Zondag 9 December 1894.
38ste Jaargang JTo. 2941
Bij dit nummer behoort
een Bijvoegsel.
Gemeente S c h a g e n.
Bekendmakingen.
MABKTPOUTIE.
1.
Binnenlandseli Nieuws.
a. dat van het Landbouw-Comité
op het door de Afd. tot haar gerichte
adres in zake de verplichte „Paarden-
keuringen", was geantwoord, dat naar
hare meening die keuringen wel niet
door de Reg. zouden worden voortgezet.
b. dat van de Vereen, van Burge
meesters in onze Prov., ter zake van
dezelfde kwestie was bericht ontvangen,
dat deze vereeniging zich daarvoor niet
kon interrosseeren.
a. „Voorstel van het Hoofdbestuur
om opheffing van- of wijziging in de be
palingen, betreffende de keuring van
paarden voor aanvulling der remonte, in
tijden van oorlog te vragen;" nadat
door de heeren Bultman en Foreeet in
korte trekken het ondoelmatige en be
spottelijke dier keuringen, was aangetoond,
besloten dat de afgevaardigde ter alge
meene vergadering zooveel mogelijk zal
ijveren voorde opheffing;
b. dat de afgev. stemmen zal voor het
„Voorstel, om een fokkerstamboek uit
te geven en voor kostenden prijs voor
de Afdeelingen verkrjjgbaar te stellen."
van een paardenmarkt
n Wiens-,
Alurleitie- LuilnikliL
en
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag-
Zaterdagavond, Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever J. WINKEL,
fturcau: M'HAtwKIK, Laan, 19 4.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van l tot 5 regels f 0.25iedere regel meer 5ct
Groote ietters worden naar plaatsruimte berekend.
BURGEMEESTER en WETHOU
DERS van Schagen
Overwegende de weaechelijkheid om de
ter markt aangevoerde boter in eeD
rookvrij lokaal ten verkoop uit testalleu;
Gelet op art. 109 der Algemeene Poli-
tie-verorde;.ing voor die gemeente;
Brengen ter algemeene keunis dat het
van af 1 Januari des volgenden jaars tij
dens het houden der wekelijksche Boter
markt verboden zal zijn, in het daarvoor-
bestemde Bemslokaal der Landbouw-So-
cieteit #Cérès', te rocken.
Overtreding van dit verbod is strafbaar
met eeue geldboete van ten hoogste f 10.
Schagen, 30 November 1894.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
S. BERMAN.
de Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders van Scha
gen brengen ter kennis van gegadigden,
dat op Donderdag 20 December a s. des
morgens ten 10 ure, teH Raadhuize aldaar
de verpachtingen zullen plaats hebben van
le. de opbrengst der Marlitgel-
den en die van de belasting- op
de schapenhokken gedurende
het jaar 1895.
2e. het grasgewas langs de wegen in
de kom dei gemeente: aan het Noord met
inbegrip van het Rapenpad, de Loet, de
Laan tot aan den spooroverweg; de Hoep
en langs den Stationsweg vanaf de Hoep
tot aan de Laan. Deze verpachtingen ge
schieden voor den tijd van drie jaren.
De voorwaarden liggen ter inzage ter
gemeentesecretarie.
Schagen, den 7 December 1894.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
8. BERMAN.
De Secretaris,
DENIJS.
Het antwoord van den Minister van
Waterstaat op het Yoorloopig Verslag
over zijne begrooting, bevat onder vele
mededeelingen over bijzondere punten,
enkele opmerkingen, die 'sMinisters stand
punt doen kennen tegenover zoodanige
werken van openbaar nut, waarvan be
vordering der algemeene welvaart het
doel is.
Wordt bij den Minister aangedrongen
op bevordering van den aanleg van lo
cale verkeerswegen te land en te water,
dan geeft hij goede voornemens daarom
trent te kennen, „ofschoon daarbij uit
den aard der zaak ook rekening houden
de met het belang van s lands finan
ciën".
Waar sprake is van het ondersteunen
en de verbetering van waterwegen en
waterafvoer, daar zegt de Minister, dat
dit belang niet wordt uit het oog ver
loren, maar stelt hij daarbij als beginsel
op den voorgrond, „dat de belangheb
benden zelve de hand aan het werk slaan
en het Rijk slechts steunend optreedt."
