Efl lïiElffS-, Zondag 23- Februari 1895. 39ste Jaargang Ho. 2966. O en Dit blad verschijnt tweemaal per week Woensdag- Zalerdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Uitgever J. WINKEL. Bureau: SCHAGEBf, Laan, D 4. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van l tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 5 ct. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel. Ds. 11. de Boer, Uelastin»; op graaninvoer, AimititiB- i Lailtiiivblal zullen POLITIEK HOOFDARTIKEL, en BUITENLAN DSCH OVERZICHT, in ons No. van Woensdag a.s. wordec opgenomen. de Red. Verslag der politieke lezing, op Donderdag 21 Februari '95 in het Noord-IIoll. Koffiehuis te Schagen gehouden, door den heer Van WlERINGERWAARD. Onderwerp een algemeen landbouwbelang, een volks belang en geen onrecht." Nadat door den heer Alb. Sloos, den voorzitter van het geconstitueerd Comi té voor Protectionisme, de vergade ring was geopend, verkreeg de heer de Boer het woord, die verklaarde zijn lezing te willen beschouwd zien als Critiek over staathuishoud kundige betoogen, in het Nederlandsch Landbou w— Weekblad aangevoerd tegen invoerrechten op granen. „Wie er gedacht had, dat ik ooit buiten mijn betrekking om als publiek woord voerder zou optreden, ik niet. Ik heb een hartgrondigen afkeer van bij den weg te timmeren. In 't algemeen wil ik liever aanhoorder dan woordvoerder zijn, liever meegaan dan zelf een leiding op mij ne men. Vooral op 't gebied der Staathuis houdkunde beweeg ik mij ongaarne. Ik weet hoe die wetenschap, die allengs groot worden moet en groot worden zal, voorshands nog in de kinderschoenen loopt, hoe staathuishoudkundigen van naam in de belangrijkste zaken van el kaar verschillen, de gewichtigste zaken wel over 't hoofd zien, de eenvou digste zaken soms niet weten. Ik weet ook, en dit uit eigen smartelijke ervaring, dat elk, wie met een luchtig hart over Staathuishoudkundige quaesties gaat spre ken, denkende dat het veld dat hij gaat betreden effen is en overal een vasten bodem heeft, eer hij 't weet in den mod der raakt. Wanneer ik ondanks dit alles het toch waag om lieden een Staathuishoudkundige zaak voor U te hespreken, dan moeten daarvoor dus zeer dringende redenen zijn. En die zijn er. Nu vóór en tegenstan ders van invoerrechten op Buiten- Jandsch graan eerlang in de 2e Kamer tegenover elkander zullen staan, wordt allerwege in den lande de publieke be langstelling voor dit onderwerp gewekt I en het Hoofdbestnur van de Hollandsche I Maatsch. v. Landb., doet in zijn weekblad daaraan mee door van week tot week p'aats te geven aan ingezonden stukken, dit onderwerp betrekkelijk Het Hoofd- bestuur zelf is, gelijk genoeg is bekend, I niet voor graanrechten en zou als ik mij j niet bedrieg de opinie onzer landbouwers I gaarne daarheen leiden, dat zij allen dach- ten „neenhoe ellendig, hoe doodsge- vaarlijk onze toestand is, dat middel helpt ons niet en is het rechte niet." Dit al thans is de zakelijke inhoud van al de ingezonden stukken wier schrijvers zijn te gen wat men tegenwoordig landbouw- protectie noemt. Er zijn onder deze schrij vers, die al jaren lang voor denNed.Landb. zich verdienstelijk hebben gemaakt, man- I nen op wier kriekten en goede trouw f wij allen bouwen, met wie wij dus in belangrijke zaken gaarne zouden mee- gaan, maar die nu, mijns erachtens onze overtuiging in verkeerde richting