Kleine oorzata, jroote pilp. Gemengd Nieuws. Het Palmtakje. FRANgOIS COPPÉE. vNooitriep de oude Bourgeuil uit, terwijl hij zijnen stoel heftig terug stiet, opstond en de servet op de tafel wierp. NooitVersta je? Nooit!" een misdaad begaan in de uitoefening zijner functie. Met 253 tegen 225 stemmen werd dit voo stel aangenomen. Een vreemde toe stand werd daardoor geboren. De Ka mer verzette zich tegen een gewezen vonnis, en wierp zich zelve op als een tweede opperste Hof van Cassatie, zon der zich om de rechten van den Raad van State te bekommeren. Tegen eene dergelijke verwarring van machten had de minister-president ernstig gewaar schuwd, en toen toch daarop genoemd voorstel werd aangenomen, stelde het de porlefeuile ter beschikking van het Hoofd van Staat. Er zijn thans ook, die beweren, dat Casimier Perier beducht is voor de Ka mer-enquête naar deze spoorwegover eenkomsten en de gevolgen daarvan vreest voor het geheele Kabinet van 1884, dus ook voor zichzelf. Om de schandalen te vermijden, terwijl hij zelf president is, trekt hij zich terug. Natuurlijk trekt het aftreden van pre sident Perier ook in het buitenland de aandacht en wel in de eerste plaats in Duitschland. Over het algemeen wordt daar de Crisis in Frankrijk vrij kalm opgevat. Wel beschouwen de hoofdorganen den toe stand als zeer ernstig en schrijft zelfs het Berliner Tagelblatt dat Frankrijk op den drempel eener socialistisch- radicale revolutie staat en dat slechts een krach tige persoonlijkheid behoeft op te treden om de dictatuur te verwerven, maar toch beschouwt men in parlementaire kringen den toestand vrij kalm. ,'t Bloed kalm en het kruit droog houden", zou men het extract kunnen noemen uit de verschillende lezingen der Duitsche organen Volgens de algemeene opine zal de strijd over den presidentszetel loopea tus- schen Brisson, en Waldeck Rousseau. Voor den laatste is het echter jammer, dat hij indertijd de advocaat der groote maatschappijen was. Evenwel Franklijk blijft het land van verrassingen en zoo kan bij tweede keu ze, wanneer de verschillende groepen tot geene overeenstemming kunnen ge raken, eene tot dus verre vrij onbekende grootheid, tot de hoogste waardigheid worden verheven, 't Zou niet de eerste verassing zijn die Frankrijk op dit ge bied heeft bereid. Verrassingen schijnen trouwens op dit oogenblik in de politieke atmosfeer te hangen. Zoo bericht de telegraaf ons heden dat de Duitsche Rijksdag het voorstel van de Centrum partij, waarbij de Jezuïten weder toegang tot het Rijk verkrijgen, bij tweede lezing aannam. In hoeverre deze toenadering in ver band staat met de wet op de omwente- lings-partijen en die waarbij zeven üieuwe oorlogschepen worden aangevraagd, zal de toekomst uitwijzen. door Eu terwijl de oude metselaarsbaas toornig eu met groote schreden als een beer in de kooi op- en neerging en zijne zware laar zen liet kaarsen, zat moeder Bourgeuil, de oogeu vol tranen, over haar bord gebogen en opende werktuiglijk de eene amandel na de andere. Sedert twee weken was reeds dikwijls dezelfde twist tusschen de beide oude echte lieden uitgebroken en telkens aa» bet einde mond verschijnt een verachtelijk lachje „Niet allen zijn wij van bet soort der Julia's. Niet waar mijn waarde, dat hebt gij ondervonden En daarmede is hij vergeten, verdwenen voor hen allen, weg gevaagd van den aardbodem, verdwenen als een waterdroppel, beschenen door de heete zon, Deze gedachien wonden hom geweldig op, Neen Dat mocht, dat zon niet gebeuren. Het was onverdragolijk 1 Zij zonden aan hem herinnerd worden, zij zonden weten dat hij nog op aardo was. Hij wilde Diet vergeten, niet tot de dooden ge rekend worden. Zijn eerzncht ontwaakte weder even krach tig als voorbeen. Ditmaal zon hij het niet trachten te beteugelen, hij zon het zijn vrijen loop laten, ja nog aanzetten. Qooger moest en zon hij, hooger, altijd