^er Courantdrukkerij 0
■lil van J. Winkel 00
000 worden alle Druk- 000
00 werken billijk en
spoedig afgeleverd,
GEMENGD NIEUWS.
aansche Kiesvereeniging Vooruitgang1
de candidaten heeft durven aanbevelen
van de Takkiaansche kiesvereeniging
.Rotterdam", die altijd streng tegeno
ver .Vooruitgang" heeft gestaan. Is dat
toenadering of is het hooge politiek? Ik
weet het niet. Maar merkwaardig is het
zeker.
D.
DE ONDERWIJZERES.
De knaap groeide op, Robert bereikt
zijn 9e levensjaar en de commandant
van R. weduwnaar sedert het
tweede jaar van zijn huwelijk, en een
man met drnkke bezigheden, begon er
over te denken, dat het enkele nnrtje per
dag, dat hij aan de opvoeding van zijn
zoon besteedde, laDg niet voldoende was.
Er moest een onderwijzeres komen, om op
de door hem gelegen grondslagen voort te
bouwen en Robert les te geven en al dat
gene wat nuttig en noodig voor hem was,
totdat hij den leeftijd zou hebben bereikt,
om naar de kostschool te worden gezon
den.
Van R. schreef dus aan zijn
oude tante, de gravin V. H.
tot P en hij ontving het volgende antwoord
."Waarde neef
De introductie van een onderewijzeres is
altijd iets zeer delicaats, vooral in het on
derhavige geval, waar een vrijgezel voor
zijn zoon een onderwijzeres verlangt. Ik
zend u twee dames, die mij zeer zijn ge
recommandeerd; Mej. Jane Dozijn en mej.
Wilhelmina Borch. Een harer schijnt reeds
op jaren. Ik weet niet meer welke, want
de brieven, die ik over haar ontvangen
heb, kan ik niet meer vinden. Gij zult
eene van beiden kiezen, en de Voorziening
heid, ik ben er zeker van, zal u een ge
lukkige keuze laten doen.
Ik omhels u. Uw toegenegen tante.
V. H. tot P.'
En de commandaDt, terugkeerende van
de manoeuvres, had zich gehaast, aan een
der hem opgegeven adressen ta schrijven,
om den volgenden dag, juist toen hij zich
van zijn tenue wilde outdoen, zijn oppas
ser te zien binnentreden, geheimzinnig
glimlachend en hem mededeelend dat een
jonge dame, mej. Jane Dozijn hem
wenschte te spreken.
Goed I dacht de commandant, het
is de onderwijzeres. De jonge of de oude
dame, dat weet ik niet. Maar, zeker is
het de eene of andere leelijkerd, met een
versleten japonnetje, zwarte, verkleurde
handschoentjes en een lorgnet op den neus;
me dunkt ik zie haar reeds voor me I
Haastig trad hij het salon binnen. Daar
zat een jong meisje van vier-en-twintig
jaar ongeveer. Zij was een zeer eenvou
dig maar tegelijker tijd correct gekleed
meisje. Zij zag bleek, haar uiterlijk was
zacht, en de uitdrukking op haar gelaat
werd als verhelderd, door twee wonder-
regelmatigen werkkring, die mij te gelijk in
staat stelt, iets te verdienen."
Helbig zag hem aan, alsof bij hem door
zien wilde. „Geld verdienen wilt ge? En
waarvoor Hebt ge tot heden niet geleefd
en ook nog overgespaard Ach ja, dio
heerlijke Iialiaansche reis."
.Zekerlijk heb ik een kleine som over
gehouden. Maar dat was voorheen. Rn is
het anders geworden en ik gevoel be
hoefte, mijne krachten nattig aan te wen
den."
.Hoe oud zyt ge eigenlijk vroeg Hel-
big.
.Een en vijftig, in Februari word ik
twee en vijftiggij ziet dus, het is hoog
tijd."
Helbig rukte ongeduldig aan zijn stoel.
.Mijn hemel, druk u toch duidelijk uit. Wat
wilt ge dan toch eindelijk. Wanneer men
zoo oud is als gij, verandert men zoo in
eeos zijn levenswijze maar niet. Het schijnt
mij toe, dat ge zelf niet weet, wat ge
wilt."
