Gemengd Nieuws.
Wanneer het licht uitgaat.
anders verklaren dan dat in de geledoren
van ben, die uitmaakten de groote
liberale partij, de meerderheid zich aan
de zijde van den minister Tak had ge
schaard. Dat de meerderheid der Kamer
een kleine meerderheid tegen de
ontwerpen der vorige regeering is, moet
worden toegeschreven aan den steun,
die is verleend door vele niet-Kuyperi-
aansche rechtzinnnige protestanten, en
door roomsch-katholieken."
De uitslag der herstemmingen moet
voor een groot deel worden toegeschre
ven ook aan den ijver der rechtzinnige
protestanten, thans nog weinig georgani
seerd, doch die een groote kracht zullen
ontwikkelen, „als zij bij een volgende
verkiezing, een goed-omschreven pro
gramma hebben, en aan de nu herkozen
anti-revolutionaire Kamerleden, maar
die tegen de ontwerpen van den minis
ter Tak waren, verklaringen ontlokken
kunnen, die een meer beslist en duidelijk
omschreven karakter bezitten."
Maar voor een ander deel heeft de
meerderheid der Tweede Kamer haar
ontstaan te danken aan de Roomsch-
Katholieken. Daaruit kan het gevaar
voortvloeien, „dat de regeering, indien
zij met deze meerderheid hare plannen
wil verwezenlijken, op onmiskenbare
wijze zal luisteren naar de wenschen
van Rome.
„Indien dit zoo ware, dan zouden wij
zulks levendig betreuren." „Dan zoude
men bij nog veel meer „een smal
deel worden van een kerkelijke partij in
den dienst van een kerk, die zoo gaarne
In dit klassieke land der vrijheid de
vrijheid aan banden leggen wil.
„Wil men dat niet P Laat zich dit
van mannen als De Beaufort, Royaards
van den Ilam, Yan Karnebeek, Bastert
en hun geestverwanten niet verwachten,
dan moeten zij een positie innemen, die
hun duidelijk wordt aangewezen door
hun verleden, en door het belang des
laads.
„Het moet worden beschouwd als een
om zoo te zeggen toevallige collisie, dat
zij bij de herstemmingen den steun ont
vingen der Roomschen. Maar daaruit
behoeft niet een verbond voort te vloei
en, waarbij het protestantsch en liberaal
standpunt, altijd door de zoo even ge
noemde afgevaardigden ingenomen, be
hoeft te worden verloochend."
De Vaderlander is ingenomen met de
beginselen van het eohte liberalisme,
doeh hij volgt de rudicalen niet „in al
hun evoluties."
„Zal er sprake blijven van een libe
rale partij, wat wij hartelijk hopen, dan
moeten zij, die in De Liberaal hun orgaan
hebben, zich vrij weten te houden van
alle Roomsche suprematie, en uit de ra
dicalen die elementen tot zich weten te
trekken, die rekening houden met de
historie van ons land, en het godsdien
stig karakter van ons volk."
Het blad hoopt dat de Takkianen
„door dik en dun" nu zullen meewerken
tot een meer verstandige kiesrechtuit
breiding, al bevredigt zij niet al hun
wenschen
„Ook de anti-revolutionaren, die door
De Standaard in den ban werden gedaan,
zullen bij zulk een centrumpartij zich
kunnen aansluiten. Dan hebben wij een
waarborg tegen ultramontanisme en
anarchisme. Dan verkrijgen wij een ge
leidelijke, een historische ontwikkeling
van onze toestanden Roomsch
en radicaal: dat kan samengaan.
Wij zien het te Amsterdam en elders.
Roomsch en liberaal: dat
klopt niet.
„Aan het echte liberalisme op politiek
gebied kan nooit het ultramontanisme
steun vinden. En dat in oorsprong pro
testantsch liberalisme, aan zijn oorsprong
getrouw, kan alleen ons land behouden,
adjuvante Deo Optimo maximoN.Rott.Ct.
Het zoontje van den ma-
ehinht.