hooger I Met in spanning van al zijn krachten, En langza merhand begon zijn geest weder te werken. Nieuwe gedachten, grootsche denkbeelden ontwaakten in zijn biunenste, zijn ijver werd onvermoeid opgezweept door zijn eerzncht. Hij had geen tijd voor iets anders, hij wilde voorwaarts ten koste van alles,Bij dorstte uaar een verhevendoel, hij wilde toonen wat hij ver- moeh Wat bij verlangde in de diepte van zijn ziel, was genoegdoening voor hetgeen men hem had aangedaan. Men had hem hoog moedig afgewezen, hij zou tooueu dat men hem begeeren moest. Wordt vervolgd- van den maaltijd, bij het dessert. Voor twee jaren hadden zij namelijk gebroken met hunnen zoon, omdat hij zonder hunne toestemming een meisje getronwd had, dat hij God weet waar, in kleine volkskringen in elk geval, uitgezocht h»d, juist toen hij voor zijn tweede juridisch examen stond. En wat hadden zij hem liefgehad en ver troeteld vau kinds af, hunnen Edmrd, hnn eenig kind, dat hun eerst nt een tienjsri- gen echt geboren werd, toen zij het tenauwer- nood nog durfden hopen. In de eerste vreugde had Bonrgeuil, de voormalige metselaarsgezel destijds echter reeds aan nemer in 't klein tot zijne vrouw ge zegd „Je weet, Clémentine, dat die Hauss- mann bezig is, in Parijs schoon maak te houden. Het bouwvak is uitstekend en als dat zoo voortgaat, zal ik in twaalf tot vijf tien jaren mijne schaapjes op het droge gebracht hebben. Ik hoop dus zeer, dat deze kleine staatsburger niet op de steigers behoeft te klauteren zooals zijn vader. Wij zullen een mijnheer van hem maken, niet waar vrouwlief?* En de zaak was geheel naar wensch ge gaan. Eduard werd een uitblinkend leerling van het gymnasiam „Louis-le-Grand" en Bourgeuil, die als boer van Limonsin naar Parijs gekomen was met een reservepaar schoenen en twee stukken van honderd sous, in een tip van zijnen zakdoek ge knoopt, smaakte de trolsche voldoening, te zien, hoe zijn zoon door den minister bij de groote prijsuitdeeling als beste leerling gefeliciteerd werd. Een veelbeloovend jongeliDg, nietwaar 1 Spelend zon hij ziju docroraal txamen afleg gen en promoveeren en dan zoude elke loopbaan voor hem openstaan. „En daarbij laten wij dat gelukskind eene jaarlijksche rente van 25000 francs na." Zoo -sprak do oude Bourgeuil, terwijl hij zijue vrouw lachend op den schouder klopte. „En voor den drommel, wij zullen spoedig aan eene vrouw voor hem mocteu denken, een liet meisje, welopgevoed, even als hij, en die ons eer aandoet." Acb, de schooue plannen, waar waren zij geblevenZij waren zwak genoeg geweest, voor hunnen Eduard in de stad kamers te huren en hij had J.t meisje gevondea. En zijne studiën waren blijven liggen, üp vijfentwintigjarigen leeftijd had hij nog niet eens ziju doctoraal gedaan. De goede ouden waren zeer treurig en b.tter teleur gesteld, maat zij vertwijfelden niet. Zij dachten „De jeugd wil uitwoeden." Op zekeren dag evenwel had de domkop de vermetelheid, hun te verklareo, dat hij zijne geliefde aanbad en dat hij haar trou wen wilde. Ja, het was werkelijk een won der, dat de oude Bourgeuil toen niet door eene beroerte getroffen werd. Hij had zijnen zoon weggejaagd en hem elke ondersteuning onthouden. „Als je dat creatuur mijnen naam geeft/' had hij rood van woede uitgeroepen, „behoef je, voor onzen dood, geen cent meer van ons te verwachten. Maar de onverbeterlijke zoon haa' de schande tot het uiterste gedreven en alle betrekkingen met hem afgebroken. En nu was hij met zijne pop getrouwd en leefde als een arme stakkerd van een jam merlijk klerkensalaris. Wel had het oude echtpaar in de twee jaren, dat het den zoon niet gezien had, bitter geledenmaar in den laatsten tijd was de toestand nog erger gewordeD. Dat was de schuld van mama. Zij was echter ook te ongelukkig zij was het eerste week geworden. En nu was zij zelfs zeel geneigd te vergeven. Kortom, zij