Oswald wisscbte zich de zweetdruppels
van het gelaat. .Jawel Otto, ik weet zeer
goed, wat ik wil. Gij hebt mij wel altijd
voor onpractisch gehouden, en in zekeren
zin kunt ga gelijk hebben maar ditmaal
is bet anders. Het handelt hier over mijn
levensgeluk zijn spraak werd sneller,
alsof bij daarmede zichzelf moed wilde toe
spreken, daarom wilde ik u vragen, of
gij mij geen plaats op nw kantoor kunt
aanwijzen, tegen matige vergoeding." Ru
was het er nit en bij ontstelde over zijn
eigen moed, zoodat hij er schuchter aan toe
voegde
.Natuurlijk, zoo er een open is."
Helbig zag hem een poos aan. Oan zei-
de hij rustig.Waarachtig gij zijt gek, ol
ge wilt trouwenen dan zijt gij sta
pel."
Oswald was gewoon, dat zijn neef zijne
meening niet onder stoelen en banken
schoof. Maar znlk een vernietigend oordeel
had hij niet verwacht. .Dan heb ik mij ver
gist, ik had gedacht, dat mjjne bekendheid
schoone oogen, glinsterend als kristal, met
wimpeis, die schenen te trillen op de
wangen, sis zij de oogen neersloeg.
Sapristi! welk een schoon meisje,
dacht Van R, toen zij blozend
opstond, een weioig verrast door het plot
seling binnenkomen van dien grooten ge
spoorden dragonder-officier.
Mejuffroow Jane Dozijn, niet waar?
gezonden door de gtavin V. H tot P?
Ja, mijnheer.
Gaat u zitten, en laat ons praten. Mijn
tnnte heeft mij zeer veel goeds van u
gezegd. Hebt ge u al meer met de op-,
voeding van kinderen bezig gehouden
O ja, ik heb zelfs getuigschriften
van het stadhuis.
Dat is meer dan noodig is voor
een knaap die nog zoo jong is als Robert
Hij kan al lezen, een beetje schrijven en
hij kent ook de cijfers. Dat is alles, wat
ik hem zelf heb kannen leereu; ik heb
het zoo druk Maar het is een zacht
kind, heel gehoorzaam, en dat zal uw
taak wel wat gemakkelijker maken. Wel
ke nren zoudt u beschikbaar hebben
Och mijnheer, alle uren, die u wilt
kies zelf, zooals het n het best uit
komt.
Hoeu geeft dus geen andere les
sen
Ja, mijnheer... en neen, antwoordde
het meisje cenigszins verlegen... Ik had
nog drie leerlingen maar die zijn naar de
kostschool gezonden... en dat maakt, dat ik
op 't oogenblik niet veel omhanden heb...
Mijn moeder is bejaard gewend aan ees zekere
weelde, die ik niet graag zou willen ver
minderen..., zij heeft niemand dan mij....
In 't kort, ik zou niet veeleischend
zijn...
Mejuffrouw, rntwoordde Van R.
levendig, over de quaesfie van het
geld zullen wij het zonder twijfel altijd
eens worden.
Hij had dit gezegd met luider stem,
zelf verbaasd over deu gloed zijner woor
den. Het was als bood hij haar onbewust
zijn dienst, zijn genegeuheid, zijn toewij
ding aan. En als wilde hij den indruk zij
ner woorden wegnemen en ontkomen aan
dat gevoel, dat hij in zijn verwarring al
sterker voelde worden, liet hij er plotseling
op volgen:
Ik zal Robert roepen, dan kunt u
kennis maken met uw leerling.
Hij schelde en het kind door de meid
binnen gebracht, trad de kamer in. Een
echte Velasquez, met zijn lange blonde
krullen, neervallend op een met een bree-
den kraag getooide zwart fluweelen blouse.
Bij de deur bleef de kleine Robert staan,
verlegen lachend, verbaasd, dan klapte hij
van plezier in de handjes, terwijl hij uit
riep
Och papa, papa, wat heeft de juf
frouw mooie oogen I... hebt n 't gezien
zulke mooie zwarte...
En uit eigen beweging liep hij naar haar
toe, zijn lipjes uitstrekkend, terwijl de on
derwijzeres, om haar verwarring te verber-
met de fransche taal, mij in staat zou ge
steld hebben, u van nut te zijn
Maar Helbig liet hem niet uitspreken „Ik
zal u eens iets zeggen, waarde vriend. Wan
neer gij zoolang niets gedaan hebt, dan aan
uwe neigingen toegeven, dan kan men, zoo-
als reeds gezegd is, niet plotseling met zijn
vijftigste jaar, zijn leelwijze veranderen.
