Kleine oorzata, jroote pilp.
Gemengd Nieuws.
Het Palmtakje.
FRANgOIS COPPÉE.
vNooitriep de oude Bourgeuil uit,
terwijl hij zijnen stoel heftig terug stiet,
opstond en de servet op de tafel wierp.
NooitVersta je? Nooit!"
een misdaad begaan in de uitoefening
zijner functie.
Met 253 tegen 225 stemmen werd dit
voo stel aangenomen. Een vreemde toe
stand werd daardoor geboren. De Ka
mer verzette zich tegen een gewezen
vonnis, en wierp zich zelve op als een
tweede opperste Hof van Cassatie, zon
der zich om de rechten van den Raad
van State te bekommeren. Tegen eene
dergelijke verwarring van machten had
de minister-president ernstig gewaar
schuwd, en toen toch daarop genoemd
voorstel werd aangenomen, stelde het de
porlefeuile ter beschikking van het Hoofd
van Staat.
Er zijn thans ook, die beweren, dat
Casimier Perier beducht is voor de Ka
mer-enquête naar deze spoorwegover
eenkomsten en de gevolgen daarvan vreest
voor het geheele Kabinet van 1884, dus
ook voor zichzelf. Om de schandalen te
vermijden, terwijl hij zelf president is,
trekt hij zich terug.
Natuurlijk trekt het aftreden van pre
sident Perier ook in het buitenland de
aandacht en wel in de eerste plaats in
Duitschland.
Over het algemeen wordt daar de
Crisis in Frankrijk vrij kalm opgevat.
Wel beschouwen de hoofdorganen den toe
stand als zeer ernstig en schrijft zelfs
het Berliner Tagelblatt dat Frankrijk op
den drempel eener socialistisch- radicale
revolutie staat en dat slechts een krach
tige persoonlijkheid behoeft op te treden
om de dictatuur te verwerven, maar toch
beschouwt men in parlementaire kringen
den toestand vrij kalm.
,'t Bloed kalm en het kruit droog
houden", zou men het extract kunnen
noemen uit de verschillende lezingen der
Duitsche organen
Volgens de algemeene opine zal de
strijd over den presidentszetel loopea tus-
schen Brisson, en Waldeck Rousseau.
Voor den laatste is het echter jammer,
dat hij indertijd de advocaat der groote
maatschappijen was.
Evenwel Franklijk blijft het land van
verrassingen en zoo kan bij tweede keu
ze, wanneer de verschillende groepen
tot geene overeenstemming kunnen ge
raken, eene tot dus verre vrij onbekende
grootheid, tot de hoogste waardigheid
worden verheven, 't Zou niet de eerste
verassing zijn die Frankrijk op dit ge
bied heeft bereid. Verrassingen schijnen
trouwens op dit oogenblik in de politieke
atmosfeer te hangen. Zoo bericht de
telegraaf ons heden dat de Duitsche
Rijksdag het voorstel van de Centrum
partij, waarbij de Jezuïten weder toegang
tot het Rijk verkrijgen, bij tweede lezing
aannam.
In hoeverre deze toenadering in ver
band staat met de wet op de omwente-
lings-partijen en die waarbij zeven üieuwe
oorlogschepen worden aangevraagd, zal
de toekomst uitwijzen.
door
Eu terwijl de oude metselaarsbaas toornig
eu met groote schreden als een beer in de
kooi op- en neerging en zijne zware laar
zen liet kaarsen, zat moeder Bourgeuil, de
oogeu vol tranen, over haar bord gebogen
en opende werktuiglijk de eene amandel
na de andere.
Sedert twee weken was reeds dikwijls
dezelfde twist tusschen de beide oude echte
lieden uitgebroken en telkens aa» bet einde
mond verschijnt een verachtelijk lachje
„Niet allen zijn wij van bet soort der
Julia's. Niet waar mijn waarde, dat hebt
gij ondervonden En daarmede is hij
vergeten, verdwenen voor hen allen, weg
gevaagd van den aardbodem, verdwenen
als een waterdroppel, beschenen door de
heete zon,
Deze gedachien wonden hom geweldig op,
Neen Dat mocht, dat zon niet gebeuren.