Joseph Marie Collart was eene echte
kleine Bretsgner ;echl eikenhout, echt gra
niet. Het was twaalf jaar en had lang
blónd krulhaar, lijn wit vel, donkerzwarte
oogen met dikke zwarte wenkbrauwen en
lange, zijdeachtige, opgekrulde wimpers.
Het was een aardige, fiksche jongen en
het heele personeel van het station te
Rennes was dol op hem.
Zijn vader, Louis Marie Collart, was
maehinist, „een degelijke kerel, waarop men
rekenen kon;' zeiden de rapporten der in
specteurs.
„dit geschenk vertegenwoordigt de waarde
van bet halve vermogen, dat mijn vriend
overgebleven was, en dat hij eens uw oom
aanbood voor zekerheid, voor de toekomst
van uwe nicbt."
Bij deze woorden stond hij op, boog beleefd
en ging been.
'Felicitss leunde achterover in baar stoel
en sloot de oogen. Zij wilde bedaard blij
ven, maar gioote tranen biggelden baar
langs de wangen voorover gebogen, het ge
laat in de handen verborgen, gaf zij
aich aan baar smart over en weende hef
tig
Geertrnida weende niet. Zij hield de bril
jante in bare handen en zag onafgebroken
éacrop neder, maar smartelijker dan de
lolde jamaerklachte vann kaar niebt, was
kat leed, Geettvuida «au het harte
knaagde.
WORDT YERYOLGD.
Zijne moeder, eene Conrtois, was bij de
geboorte van haar vijfde kind gestorven.
Joseph Marie was haar oudstehij had
van haar de maimerllanke hnid, de fijne
gewrichten der cude rassen g<ërfd. Maar
van zijn vader toonde hij het krachtige
beenderstelsel reeds en de knoestige spie
ren en den vaten blik, ocgen als van
dierentemmers oogen, zooais de verant
woordelijke machinisten ze in den nacht,
bij storm, in regen en onweer noodig
hebbeD.
De kleine Joseph Marie Collart zat al
toos vooraan in zijne klasse. Vooral in het
opzeggen van versjes was hem niemand
de baas, zoodat zijn vader meende, dat Jo-
sephke eens een groot redenaar zou wor
den.
Op dien dag, een Donderdag, vacan-
tiedag zorgde een oude vrouw, „moe
der Marie Joseph," zooals de kinderen
haar noemden, voor de kleintjeshij, de
groote jongen, ging eropuit, met de han
den iu zijn zakken, naar den kant van den
spoorweg, vader tegemoet. Hij kwam den
machinist niet tegen, deze was langs een
anderen weg naar huis gegaan. Moe van
zijn tien uren dienst, op de locomotief
staande doorgebracht, den eennn kant van
het lichaam geroosterd, den andereD door
de suizende vaart verkleumd, was Collart
haastig langs den koristen weg naar huis
geloopen om zich gauw te gaan wasschcu
en uit te slapen.
Wat kende de kleine Joseph haar goed,
die locomotief 3475 Hij, door allen be
dorven, mocht het machinehuis binnenko
men door de zijdeur, waar de beambten
doorgingen, och, zooals de kinderen op
buitenplaatsen in de stallen mogen loopen,
omdat toch de stalknechts er zijn of er be-
hooren te zijn en te zorgen dat er geen
ongelukken gebeuren.
De locomotief 3475
Wat stond ze daar blinkend, flikkerend,
met haar reusachtigen ketel, haar koper,
gepoetst als goud, haar lange, gestrekte
stangen van wit staalEn de borst,
met de twee reusachtige buffers, vooruit
Wie zou zulk een schok weerstaan
Joseph Marie draaide er om heen, bewe
gelijk, als een man van het vak, met Je
handen in den zak, een deuntje flui
tend.
Het was raar,Joseph Marie wist
niet wat er in hem omgiDg het woel
de als vuur door zijne aderen, het bliksem
de voor zijne oogen
Hij kon het niet uithoudenhij
moest een minuut, een minuut maar
Hij keek tersluiksniemand
had hem bemerkt. In twee sprongen was
Joseph Marie op de locomotief geklauterd.
Vlug draaide hij een kraan om, dan zacht
aan dat handvatsel, nog blinkender dan het
overige, getrokken, eveD, heel eventjes maar,
om te probeeren, om no. 3475 maar één
meter vooruit te laten gaan, dan liep zij.