waagde het, haar man daarvan te spreken. Doch deze kreeg eenen aanval van woede, riep een „nooit" uit, zoo dat de venster ruiten ervan trilden en verbood de arme vrouw, er ooit weer een woord over te spreken. Het was haar onmogelijk, te gehoorza men, en telkens weer beproefde zij voor den schuldige te sprekendoch telkens ontstak de oude in woede en verschrikke lijke tooneelen waren het gevolg. Zoo werd het huis een hel. En de beide oude lisden, die meer dan dertig jaien in trouwe liefde naast elkander geleefd en gewerkt hadden, werden bijna vijanden en stonden op voet van oorlog met elkander. Eiken dag na het avondeten werden de vijandelijkheden vernieuwd. Het einde waren altijd hirt- krenkende woorden. „Ja, ik wil het je zeggen, Bourgeuil je hebt geen hart 1* „En jij, vrouw, laat ik het je eens voor altijd zeggen, je bent wankelmoedig en karakterloos 1" Daarop ging de oude me'selaarsbaas heen, terwijl hij de deur achter zich dicht wierp. Dan bleet het moedertje alleen en weende in stilteover haar breiwerk gebogen. Moederziel alleen bij hare lamp in hare goede kamer, waarin zij evenwel hare oude gewoonten en hare wiilinnen morgenmut sen niet aflegde. En Bourgeuil, die zich te huis verveelde, ging in een naburig caté, om met eenige andere stamgasten, die reeds op hem wachtten, een partij piket te spe len. Daar trok hij te velde tegen hel zeden bederf der hedendaagsche wereld, waarin de vaderlijke autoriteit door de kinderen geminacht wordt en waarin men dagelijks meer de achtiug voor de familie verliest. Hij van zijn kant evenwel wilde een goed voorbeeld gevenhij sou onverbiddelijk zijn tegen zijnen zoon. En dat was zijn stokpaardje zoo dat zijne medespelers, niettegenstaande het respect, dat hua zijn rijkdom inboezemde, hem achter zijnen rag soms een vervelenden kerel en onden klet ser noemden. Maar als hij erbij was, be klaagden zij hem en roemden zijn vastheid van karakter. Daar was vooral een, een ambtenaar van de belastingen, wiens pijp zoo afschuwelijk rook; deze had op al de banvloeken, die onze stijfkop zijnen zoon naar het hoofd slingerde, slechts een onver anderlijk antwoord: „Bravo 1 Bonrgeuil, gij zijt een oude Romein 1' De oude Bonrgenil, die nit Haute ienne kwam, had wel is waar zeer verwarde be grippen der oudheidniettemin kende hij, zij het ook oppervlakkig, de geschiedenis van den ouden Brntus, en de gedachte, dat hij een van hetzelfde slag was, streelde hem zeer. Doch toen hij het café verlaten had en op straat was, in den nacht zeide hij heel zacht tot zich zeiven, dat deze Brntus toch zeer hardvochtig moest zijn geweest en dat het verschrikkelijk was, zijn eigen zoon ter dood te veroor- deelen. Intnsschen is Palmzondag in het land gekomen, een vroolijke Zondag met kouden wiod en helderen zonneschijn. Iedereen denkt aan het oude spreekwoord: „Kleed je in April niet koel 1" Maar Parijs heeft niettemin een feestelijk aanzien. De vrouwen, zich ietwat schamende over haar min of meer verschoten wintercostuum, komen uit de kerk met palmtakjes, die uit hare moffen uitkijken. En iedereen draagt vandaag zulk een takje, zelfs de omnibuspaarden hebben er een in den riem achter het oor zitten. De oude Bourgeuil, die laat in des nacht uit ziju café naar huis keerde, is laat opgestaan. Hij is slecht geluimd gis teravond heeft zijne vrouw bij het dessert nog eenmaal getracht, hem te vermurven. Zij had inlichtingeu aangaande Eduard ingewonnen. Zij had vernomen, dat de vrouw van hunnen zoon ja, het was nu toch een maal hunne schoondochterdaar viel niets aan te veranderen niet zulk eene straatdeeme was als zij eerst gemeend had den. Een arm meisje, zekerzij was corset- naaister geweest. Maar wat waren zij, de ouden, dan zelf? Vooruitgekomen hand werkslieden I En toen hij kennis maakte met zijne Angelina een leelijke naam, zoo men wilmaar dat was niet hare