Het was onverdragolijk 1
Zij zonden aan hem herinnerd worden, zij
zonden weten dat hij nog op aardo was. Hij
wilde Diet vergeten, niet tot de dooden ge
rekend worden.
Zijn eerzncht ontwaakte weder even krach
tig als voorbeen. Ditmaal zon hij het niet
trachten te beteugelen, hij zon het zijn vrijen
loop laten, ja nog aanzetten. Qooger moest
en zon hij, hooger, altijd hooger I Met in
spanning van al zijn krachten, En langza
merhand begon zijn geest weder te werken.
Nieuwe gedachten, grootsche denkbeelden
ontwaakten in zijn biunenste, zijn ijver werd
onvermoeid opgezweept door zijn eerzncht.
Hij had geen tijd voor iets anders, hij wilde
voorwaarts ten koste van alles,Bij dorstte uaar
een verhevendoel, hij wilde toonen wat hij ver-
moeh Wat bij verlangde in de diepte van zijn
ziel, was genoegdoening voor hetgeen men
hem had aangedaan. Men had hem hoog
moedig afgewezen, hij zou tooueu dat men
hem begeeren moest.
Wordt vervolgd-
van den maaltijd, bij het dessert. Voor
twee jaren hadden zij namelijk gebroken
met hunnen zoon, omdat hij zonder hunne
toestemming een meisje getronwd had, dat
hij God weet waar, in kleine volkskringen
in elk geval, uitgezocht h»d, juist toen hij
voor zijn tweede juridisch examen stond.
En wat hadden zij hem liefgehad en ver
troeteld vau kinds af, hunnen Edmrd, hnn
eenig kind, dat hun eerst nt een tienjsri-
gen echt geboren werd, toen zij het tenauwer-
nood nog durfden hopen. In de eerste
vreugde had Bonrgeuil, de voormalige
metselaarsgezel destijds echter reeds aan
nemer in 't klein tot zijne vrouw ge
zegd „Je weet, Clémentine, dat die Hauss-
mann bezig is, in Parijs schoon maak te
houden. Het bouwvak is uitstekend en als
dat zoo voortgaat, zal ik in twaalf tot vijf
tien jaren mijne schaapjes op het droge
gebracht hebben. Ik hoop dus zeer, dat
deze kleine staatsburger niet op de steigers
behoeft te klauteren zooals zijn vader. Wij
zullen een mijnheer van hem maken, niet
waar vrouwlief?*
En de zaak was geheel naar wensch ge
gaan. Eduard werd een uitblinkend leerling
van het gymnasiam „Louis-le-Grand" en
Bourgeuil, die als boer van Limonsin naar
Parijs gekomen was met een reservepaar
schoenen en twee stukken van honderd
sous, in een tip van zijnen zakdoek ge
knoopt, smaakte de trolsche voldoening, te
zien, hoe zijn zoon door den minister bij
de groote prijsuitdeeling als beste leerling
gefeliciteerd werd.
Een veelbeloovend jongeliDg, nietwaar 1
Spelend zon hij ziju docroraal txamen afleg
gen en promoveeren en dan zoude elke
loopbaan voor hem openstaan.
„En daarbij laten wij dat gelukskind
eene jaarlijksche rente van 25000 francs
na." Zoo -sprak do oude Bourgeuil, terwijl
hij zijue vrouw lachend op den schouder
klopte. „En voor den drommel, wij zullen
spoedig aan eene vrouw voor hem mocteu
denken, een liet meisje, welopgevoed, even
als hij, en die ons eer aandoet."
Acb, de schooue plannen, waar waren zij
geblevenZij waren zwak genoeg geweest,
voor hunnen Eduard in de stad kamers te
huren en hij had J.t meisje gevondea.
