Gemengd Nieuws. Wanneer het licht uitgaat. anders verklaren dan dat in de geledoren van ben, die uitmaakten de groote liberale partij, de meerderheid zich aan de zijde van den minister Tak had ge schaard. Dat de meerderheid der Kamer een kleine meerderheid tegen de ontwerpen der vorige regeering is, moet worden toegeschreven aan den steun, die is verleend door vele niet-Kuyperi- aansche rechtzinnnige protestanten, en door roomsch-katholieken." De uitslag der herstemmingen moet voor een groot deel worden toegeschre ven ook aan den ijver der rechtzinnige protestanten, thans nog weinig georgani seerd, doch die een groote kracht zullen ontwikkelen, „als zij bij een volgende verkiezing, een goed-omschreven pro gramma hebben, en aan de nu herkozen anti-revolutionaire Kamerleden, maar die tegen de ontwerpen van den minis ter Tak waren, verklaringen ontlokken kunnen, die een meer beslist en duidelijk omschreven karakter bezitten." Maar voor een ander deel heeft de meerderheid der Tweede Kamer haar ontstaan te danken aan de Roomsch- Katholieken. Daaruit kan het gevaar voortvloeien, „dat de regeering, indien zij met deze meerderheid hare plannen wil verwezenlijken, op onmiskenbare wijze zal luisteren naar de wenschen van Rome. „Indien dit zoo ware, dan zouden wij zulks levendig betreuren." „Dan zoude men bij nog veel meer „een smal deel worden van een kerkelijke partij in den dienst van een kerk, die zoo gaarne In dit klassieke land der vrijheid de vrijheid aan banden leggen wil. „Wil men dat niet P Laat zich dit van mannen als De Beaufort, Royaards van den Ilam, Yan Karnebeek, Bastert en hun geestverwanten niet verwachten, dan moeten zij een positie innemen, die hun duidelijk wordt aangewezen door hun verleden, en door het belang des laads. „Het moet worden beschouwd als een om zoo te zeggen toevallige collisie, dat zij bij de herstemmingen den steun ont vingen der Roomschen. Maar daaruit behoeft niet een verbond voort te vloei en, waarbij het protestantsch en liberaal standpunt, altijd door de zoo even ge noemde afgevaardigden ingenomen, be hoeft te worden verloochend." De Vaderlander is ingenomen met de beginselen van het eohte liberalisme, doeh hij volgt de rudicalen niet „in al hun evoluties." „Zal er sprake blijven van een libe rale partij, wat wij hartelijk hopen, dan moeten zij, die in De Liberaal hun orgaan hebben, zich vrij weten te houden van alle Roomsche suprematie, en uit de ra dicalen die elementen tot zich weten te trekken, die rekening houden met de historie van ons land, en het godsdien stig karakter van ons volk." Het blad hoopt dat de Takkianen „door dik en dun" nu zullen meewerken tot een meer verstandige kiesrechtuit breiding, al bevredigt zij niet al hun wenschen „Ook de anti-revolutionaren, die door De Standaard in den ban werden gedaan, zullen bij zulk een centrumpartij zich kunnen aansluiten. Dan hebben wij een waarborg tegen ultramontanisme en anarchisme. Dan verkrijgen wij een ge leidelijke, een historische ontwikkeling van onze toestanden Roomsch en radicaal: dat kan samengaan. Wij zien het te Amsterdam en elders. Roomsch en liberaal: dat klopt niet. „Aan het echte liberalisme op politiek gebied kan nooit het ultramontanisme steun vinden. En dat in oorsprong pro testantsch liberalisme, aan zijn oorsprong getrouw, kan alleen ons land behouden, adjuvante Deo Optimo