Hij, die anders zoo'n verstandige jon
gen was, hij had het niet kunnen laten,
hij had aan het blinkende handvatsel van
„de Nacht" getrokken.
Zij heette „de Nacht', die 3475.
Arm kind
Een machtige vlaag rook, als uit
de neusgaten van een reusachtigen hengst,
en de zware massa is in beweging, rolt
voort, komt het machinehuis uit.
Joseph Marie slaakt een kreet van vreug
de, hij kan, wat vader kan. Doch in de
verte komt een beambte voor den dag met
zijn rood vlaggetje. De jongen wordt bang,
weifelt, raakt in de war, duizelt, wil de
machina achteruit laten stoomen, vergist
zich, trekt uit alle macht aan den glins-
terenden hefboom
Als onder den drang van prikke
lende sporen vliegt „de Nacht" vooruit
O, wat is de last lichtVooruit
met volle snelheidNu hinnikt de hengst
van genot, hij neemt ziju vaart, hij glijdt
voort, oDgetemd, vroolijk, vrij
Daar ziet meD de baanwachters reeds,
die met de armen in de hoogte of met
het seinsvlaggetje gebaren maken, zij schij
nen te scheeeuwen en te wenken.
Maar wie zou zich voor het monster
durven werpen wie Er is niets te
doen dan haastig nit te wijkenUit
den weg 1
En „de Nacht" bruist voorbij, en schijnt
rollend en stampend hen brullend te ter-
De onderchef van het naaste stationkan-
toor is naar de telegraaf gevlogen
„Chef 1chef 1 veiligheid
vlug zet wissel op zandweg laat
losgelaten locomotief derailleeren
Nog maar één station en dan volgt de
botsing onvermijdelijk, met den personen
trein No. 22 van Marseille, die nu onder
weg ls
Arm kind, zijn vonnis is geveld. Die
oude, die daar juist met zijn zwaar vereel
te hand den hefboom heelt rondgedraaid,
naast die bremstruik met prachtige goud-
gele bloemen, is de uitvoerder, de beul.
Daar komt het, het oDgetemde gedrocht,
het helsche monster, dat het gras doet
buigen waar het voorbij snnift, dat ach
ter zich stof en steentjes doet opvliegen.
Intinctmatig heeft Joseph
Marie de handen ten hemel geheven. Ver
steend in machteloozen schrik, bleek als
een lijkje, schijnt hij te smeeken om ver-
gitfenis en hulp, met zijn gioote oogen
wijd open starend, zijn mond is half ge
opend, zijn blonde haren golvengolf
den
Het is geschied I „de Nacht' heeft
de 1 echte baan verlaten, een ootver-
dnovende schok!
Twee seconden
De reizigeis van trein No. 22 zijn gered,
maar daar ligt, een vormlooze massa, on
der de gouden brem bloesems, een klein
lijkje lusschen de stokken ijzer en de roo-
kende kolen.
Eenige dagen geleden
stierf te Brussel een oude dame. Haar
zoon, die te Parijs studeerde, vroeg zijn
vader na de begratenis de geldzaken te
willen regelen en bem het erfdeel zijner
moeder te geven. De vader beloofde dit te
zullen doen, zoodra hij eenige zaken af
gedaan had, waarvcor hij op reis moest.
Toen de vader weg was, liet de student
een slotemaker komen en de brandkast, on
der voorwendsel dat het slot onklaar was,
openbreken. Daarna nam hij er al es uit
wat zij aan geldswaarde bevatten, onge
veer 250,000 francs, en vertrok toen, te
gelijker tijd de lijst meenemende rmt de
nummers der gestolen obligatiën enz. Bij
zijn thuiskomst ontdekte de t3cln>gjarige
vader, dat hij geruïneerd was. Hij is naar
Parijs vertrokken om zijn ontaarden zoon
op te zoeken.
De gasten hadden het huis verlaten.
De kamerheer en zijne vrouw waren te
bed gegaan, en de juffrouw had zich op
haar kamer teruggetrokken. Binnen in de
eetkamer wnschten de bedienden de glazen
en kijfden over een verdwenen huissleutel.