En zijne studiën waren blijven liggen, üp
vijfentwintigjarigen leeftijd had hij nog
niet eens ziju doctoraal gedaan. De goede
ouden waren zeer treurig en b.tter teleur
gesteld, maat zij vertwijfelden niet. Zij
dachten „De jeugd wil uitwoeden."
Op zekeren dag evenwel had de domkop
de vermetelheid, hun te verklareo, dat hij
zijne geliefde aanbad en dat hij haar trou
wen wilde. Ja, het was werkelijk een won
der, dat de oude Bourgeuil toen niet door
eene beroerte getroffen werd.
Hij had zijnen zoon weggejaagd en hem
elke ondersteuning onthouden. „Als je dat
creatuur mijnen naam geeft/' had hij rood
van woede uitgeroepen, „behoef je, voor
onzen dood, geen cent meer van ons te
verwachten. Maar de onverbeterlijke zoon
haa' de schande tot het uiterste gedreven
en alle betrekkingen met hem afgebroken.
En nu was hij met zijne pop getrouwd en
leefde als een arme stakkerd van een jam
merlijk klerkensalaris.
Wel had het oude echtpaar in de twee
jaren, dat het den zoon niet gezien had,
bitter geledenmaar in den laatsten tijd
was de toestand nog erger gewordeD.
Dat was de schuld van mama. Zij was
echter ook te ongelukkig zij was het
eerste week geworden. En nu was zij zelfs
zeel geneigd te vergeven. Kortom, zij waagde
het, haar man daarvan te spreken.
Doch deze kreeg eenen aanval van woede,
riep een „nooit" uit, zoo dat de venster
ruiten ervan trilden en verbood de arme
vrouw, er ooit weer een woord over te
spreken.
Het was haar onmogelijk, te gehoorza
men, en telkens weer beproefde zij voor
den schuldige te sprekendoch telkens
ontstak de oude in woede en verschrikke
lijke tooneelen waren het gevolg. Zoo werd
het huis een hel. En de beide oude lisden,
die meer dan dertig jaien in trouwe liefde
naast elkander geleefd en gewerkt hadden,
werden bijna vijanden en stonden op voet
van oorlog met elkander. Eiken dag na
het avondeten werden de vijandelijkheden
vernieuwd. Het einde waren altijd hirt-
krenkende woorden.
„Ja, ik wil het je zeggen, Bourgeuil
je hebt geen hart 1*
„En jij, vrouw, laat ik het je eens voor
altijd zeggen, je bent wankelmoedig en
karakterloos 1"
Daarop ging de oude me'selaarsbaas heen,
terwijl hij de deur achter zich dicht wierp.
Dan bleet het moedertje alleen en weende
in stilteover haar breiwerk gebogen.
Moederziel alleen bij hare lamp in hare
goede kamer, waarin zij evenwel hare oude
gewoonten en hare wiilinnen morgenmut
sen niet aflegde. En Bourgeuil, die zich te
huis verveelde, ging in een naburig caté,
om met eenige andere stamgasten, die reeds
op hem wachtten, een partij piket te spe
len. Daar trok hij te velde tegen hel zeden
bederf der hedendaagsche wereld, waarin
de vaderlijke autoriteit door de kinderen
geminacht wordt en waarin men dagelijks
meer de achtiug voor de familie verliest.
Hij van zijn kant evenwel wilde een goed
voorbeeld gevenhij sou onverbiddelijk
zijn tegen zijnen zoon. En dat was zijn
stokpaardje zoo dat zijne medespelers,
niettegenstaande het respect, dat hua zijn
rijkdom inboezemde, hem achter zijnen rag
soms een vervelenden kerel en onden klet
ser noemden. Maar als hij erbij was, be
klaagden zij hem en roemden zijn vastheid
van karakter. Daar was vooral een, een
ambtenaar van de belastingen, wiens pijp
zoo afschuwelijk rook; deze had op al de
banvloeken, die onze stijfkop zijnen zoon
naar het hoofd slingerde, slechts een onver
anderlijk antwoord: „Bravo 1 Bonrgeuil, gij
zijt een oude Romein 1'
De oude Bonrgenil, die nit Haute ienne
kwam, had wel is waar zeer verwarde be
grippen der oudheidniettemin kende hij,
zij het ook oppervlakkig, de geschiedenis
van den ouden Brntus, en de gedachte,
dat hij een van hetzelfde slag was, streelde
hem zeer. Doch toen hij het café verlaten
had en op straat was, in den nacht
zeide hij heel zacht tot zich zeiven, dat
deze Brntus toch zeer hardvochtig moest
zijn geweest en dat het verschrikkelijk
was, zijn eigen zoon ter dood te veroor-
deelen.
