Zondag 14 October 1894. 3ste Jaargang Ho. 2880. BIJVOEGSEL. GEMENGD NIEUWS. Hoe zij zijn moet. Woudbloemen. - Otto Gelm was altijd nog jonggezel. Hij was onaf hankelijk, bezat tamelijk veel geld en had een knap uiterlijk. Hij was de gewenvchte schoonzoon voor alle moeders en die goede dames konden het volstrekt niet begrijpen, waarom hij zich steeds op zulk een afstand hield. Zij wisten allen dat hij wilde hnwen.... zoo iets is dadelijk bekend, waarom maakte hij dan niet met meer familie's kennis. De moeders ergerden er zich iederen dag over en de dochters meenden, dat juist de moeders hem op een afstand hielden. En deze hadden daarin gelijk. Geen wonder dus, dat hij oneeDigheid in de fa milie's bracht. Jongen, jongen, pas toch op,* zeide eens zijn vriend. >Nu zullen de moeders je nog in genade aannemen, maar als dat zoo voortgaat, kan je wel eens voor ge sloten deuren komen." Otto lachte ongeloovig en zeide: fik wil na eenmaal geen schoonmoeder hebben, want ik wil een huwelijk met zijn tweeën en niet met zijn drieën. Je bent anders zoo gauw de zondebok...* „Onzin.* „In haar schoonzoon ziet zij haar man. Zij komt of is bij hare dochter, neen, de gedachte alleen doet mij rillen." raakt, denk je „Ach, als je verliefd daar niet meer aan." Drie maanden later ongeveer zag Gelm voor de eerste maal de van een Zwitser- sche kostschool terugkeerende Elly Bran- dow. Zij zag er uit als een kind, naast de groote, slanke dame, die er zeer schoon en imposant uitzag. Waarschijnlijk is zij eene tante", dacht Otto, toen hij de schoone vrouw bemerkte. En vol goeden moed volgde hij zijn vriend door de helder verlichte balzaal en liet zich voorstellen. „Veroorloof mij, mevrouw, u er. nwe dochter voor te stellen, mijn vriend Otto Gelm mevrouw Brandow.* Otto boog koel. Moeder en dochter dus weer een hoop minder, want in dit blonde, jonge meisje met het lieve kinder lijke gelaat en het vriendelijke lachje zag hij het ideaal zijner droomen. Zoo moest zijne vrouw er uitzien. En nu had dit lieve, prachtige schepseltje een moeder, een jonge, schoone moeder. Vree- selijk. En toch moest Otto uit beleefdheid met Elly dansen, en daar hij zag, dat ook mevrouw Brandow in de zaal rondzweefde, moest hij haar natuurlijk ook om een dans vragen. „Is uw man ook op het bal tegenwoor dig,* vroeg hij onder het dansen. „Ik ben reeds tien jaren weduwe," ant woordde mevrouw Brandow. Dus weduwe eok nog dat ontbrak er nog maar aan. Otto besloot ook het bal zoo spoedig mogelijk te verlaten. Maar El lj lachte zoo vriendelijk. Zij zeide hem, dat hij en haar moeder wer kelijk het schoonste paar geweest waren... „Zeer vleiend mejuffrouw..." Maar natuurlijk konden de andere da mes in Je zaal niet nalaten over het dan sen van Gelm met de Brandow's te spre ken. fNu, nu zal hij eerst een flinke schooumoeder hebben," fluisterden zij, „en- fin, dat zal zijn straf zijn". Otto Gelm hoorde niets van het boos aardig gefluister, want hij was zeer ver diept in een gesprek met Elly, en het scheen hem toe, alsof hij uit een droom ontwaakte, toen mevrouw Brandow hem bij het afscheidnemen de hand reikte en zeide: yHet zal ons pleizier doen, u eens bij ons te zien; wij leven wel is waar terug getrokken, maar des Zondagsmiddags komen er steeds eenige vrienden bij ons." Reeds den volgenden Zondag maakte Otto Gelm zijn eerste bezoekElly werd vuurrood. Zij had natuurlijk intusschen informaties omtreDt hem ingewonnen en gehoord, dat hij zeer