Zondag 3 Maart 1895.
39ste Jaargang ITo
2988
BIJVOEGSEL
L)s. H. de Boer,
ltelastin<r op graaninvoer, een
algemeen landbouwbelang, een
volksbelang en geen onrecht.
Verslag der 2e politieke lezing, op
Donderdag 28 Februari '95
in het Noord-Holl. Koffiehuis
te Schagen gehouden,
door den heer
van WlERINGER WAARD.
Onderwerp
Nadat de vergad. geopend was, ver
volgde de heer cle U O JE li zijn
lezing aldus
Wanneer ik als vervolg op voorgaand
betoog nu verderga aantoonen, hoe zwak
de pleitredenen tegen graanrechten zijn,
hoe weinig zaakkennis, gezonde redenee
ring en Staathuishoudkundig inzicht
daarin te vinden is, dan ontbreekt het
mij niet aan stof. De betrokken perso
nen, wier argumenten ik ga bestrijden,
wil ik ongenoemd laten; ik heb genoeg
reeds bewezen, dat goede namen niet al
tijd een waarborg leveren voor goede
gedachten.
Allereerst nu wil ik wijzen op een be
zwaar tegen graanrechten, dat ontleend
wordt aan een verkeerde en zoo zonder
linge opvatting van het karakter en we
zen van den Staat, Want uit dat ver
keerd opgevatte staatsbegrip, wordt door
menig tegenstander afgeleid, dat de Staat
wanneer hij graanrechten ging heffen,
buiten zijne bevoegdheid zou gaan en
tegenover de niet-landbouwers buiten
zijn recht. Dit is dan ook de meening
en gevolgtrekking van een hunner die
den staat bij een huisvader vergelijkt en
aldus redeneert. „Men kan, zie Bijv. Ned.
Landb. Weekblad N°. 5, bladz. 2, derde
kolom, den Staat vergelijken bij een
huisvader met een talrijk gezin, waar
van de verschillende beroepen en bedrij
ven de kinderen voorstellen.
„Als ieder recht geaard vader is hij
verplicht te trachten al wat hij voor zijn
gezin noodig heeft, zoo goedkoop moge
lijk in te slaan en datgene wat door dat ge
zin boven en behalve het benoodigde
voor eigen bthoeften wordt voortgebracht,
op de gemakkelijkste en voordeeligste
wijze van de hand te doen."
Merk nu toch op wat in die woorden
is gezegd.
De Staat wordt er ingeluid als een huis
vader en als huisvader moet de Staat voor
zijn gezin, d. i voor al de beroepen en
bedrijven, „die men zich als zijne kinde
ren kan voorstellen", al wat die beroe
pen en bedrijven noodig hebben, inslaan,
de Staat zelf moet dat doen, hij is ver
plicht om te trachten dit te doen, daar
bij moet hij ook nog wat door dat ge
zin, dus voor al die beroepen en bedrij
ven wat zij binnen zijn Staats-vaderlijk
gebied voortbrengen en voor eigene be
hoeften aldaar niet noodig, is naar buiten
van de hand doen, een en ander op
de gemakkelijkste en goedkooptste manier.
De Staat dus wordt in die vergelij
king ons geteekend als een vaderlijke be
moeial die voor al de beroepen en be
drijven het van buiten den Staat benoo
digde inslaat, en wat boven en behalve
het benoodigde voor binnenlandsch ge
bruik wordt voortgebracht, Daar buiten
af van de hand doet, wel te verstaan,
op het voordeeligst en gemakkelijkst.
De staat als huisvader gedacht en het
oog hebbend op de behoeften van de be
roepen en bedrijven, die als zijne kin
deren worden voorgesteld, zou ook nog
de groote Commissionair moeten zijn, die
in het Buitenland al onze inkoopen en
verkoopen doet om dat op de voordeelig
ste en gemakkelijkste manier te doen; zou
een eerste warenkenner, een eersfe han
delsman, een eerste expeditonair
moeten zijn. Zoo zien wij, hoe gevaarlijk
het is, om verkeerde vergelijkingen te
maken en dan over de vergelijking in plaats
over de zaak zelve voort te redeneeren.Men
zegt dan ligt geheel iets anders dan men
meent te zeggen, Zoo is ook hier geschied.
