Alllllll NiEIWS-,
AlTtrtntit- k LuUiiTlli
Ie Ir
Zondag 4 November 1894.
30ste Jaargang No. 2886.
Een zonderlinge Gpvatting
Bij dit nummer behoort
een Bijvoegsel.
u.
Dit lilad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever J. WINKEL.
Hureau: SCHAGtX» Laan, O 4,
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van I tot 6 regels f 0.25iedere regel meer 5ct
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Onder vele meer en minder belangrijke
beschouwingen in het Voorloopig Ver
slag over de Indische begrooting, heb
ben we er ook eene aangetroffen, die in
de pers, b.v. in het Dagbld. v. Z.-Holl.
weerklank heeft gevonden, maar die op
ons een allerzonderlingsten indruk heeft
gemaakt. Sommige leden spraken de
hoop uit, dat de Minister den door zijn
ambtsvoorganger ingeslagen weg„om
door bevordering der welvaart naar ver
hooging van de draagkracht der Indische
bevolking te streven" niet zou ver
laten. Welnu, dit gaf anderen aanleiding
te verklaren, dat zij het zouden goedkeu
ren, indien de Minister zich vooralsnog
van diep ingrijpende hervormingen ont
hield, waar de uitkomsten van de maat
regelen, welke de vorige Minister had
op touw gezet, met name van de uitbrei
ding der Staatsspoorwegen, en van het
geven van bijslag voor aanplanting van
koffietuinen, nog hoogst onzeker moesten
worden genoemd.
Hoe nu, dachten wij bij ons zeiven,
zouden die zelfde leden het ook goedkeu
ren, als iemand, die een huis wilde bou
wen, na het leggen der fondamenten zich
van verderen arbeid onthield, om eens
tc zien, wat er van die fondamenten
komen zou? Of als iemand, een akker
bebouwende, na het ploegen den arbeid
staakte om te zien, of er ook iets, en
wat er groeien zou zonder zijn verder
toedoen P
Het blijkt uit de heele opmerking, dat
zij, die haar maakten, hoegenaamd geen
denkbeeld hebben van wat onder her
vormingen in Indië moet verstaan wor
den. Zij stellen zich die blijkbaar voor
als op zichzelf staande maatregelen, die
onafhankelijk van elkander in den be-
staanden toestand passen, waarvan men
er heden een stuk of wat kan toepassen,
om dan het werk eens aan te zien, en
de overige maar te laten rusten, tot tijd
en wijle men lust en gelegenheid zal
hebben om er weer eens een paar te
beproeven. Beproeven is inderdaad het wa
re woord. Zij verkeeren nog in het on
zekere, omtrent hetgeen geschied is, en
willen eerst zekerheid. Zij willen eerst
weten, of de proef mee ot tegenvalt, om
daarna, bf nieuwe proeven te nemen, of
de voorzetting te staken. Zeer voorzich
tig inderdaad, wanneer men zich de za
ken zoo voorstelt. Maarzijn die le
den dan vreemdelingen in Jeruzalen P
Weten zij dan niets van wat er gaande is
Er is voor Indii geen sprake van een
aantal afzonderlijke en van elkander on
afhankelijke hervormingen, er is ééne
doorgaande hervorming noodig het geldt
niet het aanbrengen van losse verbete
ringen in een overigens goeden toestand,
het geldt het goed maken van den toe
stand zelfhet is niet te doen om enke
le wijzigingen in een aanbevelenswaardig
stelsel, het stelsel zelf moet veranderd
worden. En daarmee had de vorige Mi
nister een aanvang gemaakt. En wanneer
men dit werk nu weder gaat staken, om
zekerheid af te wachten ten aanzien van
het reeds verrichte en verkregene, wat
doet men dan anders dan de landbou
wer, die aan het ploegen zijnde zijne
paarden afspant en op stal zet, om eens
af te wachten en te kijken of hij
goed geploegd heeftZoo 'n boer zou
men uitlachen, maar zulke kamerleden
worden hier en daar voor wijze en voor
zichtige lieden aangezien
Indië heeft behoefte aan stabiliteit, meer
dan aan hervormingen, lazen wij ergens.