En afgezien daarvan, gebruiken wij bier
gansch andere lui. Hier is het werken van
den ochtend vroeg, tot den avond laat, bier
zingt men geen fransche minneliedjes, en
betoont men andere gevoeligheden; hier
handelt men zaken af en niets dan zaken.
Daartoe zijt gij niet meer te gebruiken.
Wie dat niet van zijn jeugd af heeft mee
gemaakt, is daarvoor ongeschikt."
„Ik ben toeh ook koopman geweest," zei-
de Oswald schachter.
„Maar wat voor een!" riep Helbig uit.
Gij hebt het spoedig opgegeven, tot je ge
luk, nog juist bijtijds. Reen, neen, zet je
dat nit je boofd mijn jongen. Lui, die hier
op bun plaats ziju, zijn uit ander hout ge
sneden dan gij. OverigeDP, weet ge," voegde
hij er goed'g bij, „wat ik u gezegd heb.
Wanneer gij soms eens in nood zijt
Maar ditmaal was bet de ander die het
gesprek afbrak. „Dank je, Otto, dank je,"
zeide Oswald, en het scheen ot zijn ware
natuur weder op den voorgrond trad. „Ik
h b nog nooit aanspraak op je goedheid ge
maakt, en zal dat ook nimmer doen. Ik heb
u iets voorgeslagen, gij hebt het niet kun
nen aannemen. Dat is alles. Laten wij nu
ergens anders over sprekenHoe gaat het
uwe familie Hebt ge goede berichten
Zoo ja, dat verhengt mij. Mijne complimen
ten wanneer ge schrijft en ook aan juf
frouw Christina. Reetn mij niet kwalijk,
wanneer ik uw tijd in beslag heb geno
men."
„Goed," zeide Helbig, die reeds weder
door andere gedachten werd bezig gehou
den, en reikte hem de hand tot afscheid.
„Dwaas," mompelde hij, toen de deur
achter zijn bezoeker in bet slot gevallen was.
Wordt vervolgd.
gen, zich voorover boog en haar gelaat
verborg in de blonde krullen van het
kind.
Er volgde een oogenblik stilte, slechts
verbroken door het geblader van Jane
Dozijn in de schriften van den knaap,
die zij doorzag om te tien, hoever haar
leerling al gevorderd was... en ook om
zich een houding te geven.
Het was alsof iets onzichtbaars zich
tnsschen die twee menschen had geplaatst.
Terwijl de eene de schriften bestudeerde,
had de ander plotseling geconstateerd, tot
zijn groote ontsteltenis, dat het jonge
meisje hem bijzonder behaagde, meer dan
wel strikt noodig was.
Hoewel hij de veertig nog niet had be
reikt, had de commandant sedert vier jaar
zijn huis in een klooster herschapen.
Nooit had een vrouw, met uitzondering
van die, welke tot zijn familie behoorden,
zijn drempel overschreden; nooit had hij
iemand anders dan zijn vrienden ten zij-
nent ontvangen, omdat hij wilde, dat het
kind zou opgroeien in een inspectabele
omgeving. En ziet, eensklaps noodzaakt
het toeval hem een jonge bekoorlijke
vrouw, een onwederstaanbare attractie, in
zijne woning te intiodnceeren.
Natuurlijk, al was het alleen door het
feit, dat zij belast zou zijn met de op
voeding van Robert, zou zij hem heilig
zijnmaar zon hij zich meester kunnen
blijven, zou hij het kloppen van dat arme
hart kunnen bedwingen, gerijpt door ver
driet, wel-is-waar, maar toch nog zoo jong
zoo warm-kloppend Wat zon hij worden
in die alle-dag-ontmoetingen, in die ge
sprekken, om zich op de hoogte te stel
len van de vorderingen van zijn zoon, in
die telkens nieuwe samensprekingen met
de vrouw, die zich eiken dag tegenover
hem aan tafel zou bevinden, wier taak
het zijn zou, éénzelfde doel te bereiken
in het belang van een bemind wezen?