schuld toen was zij van onbesproken gedrag. In elk geval kon men, zoo lang zij met hunnen zoon leefde, ja en ook voor dat zij met elkander trouwden, niets op de kleine zeggen, ook niet zoo veel hoor je Bourgeuil En of hij niet einde lijk wat toegevendheid had voor zijnen zoon „Want zieBourgeuil, zij leven in ellende, ja, ja, in ellende 1 Raad eens, wat onze Eduard bij de verzekering maatschappij waar hij een betrekking gevonden heelt, verdient 1 Honderd francs per maand, zooveel als jij als zakgeld voor sigaren en in het caté uit geeft. Dat breekt iemand het hart Ik verlang niet, dat je hen zien zult. Maar om het leven hun wat gemakkelij ker te maken, moet je hen toch een wei nig helpen, dat zou niet meer dan recht zijn." Eu toen haar echtgenoot niet antwoor- de en nadenkend het likeurglaasje, dat hij juist geledigd had, tusschen zijn vingers heen en weer draaide, was moeder Bour geuil opgestaan, om de tafel gegaan en had de hand op den schouder van het peinzenden familiehoofd gelegd. Vergcefsche moeite 1 Papa Bourgeuil herinnerde zich eensklaps, dat hij een Romein was en stootte wilde verwenschin- gcc uit en brulde zijn oud „Nooit 1" Maar van morgen is hij merkwaardig treurig en ontstemd. Bij het scheeren heeft hij zich twee maal gesneden. Maar neen voor den drommel, hij zal toch niet zoo onnoozel zijn, voor zijn lief zoontje nog geld te sparen. Zoude de oude Brutus dat in zijne plaats gedaan hebben En toch had hij gisteravond op het punt gestaan, week te worden. Dat komt ervan, als men naar de vrouwen luistert. Die hebben geen vonkje energie Zoo in zijne voornemens gesterkt, doet de oude Bourgeuil een wit voorhemd voor en trekt ziju lichtgrijs Zondagspak aan. Want als man van traditie heeft hij zijn handwerkscostnum, de witte jas, waarop men de kalkvlekken niet ziet, in eere ge houden, ofschoon hij sedert twee jaren niet meer gemetseld heeft. Hij gaat naar het salondit salon waarop hij eens zoo trotsch was, toen hij zich voor elk stuk daarin interesseerde. Hij aanschouwde de pendule een goud- gebronsde Galilei wijst met den vinger naar een marmeren kogel, die de cijfer plaat voorstelt, alsof hij wilde zeggen, dat hij zich toch beweegt. Het is elf uur bij de gedachte, dat hij eerst om twaalf uur zijn ontbijt zal krijgen, wordt Bour- genil ougeduldig. Nu komt moeder Bourgeuil uit de kerk met een bundel pdmtakjes, die zij op de tafel legt en eensklaps vervullen zij de kamer met hunnen sterken, frisschen reuk. Hij is geen dichter en ook niet zeer fijngevoelig van naluur, de oude Bonr genil. En toch heeft hij aandoeningen, zoo- als wij allen, en zij roepen bij hem als bij ons herinneringen wakker. Terwijl moe der Bonrgenil kleine takjes van den bundel pinkt, om de woning daarmede te versie ren, brengt hun doordringende geur het hart van haren man in eene wonderbare stjmmiDg. Hij herinnert zich eenen Palmzondag ach 1 Het is lang geleden 1 Hij was nog gezel en zijne vrouw giug als naaister uit. Zij waren midden in hunne wittebroods weken, want zij waren kort voor den vas tentijd getronwd. Evenals nu had zij toen bij den terngkeer uit de kerk eenige palm takjes meegebracht naar heur armoedig ka mertje en ze boven hnn ledikant opgehan gen. Wat was zij mooi, en wat hield hij veel van haar. En in gedachten passeeren de lange jaren van hun gemeenschappelijk leven de revue, waarin zij altijd zoo vlij tig, zoo spaarzaam en zoo trouw geweest was. En hij is in staat, deze zijne goede vrouw om hunnen slechten zoon te kwel len. En is hij dan werkelijk zoo slecht Zeker, men moet vader en moeder eeren en hun gehoorzaam zijn. Maar jengd en liefde kannen voor menige fout als ver ontschuldiging dienen. Op dit oogenblik neemt de oude vrouw, die hij met bewogen blik volgt., een palm takje, nadert den wand, heft den arm op en bevestigt het takje boven het portret van Eduard, als gymnasiast,nit