maximoN.Rott.Ct. Het zoontje van den ma- ehinht. Joseph Marie Collart was eene echte kleine Bretsgner ;echl eikenhout, echt gra niet. Het was twaalf jaar en had lang blónd krulhaar, lijn wit vel, donkerzwarte oogen met dikke zwarte wenkbrauwen en lange, zijdeachtige, opgekrulde wimpers. Het was een aardige, fiksche jongen en het heele personeel van het station te Rennes was dol op hem. Zijn vader, Louis Marie Collart, was maehinist, „een degelijke kerel, waarop men rekenen kon;' zeiden de rapporten der in specteurs. „dit geschenk vertegenwoordigt de waarde van bet halve vermogen, dat mijn vriend overgebleven was, en dat hij eens uw oom aanbood voor zekerheid, voor de toekomst van uwe nicbt." Bij deze woorden stond hij op, boog beleefd en ging been. 'Felicitss leunde achterover in baar stoel en sloot de oogen. Zij wilde bedaard blij ven, maar gioote tranen biggelden baar langs de wangen voorover gebogen, het ge laat in de handen verborgen, gaf zij aich aan baar smart over en weende hef tig Geertrnida weende niet. Zij hield de bril jante in bare handen en zag onafgebroken éacrop neder, maar smartelijker dan de lolde jamaerklachte vann kaar niebt, was kat leed, Geettvuida «au het harte knaagde. WORDT YERYOLGD. Zijne moeder, eene Conrtois, was bij de geboorte van haar vijfde kind gestorven. Joseph Marie was haar oudstehij had van haar de maimerllanke hnid, de fijne gewrichten der cude rassen g<ërfd. Maar van zijn vader toonde hij het krachtige beenderstelsel reeds en de knoestige spie ren en den vaten blik, ocgen als van dierentemmers oogen, zooais de verant woordelijke machinisten ze in den nacht, bij storm, in regen en onweer noodig hebbeD. De kleine Joseph Marie Collart zat al toos vooraan in zijne klasse. Vooral in het opzeggen van versjes was hem niemand de baas, zoodat zijn vader meende, dat Jo- sephke eens een groot redenaar zou wor den. Op dien dag, een Donderdag, vacan- tiedag zorgde een oude vrouw, „moe der Marie Joseph," zooals de kinderen haar noemden, voor de kleintjeshij, de groote jongen, ging eropuit, met de han den iu zijn zakken, naar den kant van den spoorweg, vader tegemoet. Hij kwam den machinist niet tegen, deze was langs een anderen weg naar huis gegaan. Moe van zijn tien uren dienst, op de locomotief staande doorgebracht, den eennn kant van het lichaam geroosterd, den andereD door de suizende vaart verkleumd, was Collart haastig langs den koristen weg naar huis geloopen om zich gauw te gaan wasschcu en uit te slapen. Wat kende de kleine Joseph haar goed, die locomotief 3475 Hij, door allen be dorven, mocht het machinehuis binnenko men door de zijdeur, waar de beambten doorgingen, och, zooals de kinderen op buitenplaatsen in de stallen mogen loopen, omdat toch de stalknechts er zijn of er be- hooren te zijn en te zorgen dat er geen ongelukken gebeuren. De locomotief 3475 Wat stond ze daar blinkend, flikkerend, met haar reusachtigen ketel, haar koper, gepoetst als goud, haar lange, gestrekte stangen van wit staalEn de borst, met de twee reusachtige buffers, vooruit Wie zou zulk een schok weerstaan Joseph Marie draaide er om heen, bewe gelijk, als een man van het vak, met Je handen in den zak, een deuntje flui tend. Het was raar,Joseph Marie wist niet wat er in hem omgiDg het woel de als vuur door zijne aderen, het bliksem de voor zijne oogen Hij kon het niet uithoudenhij moest