Alllllll NiEIWS-, AlTtrtntit- k LuUiiTlli Ie Ir Zondag 4 November 1894. 30ste Jaargang No. 2886. Een zonderlinge Gpvatting Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel. u. Dit lilad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Uitgever J. WINKEL. Hureau: SCHAGtX» Laan, O 4, Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van I tot 6 regels f 0.25iedere regel meer 5ct Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Onder vele meer en minder belangrijke beschouwingen in het Voorloopig Ver slag over de Indische begrooting, heb ben we er ook eene aangetroffen, die in de pers, b.v. in het Dagbld. v. Z.-Holl. weerklank heeft gevonden, maar die op ons een allerzonderlingsten indruk heeft gemaakt. Sommige leden spraken de hoop uit, dat de Minister den door zijn ambtsvoorganger ingeslagen weg„om door bevordering der welvaart naar ver hooging van de draagkracht der Indische bevolking te streven" niet zou ver laten. Welnu, dit gaf anderen aanleiding te verklaren, dat zij het zouden goedkeu ren, indien de Minister zich vooralsnog van diep ingrijpende hervormingen ont hield, waar de uitkomsten van de maat regelen, welke de vorige Minister had op touw gezet, met name van de uitbrei ding der Staatsspoorwegen, en van het geven van bijslag voor aanplanting van koffietuinen, nog hoogst onzeker moesten worden genoemd. Hoe nu, dachten wij bij ons zeiven, zouden die zelfde leden het ook goedkeu ren, als iemand, die een huis wilde bou wen, na het leggen der fondamenten zich van verderen arbeid onthield, om eens tc zien, wat er van die fondamenten komen zou? Of als iemand, een akker bebouwende, na het ploegen den arbeid staakte om te zien, of er ook iets, en wat er groeien zou zonder zijn verder toedoen P Het blijkt uit de heele opmerking, dat zij, die haar maakten, hoegenaamd geen denkbeeld hebben van wat onder her vormingen in Indië moet verstaan wor den. Zij stellen zich die blijkbaar voor als op zichzelf staande maatregelen, die onafhankelijk van elkander in den be- staanden toestand passen, waarvan men er heden een stuk of wat kan toepassen, om dan het werk eens aan te zien, en de overige maar te laten rusten, tot tijd en wijle men lust en gelegenheid zal hebben om er weer eens een paar te beproeven. Beproeven is inderdaad het wa re woord. Zij verkeeren nog in het on zekere, omtrent hetgeen geschied is, en willen eerst zekerheid. Zij willen eerst weten, of de proef mee ot tegenvalt, om daarna, bf nieuwe proeven te nemen, of de voorzetting te staken. Zeer voorzich tig inderdaad, wanneer men zich de za ken zoo voorstelt. Maarzijn die le den dan vreemdelingen in Jeruzalen P Weten zij dan niets van wat er gaande is Er is voor Indii geen sprake van een aantal afzonderlijke en van elkander on afhankelijke hervormingen, er is ééne doorgaande hervorming noodig het geldt niet het aanbrengen van losse verbete ringen in een overigens goeden toestand, het geldt het goed maken van den toe stand zelfhet is niet te doen om enke le wijzigingen in een aanbevelenswaardig stelsel, het stelsel zelf moet veranderd worden. En daarmee had de vorige Mi nister een aanvang gemaakt. En wanneer men dit werk nu weder gaat staken, om zekerheid af te wachten ten aanzien van het reeds verrichte en verkregene, wat doet men dan anders dan de landbou wer, die aan het ploegen zijnde zijne paarden afspant en op stal zet, om eens af te wachten en te kijken of hij goed geploegd heeftZoo 'n boer zou men uitlachen, maar zulke kamerleden worden hier en daar voor wijze en voor zichtige