Aan stabiliteit, zeker Maar aan eene
stabiliteit, die niet staat tegenover, maar
bestaat in het voortzetten van de aange
vangen hervormingen. Wat toch is het
gevalOnder devorige regeering had
men met vasten tred een nieuwen weg
ingeslagen, waarop men tot dusver slechts
aarzelend en schoorvoetend enkele schre
den had gezetmon heeft, zooals men
het op eigenaardige wijze in het Yoorloopig
Yerslaguitdrukt,getracht„door bevordering
der welvaart naar verhooging van de
draagkracht der Indische bevolking." Het
is merkbaar, dat zij hier aan het woord
1 zijn, die de koorden der beurs in handen
houden, en het is daarom verklaarbaar,
dat zij doel en gevolg met elkander ver
wisselen. Het doel was de welvaart der
Indische bevolking ter verhoogen en het
gevolg daarvan zou zijn hare draagkracht
te vermeerderen.
Die weg is lang en vordert, om hem
te betreden, veel inspanning en veel toe
wijding, maar wil men het doel be
reiken, dan moet men onverpoosd voort
schrijden en niet halverwege, minder
nog na het pas aanvaarden van de reis,
blijven stilstaan.
Het is een geheel ander stelsel, een
geheel ander beginsel, waarvan het re-
geeringsbeleid van den heer Van Dedem,
vergeleken bij dat zijner voorgangers,
uitgingmeer of minder bewust, meer
of minder opzettelijk, meer of minder
openlijk, nu en dan wel eens zijns on
danks beoogde men tot dusver nog altijd
het behalen van rechtstreeksche voordee-
len. Zelfs al keurde men dit in beginsel
af, feitelijk bleef men in die richting
handelen. Met dat stelsel heeft de heer
Yen Dedem onvoorwaardelijk gebroken.
Maar nu begrijpt men toch, dat door
zulk een weg in te slaan, maar er niet
op voort gaan, men het oude op losse
schroeven zet, zonder het nieuwe tijd te
gunnen zich op vasten grondslag te ves
tigen De grootste en gevaarlijkste in
stabiliteit is juist die, welke het gevolg
is van veranderlijkheid in de beginselen,
waardoor men zich in zijn doen en laten
laat besturen.
Het is altijd moeielijk uit Kamerver
slagen op te maken, wie er aan het
woord zijn, maar toch mag men aanne
men, dat bij de financiëele beschouwin
gen de beide aangegeven richtingen, zoo
al niet door dezelfde personen, dan toch
door overeenkomstige overwegingen ver
tegenwoordigd zijn. Er zijn er, die be
zorgd zijn, omtrent de Indische financi
ën en anderen, die er niet zoo'n zwaar
hoofd in hebben. Zien wij verkeerd, als
wij de eersten zoeken onder hen, die be
FEUILLETON.
Roman van August Niemann.
40.
SLOT.
Een luid knarsen van een op- en neer
gehaalde ketting klonk Felicitas tegemoet,
je rijknecht van Wolf opende de deur vóór
heat ee zij zag toen Wolf's paard den kop
omwenden, om te zien, wie hem bezooht.
Felicitas liep bij het paard den stal op en
«schouwde het dier. Dat was bet krachtige
jto'. dat voorbeen het kleine gezelschap in
hei oude familierjjtuig was voorbggestapt,
haar en Geertruida uit hare verveling
had opgewekt. Wolfs lievelingspaard was
6et, de trouwe gezel van zijn kluizenaarsle-
Ten- Zij streelde de glanzende, zijden buid
ea 'peelde met de manen; het paard snoof
°°r de neusgaten en zag haar met zijne
Poote stille oogen aan. Vervolgens vleide
®''citaa haar hoofd tegen het paard zijn
&ii en voelde zieb door een vaak vroeger
galtend gevoel medegesleept, zalig door de
T"We|digende macht van een groot geluk,
h&ar hoorde zij plotseling haar naam roe-
£n een welbekende, diepe mannenstem,
Ie' hlank haar tot in iedere zenuw deed
J^'en, riep: Felicitas!"
a wendde zij zich om zag bem, zag
l en lag, een jubelkreet slakende aau zijn
hij's'" ^D8®daldig schraapte het paard, daar
de stem zijns meesters herkend had, met
het stroo weg,
•'BucitasI Gij hier, zoete, lieve, lieve Fel"
8 'leide zich nog dichter tegen hem aan.
ik' Ij ^en 6611 Yroeger gekomen, dan
gedacht had," vertelde hij. „Mij greep
*n 6| 6611 hevig verlangen aan. Gij zijl
k ,'lerke magneet, Felicitas! Nu eenmaal
'"iddoek mij van de oogen gevallen is,
6^ llDmer duidelijker, wie gij zijt I Gij zgt
e'oote toovenaarster."