weinig vrienden had en zeer bevreesd was voor schoonmoeders. En nu was hij toch gekomen. Otto gevoelde er zich zeer op zijn ge mak, alleen een heer met een arendsneus en donkere ocgen, vrijheer van Bornim, kon hem volstrekt niet bevailen. Hij had zoon eigen aardige manier om met Elly om te gaan en lachte zoo intiem toe, dat Otto soms het moec naar het hoofd steeg. fKent gij den vrijheer reeds lang vroeg Otto het jotge meisje, schijnbaar onverschillig. Zij werd vuurrood en sloeg de oogen v neer. „Langneenmaar hij is een aardig menach, hij Zoo P" Otto beet zich op de lippen. Mevrouw Braadow was eene zeer aaugename gast vrouw, maar hij kon niet begrijpen, dat zij mijnheer van Bornim zoo bijzonder voortrok. Misschien begunstigde zij zijne gevoelens voor Elly wel. Bijna scheen het zoo....... Otto verliet het gastvrij huis en keerde den volgenden zondag terng. Er waren nog minder vrienden dan de vorige maal, maar mijnheer von Bornim zat weder tusschen moeder en dochter. Elly scheen niet zeer op haar gemak, en durfde Otto blijkbaar niet aan te zien. Mevrouw Brandow be handelde hem uiterst voorkomend. Zij spoort mij aan evenals mijnheer van Bornim. Zij mag niet in huis komen, als ik met Elly getrouwd ben. Want, dat hij Elly huwen 'zou, dat stond bij hem vast. Als maar niet deze Bornim tusschen hem en haar had gestaan. Iu den beginne kwam Otto eiken zondae, later kwam hij ook wel in de week. Wanneer hij kwam, vond hij Bornim. De beide mannen zagen elkander met vijandige blik ken aan en Elly beproefde dikwijls tever geefs het gesprek levendig te honden. „Mejuffrouw Elly is een|lief schepseltje, niet waar?" zeide Bornim eeDs, toen hij toevallig met Gelm alleen was. fZeker," antwoordde Otto scherp, zijn medeminnaar een woedenden blik toewer pend. »Zij zou eene aardige kleine vrouw zijn.* „Waarom trouwt gij baar dan Diet zeide Otto geergerd. Bornim lachte. „Haar moeder is er ook nog....* „Ja, die vreeselijke moeder, dat begrijp ik. Maar ware liefde overwint alles, zelfs eene schoonmoeder...» Sta mij toe..." ffNeen. Nu heb ik nog geen rechtover Elly." „Over Elly Gij zijt tamelijk famili aar." „Dat gaat u niets aan." „Toch, het gaat mij zeer veel aan." «Gij staat in geecerlei betrekking tot de dames." fDat weet u niet. In elk geval past het niet zoo over de dames te spre ken.» fEn mij past het niet, mij dat doot u te laten zeggen. Of ik Elly huw of niet, is mijn zaak, waarmede gij u niet te be moeien hebt." „Daarin zoudt gij u kurnen vergissen, mijnheer Gelm.» „En met welk recht velt gij een oor deel „Met het recht der vriendschap voor mejuffrouw Elly rn..." Mijnheer van Bornim beproefde te la chen. „Ik geloof niet, dat mevrouw Brandow u gaarne de hand harer dochter zou schen ken, als zij wist, hoe gij over haar spreekt», zeide hij. „Och, het zal u niet moeielijk vallen, mij bij mevrouw Brandouw verdacht te maken.» riep Otto oitter. „Gij hebt er zeer veel belang bij, mij uit het huis te ver dringen." „Mijnheer van Bornim zag Otto een oogenblik zwijgend aan. „Integendeel.