En wanneer hem algemeene regelt n
voor het subsidieeren van stoomtram
wegen gevraagd worden, dan luidt zijn
antwoord, dat hij die niet noodig acht,
omdat ook zonder wettelijke regelen net
«gevaar voor een wedloop tusscheD de
verschillende deelen des lands, waar
voor in de afdeelingen vrees aan den
dag gelegd werd, voorkomen kan wor
den."
cieel belang des land zijn, en dat men weging hiervan moet, naar het oordeel
dwaas doet, uit zuinigheid uitgaven ach- der Regeering, tot omzichtigheid nopen
terwege te laten, die rechtstreeks de in- en albcht tot de overtuiging leiden, dat
komsten der burgers en als gevolg daar- de concrete vraag, of tot de uitvoering
van de inkomsten des Rijks verhoo- van Staatswege zal moeien worden be-
gen.
sloten, slechts in tijden van financiëelen
Dat de belanghebbenden voorop moeten voorspoed, eene bevestigende beantwoor-
gaan, en de Regeering slechts in de ding zou kunnen vinden.
Dat het belang van 's lands financiën
1b aanmerking genomen moet worden,
spreekt vanzelf en zou niet behoeven ge-
zegd te wordenhet heeft hier ec tri
zooals uit den verderen inhoud oer
memorie blijkt eene bepaalde betee-
kenis, en wel die, dat men niet te vee
voor dit doel moet uitgeven. Nu is onze
opvatting eene andere. Wij meenen, dat
werken, die ter bevordering der alge
meene welvaart strekken, ook in het finan-
tweede plaats moet optreden, is een uit
vloeisel van dezelfde opvatting, dat niet
's Rijks belang evenzeer wellicht meer
bij dergelijke zaken betrokken is dan dat
van anderen.
En met de gevraagde wettelijke rege
len is het al evenzoo. Wij althans die
niet wenschen om aanvragen tegen te
houden, maar om ze uit te lokken,
de Minister kan er niet anders inzien dan
een rem om te voorkomen, dat er te veel
gedaan worde op dit gebied.
Zaken van dezen aard moet men naar
een anderen maatstaf beoordeelen dan
andere, die hoewel ook Yan openbaar nut
zijnde, niet rechtstreeks liet verkeer, het
vertier en daardoor de algemeene welvaart
bevorderen.
Moet men bij de laatste vragen, of de
voorhanden middelen de uitvoering toe
laten, bij de eerste moet men nagaan,
of de te verwachten voordeelen tegen
de te maken kosten opwegen. En is dit
het geval, dan heeft men met den finan-
cieelen toestand niet verder rekening te
houden, dan in hoever het mogelijk is,
op voordeelige voorwaarden eene leening
te sluiten.
Wegen de te verwachten voordeelen
niet tegen de kosten op, dan moet men
de werken niet maken, al baadde men
zich in het goud.
Om dezelfde reden is het verkeerd te
verlangen, dat de belanghebbenden voor
op gaan. Juist omdat het algemeen be
lang, juist omdat de algemeene welvaart,
juist omdat alzoo ook het Rijksbelang,
en ten slotte ook de Rijksinkomsten bij
al die ondernemingen betrokken zijn, is
het aanbevelenswaardig, dat de stuw
kracht uitga van het Rijk, van 's lands
Regeering, die met haar breedere inzich
ten, haar krachtiger middelen, en haar
machtiger invloed, er veeleer in slagen
zal de verschillende belanghebbenden tot
samenwerking te bewegen, dan dat dezen
onderling tot overeenstemming komen
over de voorwaarden, waaronder zjj zul
len samenwerken en over de wijze waar
op 's Rijks steun moet worden ge
vraagd.
Men kan als zeker stellen, dat eene Re
geering, die bij dergelijke zaken zich
houden wil aan de leuze van veel belo
ven en weinig geven, geen beter weg
kan inslaan, dan deze van onder betuiging
van ingenomenheid haar optreden afhan
kelijk te stellen van dat van belangheb
benden. Dit te meer omdat de meestbe-
langhebbenden juist degenen zijn, die in
ongunstige verhoudingen leven en daar
door niet alleen weinig vermogen, maar
ook veelal de zedelijke kracht missen om
eene zaak tot stand te breDgen, die be
gint met dadelijk opofferingen te vragen
en eerst in de toekomst vruchten doet
hopen.