Zeer leelijk meisje, lieve Wolf, en u
«uet waardig."
h'iscn en 8'°°' haar den mond met
^eKoitas,- zeide bij vervolgens ,wg zijn
nr der gesebapen, dat heb ik in
hst jglDD®II8te altijd reeds eenigszins gevoeld;
nu eerst recht duidelijk geworden,
lij" ll«len zijn aan elkander verwant, en
sullen wij voor eeuwig band asn
8®an. En gij zijt zeer achton, mijn
zoete lieveling, wat ik eveowel reeds altijd
gevoeld heb. Want om waro schoonheid te
j kunnen zien, moet ook geleerd worden.
Geen schepsel op de wereld schjjnt mij zoo
schoon toe als gij."
Zoo praai ten en koosden zij met elkander naast
het zwarte paard, dat opmerkzaam scheen
toe te luisteren en slechts nu en dan door
luid snuiven zijn tegenwoordigheid te ken
nen geven. Wolf bad de rozen in het saloD
zien staan en van de huishoudster verno-
men, wie de geefster was.
Wolf bracht Felicitas naar het salon te
rug, kostte de bloemen en stak er zich een
in het koopsgat. Hij zag er niet meer ver
wilderd nit, maar gedistingeerd, elegant en
als door de vreugde verjongd.
Hij bracht Felicitas naar de villa der
Blackburnes terug, en onderweg sprak hij
ook over Geertruida en zeide, dat bij haar
zjjn wedervaren vertellen wilde.
Hjj bleef in het salon, terwijl Felicitas
Geertruida ging roepen.
Vorvolgens verscheen deze in het salon.
Zij was bleek, maar na eenige ontroering
stapte zij op Wolf toe, en gaf hem de hand.
Wolt kuste deze hand, die eens om hun
verbond te bezegelen in zijn band gerust
had, en zag nadenkend naar dat schoonege-
laat.
„Ik had het mij zeer zwaar voorgesteld,'zei
de Gaertruid; „maar 't is gemakkelijker, dan
ik dacht."
Hij lachte smartelijk.
„Er is wellicht maar ééc ding d9t wer
kelijk zwaar is," antwoordde Wolf, „en dat
is zelfkennis. Ik denk, lieve Geertui, dat wij
beiden door een dwaas verlangen om
strikt waren, omdat wij nu, omdat..."
„Wij zullen maar niet naar de corzaak
zoeken. Wolf. Het is goed, dat wij nog op
het rechte oogenblik hebben ingezien, boe de
zaken stonden. Gij zult gelukkig met Felici
tas worden. Ik heb altijd gevoeld, dat u-
beider naturen beter bij elkander pasten. Ik
ben meer - wat zal ik zeggen?—'
Een mooie bloem, een heerlijke, schoone
bloem, zgt gij. lieve Geertrui. Daarentegen
is Felicitas, als ik u be iden goed met elfcan-
der vergelijk, een Damaszenerkling, van hjn
staal buigzaam, scherpsnijdend Zij is een
bewonderenswaardig meisje dat tg nog
te trouwen is. bewijst ten duidelijkste de
blindheid der wereid. Maar ben ik zelf ook
niet blind geweest? Felicitas...
Waarde vriend," zeide Geertrmda lachend,
„wanneer gij een hymne op Felicitas zingen
lilt, zoo doet gg het uest, dat te doen in hare
tegenwoordigheid. Ik zal haar gaan roepen."
Hij hield bare hand vaat.
„Ik was altijd e^n domkop'" zeide hjj, „en
zie nu, dat men zelfs tegenover zijn geschei
den vrouw, andere vrouwen niet mag prij
zen. Ik wilde slechts zeggen, dat gij gelijk
hebt. Yoor mij past die Damaszeoerkling veel
beter voor u, wanneer ik niet alles ver
keerd inzie, heeft zich ook reeds een ander
aangemeld. De Vica..."
„Stil!* zeide Geertrui blozend. „Hij heeft
mij nog geen woord over liefde ge
zegd."