Was niet reeds dit salon, zoo somber
anders, met het portret der arme doode
daar boven de canapé, als met een toover-
slag verhelderd door deze lieve verschij
ning, het beeld van jeugd en liefde
De commandant doorzag het gevaar, en
toen, nadat zij nauwkeurig de schriften bad
doorgezien, de onderwijzeres het hoofd op
hief, hun blikken elkander ontmoetten en
Van R in die groote mooie oogen
zag, die oogen, die zijn kind zoo be
haagden toen gevoelde hij, dat hij
zijn geweten, zijn eerlijkheid, zijn plichten,
alles op het spel zou kunnen zetten...
Mejuffvrouw, zeide hij plotseling, ver
geef mij als ik u leed doe en zie in wat
ik u wensch mede te deelen, niets beleedi-
geuds, nieis kwetsends... Ik ben wanhopig...
Maar ik heb nagedacht en ik heb begre
pen... dat het niet wel mogelijk is, dat u
hier komt.
De onderwijzeres zag hem aan, verschrikt,
niet begrijpend wat hij bedoelde; maar Van
R. ging voort op bewogen tooD:
Versta mij wel. Als er hier was een
vrouw, een moeder, dan zou ik met vreug
de u zeggen
Kom, neem uw intrek in ons huis,
zorg voor mijn zoon. Maar ik ben weduwnaar,
ik woon hier alleen, en ik ben er
van doordrongen, dat u Robert uitstekend
zou hebben opgevoed, maar u hebt Diet
den leeftijdniet het uiterlijk die
in de gegeven omstandigheden ge-
wenscht zouden zijn.
Htt meisje was opgestaan, bleeker dan
toen zij binnenkwam, zij omhelsde voor
de laatste matl het kind, dat zich aan
haar jtpon vasthield eu dat haar met al
le kracht met zijn kleine handjes wilde
terughouden, groette ernstig en ging heen,
zonder een woord te zeggen, zonder een
gebaar.
Dat was haar al zoo vaak gebeurd
Alleen toen zij op de t*ap was en de deur
achter haar was dicht gegaan, met dof
geluid, weende zij
En nu, zei commandant van R.
op wiens voorheofd dikke zweet-
droppelen parelden, en nu aan de andere
geschreven, aan de oude Letterk.Bijv.
Eene zonderlinge wet
van het magnetisme. De later zoo beroem
de Eugelsche goochel tar Anderson reisde
in het begin zijner loopbaan met zijuen
F.-anscheu collega Hadouin door het noor
den van Frankrijk. Op deze reizen deden
zij ook de stad Elboruf aan, waar de re
cette der beide kunstenaars zoo gering
was, dat zij er ternauwernood van konden
leven. Rezorgd overlegden zij, wat er tot
opbeuring der zaak gedaan kon worden,
toen Anderson eensklaps riep„Ik heb
het! Wij kondigen morgen in de laatste
voois'elling aan tn beloven, het verbazing
wekkende kunststuk te volbrengen, de klok
dei kathedraal dat- nur te laten slaan, 't
welk door ten der geachte aanwezigen
verlangd wordt. Nu, wat dunkt u, zal
dat niet trekken?'
„Inderdaad, dat zou trekken," antwoord
de Hadouin. „Maar hoe zullen wij dat
kunststuk volbrengen
„Laat dat maar aan mij over."
De avend van den volgenden dag kwam
en met hem een talrijk publiek. Alles ging
uitstekend. Eindelijk kwam het hoofdnum
mer: het betooverae uurwerk der kathe
draal. Hadouin was nog altijd niet inge
wijd en dus erg benauwd. Bezorgd vroeg
hij, of iemand nit het publiek wilde zeg
gen, hoe dikwijls de klok moest slaan.
»Vier maal!' heette het.
Hadonin sterkte zijne rechterhand in de
richtiog van den toren der nabij gelegen
kerk nit, en ziedaarvier slagen
klonken weldra langzaam en statig van
den toren.
„Da capo da capo!" riepen de toe
schouwers geestdriftig.
Nu wist Hadouin niet wat hij doen
moest. „Vooruit maarfluisterde zijn col
lega achter het gordijn.
Ditmaal werd elf geroepen en van
den toren der kathedraal weerklonken elf
langzame slagen. Het publiek applaudis
seerde en verliet tevreden de zaal. Hadouin
echter omhelsde zijnen collega en vroeg
hem, hoe hij dat aangelegd had.