lieden aangezien Indië heeft behoefte aan stabiliteit, meer dan aan hervormingen, lazen wij ergens. Aan stabiliteit, zeker Maar aan eene stabiliteit, die niet staat tegenover, maar bestaat in het voortzetten van de aange vangen hervormingen. Wat toch is het gevalOnder devorige regeering had men met vasten tred een nieuwen weg ingeslagen, waarop men tot dusver slechts aarzelend en schoorvoetend enkele schre den had gezetmon heeft, zooals men het op eigenaardige wijze in het Yoorloopig Yerslaguitdrukt,getracht„door bevordering der welvaart naar verhooging van de draagkracht der Indische bevolking." Het is merkbaar, dat zij hier aan het woord 1 zijn, die de koorden der beurs in handen houden, en het is daarom verklaarbaar, dat zij doel en gevolg met elkander ver wisselen. Het doel was de welvaart der Indische bevolking ter verhoogen en het gevolg daarvan zou zijn hare draagkracht te vermeerderen. Die weg is lang en vordert, om hem te betreden, veel inspanning en veel toe wijding, maar wil men het doel be reiken, dan moet men onverpoosd voort schrijden en niet halverwege, minder nog na het pas aanvaarden van de reis, blijven stilstaan. Het is een geheel ander stelsel, een geheel ander beginsel, waarvan het re- geeringsbeleid van den heer Van Dedem, vergeleken bij dat zijner voorgangers, uitgingmeer of minder bewust, meer of minder opzettelijk, meer of minder openlijk, nu en dan wel eens zijns on danks beoogde men tot dusver nog altijd het behalen van rechtstreeksche voordee- len. Zelfs al keurde men dit in beginsel af, feitelijk bleef men in die richting handelen. Met dat stelsel heeft de heer Yen Dedem onvoorwaardelijk gebroken. Maar nu begrijpt men toch, dat door zulk een weg in te slaan, maar er niet op voort gaan, men het oude op losse schroeven zet, zonder het nieuwe tijd te gunnen zich op vasten grondslag te ves tigen De grootste en gevaarlijkste in stabiliteit is juist die, welke het gevolg is van veranderlijkheid in de beginselen, waardoor men zich in zijn doen en laten laat besturen. Het is altijd moeielijk uit Kamerver slagen op te maken, wie er aan het woord zijn, maar toch mag men aanne men, dat bij de financiëele beschouwin gen de beide aangegeven richtingen, zoo al niet door dezelfde personen, dan toch door overeenkomstige overwegingen ver tegenwoordigd zijn. Er zijn er, die be zorgd zijn, omtrent de Indische financi ën en anderen, die er niet zoo'n zwaar hoofd in hebben. Zien wij verkeerd, als wij de eersten zoeken onder hen, die be FEUILLETON. Roman van August Niemann. 40. SLOT. Een luid knarsen van een op- en neer gehaalde ketting klonk Felicitas tegemoet, je rijknecht van Wolf opende de deur vóór heat ee zij zag toen Wolf's paard den kop omwenden, om te zien, wie hem bezooht. Felicitas liep bij het paard den stal op en «schouwde het dier. Dat was bet krachtige jto'. dat voorbeen het kleine gezelschap in hei oude familierjjtuig was voorbggestapt, haar en Geertruida uit hare verveling had opgewekt. Wolfs lievelingspaard was 6et, de trouwe gezel van zijn kluizenaarsle- Ten- Zij streelde de glanzende, zijden buid ea 'peelde met de manen; het paard snoof °°r de neusgaten en zag haar met zijne Poote stille oogen aan. Vervolgens vleide ®''citaa haar hoofd tegen het paard zijn &ii en voelde zieb door een vaak vroeger galtend gevoel medegesleept, zalig door de T"We|digende macht van een groot geluk, h&ar hoorde zij plotseling haar naam roe- £n een welbekende, diepe mannenstem, Ie' hlank haar tot in iedere zenuw deed J^'en, riep: Felicitas!" a