een minuut, een minuut maar Hij keek tersluiksniemand had hem bemerkt. In twee sprongen was Joseph Marie op de locomotief geklauterd. Vlug draaide hij een kraan om, dan zacht aan dat handvatsel, nog blinkender dan het overige, getrokken, eveD, heel eventjes maar, om te probeeren, om no. 3475 maar één meter vooruit te laten gaan, dan liep zij. Hij, die anders zoo'n verstandige jon gen was, hij had het niet kunnen laten, hij had aan het blinkende handvatsel van „de Nacht" getrokken. Zij heette „de Nacht', die 3475. Arm kind Een machtige vlaag rook, als uit de neusgaten van een reusachtigen hengst, en de zware massa is in beweging, rolt voort, komt het machinehuis uit. Joseph Marie slaakt een kreet van vreug de, hij kan, wat vader kan. Doch in de verte komt een beambte voor den dag met zijn rood vlaggetje. De jongen wordt bang, weifelt, raakt in de war, duizelt, wil de machina achteruit laten stoomen, vergist zich, trekt uit alle macht aan den glins- terenden hefboom Als onder den drang van prikke lende sporen vliegt „de Nacht" vooruit O, wat is de last lichtVooruit met volle snelheidNu hinnikt de hengst van genot, hij neemt ziju vaart, hij glijdt voort, oDgetemd, vroolijk, vrij Daar ziet meD de baanwachters reeds, die met de armen in de hoogte of met het seinsvlaggetje gebaren maken, zij schij nen te scheeeuwen en te wenken. Maar wie zou zich voor het monster durven werpen wie Er is niets te doen dan haastig nit te wijkenUit den weg 1 En „de Nacht" bruist voorbij, en schijnt rollend en stampend hen brullend te ter- De onderchef van het naaste stationkan- toor is naar de telegraaf gevlogen „Chef 1chef 1 veiligheid vlug zet wissel op zandweg laat losgelaten locomotief derailleeren Nog maar één station en dan volgt de botsing onvermijdelijk, met den personen trein No. 22 van Marseille, die nu onder weg ls Arm kind, zijn vonnis is geveld. Die oude, die daar juist met zijn zwaar vereel te hand den hefboom heelt rondgedraaid, naast die bremstruik met prachtige goud- gele bloemen, is de uitvoerder, de beul. Daar komt het, het oDgetemde gedrocht, het helsche monster, dat het gras doet buigen waar het voorbij snnift, dat ach ter zich stof en steentjes doet opvliegen. Intinctmatig heeft Joseph Marie de handen ten hemel geheven. Ver steend in machteloozen schrik, bleek als een lijkje, schijnt hij te smeeken om ver- gitfenis en hulp, met zijn gioote oogen wijd open starend, zijn mond is half ge opend, zijn blonde haren golvengolf den Het is geschied I „de Nacht' heeft de 1 echte baan verlaten, een ootver- dnovende schok! Twee seconden De reizigeis van trein No. 22 zijn gered, maar daar ligt, een vormlooze massa, on der de gouden brem bloesems, een klein lijkje lusschen de stokken ijzer en de roo- kende kolen. Eenige dagen geleden stierf te Brussel een oude dame. Haar zoon, die te Parijs studeerde, vroeg zijn vader na de begratenis de geldzaken te willen regelen en bem het erfdeel zijner moeder te geven. De vader beloofde dit te zullen doen, zoodra hij eenige zaken af gedaan had, waarvcor hij op reis moest. Toen de vader weg was, liet de student een slotemaker komen en de brandkast, on der voorwendsel dat het slot onklaar was, openbreken. Daarna nam hij er al es uit wat zij aan geldswaarde bevatten, onge veer 250,000 francs, en vertrok toen, te gelijker tijd de lijst meenemende rmt de nummers der