Het wil ons echter voorkomen, dat
breede inzichten dezenMinister geheel ont
breken. Dat blijkt uit niets zoozeer als
zijne mededeeliugen omtrent de droog
making der Zuiderzee. Wij laten die in
haar geheel volgen
„Van den uitslag van het met bui
tengewone zorg en nauwgezetheid uitge
voerd onderzoek der Staats-commissie,
in zake eene afsluiting en droogmaking
der Zuiderzee, nedergelegd in haar rap
port van 14 April 1.1., is door de Regee
ring met groote belangstelling kennis
genomen.
Ofschoon de meerderheid der com
missie als haar oordeel uitspreekt, dat
zoodanig afsluiting en gedeeltelijke droog
making in 's Lands belang door den
Staat zou zijn te ondernemen, zoo blijft
toch aan de uitvoering van zoodanig
werk, .zoowel uit een financieel, als uit
een oeconomisch oogpunt menig risico
verbonden en zouden daardoor in de
eerste plaats 's Lands financiën geduren
de een langdurig tijdperk in zoodanige
mate worden vastgelegd, dat gedurende
„Hieruit volgt, dat eene beslissing
binnen een bepaald tijdstip niet kan wor
den toegezegd.
„Welke houding de Regeering inmid
dels heeft aan te nemen, ten aanzien
van aanvragen tot het inpolderen van
een deel der Zuiderzee, zal voor elke
aanvraag in het bijzonder in overweging
zijn te nemen."
Deze beschouwing zou tot vele vragen
aanleiding kunnen geven, bijv. deze
wat beschouwt de Minister als 'een tijd
van financieelen voorspoed Als het geld
duur is en de loonen hoog zijn Wij
zouden meeDen, dat voor een werk als
dit, de tijdsomstandigheden financieel
gunstiger zijn, wanneer het geld goedkoop
en in overvloed te krijgen is, en er ge
noegzame werkkrachten te krijgen zijn,
zonder de loonen op te drijven, ja, dat
in zulke tijden zoodanig werk aanbeve
ling kan verdienen, om voor overvloedig
kapitaal en overtollige arbeidskracht eene
nuttige bestemming te vinden.
Maar wij laten dat rusten, evenals de
vraag, of de droogmaking zelve al dan
niet behoort ondernomen te worden, eene
vraag, welker behandeling ons bestek
verre zou te buiten gaan. Maar wij
meenen, dat eene Regeering, die te be
schikken heeft over de hoogst belang
rijke uitkomsten van de Zuiderzee-ver-
eeniging en het naar aanleiding daarvan,
volgens haar eigen verklaring, „met
buitengewone zorg en nauwgezetheid
uitgevoerde onderzoek der Staatscommis
sie", voor zichzelvetot een bepaald oor
deel doen of niet doen moet we
ten te komen, en dan ook den moed
hebben moet om ja of neen te zeggen.
Dat de Minister aarzelt een bepaald
antwoord te geven, ligt aan het vele
geld, dat het werk kosten zal. En nu
mag dat vele geld, voor iemand, die
wat durft, in het geheel geen gewicht
in de schaal leggen. Als het werk de
kosten niet waard is, dan kost het te
veelhoe weinig het ook kosten moge
en als het de kosten wel waard is, als
het een productief werk is, is dan Neer-
lands financieels kracht niet groot genoeg
om zulk eene daad te ondernemen
Nu zou men met de aan schroom
vallige naturen eigene bewering kunnen
komen nu ja, maar er is ook geen haast
bij en er zijn zulke groote belangen bij
betrokken en als men het doet, dan
waagt men zooveel geld, en als men
het niet doet, dan gaan alle voordeelen,
die men er zich van voorspiegelt, te
loor. Laat men er nog eens over den
ken
Maar eilieve, als men er nog eens over
denkt, heeft men dan nieuw licht te
wachten Heeft men ten slotte niet al
tijd de keuze te doen, om öf de te ver
wachten voordeelen te verliezen, d anwel
het vele geld te wagen En wordt die
keuze gemakkelijker, doordat men er lan
ger mee draalt?