zouden I leiden en daarbij, hoe zal ik het zeggen, in hun redeneeringen over deze groo- I ten kwestie niet die zaakkennis, dat hel- I der doorzicht en dien logisehen betoog- i trant aan den dag leggen, die wij van hen 2ijn gewend en van hen mochten ver- I Wachten. I Bij mij heeft hun pleiten tegen de I 6en juiat omgekeerd gevolg ge- I lk heeft er mij voor gewonnen, was reeds min of meer protection- nistisch gezind, er was, dacht ik, zooveel wat er vóór pleitte en al wat ik daarte gen had gehoord, woog bij mij niet zwaar; maar ik durfde nog geen partij kiezen. Ik dacht nog altijd, dat misschien ge wichtige, afdoende redenen, mij niet be kend, daartegen konden zijn. En dacht ik, dat moest zeker zoo zijn anders, hoe zouden zooveel knappe libe ralen, waaronder Staathuishoudkundigen van naam, er tegen zijn gekant? Het moest zeker niet kunnen, anders hoe zouden de Hoofdbestuurders van den land bouw, die van zoo nabij voeling houden met het Landbouw-comité dat in land bouwzaken de regeering dient van ad vies, het wagen om landbouwers waar onder die, om staande te blijven, zoo iets als protectie ten spoedigste van noo - de hebben, van dergelijken maatregel af- keerig te maken. Thans echter, al de te- genpleiters gehoord, en van die zijde genoegzaam ingelicht, sta ik aan de zijde van hun tegenpartij en ben protectionnist. Van hun gansche kanonnade tegen een wetsontwerp in dien geest gericht, zeg ik: los kruitEen van die kanonniers ver gat voor een oogenblik zjjn doel, mikte op de landbouwers en schoot hun de woorden toe „Zij waren zelf de schuld van hunnen nood, zij moesten schei kunde bestudeeren, hun vak wetenschap pelijk leeren beoefenen, zij waren niet op de hoogte van hun bedrijf." Hé, zullen enkele lezers hebben gedacht, die is raak, daar kunnen die landbouwers het mee doen. Maar anderen met hun bekend, hebben gezegdo, wat is die mis, foei wat een dom schot en wat ge- meene lading." En die kannonnier zelf, als hij achter zijn F. van daan, en met u in aanraking komt, 'k wed dat hij zeggen zal, dat men zijn bedoeling heel niet heeft begrepen, dat hij juist voor de kennis en degelijkheid onzer landbouwers het diepst respect heeft. Nu dat betaamt hem ook. Inmiddels, goed of kwalijk gerichte betoogen van dien kant, wij zul len ze de revue laten passeeren en ach tereenvolgens beoordeelen, in de hoop dat enkelen onzer als zij de Art. in de landbouwweekbladen, over dit punt han delende, nog eens herlezen, zich in staat mogen gevoelen, ze grondig te weerleg gen. Ter zake dus. Onder de tegenstan ders van invoerrechten op granen zijn er die ons toevoegenverwacht daar van voor den landbouw toch geen heil; in het gunstigste gevolg, voegen ze er bij, helpt het toch maar enkelen en dan nog voor maar korten tijd. De land bouwers in Denemarken, zegt een ander, hebben het best. Ze doen zus en ze doen zoo en zij willen geen invoerrech ten. Voorbeelden alzoo waarop wij wor den gewezen, voorbeelden naar rechts en links. Men wi! bewijzen wat men beweert, men meent de proef te kunnen leveren op de som. „Zie naar Duitschland, zegt Mr. Sickesz Bijv. v. het Ned. Landbouw Weekblad No. 5, „daar zijn invoerrechten op graan. Warneer daar nu aan de malaise een eind was gekomen, wanneer van dóór nu geen klachten meer worden gehoord! waarlijk, men behoeft slechts even een blik te slaan buiten onze grenzen, om in te zien, hoe de werkelijkheid