den tijd, toen hij alle prijzen behaalde en zij zoo trotsch op hem waren. Waarachtig, de oude metselaar weet niet meer, waar hij is. Het duizelt hem. De geur der palmtakken bedwelmt hem, met een goeden roes van edelmoedigheid en barmhartigheid. Hij gaat naar zijne^vrouw vat heur handen, en eenen blik op het portret werpende prevelt hij met zijne grove plotseling eenigzins heesche stem „Zeg, Clémence, wat dunkt je, als wij hem vergiffenis schonken „Ach Be vreugdekreet komt uit het hart der moeder. En haar man noemt haar Clémence, als in den eersten lijd vau hun huwelijk. Het is meer dan vijftien jaren geleden, dat hij haar zoo genoemd heeft zij gevoelt, dat hij haar nog altijd liefheeft, haar man, haar goede oude kameraad Zij valt hem om den hals en kust hem als een verliefd meis je dan neemt zij zijn hoofd tusschen hare handen en fluistert hem iets in 't oor. Zij heeft het niet kunnen uithouden! Verleden Zondag heeft zij haren zoon bezocht. Het speet hem zoo, hen gekrenkt te hebben! En als hij niet reeds gekomen is om huu duizendmaal vergiffenis te vragen, dan was het, omdat hij niet durfde. „En", voegt zij er met weeke, vleiende stem bij, „Ik heb zijne vrouw gezien. Men kan niet boos op haar zijn, ik verzeker u zij is mooi en gracieus als eene roos. Zij aanbidt onzen Eduard, dat ziet men on middellijk En zij houdt haar armoedig huishoudentje in orde Haar afkomst? Ja, dat weet ik, maar zij heeft Eduard zoo lief 1 „En dan ik zal u alles zeggen, wij zullen weldra giootouders zijn.* Nu wordt het den ouden Bourgeuil zwaar om het harthet is om te stikken. Hij legt zijne groote, bevende vingers op den mond van zijn vrouw en hakkelt „Genoeg moeder; laat vier couverts op zetten laat een rijtuig halen Halt, laten wij een palmtakje meenemen als tee- ken vau vrede. Wij gaan ze halen voor het ontbijt En terwijl de oude vrouw, als verdoofd door haar geluk, haren echtgenoot snikkend en half in onmacht om den hals valt, be gint de oude Bourgeuil le schreien van vreugde. Een minnend paar te Ber- lijn heeft dezer dagen zijn vijf-en-twintig jarige verloving en tegelijk zijn bruiloft gevierd. Het huwelijk van de trouwe ge lieven is zoo lang uitgesteld terwille van een langlevende tante, die sterk tegen deze echtverbintenis was en wier groote erfenis zij niet wilden missen. Het aantal ongelukken met vuurwapens, toch al legio, is weder met een vermeerderd. De vier-en-twintig- jarige dochter van een hoofdofficier te Augsburg vond dezer dagen, op allertreu rigste wijze, door een revolverkogel den dood. De jonge dame was met haar moe der, en haar broeder, een luitenant, in de huiskamer en had juist een bal-japon aan gepast. Na het ontbijt lachte en schertste het meisje onophoudelijk met haar broe der. Op zeker oogenblik zag zij een revol ver liggen, die de luitenant in de kamer had laten brengen, om er de lading uitte nemen, ten einde het wapen te laten re- pareeren. Lachend nam het meisje de re volver, hield die tegen haar voorhoofd en riep„Hoe spriugt men daarmede om Zéé, is 't niet De luitenant, die aan 't raam stond, terwijl zijn zaster zich aan het andere einde der kamer bevond, riep, terwijl hij ontsteld opsprong„Wees om Godswil voorzichtig, het wapen is gela den 1' Op hetzelfde oogonbliz viel een schot en het arme meisje viel dood neder de kogel was in het hoofd doorgedrongen. T eCelenza in de provincie de Foggia (Italië) heeft een hevige sneeuw storm gewoed, waardoor vier huizen zijn ingestort. Zestien menschen werden onder de puinhoopen bedolven, van welke acht het leven verloren Als generaal was ik jaren geleden in een stad van Oppera-Italië (zoo ver haalt een oud-generaal), toen ik op ze keren dag plotseling onder een troep men schen geraakte, die in een steeg te hoop geloopen waren. Boven hel geschreeuw en gemompel der aanwezigen klonk een gillend kinderstem metje en te midden