* „Hoe dat?» „Ik heb er integendeel alle belang bij, dat gij EUy's liefde wint en haar huwt, dan eerst mag ik aan de vervulling mijner wenschen gaan denken en mevrouw Bran dow als mijne gade kiezen." „Gij.... gij wilt.... mevrouw Brandow huwen. Niet Elly?» „Neen, niet Elly...,» De mannen zagen elkander lachend aan. Otto stelde zich in postuur en zeide op schertsenden tcon „Dan heb ik de eer u de hand uwer stiefdochter te vragen P* „Papperlapap, zoover zijn we nog niet." De beide mannen vierden dien avond beide huDne verloving en twee dagen la ter zond Otto de verlovingskaarten rond. Zijn schoonmoeder eert hij echter, niet zoozeer als de moeder zijner vrouw, dan wel als de gevierde echtgencote van zijn gewaanden medeminnaar. Loos alarm. Toen de president der Fransche Republiek, de heer Casimir Perier, dezer dagen met zijn fami lie een wandeling maakte in het park van zijn buitenverblijf te Pont-sur-Seine, werd eensklaps een knal, als dat van een ka- noDSchot, gehoord. Ontsteld snelde men hniswasrts, van al le kanten daagden verschrikte menschen op en men dacht niet meer of minder dan san een sans'ag. Gelukkig bleek al spoedig, dat het vrij wat minder erg was dan men had vermeed. Een bejaard die naar van den president had een ond ka nonnetje, dat de heer Perier in zijnjorge jaren als speelgoed had gebrnikt, vcor den dag gehaald, en 't met buskruit geladen. Bij 't aanstampen vatte het kruit door de wrijving vlam en de ontploffing volgde. "Wel was 't kanon niet, gelijk aanvanke lijk verteld werd, uiieengesprongen, maar de laadstok was zestig meter ver wegge slingerd en door de linkerhand van den onvoorzichtigeu artillerist heengedrongen. De president was zeer begaan mei bet lot van zijn trouwen jaren in zijn dienst van den man en Hans vereert op zijne stil-1 ze wel gaan mag, denkt hij een p Ie, eenvoudige wijze de blonde Lize, die dagen later en zonder er lang over voor hem moeder, zuster en geliefde tege- denken, begeeft hij zich nog denzelfi lijkettijd is. Ook de boscbwachter wenscht middag naar de boschwachterswoning, van harte, dat zjjne schuld, want als zoo- T-1" k" k;" knecht, die sedert danig beschouwt hij deze, verzoend mege is. Onmiddellijk werd worden door de verbintenis van zijn kind j een geneesheer ontboden deze achtte het afzetten van de band niet noodig en ver richtte eer. operatie die boven verwachting slaagde. De toestand van den gekwetste is zeer bevredigend. Het nootlottig kanon werd, cp last van den president, in een donker horkje op de vliering van het ka steel weggeborgen. Na twaalf jaar terng. Voor twaalf ja-ir geleden verliet een zoon zijn oude moeder, een bewoonster »an de Willem- straal te AMSTERDAM, om in West— In- dië een hem aangeboden post te aanvaar den. In al die jaren liet hij niets van zich hooren. Het ging hem eerst niet naar wenscb; het fortnin, dat hij zon veroveren bleef nit. kortom, hij werd baloorig en was aiet gestemd om te schrijven. En zoo gebeurde het, dat de arme moe der niet anders dacht of haar zoon was gestorven. Daar heerschten znlke kwade koortsen, en als slachtoffer daarvan was haar kind zeker gevallen. De oude moeder had heel wat tranen gestort over het ver lies van haar kind, maar de tijd, de troos ter bij uitnemendheid, had haar verdriet wel niet doen vergeteD, mar toch aanmer kelijk verzacht. Een dezer dageD, 's avonds vrij laat werd op haar kamerdeur geklopt en op haar „binnen" trad een zwaar gebaard man de kamer binnen. Verwonderd keek de oude vrouw op en ze vroeg; „Bij wie moet n wezen?" De man keek de vrouw met een droe ven glimlach op de lippen in het gelaat en zeide: „Kent u me niet meer?" Groot God, die stemzou het mogelijk we zen? Was die dcode uit het graf herrezen? „Kent u uw eigen zoon niet meer?" „Willem, ben jij hel?" En half bewusteloos van vreugde en ver rassing, valt zij baar zoon in de forsche armen. Deze blikt zijn moeder in