Men heeft willen zeggen:de Staat moet zor
gen dat zijn onderdanen uit het Buiten
land zoo goedkoop en gemakkelijk moge
lijk inkoopen en dus dien inkoop
niet belemmeren, maar vrij laten en te
vens moet de Staat zorgen, dat de ver
koop naar 't buitenland zoo voordeelig en
gemakkelijk mogelijk geschiede. M. a. w.
de Staat moet het beginsel vrijenbandel
zijn toegedaan, omdat dit voor al de lands
kinderen te zamen het voordeeligst is.
Hoe onjuist nu dit eindoordeel is, heb
ben wij in vorig betoog, waar wij aan
toonden dat de ten gevolge van vrijen
invoer niet meer loonende en winnende
landbouw oorzaak van den algemeenen stil
stand van zaken of malaise isvoldoen
de bewezen. Ik mag mij dus ontslagen
rekenen van demoeite dit opnieuw te betoo-
gen.Tochwil ik den schrijver een oogenblik
te woord staan op zijn eigen gekozen ter
rein. Wanneer de Staat als huisvader dan
gedacht onder de kinderen, behoorende
tot zijn gezin en die betrekkelijk allen
arbeiden voor eigen rekening, er één heeft,
een landbouwer bv., van wiens inkomsten
van den grond bijna alle andere hun
werk en brood.moeten betrekken, als zijn
landbouw de hoofdbron van welvaren is,
waaraan bijna al de Staatskinderen hun
welvaart en langs dezen weg ook de
Staat zelf zijn kosten voor de algemee-
ne huishouding ontleenen moet, wat dan?
Mag dan, vraag ik, die huisvader, als hij er
erg in heeft, dat landbouwers uit het Bui
tenland, die door buitengewone omstan
digheden in staat zijn zijn gezin granen toe
te voeren tegen een prijs waarvoor zijn
landbouwer niet werken kan, geene
middelen beramen om op de een of an
dere wijze dien buitenlandschen invoer
onschadelijk te maken? Ik zeg: hij moet
En vragende welke wegen hem daar
toe openstonden, zou hij kunnen nagaan
of 't niet mogelijk ware alle arbeidsloo-
nen, alle zware en bewerkte grondstoffen,
alle handelsartikelen, alle lasten en renten
in den staat zoodanig te verlagen dat de ver
minderde inkomsten van den landbouw
weer even groote koopkracht en werkkracht
zouden zijn als te voren? Maar dit mid
del is geheel onuitvoerbaar wanneer het bij
den Buitenlander, bij wien men ijzer, hout
en duizend andere artikelen moet inkoo
pen, niet eveneens werd toegepast, en e-
venzeer onuitvoerbaar, wanneer de graan-
invoerende landbouwers daarvan even
eens konden profiteeren, - zou hij spoedig
als geheel onvruchtbaar uit zijn hoofd
moeten zetten. Hij zou verder doorden
ken nog allerlei andere uitwegen kun
nen zoeken, maar ten slotte bevinden,
dat invoerrechten op graan het eenig
middel is dat leiden kan tot zijn doel.
Dat middel gevonden hebbende, zou hij
uitroepen ha 1 daar heb ik het, nu kan
ik dien grooten toevoer wat keeren, het
graan zal weer hooger worden in prijs,
de voordeelen van den landbouw zullen
weer voor ons vloeien, dat bedrijf zelf
zal zich weer uitbreiden en voortdurend
meer werk en brood leveren aan mjjn
gezio; terwijl ook mijn huishoudelijke
kas er bij zal profiteeren. Niemand hun
ner zal bij dit middel verliezen en allen
zullen er bij winnen.-
Deze redeneering, denkt de schrijver
wiens bezwaren tegen graanrechten, No. 5
Bijv. v, h. Ned. Landb Wkblik weerleg,
zou niet opgaan. De andere kinderen
van dien huisvader, meent hij, zouden
recht hebben zich bij liem te beklagen
dat hij hen niet zoo lief had als den
landbouwer, dat hij dezeu bevoordeelde
ten hunnen nadeele,hem bevoordeelde „uit
hunne beurs." Dit nu ontken ik. Want
de vader zou hen kunnen antwoorden
hoort eens kinderen gij vergist U; zon
der die graanrechten vaart ten langen
leste bijna niemand der uwer meer wel
en gaat ons gezin ten gronde Gij koopt nu
graan voor lagen prijs, maar de mees
ten betalen dien prijs met hun welvaart.