daar mede in strijd is. Wadr ter wereld, wadr heerscht grooter ontstemming onder de landbouwbevolking dan juist in het graan- rechtenheffende Duitschland, etc." Een ander, Groneman, in hetzelfde blad en nummer schrijft„dat onze naburen de Duitschers, invoerrechten, en soms zeer hooge van onderscheidene landbouwpro ducten heffen, en dat wij dat niet doen, is waar; maar of daarom de landbou wers in die Staten er zooveel beter aan toe zijn dan wij, is nog zeer twijfelachtig." Met voorbijgaan van een tusschenzin, die kwalijk ter plaatse is aangebracht, en storend werkt,las ik verder: „Kon men zonder tegenspraak zeggenKijk eens hieroveral, waar de invoer belast en belemmerd wordt, daar bloeit de land bouw, of daar is hij althans in goeden doen, alleen in Nederland met zijn vrij handelstelsel niet, dan zou dit een re den kunnen zijn om het oude pad te verlaten en het voorbeeld van het Bui tenland te volgen, maar zoolang men dit niet zeggen kan, is het voorzeker niet voorzichtig zulks te doen. Uit het feit dat overal, ook in beschermende landen luide klachten worden vernomen, volgt, dunkt mij, dat dan bescherming geen baat geeft." Zoo de Heeren Groneman en Sickesz. Wij danken hen voor de op rechte moeite die zij zich geven om ons toch voor onberaden stappen te waar schuwen; maar, dat voorbeeld vanDuits^h- land heeft voor ons niets afschrik wekkends. Dat invoerrechten op graan daar niet kunnen helpen, gelooven wij gaarne, het geheele landbouwbedrijf deugt er niet. Waarom niet Wel, Mr. Sickesz, No. 5 Bijbl. v. Ned. Landb. week blad, helpt ons al een beetje op weg. „De landbouw in Duitschland," schrijft hij, „vertoont op vele plaatsen een ge heel ander beeld dan bij ons. De zeer talrijke groote grondeigenaren hebben hun ne uitgestrekte, aaneengesloten, goed af geronde bezittingen, niet aan een aantal pachters verhuurd, maar voor het groot ste gedeelte in eigen beheer. Waar ver pachting plaats heeft, geschiedt dit aan éénen pachter." De voorstelling van Mr. Sickesz is juist. Ik heb voor mij een bijvoegsel van den Duitschen Landb. Almanak van Men- zel en v. Langecke, van 't jaar 1883. Op pag'113 en 114 vind ik een opgaaf van 79 Landbouwbedrijven, eigen aan den Pruisischen staat, waarvan de huurjaren in 1884 en 1885 zouden verstrijken. Het kleinste van al die bedrijven was nog 40 Heet. Slechts 14 van de 79 ble ven onder de 100 Heet. en de 65 die daar over heen gingen waren van 172 tot 1546, gemiddeld 500 Hectaren groot. Tij dens mijn bezoek aan de Melkerij school te Casekow in Pommeren, werd daar melk geleverd van een Landwirth die 2000 Hectaren land in gebruik had. En de boeren in Casekow, de kleine landbou wers, hadden alle bedrijven van 140 250 Hectaren groot. Een hunner had 24 Holl. Melkkoeien op stal, maar niet eene met een goed jaar, één speen, 2 speen, 3 speen, 3 lj2 speen, alle bedorven door de melkmeiden grove, plompe, vuile deernen, die in de steden geen huur kunnen krijgen. Maar zulke boeren als ik daar noem, tel len onder de landbouwers in Duitschland niet mee, misschien klagen zij ook niet meê Dat die grootere landbouwers, die heeren Landwirthe, klagen, is geen wonder. Voor eerst zij hebben duur land met zware hypotheken en hooge pachten even als bij ons. En dan, waar is de man die als landbouwer 3, 4, 5 honderd tot duizend en meer Hectaren land, meest bouwland, behoorlijk kan overzien? Daarbij, vaar ten