het gelaat en zegt zacht„Wat is ze oud gewor- deD." Nadat de oude vrouw een zich zelf is gekomen, zet zij vend van blijde ontroering, kind en nu moet hij alles en alles vertel len. Met een beroawvol hart, omdat hij zijn moeder zoo lang in onzekerheid heeft ge laten omtrent zijn lot, voldoet de zwaarge- baarde man aan haar verzoek. Tot laat in den nacht luisterde de moe der naar het droef verhaal van haar we- dergevonden zoon. weinig tot zich nog be- naast haar met dat van den verslagene. Zoo leven deze drie dos gelakkig, uiterst gelukkig in de nederige boschwachterswo ning. Lize zit voor het laam er. ziet naar den altijd neervallenden regen, naar de prachtige kleurschakeeringen, der reeds in herfstdos prijkende boomen, na het rood en het bruin en het geel, dat goud schijnt, als de herfstzon het met zijne stralen een laatsten groet zendt. Op het reine, on schuldige gemoed van de blonde Lize maakt dit alles een eigenaardigen indruk, haar kinderlijke zin ziet in dit alles slechts een openbarig der goddelijke macht en goedheid, en daarom wordt haar harte ver vuld met stille vereering voor den Aller hoogste, die zich zoo goed doet kennen in de natuur. De natuur. Voor Lize bestaat er niets dan natuur, en onder natuur verstaat zij alleen de bezitting van baron Mengers bij wien haar vader boschwachter is. Verder dan het heerenhuis is zij van haar leven niet geweest. Wat daar achter ligt, kent zij niet; en verlangt het ook niet te leeren kennen. Wat gaan haar de groote steden met de vele fabrieken en de voile, glibberige straten aan, en de bedompte lucht, die de menschen daar moeten inademen. Hoevee! schoons ook in de steden te vinden is, weet zij niet, zij weet alleen van hare goede moeder, die op het kleine kerkhof van de heerlijkheid begraven is, dat er ontzache- lijk veel slechts en gemeens in de steden is, dat de menschen daar andes zijn, dan in de -vrije, zonnige lucht; dat daar gewerkt wordt, den geheelen dag in duffigt kanto ren om geld te verdienen, veel, veel geld en voor dat geld koopen die menschen zich daar mooie huizen, bezoeken schouw burgen |en verbrassen het in slecht gezel schap. Eu Lize, de kinderlijke Lize beeft als zij denkt aan de eindelooze straten, vol kantoren en schouwburgen en café'szoo stelt zij zich eene stad voor. En haar vader laat haar in dien waan, hoewel die het wel beter weet, want hij is bijna overal geweest. Maar zooals gezegd, hij laat haar in dien waan en wil niet, om Godswil niet, dat zijn woudbloempje ooit zich tot de groote stad zou vcelen aangetrokken. Zij bloeit hier als de licbt- roode anemoon op het donkere mos, ver licht door gulden zonnestralen, beschermd door de hooge dennen, die boven haar hoofd fluisteren van een teedere, oprechte liefde tusschen twee onschuldige menschen- kinderen, wier harten voor elkander klop pen in stille, reine, kinderlijke vereering. En de bleekroode anemcoD, Lize's even beeld, wordt neergeslagen door den neer kletterenden killen regen en verlept, verdort, en sterft. Regen, niets dan regen. Den lieven, langen dag. Groote plassen liggen er voor het kleine boschweehtersbuisje; van mor gen heeft Hans, over de grootste een plank gelegd, men zou anders in het geheel het huis niet uitkunnen. Niet dat iemand het verlangen heeft kenbaar gemaakt, het bosch in te willen gaan, maar Hans zorgt zoo gaarne voor alles en heeft het liefst, dat men 't hem niet vraagt. Hij is een beste, flinke jongeD, die reeds zeer jong bij