wendde zij zich om zag bem, zag l en lag, een jubelkreet slakende aau zijn hij's'" ^D8®daldig schraapte het paard, daar de stem zijns meesters herkend had, met het stroo weg, •'BucitasI Gij hier, zoete, lieve, lieve Fel" 8 'leide zich nog dichter tegen hem aan. ik' Ij ^en 6611 Yroeger gekomen, dan gedacht had," vertelde hij. „Mij greep *n 6| 6611 hevig verlangen aan. Gij zijl k ,'lerke magneet, Felicitas! Nu eenmaal '"iddoek mij van de oogen gevallen is, 6^ llDmer duidelijker, wie gij zijt I Gij zgt e'oote toovenaarster." Zeer leelijk meisje, lieve Wolf, en u «uet waardig." h'iscn en 8'°°' haar den mond met ^eKoitas,- zeide bij vervolgens ,wg zijn nr der gesebapen, dat heb ik in hst jglDD®II8te altijd reeds eenigszins gevoeld; nu eerst recht duidelijk geworden, lij" ll«len zijn aan elkander verwant, en sullen wij voor eeuwig band asn 8®an. En gij zijt zeer achton, mijn zoete lieveling, wat ik eveowel reeds altijd gevoeld heb. Want om waro schoonheid te j kunnen zien, moet ook geleerd worden. Geen schepsel op de wereld schjjnt mij zoo schoon toe als gij." Zoo praai ten en koosden zij met elkander naast het zwarte paard, dat opmerkzaam scheen toe te luisteren en slechts nu en dan door luid snuiven zijn tegenwoordigheid te ken nen geven. Wolf bad de rozen in het saloD zien staan en van de huishoudster verno- men, wie de geefster was. Wolf bracht Felicitas naar het salon te rug, kostte de bloemen en stak er zich een in het koopsgat. Hij zag er niet meer ver wilderd nit, maar gedistingeerd, elegant en als door de vreugde verjongd. Hij bracht Felicitas naar de villa der Blackburnes terug, en onderweg sprak hij ook over Geertruida en zeide, dat bij haar zjjn wedervaren vertellen wilde. Hjj bleef in het salon, terwijl Felicitas Geertruida ging roepen. Vorvolgens verscheen deze in het salon. Zij was bleek, maar na eenige ontroering stapte zij op Wolf toe, en gaf hem de hand. Wolt kuste deze hand, die eens om hun verbond te bezegelen in zijn band gerust had, en zag nadenkend naar dat schoonege- laat. „Ik had het mij zeer zwaar voorgesteld,'zei de Gaertruid; „maar 't is gemakkelijker, dan ik dacht." Hij lachte smartelijk. „Er is wellicht maar ééc ding d9t wer kelijk zwaar is," antwoordde Wolf, „en dat is zelfkennis. Ik denk, lieve Geertui, dat wij beiden door een dwaas verlangen om strikt waren, omdat wij nu, omdat..." „Wij zullen maar niet naar de corzaak zoeken. Wolf. Het is goed, dat wij nog op het rechte oogenblik hebben ingezien, boe de zaken stonden. Gij zult gelukkig met Felici tas worden. Ik heb altijd gevoeld, dat u- beider naturen beter bij elkander pasten. Ik ben meer - wat zal ik zeggen?—' Een mooie bloem, een heerlijke, schoone bloem, zgt gij. lieve Geertrui. Daarentegen is Felicitas, als ik u be iden goed met elfcan- der vergelijk, een Damaszenerkling, van hjn staal buigzaam, scherpsnijdend Zij is een bewonderenswaardig meisje dat tg nog te trouwen is. bewijst ten duidelijkste de blindheid der wereid. Maar ben ik zelf ook niet blind geweest? Felicitas... Waarde vriend," zeide Geertrmda lachend, „wanneer gij een hymne op Felicitas zingen lilt, zoo doet gg het uest, dat te doen in hare tegenwoordigheid. Ik zal haar gaan roepen." Hij hield bare hand vaat. „Ik was altijd e^n domkop'" zeide hjj, „en zie nu, dat men zelfs tegenover zijn geschei den vrouw, andere vrouwen niet mag prij zen. Ik wilde slechts zeggen, dat gij gelijk hebt. Yoor mij past die Damaszeoerkling veel beter voor u, wanneer ik niet alles ver keerd inzie, heeft zich ook reeds een ander aangemeld. De Vica..." „Stil!