De beide groote salons lagen in hel half
donker. In de eene waren alle lichten uit-
gebluscht. In de andere brandde nog een
arm van de gaskroon, en de schijn smolt
samen met die van de lantaarns van bui
ten, daar de gordijnen opgetrokken waren.
De lncht was zwaar van parfum en bloe
mengeur. Midden in de kamen stond een
vleugel en terzijde daarop geleund, een
hooge vrouwengestalte.
Haar gelaat was bleek en fijn gevormd
een weinig te scherp wellicht
en het rijke zwarte haar was van de
slapen weggestreken en achter in den hals
tot een dikken knot sa&mgebonden, met
een lichtgelen roos losjes daarin gestokeD.
Een hoog, marineblauw zijden kleed omhel-
de hare slanke gestalte, en op hare schou
ders was eveneens een wit zijden doek
bevestigd, die nog meer hare bleekheid
deed uitkomen. Er was iets koels en on
genaakbaars over haar geheele wezen uit
gestrekt en zij gelak terwijl zij daar stend
een Minerva in modern kostuum. Zij was
ook een van Minerva's gelukkige of
ongelukkige dochters, zooals men het noemen
wil.
Blanka Yere, zoo was haar naam, was
nog jong, toen zij in het huis van een
kamerheer als onderwijzeres van zijne doch
ter, de kleine Margareiha, gekomen was
en zij had reeds jaren als zoodanig daar
geleefd. De kleine Margaretha was intus-
schen tot een bloeiende zeventienjarige
jonkvrouw opgegroeid; toen was Bianka
een acht en twintigjarige ik had bijna
gezegd, oude jongejuffrouw geworden,
maar ook niet meer. Onderwijzeres was zij
nu niet meer, maar gezelschapsdame, steun
in het huishonden of zooals men dat
noemen wil.
Blanka deed nu werktuigelijk eenige
lichten uit. Slecht een liet zij branden.
Zij zette den stok en knijper weg, en zet
te zich op een divan onder de palmen
neder. Op deze plaats had zij een uur
met hem gezeten en hier wilde zij ean
droomen, zich weder voor den geest halen
wat hij gezegd, wat hij gedaan had, en
hoe wonderlijk zijn voorkomen geweest
was.
Die duivelsche „hij's" zijn aUijd de
hoofdpersonen in de droomen van jonge
meisjes. En de atmofeer die in de kamer
heerschip, was juist geschikt voor droomen
en mijmeren.
Zoo lang hij daar geweest was, had het
naar bloemengeur en parfums geroken,
toeu waren de lichten niet allen uitge
weest, neen zij brandden hel, die mooie
kristallen kronen, die als vele flonkerende
sterren boven hunne hoofden geschitterd
h»dden. Zij hadden dicht naast elkander
gezeten op de kleine divan en steunden
met hunne ruggen tegen den vleugel. Een
dame droeg met ijzingwekkende vaardig
heid een groot salonstuk voor, maar Blan
ka hoorde de muziek niet, slecht hem.
Of beter, zij hoordde ook hem niet, maar
zij zag hem slechts. Hij was heden avond
zoo merkwaardig veranderd. Anders was
hij stil en gedrukt in de voorname salon,
de jonge schilder. Zijn vader was maar
een arme schoolmeester op ten laudgoed
van den kamerheer deze had hem ont
dekt en hem naar de teekenschool ge
stuurdtoen hij als schilder naam begon
te maken werd hij op de recepties genoo-
digd. Hij wist dat het een groote eer voor
hem was, dat wisten ook de kamerheer en
zijne vrouw en ook alle gasten, en daar
om waren zij allen zoo vriendelijk tegen
over den jongen Jansen. Ja, want werkelijk
hij heete Jansen, en wanneer men een
joDge kunsteraar is eD Janser heet, heeft
men behoefte aan opbeuring en vriende
lijkheid. Maar heden avond scheen hij
alle treurigheid van zich afgeschud te heb
ben. Zijn donkere ocgen fonkelden in
zaligen glans, zijn lippen krulden zich
trotscb onder een fermen knevel en hij
drceg zijn schoon hoofd roet donkere lok
ken hoog opgeheven. Wellicht was hij
zoo gelukkig, omdat bij een openlijke glo
rie bebasld had. Hij bad een prijs be
haald, en zou ru morgen uaar het zon
nige, warme Zuiden trekken, naar de ba
kermat van groote meesters. De kamer
heer had aan tatel ook eeiige welgemeen-^
de woorden gesproken. Maar dat alleen
kon hem toch niet zoo gelukkig maken.