Want, gij koopt de gelegenheid, om het
geld, dat gij daarvoor besteedt, terug te
verdienen weg. 't Is al schade voor de
hand, als gij uw graan koopt tegen een
prijs zóó laag, dat onze landbouwer u
daarvoor niet leveren kan. Het graan
moet zöö duur zijn, dat hij uw leverancier
kan blijven. Want, hem kunt gij met
uw arbeid betalen en dat geld wat hij van
u ontvangt, vloeit, omdat hij uw arbeid
en leverancie noodig heeft, langs aller
lei wegen steeds tot u allen terug. Yoor
datzelfde geld kunt gij dan weder bij
hem koopen en dat gaat maar steeds
zoo door. Maar al wat de Buitenlander
van u voor graan ontvangt, dat geld is
bijna alles weg, daarvoor krijgt gij geen
werk en geen verdiensten terug. Dus
basta. Ik zal graanrechten invoeren en
als de een of ander mij nog niet goed
begrijpt dan moet hij maar eens denken
aan dat geval, laatst met onzen schoen
maker, die een pak kleeren noodig had
en bij een vreemden koopman aan de
deur heel goedkoop terecht kon maar
zeideik dank u, het past mij nietik
kan dat geld niet missen, ik heb zoo'n
pak kleeren wel noodig, maar ik laat mjj
bedienen door onzen manifacturier en door
onzen kleermaker, aan wie ik zelf ook
leverantie heb en die ik zoo met toe
beurs kan betalen.
Nu Mijne Iieeren dunkt mijdat te
gen den Staat-huisvader, die zoo sprak
en dien overeenkomstig graanrechten ging
heffen, niets ware in te brengen. De voor
een geheel volk daar op het voordeeligst
koopt, waar het voor het kleinst bedrag
in geld terecht kan, een taetbare onwaar
htid is, die op algeheele volksarmoede zou
kunnen uitloopen en zij mogen er uit
zien, dat Regeering en Yolk er het
best bij varen,als de staatshuishoudkundige
waarheid, dat men daér behoort te koo
pen waar men 't gemakkelijkst met zijn
arbeid betalen kan, waar noodig door de
wet belichaamd wordt.
Alzoo dan graanrechtenwaarin de
geheele landbouw en bijna alle werklie
den en handel- of neringdoenden in den
lande een geneesmiddel zouden vinden
tegen de ziekte in den lande, die malaise
wordt genoemd en wier karakter gebrek
aan werk en verdienste is Ja! graan
rechten de Staat mag die heffen niet al
leen, maar moet die heffen, wanneer hij
inziet, hoe een niet meer loonende land
bouw de oorzaak van onze tegenwoordi
ge Maatschappelijke ellende is, en begrijpt
dat deze het eenig en afdoend redmiddel
zijn. En of dat middel bescherming heet,
wat doet het er toe de Staat mag niet
alleen, maar moet soms zijn onderdanen
beschermen, moet vooral dan dit doen,
wanneer de belangen van 't algemeen op
het spel staan, en mag altijd dat doen
als de beschermende maatregelen, die hij
neemt, eerlijk zijn en niet terwijl hij en
kelen bevoordeelt aan het algemeen be
lang schade doen. De Staat mag zelfs de
algemeene belangen bevorderen en bescher
men, al zouden de belangen van enkelen
bijzondere personen daarbij schade lijden.
Maar nogmaals, bij het heffen van
graanrechten lijdt niemand schade wiens
belang met de algemeene welvaart des
lands ten nauwste zamen gaat en daarvan
afhangt, en die weinigen die, naar men
meent alleen bij goedkoop graan belang
hebben, kunnen zich troosten met de ge
dachte, dat de algemeene kas des lands,
hunne kas mede, er toch weer wel bij
zal varen. Maar de handel dan vraagt
men, de handel? Wel de geheele bin-
nenlandsche handel zal er van opleven.
Alleen de groothandel, voor zoover die
doorvoerhandel is, zal bij invoerrecht op
graan eenigszins worden belemmerd. Maar
nude geheele groothandel mag zich
stil houden en de doorvoerhandel vooral.
Die beiden zijn door nieuwe havens aan
zee en nieuwe waterwegen naar zee en
naar Duitschland al jaren en jaren lang
zoodanig uit 's lands kas tegen vreemde
concurrenten geprotigeerd, dat de wijs
heid van heel ons volk te zamen niet
bij machte zou zijn om door cijfers of
redeneeringen aanschouwelijk te maken,
dat zoo groote uitgaven ten hunnen be
hoeve, geheel worden opgewogen door 't
algemeen belang. Als van de zijde
van den handel gewezen wordt op den
last en de kleine nadeelen die zjjn door
voer zou ondervinden, dan mogen wij
hem beduiden dat het groote algemeen
belang voor ditmaal eens meer moet we
gen dan zijn klein doorvoerbelang van
graan. In iedere huishouding trouwens
is wel eens een die voor een ander wat
heeft te doen, te ontbeeren en te lijden.