En geen haast bij de zaak Er is groo
te haast bij; want hoe zal men anders
besluiten over aanvragen tot het inpolde
ren van een deel der Zuiderzee De Mi
nister wil elke aanvraag in iet bijzonder
in overweging nemen. Maar bij iedere
aanvraag in het bijzonder, staat het groo
te vraagstuk op den achtergrond. Wordt
het groote werk ondernomen, dan zou
het te dwaas zijn, eerst partiëele inpolde
ringen te doen verrichten. En men kan
toch ook niet elke beslissing uitstellen,
totdat ei eindelijk eens een doortastend
Minister komt, die de groote zaak tot
een decisie brengt P
Het is met oprecht leedwezen, dat wjj
deze dingen in het licht stellen. Er kan
van het departement van Waterstaat,
Handel en Nijverheid zooveel goeds uit
gaan ten nutte van land en volk, tot be
vordering van den bloei van alle takken
der volkswelvaart, maar daartoe behoort
bij het hoofd van dit departement een
krachtig initiatief, een kloeke moed, een
doortastend karakter en van dat al-
ÏÏeiTtijd voor uitgaven ten behoeve van an- les bespeuren wij bij dezen Minister niets,
dere noodige of nuttige werken ter verhoo-
ging van de productiviteit van den bodem,
uaifwelijks ruimte zou blijven. De
over-
Verslag der vergadering
der atdeeling Noord Holland''' van de
vereeniging „het Nederlandsch
PaArdenstamboek",gehouden te ALK
MAAR op Vrijdag 7 December 1894,
des middags te 12 ure, in het hotel „de
Toelaat."
Aanwezig waren 28 leden.
Nadat door den Voorz., den heer J. Bree-
baart Kide vergadering was geopend
en de notulen, door den Secretaris, den
heer W. leengs, waren gelezen en onder
dankbetuiging door de vergad. waren
goedgekeurd, werd medegedeeld:
C. dat door den heer v. Tuijl be
richt was gezonden, dat hij deze verg.
niet kon bijwonen.
d. dat door de gemeente Alkmaar
een schrijven was ingezonden in verband
tot punt 5 van den beschrijvingsbrief
voor deze vergadering.
Nu overgaande tot de behandeling der
punten van beschrijving voor de algein.
vergad. der Vereen., op a.s. Maandag te
Rotterdam te houden, werd ten opzichte
van punt 4 daarvan
Ook werd aan den afgevaardigde op
gedragen, zich te verzetten tegen het
voorstel der atdeeling „Zeeland" om
nogmaals bij de Hooge Regeering aan
te dringen op de invoering van ver
plichte hengstenkeuring van Rijkswege."
Vo'gde nu de bespreking der wensche-
lijkheid van de oprichting
in het Noorderdeel der Provincie vóór
de markt te Haarlem."
Door den Voorz. wordt nu gelezen etn
schrijven van de gemeente Akinaar, die
met betiekking tot de nieuwe markt aan
biedt, de Harddraverslaan daarvoor in te
richten.
Door het bestuur was de inleiding
dezer bespreking opgedragen aan het
bestuurslid, den heer Jb. Zijp Hz. die
het volgende onder de aandacht der leden
bracht
„In de laatst gehouden algemeene ver
gadering der Afd. N.-H. van het Ne-
derlandtch Baarden Stamboekgehouden
te Schagen, werd, zoo de aldaar aanwe
zige H.H. bekend is, het voorstel inge
leid om zoo mogelijk in het
Noordelijk deel van onze Provin
cie een paardenmarkt te vestigen. Dit
voorstel deed ik met te meer vertrou
wen, omdat onze geachte voorzitter de
heer Jn. B ree baart daarmee instemming
had betuigd. De H.H. weten en hebben
ook uit de notnlen gehoord, dat het
voorstel bij eenigen steun, bij anderen
bestrijding ondervond, maar toch in het
algemeen belangrijk genoeg werd geoor
deeld, om te worden aangehouden tot
eene volgende vergadering, alwaar het
alsdan, beter overwogen, wederom in
behandeling kon worden genomen. Tot
mij het verzoek gericht zijnde, deze
zaak nogmaals voor te dragen, wil ik
daaraan gaarne gevolg geven, omdat mij
ne beweegredenen te dien opzichte nog
geheel ongewijzigd zijn gebleven.
Reeds eenige jaren is onze Afdeeling van
de vereeniging „het Nederlandsch Paar-
den-Stamboek", gesteund door belang
rijke Provinciale en Rijkssubsidiën, werk
zaam, om door het bevorderen van een
rationeele paardenfokkerij, het paardenras
te verbeteren. Bevordering van het be
schikbaar stellen van goede dekheng
sten, het aanhouden van goede veulen-
merriën waren en blijven zeker de aan
gewezen middelen om de fokkerij
in een geweoschte richting te lei
den.