Bij bad zoovde wonderlijke dingen ge
zegd terwijl hij zijne haDd zoo vertrouwe
lijk op de haie gelegd bad. Zij had met
alles verstaan, daar de muziek zijn g ui
overstemde, maar baitendieD was zij zeer
verlegen geweest. Zij had gemerkt, dat ve
ler blikken op hen gevestigd waren. De
vrouw van den kamerheer had reeds vroeger
er op geziDsperld, dat hij alleen zooveel
j om harentwil kwam.
Blanka schrok uit haar droomen wak
ker door een kletterend geluid.
Het was slechts een meisje dat een glas
had laten vallen.
Nn was het weder stil. Een paar
deuren werden gesloten en de bedienden
gingen naar bed.
Pl.nka steunde met haar gloeiend hoofd
ti gen den kant van den vh ugel, om het een
weinig te bekoelen. De bloemengeur eD
parfum de d nogmaals zijne uitwerking
geldi-n en zij verzonk wederom in droome-
rijen.
Iets van het hetgeen hij zeide, had zij
toch gehoord. Hij sprak er van, dat hij
nu een doel had om voor te bereiden,
en van lichtende sterren, die op zijn le
vensweg schenen, en Dog iels derge-
lijks.
Mocht zij werkelijk hopen Zou zij zoo
gelukkig zijn, zijn ziel, zijn ster te zijn
Zou zijn deze gouden ketenen mogen af
werpen en haar eigen klein huis hebben,
inplaats vau op deze theevisites, op prach
tige tapijten en in zijden kleederen rond te
trippelen 1 Zou zij werkelijk tnsschen al
die geblaseerde heeren, die haar zoo ijve
rig het hof maakten, een warm hart
gevonden hebben, dat voor haar
sloeg; had zij een man gevonden, die haar
als zijn lichtende ster beschouwen zon, als
het doel waarvoor het waard was, te wer
ken En waarom niet Zij wist dat zij
schoon was, zij had het dikwijls gehoord,
en hij was buitendien nog onbekend en
onbeduidend als zij zelf. Zijn laatstse
woord tot haar was het merkwaardig
ste.
De muziek had eindelijk uitgeraasd, toen
zij het heel duidelijk hoorde, al had
zij het niet begrepen. Hij had gezegd:
„lk neem nog geen afscheid van n. Wij
zien elkander heden avond weder, als het
licht uitgaat."
Wanneer het licht uitgaat? Dat kon ja
geschieden, wanneer zij het wenschte. Zij
had de instrumenten in de hand. En dan?
Kwam hij dan werkelijk eD waarom deed
hij dat? Was hij in het bezit van een too-
vermiddel, dat hem aan hare zijde brengen
zou, wanner bij dat slechts wenschte?
Blanka stond op en streek zich de ha
ren uit de oogen. „Ik heb echte koorts-
fantasiën. Het is de lucht hier, die mij
het hoofd in de war brengt.' Zij greep den
blusscher en mompelde met een lachje:
„wij zullen zien. Nu maak ik gebruik van
mijn tooverstaf, het licht gaat uit en de
prins verschijnt.'
Toen zij blazen wilde, ging de deur
zacht open, Blanka wendde zich ontsteld
om. Margaretha stak haar blond hoofd naar
binnen. „Pst, pst.'
Zij sloot voorzichtig de deur achter zich
Zeg mij zijl gij nooit verloofd
.Nooit.'
gew.
„Ach, gij gelooft dan ook
gezellig dat is, te zamen een
hebben, zoo twee menschen Ju b
nm nn pn dan ren HliV o». 7 ee'
een h*nddrBk
om nn en dan een blik en
wisselen.