„O, hij zal het zeker doen, nu gij vrjj zijt,
En nochthans, er bestaat een manier om zijn
liefde uit te drukken, die nu lieve Geer
trui ik ben overtuigd, dat gjj niet beter in
gelicht kondet zijn. De bloem
„Ik zal Felicitas gaan halen," zeide Geer
trui en snelde been.
Toen Felicitas verscheen, zag zij met
vreugde den ongeknntselden omgang tusschen
Geertrui en Wolf; maar een lichte jaloezie
kon zij toch niet onderdrukken, toen in den
loop van den avond, Mrs. Blackburne het
gesprek op de toekomst bracht, en Wolf
haar voorstel, dat hij in Engeland blijven
zon, meedeelde.
„Daar heb ik zelf ook reeds aangedacht,"
zeide bij. „Mijn villa kan ook nog wel op
geknapt worden. Yrouwelijke handen zullen
daaraan de laatste gebreken wegnemen.
Openlijk gezegdbet Berlijnsche publiek be
valt mg niet. Ik zon mijn doodgewaanden
maar weder opgestanen vriend Wladimir von
Zanewitzky niet gaarne in de Unionclnb
ontmoeten. En wat de paarden betrelt
hier is de bron, de oorsprong en de hooge
school van de gebeele sport. Ik zal met Lord
Darlington..."
„Lieve Wolf,'- zeide Felicitas, hem onge
duldig in de rede vallende, „ik heb niets te
gen Engeland, integendeel. Maar wat gij van
het Berlijnsche gezelschap zegt de men-
schen zijn overal hetzelfde, zij toonen zich
in verschillende landen op verschillende ma
nieren en spreken andere talen."
Wolf lachte.
„Daar treft gij den spijker zooals altijd
juist op den kop," zeide Wolf.
Yerrast trad de vicaris binnen.
Hg zag den kring rond en zijn gelaat
stond tegenover Wolf zeer ernstig.
Mrs. Blackburne bad bem iets over hare
patiënten mee te doelen en nam den vicaris
mede naar een hoek der kamer, alsof zij zijn
raad wilde inerepen.
„Zij zijn gescbeiden," fluisterde zij hem
toe „Felicitas zal in korten tijd met Mr:
Scbrótter huwen-"
Het gelaat van den vicaris klaarde op.
Het gesprek werd algemeen maar, bleef
seffen, dat al zet men de belastingschroef
in Indië nog zoo aan, er niet veel meer
te behalen zal zijn, dan er nu verkregen
wordt, en die daarom ook maar liefst
zoo weinig mogelijk geld voor Indië wil
len uitgeven En vergissen wij ons, als
als wij do laatsten meenen te herkennen
als hen, die, vertrouwen stellende in de
rijke Indische hulpbronnen, tot het ont
wikkelen daarvan veel willen doen, in de
verwachting, dat land en volk daarbij
wel zullen varen, en ten slotte de schat
kist ook Wij hooren de stem der eer
sten in dezen jammerkreetHoudt men
in het oog, „dat op belangrijke inkom
sten uit de koffie, die in de laatste 10
jaren nog ruime baten heeft geleverd, in
de toekomst al spoedig Diet meerzou zijn
te rekenen, terwijl de voordeelen, welke
uit de nieuwe concessie der Billiton-
maatschappij voortvloeien, veel geringer
zijn dan men zich had voorgesteld, en
het vooralsnog niet te voorzien is, dat de
exploitatie der Ombilien-kolenvelden eene
belangrijke bate zal afwerpen, dan
scheen de conclusie gewettigd, dat de op
elkaar volgende tekorten telkens door
middel van leening zouden moeten wor
den gedekt, gelijk dan ook tot dek
king van het tekort van 1895 reeds eene
leening in uitzicht wordt gesteld. Op den
duur zou Indië zeker niet in staat zijn
de uitgaven voor rente en aflossing van
die leeningen te betalen, en het eindre
sultaat zou wel moeten zijn, dat Neder
land zou hebben bij te betalen, wat In
dië ten gevolge van de luchthartigheid
in het beheer der Indische geldmiddelen
niet zou kunnen opbrengen. Een betere
toestand was naar het inzien dezer leden,
alleen te verkrijgen door eene belangrij
ke bekrimping van uitgaven".