gestolen obligatiën enz. Bij zijn thuiskomst ontdekte de t3cln>gjarige vader, dat hij geruïneerd was. Hij is naar Parijs vertrokken om zijn ontaarden zoon op te zoeken. De gasten hadden het huis verlaten. De kamerheer en zijne vrouw waren te bed gegaan, en de juffrouw had zich op haar kamer teruggetrokken. Binnen in de eetkamer wnschten de bedienden de glazen en kijfden over een verdwenen huissleutel. De beide groote salons lagen in hel half donker. In de eene waren alle lichten uit- gebluscht. In de andere brandde nog een arm van de gaskroon, en de schijn smolt samen met die van de lantaarns van bui ten, daar de gordijnen opgetrokken waren. De lncht was zwaar van parfum en bloe mengeur. Midden in de kamen stond een vleugel en terzijde daarop geleund, een hooge vrouwengestalte. Haar gelaat was bleek en fijn gevormd een weinig te scherp wellicht en het rijke zwarte haar was van de slapen weggestreken en achter in den hals tot een dikken knot sa&mgebonden, met een lichtgelen roos losjes daarin gestokeD. Een hoog, marineblauw zijden kleed omhel- de hare slanke gestalte, en op hare schou ders was eveneens een wit zijden doek bevestigd, die nog meer hare bleekheid deed uitkomen. Er was iets koels en on genaakbaars over haar geheele wezen uit gestrekt en zij gelak terwijl zij daar stend een Minerva in modern kostuum. Zij was ook een van Minerva's gelukkige of ongelukkige dochters, zooals men het noemen wil. Blanka Yere, zoo was haar naam, was nog jong, toen zij in het huis van een kamerheer als onderwijzeres van zijne doch ter, de kleine Margareiha, gekomen was en zij had reeds jaren als zoodanig daar geleefd. De kleine Margaretha was intus- schen tot een bloeiende zeventienjarige jonkvrouw opgegroeid; toen was Bianka een acht en twintigjarige ik had bijna gezegd, oude jongejuffrouw geworden, maar ook niet meer. Onderwijzeres was zij nu niet meer, maar gezelschapsdame, steun in het huishonden of zooals men dat noemen wil. Blanka deed nu werktuigelijk eenige lichten uit. Slecht een liet zij branden. Zij zette den stok en knijper weg, en zet te zich op een divan onder de palmen neder. Op deze plaats had zij een uur met hem gezeten en hier wilde zij ean droomen, zich weder voor den geest halen wat hij gezegd, wat hij gedaan had, en hoe wonderlijk zijn voorkomen geweest was. Die duivelsche „hij's" zijn aUijd de hoofdpersonen in de droomen van jonge meisjes. En de atmofeer die in de kamer heerschip, was juist geschikt voor droomen en mijmeren. Zoo lang hij daar geweest was, had het naar bloemengeur en parfums geroken, toeu waren de lichten niet allen uitge weest, neen zij brandden hel, die mooie kristallen kronen, die als vele flonkerende sterren boven hunne hoofden geschitterd h»dden. Zij hadden dicht naast elkander gezeten op de kleine divan en steunden met hunne ruggen tegen den vleugel. Een dame droeg met ijzingwekkende vaardig heid een groot salonstuk voor, maar Blan ka hoorde de muziek niet, slecht hem. Of beter, zij hoordde ook hem niet, maar zij zag hem slechts. Hij was heden avond zoo merkwaardig veranderd. Anders was hij stil en gedrukt in de voorname salon, de jonge schilder. Zijn vader was maar een arme schoolmeester op ten laudgoed van den kamerheer deze had hem ont dekt en hem naar de teekenschool ge stuurdtoen hij als schilder naam begon te maken werd hij op de recepties genoo- digd. Hij