Ja, ik ben ook vrrloofd
kostschool, maar dat was kind. °P 4
vervelend Blanka, dat gij «nn»8^'
geweest zijt." 1 Tedoo(1j
„Ik zal het moeten leereii
met een mat lachje. Zei(i«
„liet was overigens zeer kou,;^ v
avond geloofden velen, dat gij V»:
in hel geheim geëngageerd Wa'r
maakte n zeer in het oogloopend
zeide men; mama reide het ook H
die de geheele geschiedenis fc0 tn
seeide mij verbazend. Het j8 ln)o-
schrikkelijk, hoe dom de mensch ?er'
kunnen zijn!" JcD toch
„Ja de menschen kunnen zeer d
„Ziet ge, maar nu komt het
van de zaak en nu moet ge mij e erD,tigt
kus geven zoo en mij belov"
ge Diet boos zijn zult, want wat jé0'
daan heb, is niet geheel en al a a
„Zeg het dan." g0e<1-'
„Ja,u kan ik het wel toeverw
gij zijt raiju oude vriendin, ik fcan
zeggen, dat gij mijne moeder ge*,..,'84"
En met mama kan ik niet vertrou -
praten, die is zoo verbazend streno0"*'^
„Is er iest gebeurd, dat zoo erg i t
„Ja ik geloof, dat het erg is HHi
hier heden avond." 5
„Jansen
„Ja.'
„Maar Margaretha, dat i8 onmoMüt
En hoe zal hij hier komen g
„Door de huisdeur. Ik heb hem »K
de huissleutel gegeven en de voorkam
open gelaten. Gij kunt rustig zjjt
gaat op de straat heen en weder en '»acu
met verlangen. Zoo spoedig het ]jcht
uit gaat, komt hij. Dat is het teeken I,
het Diet romantisch
„Het is waanzinnig,' zeide Blanka en
sprong op. „Ik gedoog dat nooit.'
Margaretha drukte haar met eec 1M
weder op de dwam neder.
„Lietste Blanka, zet u en hoor mij ma
tig aan. Sedert ik verloofd ben, heb ik
nog geen woord met hem gesproken, en
morgen vroeg reist hij af naar Italië eu
hij zal drie lange jaren weg blijven. Gij
kunt toch zoo wreed niet zijn, mij te ver
bieden afscheid van hem te nemen
en hem een kus op zijn reis mede te ge
ven, niet waar?'
„Kind, kind, gij weet zelf niet, hoe
dwaas gij handelt.'
„Ja, maar, ik beloofde hem slechts deze
samenkomst op voorwaarde, dat gij er bij
tegenwoordig zijn zoudt. Gij zult onze ver
trouwde zijn. Daarom was hij zoo vrien
delijk tegen u.'
„Ja, ik begrijp het, daarom dus."
Margaretha stond op.
„Ziet ge, hoe kunnen wij het over ons
hart verkrijgen, hem nog langer te laten
wachten. N u gij uiet meer boos op mij zijt
nu nu blazen wij het licht uit,"
Zij had reeds het instrument gegrepen
an eer Blanka het verhinderen kon, was
het laatste licht uit. Beiden stondea een
oogeoblik sprakeloos en bevend. Het gas
licht wierp van buiten een breede licht
streep op het tapijt. Margaretha boog luis
terend het hoofd. Daar klonken schreden
in de voorkamer. Margaretha opende de
deur. Blanka stak fluks een paar kaarsen
aan.
De jonge kunstenaar bleef middea in het
vertrek met gebogen hoofd staan.
„Jnfirouw Vere zegt, dat het zeer slecht
van u is om hier te komen," pruttelde
Margaretha.
„Dat is het ook,» zeide hij,en daarom
zal ik oogenblikkelijk weer heengaan."
Blanka trad Baderbij. Zij was nog blee-
ker dan gewoonlijk, en haar stem trilde
een weinig. „Margaretha is een onervaren
kindmaar gij zijt een man en moest ve
ten, dat uw stap, die gij nu gedaan hebt,
mild gesproken, onbezonnen is.'