Nu, als men de uitgaven beperken
kon door vereenvoudiging en bezuini
ging, zonder schade voor den goeden
gang van zaken, wie zou daartegen zijn
Maar wij vreezen, dat hier andere uit
gaven bedoeld worden. Hier ontwaart
men de benepen en bekrompen men-
schen, die bang zijn geld uit te geven,
zoolang zij niet zeker zijn, dat zij het
met rente op rente terugkrijgen en die
afkeerig zijn van de moedige leus der
vaderen „wie waagt, die wint."
Wij scharen ons met volle overtuiging
aan de zijde van hen, die hoopvol en kloek
toegeven, „dat ter bestrijding van buiten
gewone uitgaven in de toekomst, eene
nieuwe leening noodig zou zijn," en daar
bij de meening uitspreken, „dat hiertegen
alleen bezwaar kon bestaan, indien moest
worden aangenomen, dat ook de kosten
van productieve werken uit de gewone
middelen zouden worden bestreden. Van
dien grondslag uit te gaan ware echter
hoogst nadeelig voor de ontwikkeling der
rijke hulpbronnen van welvaart, welke
in Indie aanwezig zjjn, en het was niet
meer dan billijk, dat ook het toekomstig
geslacht bijdroeg iu de lasten voor uit
gaven, welke nog meer aan dat geslacht
dan aan het tegenwoordige zouden ten
goede komen".
In de laatst aangehaalde woorden wordt
in kort bestek de gedachte uitgesproken,
welker ontwikkeling wjj ons thans ten
doel stelden. Dit in het stelsel, dat onder
den vorigen Minister werd ingewijd
„ontwikkeling der rijke hulpbronnen van
welvaart, welke in Indie aanwezig zijn',
en die nog meer aan het toekomstige
dan aan het tegenwoordige geslacht zal
ten goede komen. Stabiliteit in d i e rich
ting is hoog noodig, want anders han
delt men als de man, die een oud huis
sloopt, om een nieuw te bouwen, maar
den nieuwen bouw staakt, eer hij voltooid
is; hij kan in het nieuwe huis nog niet
wonen en het oude biedt hem geen schuil
plaats meer. Zoo is het hier ook; aan
f het oude stelsel is door het nieuwe een
gevoelige schok toegebracht, het nieuwe
kan niet goed werken tenzij het volle
dig worde toegepast. En daarom zal het
diep te betreuren zijn voor Indië en voor
Nederland, als de Minister in ernst den
wenk ter harte neemt, die hem gegeven
is, en dien opvat in den zin, waarin
die bedoeld werd„om zich te onthou
den van ingrijpende hervormingen."
Neen, wie het wel meent met het
Moederland en de koloniën, zeggega
voort op den eenmaal ingeslagen weg."
toch ietwat gedwongen.
„Hoe schoon schitteren van avond de ster
ren 1" zeide Geertrui na een poos, terwijl
zij naar het venster wees."
„Ja, het is een schoone avond," antwoordde
de vicaris. „Toen ik bierheen kwam, bleef
ik eenige malen staan en verheugde m(j
over den glaiis van bet firmament.
„Ik zon wel een wandeling door den tnin
willen maken," reide Geertrui. „Gaat gjj
mede, lieve Mrs. Blackburne."
„Mjj is het te koud," antwoordde de oude
dame, „maar wellicht beeft de vicaris lust."
„Zeer gaarne," zeide hij dadelijk.
Geertrui stond op en bnlde zich in een
indische shawl; de vicaris ging mede.
„Het was een zeer gelukkige gedachte
van u, Geertrui," zeide hg, „om in den tuin
te willen gaan wandelen, want ik wilde
gaarne een vertrouwelijk woord met n spreken
en ik wist niet, boe ik bet moest aanleggen,
om u alleen te spreken te krijgen, ik wilde
u om raad vragen."
„Mij om raad vragen? Kan ik u raad geven?
Dat zou mij zeer aanmatigend toeschijnen."
„Wanneer ik er u om smeek, wanneer
ik op uwe fijngevoelige natuur bouw
„Maar werkelijk, mijnheer de vicaris, zie
slechts naar die prachtige sterren, hoe zjj
flonkeren.