den boschwachter is gekomen, die hem liefde rijk opnam, toeu door zijn geweer Hans' vader, den strooper, het doodend lood in het hart werd gejaagd. Het is al erg lang geleden, al bijna 15 jaar. Walter, de boschwachter, was dien dag, het was juist zulk koud, regenachtig weer als beden, al vroeg uitgegaan, daar er dien nacht schoten in het bosch waren geval len. Het mocht hem echter niet gelukken, eenig spoor van de wilddieven te vinden. Den daarop volgenden nacht, toen hij de rondte deed, Z8g hij Hans' vader door het hout sluipen, een prachtige ree achter zich sleepend. „Werda.* Alles verstomde plot seling in het woud. Hans' vader dook nog dieper weg. Nog eens »werda". Geen ant woord. Toen gaf de boscbwachter vuur. Het schot zou zeker gemist hebben, wat ook Walters bedcelirg W8S geweest, maar om het gevaar te ontkomen, richtte Hans' vader zich op en trof het schot hem mid den in de borat. Na ditn tijd heeft "Wal ter vcor deD kleinen Hans als voer zijn eigen kind gezorgd en is deze met de donkeroegige Lize. Lize is des bcschwachters eenig kind en nam meestal het huishonden van baar va der waar, wien zij aanhangt met al de reire, gezonde liefde van haar eenvoudig hart. Zij verdeelt hare genegenheid tusschen den ouden vader en Hans. Hans met zijn oper, vrierdelijk gelaat en de blauwe oogen is voor haar, vorder dal zij dat zichzelve bewust is, het idtaal Zonneschijn,vroolijke, lachende menschen, dans en spel. Het is in een groot heeren- renhuis in de hoofdstraat der stad. Baron MeDgers, een man met een imposant uiter lijk, zwart haar en schitterend bruine oo gen ziet lachend naar al die vroolijke pa- reD, die door de groote danszaal zweven, in wiegelenden wals. Het is feest. Baron Mengers' zoon is luitenant gewordeD. Tweede luitenant. In uiterlijk schoon geelt hij zijn vader niets toe. Eene hooge, slanke gestalte, een ge laat, dat aantrekt en tegelijkertijd afstoot. Vurige oogen..,. een weinig te scherp. Een pracht van een snor welft zich onder den fijn gebogen neus, en schitterende tanden verfooren zich ieder keer als de jonge man met zijn sonore stem om de een of ande re geestigheid lacht. Luitenant Mengers is volgens alle dames betoorerend. üp hoeveel veroverigen hij zich beroe men kan, hij weet het niet. Hoevele vrouwen hij ongelukkig heeft gemaakt. Wel, wel wat een ernst! Onge lukkig gemaakt! Waarom zijn ze dsn ook zoo dwaas Hoeveel speelschuld of hij heeft? o, niet meer dan een andere luite nant. Hij.... hij is de zoon van den rijken baron Mengers, wien alle wegen voor vermaak en genot openstaan, voor wie# elke vrouw bloost, dien alle vrouwen elkaar benijden. Morgen zal hij voor het laatst zijns vaders bezittingen, het huis waar hij gebo- opgegroeid ren is, nog eens bezoeken, en dan... de residentie. Nu is alles nog vri heid.... uitgelaten vrcolijk. De gasten nemen afscheid, de laatste caslichtf n worden uitgedraaid en alles ver keert in diepe rust. Wat een heerlijk feest was dat, denkt den volgenden morgen onze jonge luitenant, als hij voor den spiegel de punten van zijn snor neg iets hooger draait dan gewoonlijk. nog vroolijk- Lize is niet te zien, als hij binn treedt. Wel, Walter, gaat het goed? Daok n, antwoordt de boschwachter. En je dochter Daar is ze, antwoordt Walter ec w naar de denr. Is dat Lize? Die goddelijke schoonh met het volle, blonde haar, de scho blauwe oogen en de prachtige gestalte, dat de kleine Eize Luitenant Mengers staat verbaasd. Na, dat moet ik