Intnsschen is Palmzondag in het land
gekomen, een vroolijke Zondag met kouden
wiod en helderen zonneschijn. Iedereen
denkt aan het oude spreekwoord: „Kleed
je in April niet koel 1" Maar Parijs heeft
niettemin een feestelijk aanzien. De vrouwen,
zich ietwat schamende over haar min of
meer verschoten wintercostuum, komen uit
de kerk met palmtakjes, die uit hare moffen
uitkijken. En iedereen draagt vandaag zulk
een takje, zelfs de omnibuspaarden hebben
er een in den riem achter het oor zitten.
De oude Bourgeuil, die laat in des
nacht uit ziju café naar huis keerde, is
laat opgestaan. Hij is slecht geluimd gis
teravond heeft zijne vrouw bij het dessert
nog eenmaal getracht, hem te vermurven.
Zij had inlichtingeu aangaande Eduard
ingewonnen.
Zij had vernomen, dat de vrouw van
hunnen zoon ja, het was nu toch een
maal hunne schoondochterdaar viel
niets aan te veranderen niet zulk eene
straatdeeme was als zij eerst gemeend had
den. Een arm meisje, zekerzij was corset-
naaister geweest. Maar wat waren zij, de
ouden, dan zelf? Vooruitgekomen hand
werkslieden I En toen hij kennis maakte
met zijne Angelina een leelijke naam,
zoo men wilmaar dat was niet hare
schuld toen was zij van onbesproken
gedrag. In elk geval kon men, zoo lang
zij met hunnen zoon leefde, ja en ook
voor dat zij met elkander trouwden, niets
op de kleine zeggen, ook niet zoo veel
hoor je Bourgeuil En of hij niet einde
lijk wat toegevendheid had voor zijnen
zoon
„Want zieBourgeuil, zij leven in
ellende, ja, ja, in ellende 1 Raad eens,
wat onze Eduard bij de verzekering
maatschappij waar hij een betrekking
gevonden heelt, verdient 1 Honderd francs
per maand, zooveel als jij als zakgeld
voor sigaren en in het caté uit
geeft. Dat breekt iemand het hart
Ik verlang niet, dat je hen zien zult.
Maar om het leven hun wat gemakkelij
ker te maken, moet je hen toch een wei
nig helpen, dat zou niet meer dan recht
zijn."
Eu toen haar echtgenoot niet antwoor-
de en nadenkend het likeurglaasje, dat hij
juist geledigd had, tusschen zijn vingers
heen en weer draaide, was moeder Bour
geuil opgestaan, om de tafel gegaan en
had de hand op den schouder van het
peinzenden familiehoofd gelegd.
Vergcefsche moeite 1 Papa Bourgeuil
herinnerde zich eensklaps, dat hij een
Romein was en stootte wilde verwenschin-
gcc uit en brulde zijn oud „Nooit 1"
Maar van morgen is hij merkwaardig
treurig en ontstemd. Bij het scheeren heeft
hij zich twee maal gesneden. Maar neen
voor den drommel, hij zal toch niet zoo
onnoozel zijn, voor zijn lief zoontje nog
geld te sparen. Zoude de oude Brutus dat
in zijne plaats gedaan hebben En toch
had hij gisteravond op het punt gestaan,
week te worden. Dat komt ervan, als men
naar de vrouwen luistert. Die hebben geen
vonkje energie
Zoo in zijne voornemens gesterkt, doet
de oude Bourgeuil een wit voorhemd voor
en trekt ziju lichtgrijs Zondagspak aan.