„Zeer prachtig en geen wonder dns, dat
sommige volken, hun God in de sterren
zoeken. Wellicht zal ik spoedig andere
sterren zien, onder een andere hemelstreek
en dat wss het, waarover ik met n wenschte
te spreken."
Geertruida werd plotseling zeer bleek.
Wat zeide de vicaris? Een andere hemel
streek Andere sterren wilde bij zien
„In mijn jeugd ben ik in indië geweest,"
vertelde hg, zonder haar sehrik te bemerken.
„Mijn vader was overste in het leger en
commandeerde een regiment. Ik ben van
mijn achtsten tot mijn zestiende jaar in
Indië geweest en heb vele der indische
talen geleerd.
Deze kennis ia zeker de oorzaak, welke mij
maar weer naar Indië brengen zal, zoo ik
van het aanbod gebruik maak. Men vraagt
mij, of ik een gemeente in Madras over
nemen wiL Na drijft mij een stem in mijn
binnenste er toe, om hel aan te nemen. Mijn
werkkring zal daar grooter zjjn, dan hij
hier is. Maar ik heb toch ook bedenkingen,
Ik zal mij verblijden, als gij nwe gedachten
daaromtrent wilt zeggen, juffrouw Geertrui."
„Daarop kan ik slechts één antwoord
geven," antwoordde tg, al hare krachten te
zamen rapend. „Gij zgt een man, wiens
streven niet is„ zooals dat van andere
mannen, gericht op geld en aanzien, maar
naar een grootscher dool. Wanneer die in
nerlijke stom n toeroept, zoo volg dan
diens raad.'
„O juffrouw Geertrui, ik wist dat gij zoo
spreken zondt 1" riop hij opgewekt.
„Ja," zeide zij, terwijl hare mondhoeken
zich smartelijk te zamen trokken, „wanneer
wij iemand om raad vragen, willen wij zeer
gaarne de vervulling van onze wenscben
hooren."
Zg waren de tuindeur genaderd, en Geer
truida lennde daartegen, terwijl zij naar den
hemel staarde. Wat moest tg denken Zg
bad tot denken geen kracht meer.
„Slechts één bedenking heb ik," ging hg
voort, „en om dit weg ta ruimen, moet gg
mg helpen, lieve Geertrui. Ik geloof, dat
ik het niet over mgne lippen kau brengen,
zoo gij mij niet aanziet."
Zg voelde, toen hg dit zeide, zgn hand
op haren schonder en wendde bem werklui-
gel jk het hoofd toe.
„Geertrui," zeide hg, „ik ben niet galant
en vrees, dat het duitsche meisje den styvec
engolschmanzal uitlachen.
Zg schudde het hoofd.
„Ik kan slechts eenvoudig spreken,"
zeide hg. „Herinnert gg u nog, wat ik een
maal in Monaco tot u zeide, toen ik mq
door myn gevoel medeslepen liet Ik zeide,
dat ik wenschte, dat ik een vrouw kon
vinden, die u geleek."
Of zq het zich herinnerde I Iu hare aderen
stroomde bet bloed sneller, zg zag voor
zich neder.
„Geertrui,zeide hg op zgn weeksten toon,
„dierbaarste Geertrui, liefste vriendio, uwe
zoete blauwe oogen en zachte stem, zgn de
▼errnkkelgkste die ik ken. Ik bemin u,
Geertruida, en darf het n na zeggen."
„Abl" riep zg onwillekeurig en hief het
hoo'd op en zag hem vol verrokking aan.
Hg vatte bare beide banden en sprak
verder „Gg hebt nw rijkdom weggeschon
ken, en dat geeft mg moed, te vragen,
Geertrui, of gg mgn vrouw en steun worden
wilt, of gg mg naar Indië vergezellen wilt.
Antwoord niet te spoedig, lieve Geertrui!
Ik zie, dat gij ja zeggen wilt, maar bedenk
u, het is Indië. Het is een groote reis en
Indië ligt ver van nvr vaderland. En
daarom zal ik u zeggendat gg macht
genoeg over mg hebt, dat ik voor dit aan
bod bedank. M jn wenseh is, dat ik daar
heen ga, maar het zal aan n liggen, of wg
heengaan of hier blijven. Wanneer gg uw
lot aan het nitjne wilt verbinden, als gg mgn
lief, trouw vrouwtje zgn wilt, zal ik overal
gelukkig zgn.*