* zeide Geertrui blozend. „Hij heeft mij nog geen woord over liefde ge zegd." „O, hij zal het zeker doen, nu gij vrjj zijt, En nochthans, er bestaat een manier om zijn liefde uit te drukken, die nu lieve Geer trui ik ben overtuigd, dat gjj niet beter in gelicht kondet zijn. De bloem „Ik zal Felicitas gaan halen," zeide Geer trui en snelde been. Toen Felicitas verscheen, zag zij met vreugde den ongeknntselden omgang tusschen Geertrui en Wolf; maar een lichte jaloezie kon zij toch niet onderdrukken, toen in den loop van den avond, Mrs. Blackburne het gesprek op de toekomst bracht, en Wolf haar voorstel, dat hij in Engeland blijven zon, meedeelde. „Daar heb ik zelf ook reeds aangedacht," zeide bij. „Mijn villa kan ook nog wel op geknapt worden. Yrouwelijke handen zullen daaraan de laatste gebreken wegnemen. Openlijk gezegdbet Berlijnsche publiek be valt mg niet. Ik zon mijn doodgewaanden maar weder opgestanen vriend Wladimir von Zanewitzky niet gaarne in de Unionclnb ontmoeten. En wat de paarden betrelt hier is de bron, de oorsprong en de hooge school van de gebeele sport. Ik zal met Lord Darlington..." „Lieve Wolf,'- zeide Felicitas, hem onge duldig in de rede vallende, „ik heb niets te gen Engeland, integendeel. Maar wat gij van het Berlijnsche gezelschap zegt de men- schen zijn overal hetzelfde, zij toonen zich in verschillende landen op verschillende ma nieren en spreken andere talen." Wolf lachte. „Daar treft gij den spijker zooals altijd juist op den kop," zeide Wolf. Yerrast trad de vicaris binnen. Hg zag den kring rond en zijn gelaat stond tegenover Wolf zeer ernstig. Mrs. Blackburne bad bem iets over hare patiënten mee te doelen en nam den vicaris mede naar een hoek der kamer, alsof zij zijn raad wilde inerepen. „Zij zijn gescbeiden," fluisterde zij hem toe „Felicitas zal in korten tijd met Mr: Scbrótter huwen-" Het gelaat van den vicaris klaarde op. Het gesprek werd algemeen maar, bleef seffen, dat al zet men de belastingschroef in Indië nog zoo aan, er niet veel meer te behalen zal zijn, dan er nu verkregen wordt, en die daarom ook maar liefst zoo weinig mogelijk geld voor Indië wil len uitgeven En vergissen wij ons, als als wij do laatsten meenen te herkennen als hen, die, vertrouwen stellende in de rijke Indische hulpbronnen, tot het ont wikkelen daarvan veel willen doen, in de verwachting, dat land en volk daarbij wel zullen varen, en ten slotte de schat kist ook Wij hooren de stem der eer sten in dezen jammerkreetHoudt men in het oog, „dat op belangrijke inkom sten uit de koffie, die in de laatste 10 jaren nog ruime baten heeft geleverd, in de toekomst al spoedig Diet meerzou zijn te rekenen, terwijl de voordeelen, welke uit de nieuwe concessie der Billiton- maatschappij voortvloeien, veel geringer zijn dan men zich had voorgesteld, en het vooralsnog niet te voorzien is, dat de exploitatie der Ombilien-kolenvelden eene belangrijke bate zal afwerpen, dan scheen de conclusie gewettigd, dat de op elkaar volgende tekorten telkens door middel van leening zouden moeten wor den gedekt, gelijk dan ook tot dek king van het tekort van 1895 reeds eene leening in uitzicht wordt gesteld. Op den duur zou Indië zeker niet in staat zijn de uitgaven voor rente en aflossing van die leeningen te betalen, en het eindre sultaat zou wel moeten zijn, dat Neder land zou hebben bij te betalen, wat In dië ten gevolge van de luchthartigheid in het beheer der Indische geldmiddelen niet zou kunnen opbrengen. Een betere toestand