Want als man van traditie heeft hij zijn
handwerkscostnum, de witte jas, waarop
men de kalkvlekken niet ziet, in eere ge
houden, ofschoon hij sedert twee jaren niet
meer gemetseld heeft.
Hij gaat naar het salondit salon
waarop hij eens zoo trotsch was, toen hij
zich voor elk stuk daarin interesseerde.
Hij aanschouwde de pendule een goud-
gebronsde Galilei wijst met den vinger
naar een marmeren kogel, die de cijfer
plaat voorstelt, alsof hij wilde zeggen, dat
hij zich toch beweegt. Het is elf uur
bij de gedachte, dat hij eerst om twaalf
uur zijn ontbijt zal krijgen, wordt Bour-
genil ougeduldig.
Nu komt moeder Bourgeuil uit de kerk
met een bundel pdmtakjes, die zij op de
tafel legt en eensklaps vervullen zij de
kamer met hunnen sterken, frisschen reuk.
Hij is geen dichter en ook niet zeer
fijngevoelig van naluur, de oude Bonr
genil. En toch heeft hij aandoeningen, zoo-
als wij allen, en zij roepen bij hem als
bij ons herinneringen wakker. Terwijl moe
der Bonrgenil kleine takjes van den bundel
pinkt, om de woning daarmede te versie
ren, brengt hun doordringende geur het
hart van haren man in eene wonderbare
stjmmiDg.
Hij herinnert zich eenen Palmzondag
ach 1 Het is lang geleden 1 Hij was nog
gezel en zijne vrouw giug als naaister uit.
Zij waren midden in hunne wittebroods
weken, want zij waren kort voor den vas
tentijd getronwd. Evenals nu had zij toen
bij den terngkeer uit de kerk eenige palm
takjes meegebracht naar heur armoedig ka
mertje en ze boven hnn ledikant opgehan
gen. Wat was zij mooi, en wat hield hij
veel van haar. En in gedachten passeeren
de lange jaren van hun gemeenschappelijk
leven de revue, waarin zij altijd zoo vlij
tig, zoo spaarzaam en zoo trouw geweest
was. En hij is in staat, deze zijne goede
vrouw om hunnen slechten zoon te kwel
len.
En is hij dan werkelijk zoo slecht
Zeker, men moet vader en moeder eeren
en hun gehoorzaam zijn. Maar jengd en
liefde kannen voor menige fout als ver
ontschuldiging dienen.
Op dit oogenblik neemt de oude vrouw,
die hij met bewogen blik volgt., een palm
takje, nadert den wand, heft den arm op
en bevestigt het takje boven het portret
van Eduard, als gymnasiast,nit den tijd,
toen hij alle prijzen behaalde en zij zoo
trotsch op hem waren.
Waarachtig, de oude metselaar weet
niet meer, waar hij is. Het duizelt hem.
De geur der palmtakken bedwelmt hem,
met een goeden roes van edelmoedigheid
en barmhartigheid. Hij gaat naar zijne^vrouw
vat heur handen, en eenen blik op het
portret werpende prevelt hij met zijne grove
plotseling eenigzins heesche stem
„Zeg, Clémence, wat dunkt je, als wij
hem vergiffenis schonken
„Ach Be vreugdekreet komt
uit het hart der moeder.
En haar man noemt haar Clémence, als
in den eersten lijd vau hun huwelijk. Het
is meer dan vijftien jaren geleden, dat hij
haar zoo genoemd heeft zij gevoelt, dat
hij haar nog altijd liefheeft, haar man, haar
goede oude kameraad Zij valt hem om
den hals en kust hem als een verliefd meis
je dan neemt zij zijn hoofd tusschen hare
handen en fluistert hem iets in 't oor. Zij
heeft het niet kunnen uithouden! Verleden
Zondag heeft zij haren zoon bezocht. Het
speet hem zoo, hen gekrenkt te hebben!