„Niets eenvoudiger dan dat!" antwoord
de deze lachend. „Ik gat den klokkenist
vijf francs. Daarvoor moest hij boven aan
het torenvenster, vanwaar men hierheen kan
zien, staan, en het uurwerk zoo dikwijls
laten slaan, als ik kaarsen voor liet vens
ter plaatste".
Den volgenden morgen, toen de toover-
knnslenaars in den wagen stapten om te
vertrekken, kwam een magistraatspersoon
der stad naar hen toe, om hun ophelde
ring van het wonder te vragen,
„O, dat is zeer eenvoudig het berust
op een wet van het magnetisme," aotwoor-
de Hadouin met het eerlijkste gezicht van
de wereld.
Een drama op de Noord-
zee.
Een vreeselijke zeeramp wordt gemeld,
Ongeveer 47 mijlen ten Zuid-Westen van
Haaks lichtschip, vijftig mijlen afstand van
Lowestoff op de Engelsche kust, is het ss.
de Elbe van de Nordd. Lloyd, den 29en uit
Bremerhaven naar New-York vertrokken,
dinsdag nacht in aanvaring gekomen met een
ander stoomschip en bijna onmiddelijk ge
zonken. Aan boord waren 240 passagiers
en 120 man en eqnipage. Slechts weinige
personen hebben zich in een sloep weten
te redden en zijn t<? Lowestoff geland,
nl. vijf passagiers waaronder een vrouw,
de eerste machinist, de derde stuurman,
vier administrateurs, zeven matrozen en
twee loodsen.
Uit den mond der geredden vernam men
de volgende bijzonderheden. De aanvaring
geschiedde, terwijl het wel zeer donker
was maar er hirg geen nevel. Iedereen
was in bed. De stoot was verschrikkelijk
en kwam diep midden in de machineka
mers terecht. Het water stroomde terstond
naar bienen.
De Elbe zonk binnen twintig minuten.
De onstuimige golven en de paniek aan
boord verhiaderdea meer dan driescheeps-
sloepen uit te zetten, waarvan eene ter
stond omsloeg, terwijl de andere met twin
tig opvarenden werd opgevischt. De gered
den zijn door den Dnitschen consul te
Lowestoff ondergebracht. Ook de kapitein
verdronk.
Een geredde passagier, zekere Hoffmann,
verklaarde aan een reporter dat de be
vroren touwen oorzaak waren dat niet
meer sloepen konden uitgezet worden.
Volgens Hoffmann zijn er drie booten
neergelaten, waarvan de eene dadelijk om
sloeg. Van de passagiers uit deze sloep is
alleen eene vrouw, Anna Böckes, gered.
De boot met geredden heeft res uur ge
zwalkt voordat ze door de visschersboot
Wildilower gevonden werd.
Een derde boot zou na twintig minuten
terwijl vrouwen en kinderen er in opgeno
men werden, omgeslagen zijn.
Van de passagiers eerste klasse is nie
mand geredalleen 5 passagiers tweede
klasse.
Men vreest dat er 380 personen bij de
ramp van de Elbe verongelukt zijn.
Het schip, waarmede de Elbe in aanva
ring kwam was de Crathie een kleine ko
lenboot van 470 ton, van Rotterdam naar
Abtrdeen.
Volgens een Lloyd's telegiam was de
CrathieWoensdag te Maassluis aaugekc-
inen, rapporteerende dat zij dien morgen
om half zes, dertig mijlen van den Hoek
van Holland, met een groote stoomboot
was samengestooten. De Crathie was van
voren sterk beschadigd, maar was niet lek
en ging donderdag, naar Rotterdam
voor reparatie.
Volgens een nader bericht uit Bremen be
vonden zich aan boord van de E 1 b e 149
man bemanning en 175 passagiers. Daar
van zijn tot dusver slechts 22 personen
gered.
Drankbestrijdingoudtijds.