of harde wegen vindt ge er bijna niet. Zelfs in de boerendorpen geen straatweg,maar klei- of zandwegen. Welk een afstand tusschen het land en de boer derijen wat een heen en weer rijden, welk een moeielijke en tijdroovende transporten Wat groote massa's draagbaar spoor en spoorwagentjes, wat een menigte van vreemd volk, dat niet genoeg onder toe zicht staat, komt daarbij te pas. Wie zal dat alles behoorlijk regelen, onder toe zicht houden? Hoe kan men er zorgen, dat op den rechten tijd wordt geploegd, gezaaid,geëgd gewied, gemaaid, verzonden, naar binnen gereden? Hoe als 't voor een oogenblik is: help man, help vrouw, volk genoeg krijgen en niet te veel. O! zegt men zij, hebben opzichters, sommigen wel drie. Ja, zij hebben ook ploegmeesters en ploegknechten, stalmeesters en stal knechten, zij hebben hun volk voor de zui velbereiding, een aparten bedrijfboer voor de melkerij en zuivelbereiding, een eigen smid een eigen wagenmaker en een aparten boekhouder. Ook op de meeste dier groo te bedrijven is ook nog de een of ande re industrie. Om op de transportkosten van granen naar de markt te besparen, heeft men al van ouds bierbrouwerijen, mouterijen, jeneverstokerijen en in de laatste 40 jaren aardappelmeel fabrieken, suiker- en sirooptabrieken opgericht. Maar van af bet jaar 70 kunnen dezein- dustriën, voor zooverre ze werken met granen, waarvan de prijs door invoerrech ten is verhoogd, niet meer met Buiten landers, die onbelasto grondstoffen ver werken, concurreeren;en zijn die fabrieken last- en schadeposten geworden. Ik phantaseer deze zaken niet. Ik putte ze alle uit eigen ervaring en uit Duilsche werken, waarvan ik er hier bij mij heb. Wanneer ik bij dit alles nog opmerk, dat die groote landbouwers ter aanvul ling van hun veestapel, aan invoerrech ten op mager vee, fokvee en melkvee, dat uit het Buitenland moet worden be trokken, jaarlijks nog wat hebben te betalen, heb ik dan genoeg gezegd om U te doen verstaan dat zoo'n landbouw nooit kan rendeeren en dat de Duitsche landbouwers, wat de productiviteit van hun bedrijf aangaat, de onze onmogelijk kunnen nabijkomen, en dat invoerrechten, die onze graanbouwers er volkomen bo venop zouden helpen, in zoo'n romp slomp, zoo'n herrie als men daar vindt, den wagen toch niet recht kan houden? Een landbouwer die op zoo'n bedrijf alles kan overzien en alles regelen en behar tigen, moet nog geboren worden. In 't jaar 1867 reeds toen hier te lande alles nog in orde was, de tarwe meen ik f 7.50 en de haver 4 gld. per H.L. opbracht, klaagden in Duitschland de graanbou wers al steen en been en vroegen om protectie. In datzelfde jaar toch schreef de heer William Löbe, Redacteur v. d. 111. Landw. Zeitang een zeer lezenswaar dig boekje over den nood van den Duit schen Landbouw en hoe die z. i. was te verhelpen. Hij raadt hun aan, den grond dieper te ploegen, beter droog te leggen, met machines te zaaien, wetenschappelijk te bemesten, de beste zaaizaden te koopen, meer vee te houden en meer voederge wassen te teelen, ook wat handelsge wassen te teelen, tuinvruchten te verbou wen etc. etc. In één woord, veel raads en veel goeds daarbij, maar ook veel wat in de practijk niet gaat. Als mijnheer F., dat boekje eens had gekend, zou hij onze Landb. nog anders de les hebben gelezen. Yoor eene 25 stuivers, die het kost, had hij een wijsheid kunnen voort brengen, waarvan onze landbouwers ver steld hadden gestaan en dan zouden ze ons zeker wel geloofd hebben, dat F heel knap is en dat zij maar itumperts zijn. 