was naar het inzien dezer leden, alleen te verkrijgen door eene belangrij ke bekrimping van uitgaven". Nu, als men de uitgaven beperken kon door vereenvoudiging en bezuini ging, zonder schade voor den goeden gang van zaken, wie zou daartegen zijn Maar wij vreezen, dat hier andere uit gaven bedoeld worden. Hier ontwaart men de benepen en bekrompen men- schen, die bang zijn geld uit te geven, zoolang zij niet zeker zijn, dat zij het met rente op rente terugkrijgen en die afkeerig zijn van de moedige leus der vaderen „wie waagt, die wint." Wij scharen ons met volle overtuiging aan de zijde van hen, die hoopvol en kloek toegeven, „dat ter bestrijding van buiten gewone uitgaven in de toekomst, eene nieuwe leening noodig zou zijn," en daar bij de meening uitspreken, „dat hiertegen alleen bezwaar kon bestaan, indien moest worden aangenomen, dat ook de kosten van productieve werken uit de gewone middelen zouden worden bestreden. Van dien grondslag uit te gaan ware echter hoogst nadeelig voor de ontwikkeling der rijke hulpbronnen van welvaart, welke in Indie aanwezig zjjn, en het was niet meer dan billijk, dat ook het toekomstig geslacht bijdroeg iu de lasten voor uit gaven, welke nog meer aan dat geslacht dan aan het tegenwoordige zouden ten goede komen". In de laatst aangehaalde woorden wordt in kort bestek de gedachte uitgesproken, welker ontwikkeling wjj ons thans ten doel stelden. Dit in het stelsel, dat onder den vorigen Minister werd ingewijd „ontwikkeling der rijke hulpbronnen van welvaart, welke in Indie aanwezig zijn', en die nog meer aan het toekomstige dan aan het tegenwoordige geslacht zal ten goede komen. Stabiliteit in d i e rich ting is hoog noodig, want anders han delt men als de man, die een oud huis sloopt, om een nieuw te bouwen, maar den nieuwen bouw staakt, eer hij voltooid is; hij kan in het nieuwe huis nog niet wonen en het oude biedt hem geen schuil plaats meer. Zoo is het hier ook; aan f het oude stelsel is door het nieuwe een gevoelige schok toegebracht, het nieuwe kan niet goed werken tenzij het volle dig worde toegepast. En daarom zal het diep te betreuren zijn voor Indië en voor Nederland, als de Minister in ernst den wenk ter harte neemt, die hem gegeven is, en dien opvat in den zin, waarin die bedoeld werd„om zich te onthou den van ingrijpende hervormingen." Neen, wie het wel meent met het Moederland en de koloniën, zeggega voort op den eenmaal ingeslagen weg." toch ietwat gedwongen. „Hoe schoon schitteren van avond de ster ren 1" zeide Geertrui na een poos, terwijl zij naar het venster wees." „Ja, het is een schoone avond," antwoordde de vicaris. „Toen ik bierheen kwam, bleef ik eenige malen staan en verheugde m(j over den glaiis van bet firmament. „Ik zon wel een wandeling door den tnin willen maken," reide Geertrui. „Gaat gjj mede, lieve Mrs. Blackburne." „Mjj is het te koud," antwoordde de oude dame, „maar wellicht beeft de vicaris lust." „Zeer gaarne," zeide hij dadelijk. Geertrui stond op en bnlde zich in een indische shawl; de vicaris ging mede. „Het was een zeer gelukkige gedachte van u, Geertrui," zeide hg, „om in den tuin te willen gaan wandelen, want ik wilde gaarne een vertrouwelijk woord met n spreken en ik wist niet, boe ik bet moest aanleggen, om u alleen te spreken te krijgen, ik wilde u om raad vragen." „Mij om raad vragen? Kan ik u raad geven? Dat zou mij zeer aanmatigend toeschijnen." „Wanneer ik er u om smeek, wanneer ik op uwe fijngevoelige natuur bouw „Maar werkelijk, mijnheer de vicaris, zie slechts