. toen ik nng een meisje was.... aan mijn moeder. Ik heb haar niet gezien, sedert.... o, soo'n langen tijd.... Toen ik haar het laatst zag, zeide ze, dat ze voor mij bidden zou.... zij zal wel weten..,, dat ik het niet gedaan heb... sedert ik hem ontmoette. O.... zon hij komen «Dadelijk, dadelijk, de dokter komt dikwijls laat," klonk het vriendelijke ant woord der verpleegster, terwijl zij haar ee ne arm onder het vermagerde lichaam stak en met de andere hand het kussen op schudde. «Dank je.... Maar waarom haast hij zich van daag niet Veronderstel, ik sterf... Veronderstel, hij komt een paar minuten te laat.... Het kan gemakkelijk.... O, ik— weet het best.... hoe ziek ik ben.... En het zou juist overeenkomstig het onge luk zijn, dat mij aanhoudend ver volgt.' „Sas, sss «Wat is er O, ik zie het.... je bent verontwaardigd.' „Zoo iets mag u niet zeggen I* De zieke rolde haar hoofd over het kus sen, en zuchtte: „Wat een lange morgen. Hij moet spoedig komen. Als hij mijn briefje leest, zal hij geen minuut wachten, daar ben ik zeker van. Als zij het maar niet ontvangen heeft maar de dokter heeft beloofd, hel hem persoonlijk te geven. En zelfs al las zij 't, dan nog heeft zij het recht niet, hem te verbieden hier te komen. Mij nog eenmaal te kussen dan mag hij tot haar teruggaan. Ik beu benieuwd, of zij hem bemint zou bij haar van mij verteld hebben? Waar om liet ik hem gaan? Maar ik kon niet anders ter wille van hem van hem.' „U vermoeit je te veel!' «Ja ik ben vermoeid. Zelf» het leven ben ik moe ik zal blij zijn als het voorbij is, Maar ik moet eerst al les zeggen. Eenmaal zeide ik hem dat ik hem altijd zou liefhebben altijd. Hij hield mij tegen zijn borst gedrukt de maan verlichtte de zee. Wij stonden samen op het dek. En ik beloofde, hem, hem nooit te zullen vergeten, nooit. «Maar nu ben ik bang dat hij gelooven zal, düt ik mijn woord niet gehouden heb. Ik heb hem niet vergeten. Toen hij ging, ging mijn leven met hem; ik wist, dat hij nooit terug zou komen. Maar wat gaf dat. Zou hij denken, dat ik iemand anders lief had. O, God, misschien dacht hij dat!" Groote tranen welden in haar oogen, rolden over haar wangen en vielen op de zijden deken. De ziekenverpleegster wisch- te ze geduldig weg en fluisterde: „Nu, nu, u moet niet weenen?" „Ik hoop, dat hij mij begreep, hij begreep mij altijd hij beminde mij tot het allerlaatst dat deed hij. En het afscheid was zoo vriendelijk». Zij snikte en haar geheele lichaam schokte bij de herinnering san zijn liefde en vriendschap en de verpleegster moest beslister optreden. «Laat mij u iefs voorltzen," zeide zij, nadat zijzelf hare aandoening was meester geworden. „Ik weet zeker, dat ik iets vind, dat u zal opbeuren." „Neen dank je begin mij nu niet te berispen 't is dwaas van me maar ik kan mijn gevoel niet bedwingen ik kan sLchts denken aan één ding of hij wel komen zal.' Er ontstond een pauze. Een zonnestraal van de winterzon viel door het venster naar binnen, sis wilde hij haar troosten licht geeft immers hoop, thans echter niet. Het licht viel juist op haar bieek gelaat. «Och laat de jalouzie zakken,* zeide zij nauwlijks hoorbaar, „ik was nooit bang voor de zon dat liet ik aan andere vrou wen overmaar ik kan het licht nu nog niet verdragen." Eenige minuten bleef zij stil liggen in het bleeke lichthet verleende haar oogen iets van den vroegereu glans en een schijn baar blosje op de ingezonken wangen. Plotseling stond de verpleegster bijna geruischloos op, opende de deur eu zeide „de dokter.' «Alleen," zeide de vrouw in bed, diep teleurgesteld, toen de kleine, gezette man binnentrad. Hij had een hard en scherp ge laat, maar vriendelijke oogen en juist zijn oogen ontmoetten thans de hare. «Waarom hebt ge hem niet meegebracht, dokter?" zeide zij op verwijtenden toon. De dokter sloeg haar gade met een uit drukking op het gelaat, die hij tevergeefs trachte te verbergen. Zij zag zijn aarzeling en zeide„Om 's hemels wil, bedrieg mij niet! Waarom hebt ge hem niet meege bracht?" Groote tranen rolden over haar wangen. „Blijf kalm, wat ik je bidden mag," antwoordde hij, „ik verzeker n, ik deed alles, wat in mijn vermogen was." «Waarom dan niet? Altijd dezelfde vraag, dezelfde verwijten de blik. «Hij kan niet komen, zeide de dok ter rondweg. «Hij het was totaal on mogelijk. Drukke zaken U zal mij wel begrijpen, daar ben ik zeker van Het speet hem geweldig.» Gaf hij geen briefje* vroeg de vrouw, terwijl zij hare brandende lippen met moei te bewoog. «Ja, o ja, bier en hij haalde een kleine enveloppe te voorschijn. „Ik moet u zeggen,' vervolgde hij, terwijl zjj het hem uit de hand rukte, «dat hij zich niet kon voorstellen, dat ge zoo ziek waart of in gevaar verkberdet." „Wat zeide hij, „vroeg ze, met zennw- achtigen hand de enveloppe openscheurende. „Hij dacht, dat een zeereis u goed zou doen. Vroeger had hij daar wonderen van gezien." «Vroeger!* zij glimlachte flauwtjes maar teeder, toen ontvouwde zij een brief je, de glimlach verdween, haar geheele gelaat verwrong zich. „Dus begreep hij Diets I'mompelde zij toonloos en haar hoofd viel op het kussen terng. «O, arm kind, arm kind zeide de ziekenverpleegster, zich over baar buigende. «Ik dacht niet, dat het einde zoo nabij was.» 't Is beter zoo dan anders,* mompel de de dokter; toen viel zijn blik op het verkreukte papier in haar dnnne vingers «Een chequeKI. Ct. v. Roti. «Ook nog mee riep op barschen toon de conducteur eene oude, eenvondig ge- kleede vrouw toe, die kort voor het vertrek van den trein, hijgend over het perron liep; «goed, vlug dan wat,haast n, het is hoog tijd." Ja, vlug... alsof dat voor oude men- schen zoo maar gaat", antwoordde zij, ter wijl zij in den wagon steeg en nitgepatin een hoek ging zitten. «Altijd maar haast," zeide zij op bitteren toon, «dat is het jam-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 5