't Is ook jammer, dat de andere hee ren, zjj die zoo bezorgd voor U zijn, als zij roepen: gij, die om invoerrechten zoudt vragen, zie naar D. hoe is het daar? dit boekje niet kennen. De schrijver, tevens schrijver van dit Landb. Handwoordenboek, zegt op bl. 14.: „Elk verstandig inensch moest het zijns onwaardig achten om bij zijn werk en bedrijf Staatshulp en Staatsbescher ming in te roepen. Elk wie zijn waar digheid wil ophouden en niet door zelfzucht is verblind, maar een hart voor zijne me demensehen heeft wijst alle hulp v. d. Staat die de bedoeling heeft om de mededinging vanBuitenlandsche vakgenoo- ten moeielijk of onmogelijk temaken, met beslistheid af. Ieder, die om be schermende rechten vraagt,geeft daarmee zichzelven een getuigschrift van onver mogen, waarin hij de bekentenis aflegt, dat hij zelf of in verkeerde richting werkt, öf iemand wien het aan kennis van za ken en activiteit onbreekt en voor den Buitenlanders moet onder doen." Nog al kras gezegdDie mijnheer was wel proteetionist. Maar achttien ja ren later in Frühling's Landw. Zeitung, Februari 1885, schreef dezelfde man een hoofdartikel over „mijnhandel en beschermende rechten," waaruit blijkt dat hij toen een zeer degelijk protectionnist geworden was. 't Is waarschijnlijk dat onze landbou wers vrijbandelsmannen binnen veel korteren tijd de koopmanspolitiek die hen nu nog aan 't lijntje heeft, zullen kennen, 't Is te hopen zelfs dat dit spoe dig moge gebeuren; ik vrees anders dat zij het later bitter zullen betreuren, dat zij hun veelvermogenden invloed hebben misbruikt, dat zij oorzaak zijn van veel ellende, die zij hadden kunnen voorko men. In alle gevallen, wij zullen voor hun invloed ons wat dekken. Zoo vaak ze ons weer waarschuwen„zie, zie toch naar D. en vraag toch geen protectie," zullen wij antwoorden, „ja, daar weten wij nu alles van, maar ga gij zeil daar eens kijken en beduidt dan een» aan die Duit sche Landwirthe, dat ze te veel hooi aan de vork hebben, dat het met wagens die zoo zwaar zijn geladen, eeuwig sukkelen is, dat geen sterveling zóó goed kan boe ren en dat zij eens een kijkje moeten nemen bij ons, dat de inrichting van on ze bedrijven praktischer is en dat wij zoo lang 't aan bedrijfkapitaal niet ont breekt, veel meer dan zij weten te halen van den grond. Moeen wij nu van Duitschland af zien Neen de Heeren zijn nog altijd aan het waarschuwen. De heer Seckesz, No. 5 landb. weekbL, schrijftMaster G J. Patijn in zijn in 1888 te 's Hage verschenen geschrift: de Malaise en het Protectionisme, bl. 40, schrijftvan de in Duitschland bij de wet van 1885 aan merkelijk verhoogde graanrechten spre kend, zegt onze Consul te Dresden, „dat zij den landbouw de gewenschte verbe- ring van positie niet heeft aangebracht, dat de opgaande markten voor inlandsche granen, die men er van verwachtte zijn uitgebleven." „Op bl. 43 van dat werkje", gaat Mr. Sickesz voort,„vinden wij een be richt uit een ander deel van Duitsch land, namentlijk uit Mannheim. Onze Consul daar, schrijft„Meer en meer leert de ervaring, dat de verhooging van graanrechten den graanhandel van Zd. Duitschland wezenlijk belemmert. Zoo zeer zij den handel hebben schade ge daan, zoo weinig hebben zij den land bouw gebaat." Met uw verlof, M.H. Mr