naar die prachtige sterren, hoe zjj flonkeren. „Zeer prachtig en geen wonder dns, dat sommige volken, hun God in de sterren zoeken. Wellicht zal ik spoedig andere sterren zien, onder een andere hemelstreek en dat wss het, waarover ik met n wenschte te spreken." Geertruida werd plotseling zeer bleek. Wat zeide de vicaris? Een andere hemel streek Andere sterren wilde bij zien „In mijn jeugd ben ik in indië geweest," vertelde hg, zonder haar sehrik te bemerken. „Mijn vader was overste in het leger en commandeerde een regiment. Ik ben van mijn achtsten tot mijn zestiende jaar in Indië geweest en heb vele der indische talen geleerd. Deze kennis ia zeker de oorzaak, welke mij maar weer naar Indië brengen zal, zoo ik van het aanbod gebruik maak. Men vraagt mij, of ik een gemeente in Madras over nemen wiL Na drijft mij een stem in mijn binnenste er toe, om hel aan te nemen. Mijn werkkring zal daar grooter zjjn, dan hij hier is. Maar ik heb toch ook bedenkingen, Ik zal mij verblijden, als gij nwe gedachten daaromtrent wilt zeggen, juffrouw Geertrui." „Daarop kan ik slechts één antwoord geven," antwoordde tg, al hare krachten te zamen rapend. „Gij zgt een man, wiens streven niet is„ zooals dat van andere mannen, gericht op geld en aanzien, maar naar een grootscher dool. Wanneer die in nerlijke stom n toeroept, zoo volg dan diens raad.' „O juffrouw Geertrui, ik wist dat gij zoo spreken zondt 1" riop hij opgewekt. „Ja," zeide zij, terwijl hare mondhoeken zich smartelijk te zamen trokken, „wanneer wij iemand om raad vragen, willen wij zeer gaarne de vervulling van onze wenscben hooren." Zg waren de tuindeur genaderd, en Geer truida lennde daartegen, terwijl zij naar den hemel staarde. Wat moest tg denken Zg bad tot denken geen kracht meer. „Slechts één bedenking heb ik," ging hg voort, „en om dit weg ta ruimen, moet gg mg helpen, lieve Geertrui. Ik geloof, dat ik het niet over mgne lippen kau brengen, zoo gij mij niet aanziet." Zg voelde, toen hg dit zeide, zgn hand op haren schonder en wendde bem werklui- gel jk het hoofd toe. „Geertrui," zeide hg, „ik ben niet galant en vrees, dat het duitsche meisje den styvec engolschmanzal uitlachen. Zg schudde het hoofd. „Ik kan slechts eenvoudig spreken," zeide hg. „Herinnert gg u nog, wat ik een maal in Monaco tot u zeide, toen ik mq door myn gevoel medeslepen liet Ik zeide, dat ik wenschte, dat ik een vrouw kon vinden, die u geleek." Of zq het zich herinnerde I Iu hare aderen stroomde bet bloed sneller, zg zag voor zich neder. „Geertrui,zeide hg op zgn weeksten toon, „dierbaarste Geertrui, liefste vriendio, uwe zoete blauwe oogen en zachte stem, zgn de ▼errnkkelgkste die ik ken. Ik bemin u, Geertruida, en darf het n na zeggen." „Abl" riep zg onwillekeurig en hief het hoo'd op en zag hem vol verrokking aan. Hg vatte bare beide banden en sprak verder „Gg hebt nw rijkdom weggeschon ken, en dat geeft mg moed, te vragen, Geertrui, of gg mgn vrouw en steun worden wilt, of gg mg naar Indië vergezellen wilt. Antwoord niet te spoedig, lieve Geertrui! Ik zie, dat gij ja zeggen wilt, maar bedenk u, het is Indië. Het is een groote reis en Indië ligt ver van nvr vaderland. En daarom zal ik u zeggendat gg macht genoeg over mg hebt, dat ik voor dit aan bod bedank. M jn wenseh is, dat ik daar heen ga, maar het zal aan n liggen, of wg heengaan of hier blijven. Wanneer gg uw lot aan het nitjne wilt verbinden, als gg mgn lief, trouw vrouwtje zgn wilt, zal ik overal gelukkig zgn.*

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 1