En als hij niet reeds gekomen is om huu
duizendmaal vergiffenis te vragen, dan was
het, omdat hij niet durfde.
„En", voegt zij er met weeke, vleiende
stem bij, „Ik heb zijne vrouw gezien. Men
kan niet boos op haar zijn, ik verzeker u
zij is mooi en gracieus als eene roos.
Zij aanbidt onzen Eduard, dat ziet men on
middellijk En zij houdt haar armoedig
huishoudentje in orde Haar afkomst?
Ja, dat weet ik, maar zij heeft Eduard
zoo lief 1
„En dan ik zal u alles zeggen, wij
zullen weldra giootouders zijn.*
Nu wordt het den ouden Bourgeuil zwaar
om het harthet is om te stikken. Hij
legt zijne groote, bevende vingers op den
mond van zijn vrouw en hakkelt
„Genoeg moeder; laat vier couverts op
zetten laat een rijtuig halen Halt,
laten wij een palmtakje meenemen als tee-
ken vau vrede. Wij gaan ze halen voor het
ontbijt
En terwijl de oude vrouw, als verdoofd
door haar geluk, haren echtgenoot snikkend
en half in onmacht om den hals valt, be
gint de oude Bourgeuil le schreien van
vreugde.
Een minnend paar te Ber-
lijn heeft dezer dagen zijn vijf-en-twintig
jarige verloving en tegelijk zijn bruiloft
gevierd. Het huwelijk van de trouwe ge
lieven is zoo lang uitgesteld terwille van
een langlevende tante, die sterk tegen deze
echtverbintenis was en wier groote erfenis
zij niet wilden missen.
Het aantal ongelukken
met vuurwapens, toch al legio, is weder
met een vermeerderd. De vier-en-twintig-
jarige dochter van een hoofdofficier te
Augsburg vond dezer dagen, op allertreu
rigste wijze, door een revolverkogel den
dood. De jonge dame was met haar moe
der, en haar broeder, een luitenant, in de
huiskamer en had juist een bal-japon aan
gepast. Na het ontbijt lachte en schertste
het meisje onophoudelijk met haar broe
der. Op zeker oogenblik zag zij een revol
ver liggen, die de luitenant in de kamer
had laten brengen, om er de lading uitte
nemen, ten einde het wapen te laten re-
pareeren. Lachend nam het meisje de re
volver, hield die tegen haar voorhoofd en
riep„Hoe spriugt men daarmede om
Zéé, is 't niet De luitenant, die aan 't
raam stond, terwijl zijn zaster zich aan
het andere einde der kamer bevond, riep,
terwijl hij ontsteld opsprong„Wees om
Godswil voorzichtig, het wapen is gela
den 1' Op hetzelfde oogonbliz viel een
schot en het arme meisje viel dood neder
de kogel was in het hoofd doorgedrongen.
T eCelenza in de provincie
de Foggia (Italië) heeft een hevige sneeuw
storm gewoed, waardoor vier huizen zijn
ingestort. Zestien menschen werden onder
de puinhoopen bedolven, van welke acht
het leven verloren
Als generaal was ik jaren geleden
in een stad van Oppera-Italië (zoo ver
haalt een oud-generaal), toen ik op ze
keren dag plotseling onder een troep men
schen geraakte, die in een steeg te hoop
geloopen waren.
Boven hel geschreeuw en gemompel der
aanwezigen klonk een gillend kinderstem
metje en te midden van die menschen-
massa zag ik een knaapje, die nit de
handen van een man, welke hem bij de
ooien had, trachtte los te komen. Toen
ik naderbij trad, week de menigte uiteen
en de oogen van het jongetje keerden
zich tot mij zoo smsekend en doordrin
gend, dat het mij dooT de ziel sneed.
Ik kon den blik van deze heldere blau
we oogen niet wederstaan en vroeg met
deelneming, wat er gebeurd was. De man,
die den knaap vasthield en kneep, was een
rijke suikerbakker, wiens zoete waar den
armen drommel bad aangelokt en verleid,
zoodat bij iets wegnam en er mee op den
loop ging. De bakker achterhaalde hem
weldra, pakte hem en nu moest hij
mee naar den commissaris, om van daar
naar het tuchthuis te worden gebracht.