Sickesz, ver telt ons hier wat hij gelezen heelt in een boekje uitgegeven in 1888, dus drie jaren na 1885 toen al de invoerrechten, ook die op granen, in Duitschland waren verhoogd en waaruit de landbouwoorlog met Rusland ontstond, die voor een paar jaren, nadat D. die hooge invoerrechten van 1885 weer wat had verlaagd, is ge ëindigd." Het oordeel van onze consuls over die algemeen verhoogde invoerrech ten te zamen is ongunstig, maar het treft de invoerrechten op de graanartikelen niet. Ja toch, als onze consul te Mannheim zegt: „zoo zeer zij den handel hebben schade gedaan zoo w e in i g hebben zij den land bouw gebaat," dan voelen wij duidelijk genoeg, hoe deze zijns ondanks bekennen moest, dat de landbouwers toch wel e e- n i g voordeel hadden van die verhoogde rechten, al hielpen ze hen er niet boven op. De heer Sickesz het schrijven van den heer Patijn citeerende, bracht waarlijk, eenig koren op onzen molen en bleef overigens niet ad rem, evenmin als hij ter zake blijft als hij van uit het jaar 1887 een Fransche schrijver zeg gen laat, „zij die D. aan 't stel van invoer rechten hebben geholpen, moeten er thans wel naar van worden." Dat geheele stel van invoerrechten van 1885 is niet het punt van kwestie. Dat stel invoerrechten in zijn geheel moet buiten debat blijven evenals dieAmerikaansche Mackinley wet, waarvan Mr. Sickesz ook spreekt. Yoet bij 't stuk houden, wij hebben' 't over „in voerrechten op graan" en daarover alleen. Over die graanrechten alleen spreken de, gaan wij nu voort en zeggen: Toen nu 3 jaar geleden een voorstel om dein 1885 verhoogde invoerrechten te verlagen, bij den Duitschen Rijksdag in behandeling zou komen, verhieven de Duitsche landbouwers tegen verlagen der rechten op graan eenparig hunne stem. Wie de dagbladen leest, weet nog wel, hoeveel moeite het hen kostte, om in hun toorn tegen die verlaging van graan rechten eerbiedig te blijven jegens de regeering. Mr. S. weet dat zeker ook wel. Maar hoe durft hij het dan als iets zeer gewichtigs te berde brengen, dat een Inspector, die opzichter was ge weest bij den Duitschen landbouw en hier te lande een betrekking zocht, in die dagen, toen de verhoogde invoerta rieven nog geldig waren, aan hem heeft gezegd, dat de voordeelen van die ver hoogde rechten kwamen, ten bate van den handel, niet van den landbouw? Heeft Mr. Sickesz dit meedeelende, niet gedacht, hoe de verklaring van dezen man, die de verhoogde invoerrechten op graan voor den handel een voordeel noemde, geheel strijdig was met de ver klaring van den Consul te Mannheim, die precies andersom getuigde, dat die verhoogde rechten den handel zoo hadden belemmerd en zooveel schade gedaan. Is het Mr. Sickesz niet ingevallen, dat het zeggen van zoo'n Inspector, die maar op goed geluk naar Holland kwam, om hier eene betrekking te zoeken, wel eens wat voorbarig en oppervlakkig we zen kon? Inmiddels kan iemand zeggen, wat die man zei van de kooplieden, (meelfabrikanten), die de prijzen der in landsche larwe wilden drukken en zijn landheer er mee zitten liet, zoodat hij ze naar Hamburg moest zenden, waar hij de volle marktwaarde niet kreeg: daarvan is toch zeker wat aan. De Heer Pauken schreef er over in de Duitsche Landb. Courant en geeft den landb. den raad, om tegenover dat koopmanscomplot gezamenlijk op te treden en één door

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 1