wist dat het een groote eer voor hem was, dat wisten ook de kamerheer en zijne vrouw en ook alle gasten, en daar om waren zij allen zoo vriendelijk tegen over den jongen Jansen. Ja, want werkelijk hij heete Jansen, en wanneer men een joDge kunsteraar is eD Janser heet, heeft men behoefte aan opbeuring en vriende lijkheid. Maar heden avond scheen hij alle treurigheid van zich afgeschud te heb ben. Zijn donkere ocgen fonkelden in zaligen glans, zijn lippen krulden zich trotscb onder een fermen knevel en hij drceg zijn schoon hoofd roet donkere lok ken hoog opgeheven. Wellicht was hij zoo gelukkig, omdat bij een openlijke glo rie bebasld had. Hij bad een prijs be haald, en zou ru morgen uaar het zon nige, warme Zuiden trekken, naar de ba kermat van groote meesters. De kamer heer had aan tatel ook eeiige welgemeen-^ de woorden gesproken. Maar dat alleen kon hem toch niet zoo gelukkig maken. Bij bad zoovde wonderlijke dingen ge zegd terwijl hij zijne haDd zoo vertrouwe lijk op de haie gelegd bad. Zij had met alles verstaan, daar de muziek zijn g ui overstemde, maar baitendieD was zij zeer verlegen geweest. Zij had gemerkt, dat ve ler blikken op hen gevestigd waren. De vrouw van den kamerheer had reeds vroeger er op geziDsperld, dat hij alleen zooveel j om harentwil kwam. Blanka schrok uit haar droomen wak ker door een kletterend geluid. Het was slechts een meisje dat een glas had laten vallen. Nn was het weder stil. Een paar deuren werden gesloten en de bedienden gingen naar bed. Pl.nka steunde met haar gloeiend hoofd ti gen den kant van den vh ugel, om het een weinig te bekoelen. De bloemengeur eD parfum de d nogmaals zijne uitwerking geldi-n en zij verzonk wederom in droome- rijen. Iets van het hetgeen hij zeide, had zij toch gehoord. Hij sprak er van, dat hij nu een doel had om voor te bereiden, en van lichtende sterren, die op zijn le vensweg schenen, en Dog iels derge- lijks. Mocht zij werkelijk hopen Zou zij zoo gelukkig zijn, zijn ziel, zijn ster te zijn Zou zijn deze gouden ketenen mogen af werpen en haar eigen klein huis hebben, inplaats vau op deze theevisites, op prach tige tapijten en in zijden kleederen rond te trippelen 1 Zou zij werkelijk tnsschen al die geblaseerde heeren, die haar zoo ijve rig het hof maakten, een warm hart gevonden hebben, dat voor haar sloeg; had zij een man gevonden, die haar als zijn lichtende ster beschouwen zon, als het doel waarvoor het waard was, te wer ken En waarom niet Zij wist dat zij schoon was, zij had het dikwijls gehoord, en hij was buitendien nog onbekend en onbeduidend als zij zelf. Zijn laatstse woord tot haar was het merkwaardig ste. De muziek had eindelijk uitgeraasd, toen zij het heel duidelijk hoorde, al had zij het niet begrepen. Hij had gezegd: „lk neem nog geen afscheid van n. Wij zien elkander heden avond weder, als het licht uitgaat." Wanneer het licht uitgaat? Dat kon ja geschieden, wanneer zij het wenschte. Zij had de instrumenten in de hand. En dan? Kwam hij dan werkelijk eD waarom deed hij dat? Was hij in het bezit van een too- vermiddel, dat hem aan hare zijde brengen zou, wanner bij dat slechts wenschte? Blanka stond op en streek zich de ha ren uit de oogen. „Ik heb echte koorts- fantasiën. Het is de lucht hier, die mij het hoofd in de war brengt.' Zij greep den blusscher en mompelde met een lachje: „wij zullen zien. Nu maak ik gebruik van mijn tooverstaf, het licht gaat uit en de prins verschijnt.' Toen zij blazen wilde, ging de deur zacht open, Blanka wendde zich ontsteld om. Margaretha stak haar blond hoofd naar binnen. „Pst, pst.' Zij sloot voorzichtig de deur achter zich Zeg mij zijl gij nooit verloofd .Nooit.' gew. „Ach, gij gelooft dan ook gezellig dat is, te zamen een hebben, zoo twee menschen Ju b nm nn pn dan ren HliV o». 