Ik nam den kleine ter zijde en in 't
verhoor.
„Hoe kun je je door snoeplust tot ste
len laten verleiden," vroeg ik.
De knaap, die tot dusverre verbluft en
beschaamd had gestaan, hief fier de oogen
tot mij op.
„Mijnheer/ antwoordde hij, „ik heb niet
uit snoeplust gestolen. Ik wilde deze ge-
confijnte vruchten naar mijn zieke moeder
brengen. Zij heeft een zwakke maag en
gebruikt nietsdit zou haar echter hebben
goed gedaan.*
„Maar dan hadt gij den suikerbakker er
oir. moeten vragen."
„Dat is waar, maar ik had er den moed
niet toe; en toen mijn kameraadjes zoo
dikwijls vertelden, hoe zij allerlei wegkaap
ten, besloot ik het ook eens te probeeren.
O, beste generaal, maak mij niet ten
schande. Ik smeek u, doe mijn arme
moeder niet het verdriet aan, mij als dief
te zien opbrengen ik zou het besterven."
„Breng mij naar nwe moeder."
Weldra bevond ik mij met mijn kleinen
leidsman in een ellendig dakkamertje, waar
in een donkere alkoof iemand onbeweeg
lijk te bed lag. Langzaam verroerde zich
de gedaante en vroeg, zonder zich om te
keeren„Waar blijf je toch zoo lang?
Je bent al drie uren weg geweest."
De knaap antwoordde niet, maar boog
zich over het bed en kuste zijne moeder.
Hij reikte haar de confijnte amandelen en
zei: kijk eens, hier heb ik wat lekkers
voor u."
„Waar heb je die vandaan vroeg zij
verwonderd.
„Mijnheer heeft ze voor mij gekocht."
Ik had inderdaad den suikerbakker het
gestolene betaald. Nu eerst bemerkte mij
de oude vrouw. Zij verhaalde mij hare
lijdensgeschiedenis. Zij was weduwe van een
Zwitserschen soldaat, die door ziekte was
overleden.
Hij had niets achtergelaten, dan zijn
apauletten. Ik trachtte haar te troosten,
beval de arme vrouw aan den geestelijke
der gemeente aan, die spoedig eenige wel
denkende menschen voor haar belaüg wist
in te boezemen en haar ondersteuning toe
kenden, terwijl het jongske ergens in be
trekking kwam.
Dertig j*ar later moest ik voor zaken
weder in die stad zijn. Toen ik op zekeren
dag aan mijn ontbijt zat en op de straat
keek zag ik een rij knapen, die voorhg
marcheerden.
„Dat zijn kinderen," zei de hotelhouder,
„die uit onbezonnenheid iets misdreven
zonder voorbedachten rade. Een geestelij
ke is hun veipleger en opvoeder en maakt
nit hen flinke arbeiders, tuinlui, en zoo
voorts, tot zelfs schoolmeesters. De geeste
lijke heeft als huisonderwijzer in Duitsch
land eenig geld bespaard, en daarenboven
milde offergitten verzameld, waarvan hij
nu 80 knapen in zijne inrichting onder
wijst en opvoed."
Bij nader onderzoek bleek, dat de gees
telijke die knaap was, dien ik indertijd
uit de handen van deu suikerbakker had
bevrijd.
Toen ik zijne inrichting bezocht, her
kende hij mij tot zijne onuitsprekelijke
blijdschap en zeide: „Van af het oogen
blik, dat gij mijn redder werdt, had ik
slechts ééne gedachte ik wil aan anderen
doen wat gij aau mij deedt. Deze gedachte
heb ik onder Gods zegen uitgewerkt
eu menigen knaap, die anders op den ver
keerden weg zou zijn geraakt, behouden en
tot een goed christen en nuttig lid in de
Maatschappij gevormd".
Snelpersdruk van J. Winkel te Schagefl.