zeggen, spreekt hij een oogenblik, je hebt eaD pracht van e dochter. Lize lacht. Zij begrijpt niet het gevi lijke van dit compliment; zij kan zich ook niet tegen de bekoring, die er v haar van den schoonen man uitgaaf, - penen. Hunne blikken ontmoeten elkaai beiden deoken hetzelfde en voelen grooten,brandenden hartstocht in zich opt len. Luitenant Mengers neemt afscheid. V dien dag, maar niet voor langerer. tijd. schijntj zijn verblijf op het huis nog te willen verlengen. En Lize kan dien nacht den slaap t vatten. Overal zien baar twee schittere oogen aan en schijnt een wellustig vormde mond haar in te fluisteren mij, mij behoor je, voor nu voor tijd. Tevergeefs beproeft zij die gedac van zich af te zetten, aan Hans te den! de ongelukkige. Zij zou hein op dit oo; blik kunneu haten, dat bedelkind, n heeft zij hem liefgehad, nooit, r.ooit, nc Haar polsen hameren en hare slapen k pen. Hem toebehooren hem, hem allv O, wat was hij schoon En eiken dsg komt Mengers weer eiken dag wordt Lize stiller en stiller, re oogen grooter en schitterender. Tt Hans en haar vader spreekt zij bijna meer, zij zouden haat niet begrijpen. At arme Lize. Arme woudbloem. Zult gij moeten lijden... zonder troost of steur Eo dan... dan komt op een avond, iedereen rust, luitenant Mengers naai boschwachterswoning en sluipt door hout, evenals Hans' vader dat v oor 15 j deed. „Werda.* Het is Hans' stem. „We: Mengers bukt dieper en dieper. Hans i vuur. Mengers richt zich op, het s valt en treft hem midden in de bors Het raam van de boschwachterswo wordt opengeworpen. Daarvoor verscl een bleek meisjesgelaat, hare oogen pi tevergeefs de duisternis te doordi gen. Verwilderd ziet zij rond. Dood kr ze, dood. En dan komt bet over baar als verlossing, als eene bevrijding van boozeu geest 1 Nu ze weet, dat die oogen niet op haar zullen rusten, wijkt de bete ring. Zij ziet den afgrond, waar zij dien r argeloos zou zijn ingestort, en omgeko Zij ziet de smart van haar vader en ren Hans. Haren Hans. Neen, zij is hem meer waard. Hij is te goed en te edel haar. Hij zal een andere, betere vrouw den. En haar vader. O, wat heeft zij lief. En zij had hem trouweloos willen laten voor dien andere, dien verleider. Knagende smart grijpt haar aan. Zij hier niet blijven, onder dit heilig waar hare moeder gestorren is en hai gen gaf. Zij moet weg weg. Lize. Zij hield dan toch wel veel van luitenant, zeiden de menschen als zij d< le, bleeke gestalte zagen, die eens de s ne, blonde Lize van Walter den b< wachter was, en met wezenlooze trekk het bosch de woudbloempjes plukte ei zamelde eu ze dan met hare doorzie witte vingers stnk trok en ontblader Arme Lize. Verwelkte bloeml Een drama. Er zijn in het werkelijke leren dr en treurspelen, zcoals geen mensch hersenen ze zonden kunnen uitdenkt de onherbergzame oorden achter het Montsouris», aan den uitersten cirkt Parijsche onderwereld, ligt een half be de straat, de „Rue Hecry-Regr. waar een arm gezin, man, vrouw er kinderen, op een bovenkamertje woc Arm waren die lieden niet nit wei gebrek, maar omdat de man, die v zes franken per dag verdienen kon, vrouw die met bedelen grof geld oph al hun geld besteedden, om zich oc en avond dronken te drinken. En da dagen heftig getwist, Tegen den middag lijden zij naar het ou- i aafte" öe,l,fï getwist, hetzij met de huis in het tosch. Hoe het kleine Li- met con"erge, die penningen krijgen kon. geen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 5