7 ee' een h*nddrBk om nn en dan een blik en wisselen. Ja, ik ben ook vrrloofd kostschool, maar dat was kind. °P 4 vervelend Blanka, dat gij «nn»8^' geweest zijt." 1 Tedoo(1j „Ik zal het moeten leereii met een mat lachje. Zei(i« „liet was overigens zeer kou,;^ v avond geloofden velen, dat gij V»: in hel geheim geëngageerd Wa'r maakte n zeer in het oogloopend zeide men; mama reide het ook H die de geheele geschiedenis fc0 tn seeide mij verbazend. Het j8 ln)o- schrikkelijk, hoe dom de mensch ?er' kunnen zijn!" JcD toch „Ja de menschen kunnen zeer d „Ziet ge, maar nu komt het van de zaak en nu moet ge mij e erD,tigt kus geven zoo en mij belov" ge Diet boos zijn zult, want wat jé0' daan heb, is niet geheel en al a a „Zeg het dan." g0e<1-' „Ja,u kan ik het wel toeverw gij zijt raiju oude vriendin, ik fcan zeggen, dat gij mijne moeder ge*,..,'84" En met mama kan ik niet vertrou - praten, die is zoo verbazend streno0"*'^ „Is er iest gebeurd, dat zoo erg i t „Ja ik geloof, dat het erg is HHi hier heden avond." 5 „Jansen „Ja.' „Maar Margaretha, dat i8 onmoMüt En hoe zal hij hier komen g „Door de huisdeur. Ik heb hem »K de huissleutel gegeven en de voorkam open gelaten. Gij kunt rustig zjjt gaat op de straat heen en weder en '»acu met verlangen. Zoo spoedig het ]jcht uit gaat, komt hij. Dat is het teeken I, het Diet romantisch „Het is waanzinnig,' zeide Blanka en sprong op. „Ik gedoog dat nooit.' Margaretha drukte haar met eec 1M weder op de dwam neder. „Lietste Blanka, zet u en hoor mij ma tig aan. Sedert ik verloofd ben, heb ik nog geen woord met hem gesproken, en morgen vroeg reist hij af naar Italië eu hij zal drie lange jaren weg blijven. Gij kunt toch zoo wreed niet zijn, mij te ver bieden afscheid van hem te nemen en hem een kus op zijn reis mede te ge ven, niet waar?' „Kind, kind, gij weet zelf niet, hoe dwaas gij handelt.' „Ja, maar, ik beloofde hem slechts deze samenkomst op voorwaarde, dat gij er bij tegenwoordig zijn zoudt. Gij zult onze ver trouwde zijn. Daarom was hij zoo vrien delijk tegen u.' „Ja, ik begrijp het, daarom dus." Margaretha stond op. „Ziet ge, hoe kunnen wij het over ons hart verkrijgen, hem nog langer te laten wachten. N u gij uiet meer boos op mij zijt nu nu blazen wij het licht uit," Zij had reeds het instrument gegrepen an eer Blanka het verhinderen kon, was het laatste licht uit. Beiden stondea een oogeoblik sprakeloos en bevend. Het gas licht wierp van buiten een breede licht streep op het tapijt. Margaretha boog luis terend het hoofd. Daar klonken schreden in de voorkamer. Margaretha opende de deur. Blanka stak fluks een paar kaarsen aan. De jonge kunstenaar bleef middea in het vertrek met gebogen hoofd staan. „Jnfirouw Vere zegt, dat het zeer slecht van u is om hier te komen," pruttelde Margaretha. „Dat is het ook,» zeide hij,en daarom zal ik oogenblikkelijk weer heengaan." Blanka trad Baderbij. Zij was nog blee- ker dan gewoonlijk, en haar stem trilde een