van die menschen- massa zag ik een knaapje, die nit de handen van een man, welke hem bij de ooien had, trachtte los te komen. Toen ik naderbij trad, week de menigte uiteen en de oogen van het jongetje keerden zich tot mij zoo smsekend en doordrin gend, dat het mij dooT de ziel sneed. Ik kon den blik van deze heldere blau we oogen niet wederstaan en vroeg met deelneming, wat er gebeurd was. De man, die den knaap vasthield en kneep, was een rijke suikerbakker, wiens zoete waar den armen drommel bad aangelokt en verleid, zoodat bij iets wegnam en er mee op den loop ging. De bakker achterhaalde hem weldra, pakte hem en nu moest hij mee naar den commissaris, om van daar naar het tuchthuis te worden gebracht. Ik nam den kleine ter zijde en in 't verhoor. „Hoe kun je je door snoeplust tot ste len laten verleiden," vroeg ik. De knaap, die tot dusverre verbluft en beschaamd had gestaan, hief fier de oogen tot mij op. „Mijnheer/ antwoordde hij, „ik heb niet uit snoeplust gestolen. Ik wilde deze ge- confijnte vruchten naar mijn zieke moeder brengen. Zij heeft een zwakke maag en gebruikt nietsdit zou haar echter hebben goed gedaan.* „Maar dan hadt gij den suikerbakker er oir. moeten vragen." „Dat is waar, maar ik had er den moed niet toe; en toen mijn kameraadjes zoo dikwijls vertelden, hoe zij allerlei wegkaap ten, besloot ik het ook eens te probeeren. O, beste generaal, maak mij niet ten schande. Ik smeek u, doe mijn arme moeder niet het verdriet aan, mij als dief te zien opbrengen ik zou het besterven." „Breng mij naar nwe moeder." Weldra bevond ik mij met mijn kleinen leidsman in een ellendig dakkamertje, waar in een donkere alkoof iemand onbeweeg lijk te bed lag. Langzaam verroerde zich de gedaante en vroeg, zonder zich om te keeren„Waar blijf je toch zoo lang? Je bent al drie uren weg geweest." De knaap antwoordde niet, maar boog zich over het bed en kuste zijne moeder. Hij reikte haar de confijnte amandelen en zei: kijk eens, hier heb ik wat lekkers voor u." „Waar heb je die vandaan vroeg zij verwonderd. „Mijnheer heeft ze voor mij gekocht." Ik had inderdaad den suikerbakker het gestolene betaald. Nu eerst bemerkte mij de oude vrouw. Zij verhaalde mij hare lijdensgeschiedenis. Zij was weduwe van een Zwitserschen soldaat, die door ziekte was overleden. Hij had niets achtergelaten, dan zijn apauletten. Ik trachtte haar te troosten, beval de arme vrouw aan den geestelijke der gemeente aan, die spoedig eenige wel denkende menschen voor haar belaüg wist in te boezemen en haar ondersteuning toe kenden, terwijl het jongske ergens in be trekking kwam. Dertig j*ar later moest ik voor zaken weder in die stad zijn. Toen ik op zekeren dag aan mijn ontbijt zat en op de straat keek zag ik een rij knapen, die voorhg marcheerden. „Dat zijn kinderen," zei de hotelhouder, „die uit onbezonnenheid iets misdreven zonder voorbedachten rade. Een geestelij ke is hun veipleger en opvoeder en maakt nit hen flinke arbeiders, tuinlui, en zoo voorts, tot zelfs schoolmeesters. De geeste lijke heeft als huisonderwijzer in Duitsch land eenig geld bespaard, en daarenboven milde offergitten verzameld, waarvan hij nu 80 knapen in zijne inrichting onder wijst en opvoed." Bij nader onderzoek bleek, dat de gees telijke die knaap was, dien ik indertijd uit de handen van deu suikerbakker had bevrijd. Toen ik zijne inrichting bezocht, her kende hij mij tot zijne onuitsprekelijke blijdschap en zeide: „Van af het oogen blik, dat gij mijn redder werdt, had ik slechts ééne gedachte ik wil aan anderen doen wat gij aau mij deedt. Deze gedachte heb ik onder Gods zegen uitgewerkt eu menigen knaap, die anders op den ver keerden weg zou zijn geraakt, behouden en tot een goed christen en nuttig lid in de Maatschappij gevormd". Snelpersdruk van J. Winkel te Schagefl.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 6