„Hoewel de groote invloed van deze
pogingenin den vooruitgang en uitbreiding
van de paardenfokkerij zeker is waar te
nemen, komt toch die invloed niet over
al genoeg onder 't bereik of onder de aan
dacht van de landbouwers in onze pro
vincie. In dit opzicht is zeker een groot
verschil in de verschillende Afdeelingen
van onze provincie waar te nemen.
„In het zuidelijk gedeelte van onze
Provincie was reeds voor de werkzaam
heid van onze vereeniging, de paarden
fokkerij in beter toestand, van meer
actueel belang voor den landbouwenden
stand, dan in het Midden en Noordelijk
gedeelte.
„Nu moge eene vergelijking van het
midden met het Zuidelijk gedeelte moeie-
lijk opgaan, te meer, daar eerstgenoemd
deel zich miuder voor de paardenfok
kerij eigent of liever den aard van de
landbouw minder de voorwaarden in zich
bevat, die eene belangrijke uitbreiding
van de paardenfokkerij kan doen ver
wachten, zoo is dit toch niet het geval
met het Noordelijk deel.
„Voor laatstgenoemd deel kan toch
zeker de paardenfokkerij een zeer be
langrijk deel uitmaken van de landbouw
nijverheid, indien de landbouwers nog
maar wat beter op do hoogte waren ge
komen van het feit, dat alleen eene
rationeele paardenfokkerij, het voort
brengen van goede paarden, zeer zeker
een loonend bedrijf kan zijn.
„Hoewel nu het uitloven van aanhou-
dingspremiën voor merriën en hengsten
zeker goede resultaten heeft gehad, zoo
schijnt toch de paardenfokkerij zich in
hst Noordelijk gedeelte niet zoo te ont
wikkelen als wel met 't oog op de aan
gewende middelen in dit gedeelte van
onze Provincie kon worden verwacht.
„Het is nu mijne overtuiging, dat bij
de goede werkzaamheid van onze Ai-
deeling, het zuidelijk deel eeu krachti-
gen steun heeft gevonden in den gere-
gelden handel en flink bezochte paarden
markten aldaar verkregen en dat daar
om het vestigen van een paardenmarkt,
het aanknoopen van connectiën met bin
nen- en buitenlandsche handelaars een
zeer goed werkend middel zal blijken om
ook de werkzaamheid van het Paarden
stamboek meer te brengen onder de
aandacht van de landbouwers.
„Bovendien ligt het, volgens mijne
bescheiden meening geheel op den weg
van onze Afdeeling om, alwaar zij de
paardenfokkerij tracht te verbeteren en
uit te breiden, gelijktijdig ook de bron
nen voor afzet tracht te vermeerde
ren.
„Met het toekennen van de Rijks- en
Provinciale subsidiën moge in hoofd
zaak hebben gegolden als reden het
paardenras te veredelen, de paardenfok
kerij op te heften uit haar achterlijken
staat, onmiddellijk daarnaast zal toch
wel hebben bestaan de bedoeling, om de
landbouwnijverheid in 't algemeen ten
goede te komen.
„Mocht dus de vergadering met mij
van oordeel zijn, dat er werkelijk goede
redenen bestaan, om door het oprichten
van een paardenmarkt in het Noordelijk
deel van onze Provincie
„le. de werkzaamheid van onze af
deeling in de hand te werken;
„2e. het voordeel van de toekenning
van aanhoudiugspremien meer algemeen
te doen worden;
„3e. zooveel mogelijk te doen zorgen
dat de landbouwers directe en tastbare
voordeelen genieten en hiermede in be
vestigenden zin het aan de orde gestel
de punt van den beschrijvingsbrief be
antwoordt, zal ik desverlangd gaarne mee-
deelen, hoe volgens mijn oordeel de
verder moet worden ter hand genomen.
„Om het voorstel niet te doen afstui
ten op concurrentiezucht, deel ik al
leen nog mede, dat het niet in mijne
bedoeling ligt, de voordeelen van de an
dere afdeelingen, verkregen door het
Nederlandtci Paardemtamboek ten gevol
ge van deze bijzondere werkzaamheid in
het A oordelij k deel te bekorten."
De heer J. Breebaart meent, dat de
afd. in deze niets anders kan doen dan
de wenschelijkheid betoogen en het ver
der aan de betrokken gemeente-besturen
over te moeten laten, op welke wijao