weinig. „Margaretha is een onervaren kindmaar gij zijt een man en moest ve ten, dat uw stap, die gij nu gedaan hebt, mild gesproken, onbezonnen is.' „Yergeef mij, juffrouw, denk niet slee van mij, maar ik kon Diet afreizen, eer i een oogenblik in staat geweest ben, nnjne beminde in mijne Kronen te houden,inde» lieve oogen te zien en hare belofte te hoo- ren, dat zij mij trouw blijven zal, zoolanf ik weg ben." „Dat zal ik.' „Nog ben ik een arme, onbeken kunstenaar, en wanneer ik van avond oe den kamerheer gesproken had, had ik slee een smaleude afwijzing gekregen en ar garetha had vele onaangenaamheden ten doorstaan. „Ik gevoel echter, dat ik terug zal als degene, die gerust om hare han megeD vragen. En gij wilt op mij ffaC niet waar „Dat wil ik.» Hij nam haar hoofd tusschen zijnf den en drukte een kus op hare i'PP® „En nu, leef gelukkig, en tot *e zieDs „Leef gelukkig". „Dat 't u welga, juffrouw 1' Zij reikte hem de hand. „Nog iets, juffrouw. Gij waart zoo g eu lief voor ons, dat gij mij daardoor moed schenkt, u nog iets te vragen r Wat is het „Ik zou mijn beminde zoo gaarne schrijven; maar mijne brieven kunnen en trad binnen. „Om de schouders droeg zij een witte sortie en zij droeg nog hetzelfde toilet van hedenavoud, een lichtgeel kleed met bloemen in het haar en op de borst. „Maar Margaretha! zijt gij nog niet naar bet Ik ben reeds bijna gereed, met het uitblazen der lampen." „Neen Blanka, dat rooogt gij nog niet doen, nog niet anders komt hij, eerst moet ik met u spreken." Blanka zag haar ontsteld aan. Wacht te het kiud ook iemand als het licht uit ging? „Hij „Ja, lieve Blanka, dat is een lange geschiedenis. Zet u hier neer. Nu zult gij alles hooren. Dan zult gij niet boos op mij zijn, want ik bet wellicht wat te lichtzinnig geweest.» „Maar wat is het dan „Ziet ge, dat is het is de jonge JanseD, de schilder." Blanka haalde diep adem. „Hebt gij pijn in de borst Blanka „Ja de atmcsfier is hier afschuwelijk.» „Willen wij het venster openen?» „Neen, neen, het is reeds voorbij. Het is Jus de jonge Jansen, de schil der „Ja ziet ge, hij is reeds lang op mij verliefd, dat heb ik wel gemerkt, en ik mocht hem gaarne want hij is küap dat moet gij toch toegeven Blanka, niet waar „Ja hij is een mooie man.» „En mannelijk en kloek en begaafd." „Dat is hij.» „Eu nu hebben wij elkander opgemerkt, ik kon niets zeggen, en hij ook niet, want hij is een arme kunstenaar en ik hen de dochter van een kamerheer, en het kan toch zeer onaangenaam zijn, de dochter van een kaïnerheer te wezen, maar „Niet, wanneer men op een armen kun stenaar verliefd is.» „Neen, dat is juis het ongeluk. Daar om is het hedenavond tot een verklaring gekomen." Blanka drukte onwillekeurig de hand legen de borst. „Heden avond „Ja hij kwam het eerst, en ik was al leen in de zaal, en wij zetten ons neder op de divan, daar en begonnen met elkan der te praten en ik bracht hem een weinig op gang ja, dat was noodwendig, Blanka want hij is zoo verschrikkelijk terughou dendeu daD, ik weet het werkelijk niet, hoe hit kwam, maar zonder dat ik een woord ervan repte, waren wij verloofd. »»j vu j maai uuijuc uiiviw" licht opgemerkt worden en in handen n ouders valleo. Mag ik ze haar zenden couvert met uw aders er op?« zMaar ik weet niet „Lieve Blanka,' „Goed, doe, wat ge wilt,' zeide eide io1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 2