De Locriërs,in Griekenland, beschouwden
het als misdaad, die des doods schuldig
maakte, om wijn te drinken, die niet met
water gemengd was; zelfs een zieke ont
ging de straf slechts wanneer hij bewijzen
koD, dat hij handelde volgens voorschrift
van den geneesheer. Pittacus, van Mjrtilene
eene zeestad op het eiland Lesbos in de
Grieksche Zee, gaf een wet, dat, hij, die
in dronkenschap een misdaad had gepleegd,
dubbel zooveel straf moest ondergaan als
hij ontvangen zon hebben, wanneer hij de
zelfde misdaad in nnchteren toestand had
gepleegd. Geheel anders dus dan tegen
woordig, nu velen voor zachtere straf plei
ten, omdat de misdadiger zijne misdaad
pleegde in een toestand, waarin hij, „on
toerekenbaar" is, zooals men dat noemt.
Plato, Aristoteles en Plutarchus, beroemde
wijsgeeren en geschiedschrijvers, roemden
de wet van Pittacus als hoogste wijsheid.
De Romeinsche Censoren, dat zijn man
nen, die van staatswege hadden toe te zien
op het levensgedrag der burgers, konden
zelfs een Senator afzetten en zijne eigen
dommen in beslag nemen, wanneer hij
dronken was.
De Egyptenaars en de Spartanen keur
den dronkenschap ten strengsten af en had
den er bepalingen tegen.
Lygurgus, van Tracië, wilde de dronken
schap radicaal genezen en liet alle wijn
stokken uitroeien.
Terbulus, van Bulgarije liet omstreeks
het jaar 704 herzelfde doen.
De oude Italianen geloofden, dat het
wettig was een koning te dooden, die zich
bedronk.
De Atheners beschouwden het als eene
misdaad, die met den dood diende gestraft
wanneer een overheidspersoon zich aan
dronkenschap schuldig maakte.
De Karthagers verboden het drinken
van bedwelmende dranken aan hunne over
heden, bevelhebbers, soldaten, en bedien
den.
Konstatijn II strafte jongelingen, die op
dronkenschap werden betrapt, met den
dood.
Mohammed beval, dat ieder beschonke-
ne met 80 geeselingen zou worden herin
nerd, aan zijn plicht om nuchter te
zijn.
Aaron, Israel's Hoogepriester, ontving
het gebod van God„Wijn ea sterken
drank zult gij niet drinken, gij, noch uwe
zonen met n, als gij gaan zult in de tent
der samenkomst, opdat gij niet sterft
het zij eene eeuwige inzetting onder uwe
geslachten."
Jeremia deelt mee dat de kinderen van
het huis der Rechabieten, toen men hen
„koppen en bekers" vol wijn voorzette
„Wij zullen geen wijn drinken, want Jo>
nadab, de zoon van Rechab, oDze vader,
heeft ons geboden, zeggende: „Gij zult
geenen wijn drinten, gij, noch uwe kin
deren, tot in eeuwigheid.
De speelduivel.
Aan het U. D. wordt uit Parijs ge
schreven.
Ook hier houdt, men zich bezig met
het proces Joniaux, dat thans te Antwer
pen behandeld wordt. Wat de belangstel
ling der Eranschen daarin vooral zoozeer
gaande maakt, is de verzwarende omstan
digheid van het valsche spelen, door de
beschuldigde zoowel bij vrienden als aan
de bank te Spa beproefd. Men brandt van
verlangen om te weten, op welke wijze
zij het daartoe aanlegde, en dit niet zon
der reden, want tal van familieën hier
zijn de vrijwillige dupes van dergelijke
oneerlijkheid. Wie noch niet ingewijd is in
de Parijsche geheimen verbaast er zich
dikwijls over, hoe het mogelijk is, dït
prins X. ot hertog Z. bij deze of gene
lieden aan huis komt, wier geboorte he
melsbreed van de zijne verschilt. De voor
name edelman is nu wel geen heilige,
maar toch geeft zijne tegenwoordigheid aan
zulke woningen veel aanzien, en komen er
van lieverlede meer personen van naam
d e kringen bezoeken, al ware het ook
slechts om te kunnen zeggen dat zij met
hem in gezelschap zijn geweest. Het %e-
heim van dit alles is, dat de prins geld
noodig heeft en weet, dat men zijn bijzijn
zoozeer op prijs stelt, dat men hem in
ruil daarvoor veroorlooft vahch te spelen
en de gastheer, die zich gewillig op een
enkelen avond tien mille laat omstelen,
troost zich met het denkbeeld, dat een
catilloa hem niet minder zou hebben ge*
kost en dat dit vrij wat meer aanzien ver
leent aan zijn huis.
Snelpersdruk van J. Winkel te Schagen.