„Yergeef mij, juffrouw, denk niet slee
van mij, maar ik kon Diet afreizen, eer i
een oogenblik in staat geweest ben, nnjne
beminde in mijne Kronen te houden,inde»
lieve oogen te zien en hare belofte te hoo-
ren, dat zij mij trouw blijven zal, zoolanf
ik weg ben."
„Dat zal ik.'
„Nog ben ik een arme, onbeken
kunstenaar, en wanneer ik van avond oe
den kamerheer gesproken had, had ik slee
een smaleude afwijzing gekregen en ar
garetha had vele onaangenaamheden
ten doorstaan.
„Ik gevoel echter, dat ik terug zal
als degene, die gerust om hare han
megeD vragen. En gij wilt op mij ffaC
niet waar
„Dat wil ik.»
Hij nam haar hoofd tusschen zijnf
den en drukte een kus op hare i'PP®
„En nu, leef gelukkig, en tot *e
zieDs
„Leef gelukkig".
„Dat 't u welga, juffrouw 1'
Zij reikte hem de hand.
„Nog iets, juffrouw. Gij waart zoo g
eu lief voor ons, dat gij mij daardoor
moed schenkt, u nog iets te vragen r
Wat is het
„Ik zou mijn beminde zoo gaarne
schrijven; maar mijne brieven kunnen
en trad binnen. „Om de schouders droeg
zij een witte sortie en zij droeg nog hetzelfde
toilet van hedenavoud, een lichtgeel kleed
met bloemen in het haar en op de borst.
„Maar Margaretha! zijt gij nog niet naar
bet Ik ben reeds bijna gereed, met het
uitblazen der lampen."
„Neen Blanka, dat rooogt gij nog niet
doen, nog niet anders komt hij, eerst
moet ik met u spreken."
Blanka zag haar ontsteld aan. Wacht
te het kiud ook iemand als het licht uit
ging?
„Hij
„Ja, lieve Blanka, dat is een lange
geschiedenis. Zet u hier neer. Nu zult
gij alles hooren. Dan zult gij niet boos
op mij zijn, want ik bet wellicht wat te
lichtzinnig geweest.»
„Maar wat is het dan
„Ziet ge, dat is het is de jonge
JanseD, de schilder."
Blanka haalde diep adem.
„Hebt gij pijn in de borst Blanka
„Ja de atmcsfier is hier afschuwelijk.»
„Willen wij het venster openen?»
„Neen, neen, het is reeds voorbij. Het
is Jus de jonge Jansen, de schil
der
„Ja ziet ge, hij is reeds lang op mij
verliefd, dat heb ik wel gemerkt, en ik
mocht hem gaarne want hij is küap
dat moet gij toch toegeven Blanka, niet
waar
„Ja hij is een mooie man.»
„En mannelijk en kloek en begaafd."
„Dat is hij.»
„Eu nu hebben wij elkander opgemerkt,
ik kon niets zeggen, en hij ook niet, want
hij is een arme kunstenaar en ik hen de
dochter van een kamerheer, en het kan
toch zeer onaangenaam zijn, de dochter
van een kaïnerheer te wezen, maar
„Niet, wanneer men op een armen kun
stenaar verliefd is.»
„Neen, dat is juis het ongeluk. Daar
om is het hedenavond tot een verklaring
gekomen."
Blanka drukte onwillekeurig de hand
legen de borst. „Heden avond
„Ja hij kwam het eerst, en ik was al
leen in de zaal, en wij zetten ons neder
op de divan, daar en begonnen met elkan
der te praten en ik bracht hem een weinig
op gang ja, dat was noodwendig, Blanka
want hij is zoo verschrikkelijk terughou
dendeu daD, ik weet het werkelijk niet,
hoe hit kwam, maar zonder dat ik een
woord ervan repte, waren wij verloofd.
»»j vu j maai uuijuc uiiviw"
licht opgemerkt worden en in handen n
ouders valleo. Mag ik ze haar zenden
couvert met uw aders er op?«
zMaar ik weet niet
„Lieve Blanka,'
„Goed, doe, wat ge wilt,' zeide
eide io1