Allen hebben niet dezelfde behoeften en
de behoeften van allen zijn niet even
groot en allen hebben niet dezelfde krach
ten. Als een huisvader altijd voor allen in
dezelfd emate en gelijktijdig zorgen moest
en niemand eens mocht laten werken,
zorgen, waken voor den ander, dan mocht
de drommel huisvader zijn. Een recht
schapen jonkman dit hoorende,zou zeggen:
ik geef er den brui van, dan trouw ik
nooit. En een regeerend Mini-ter, wien
door de volksvertegenwoordiging werd
beduid, dat hij de algemeene belangen
moest behartigen, maar zóo dat allen al
tijd evenzeer werden bevoordeeld, en nie
mand daarbij ooit eenige schade lijden
kon, zou zeggen: Heerendan moet ik
heengaan en mijne portefeuille aan H. M.
ter beschikking stellen.
De schrijver die No. 5 Bijv. v. h. Ned.
Landb. Weekblad, aan huisvaders en den
Staat zulke eisclien stelt, maakt het Re-
geeren en de uitoefening van den vaderlij
ken plicht onmogelijk. Merkt nu ver er
op, hoe de tegenstanders van graanrech
ten voortdurend pleiten als advocaten
voor kwade zaken.
Evenals deze plegen te doen, bren
gen zij verwarring in het geding, door
er zaken bij aan te halen en aanhangig
te maken, die er niet toe behooren. Als
die invoerrechten op graan worden toe
gestaan, zeggen zij, zal ieder ander die
in zijn beroep schade lijdt door buitenland-
sche concurrentie om bescherming komen
vragen en dan zal de Staat den een niet
kunnen weigeren wat hij den ander
heeft toegestaan. De veenboer zal ko
men om bescherming voor zijn turf,
waarvan de afzet door invoer van steen-
kalen en petroleum en briquetten zoo
standers van den geheel vrijen invoer jammerlijk is benadeeld. De houtzagers
mogen er uit leeren, dat het Staatshuis- en de timmerlieden zullen invoerrecht
houdkundig beginsel van Adam Smit dat vragen op gezaagd en bewerkt hout De
zij voorstaan, het beginsel namelijk dat kleermakers op gemaakte kleederen, de
eigenaars van 'akkermaalsbosschen op
de looistoffen nit den vreemde, die hun
eikenbast bij de looiers in waarde ver
minderen doet etc. etc. Zelfs water- en
vuurneringen in de steden, waar men
voor zijn koffie of thee voor ééne cent
een kooltje vuur met wat kokend wa
ter koopen kan, worden aangehaald als
bedrijven, di6 mede recht zouden hebben
op de bescherming van den Staat tegen
die petroleum en petroleum toestellen,
waardoor den kleinen handel zooveel
schade lijdt.
Wat zullen wij fot deze dingen zeg
gen. In 't algemeen en kortweg dit: wij
willen niet dat al deze zaken tegelijk
met de onze worden ter sprake gebracht,
evenals of graanrechten niet in overwe
ging kunnen genomen worden zonder
dat gelijktijdig alle mogelijk andere vra-
gen over invoerrecht aan de orde wor
den gesteld.
Wij willen Riet, dat tegenstanders van
graanrechten, het publiek in de mee
ning brengen dat de Regeering de graan
rechten niet kan invoeren zonder ook die
andere invoerrechten, waarvoor een groot
doel van het publiek zeer bang is even
eens in te voeren.
Laat elke vraag om invoerrechten af
zonderlijk bij de wetgevende macht aan
de orde komen en dan als de ver
schillende aanvragers kunnen aantoonen,
gelijk wij dat kunnen, dat met het toe
staan van hun verzoek een algemeen
landsbelang wordt bevorderd, laat dan
onzentwege al die aanvragen om l escher-
ming in de 2e Kamer met vlag en wim
pel er doorkomen; laat ze er doorkomen
ook dan nog, als enkele aanvragers in-
gebreke blijven om te bewijzen, dat hun
belang een volstrekt algemeen landsbe
lang is, maar toch konden aantoonen,
dat door de invoerrechten die zij vragen,
voor duizenden en nog een* duizenden
in den lande weer arbeid zou worden
verkregen zonder dat de koopers van hun
werk daarbij noemenswaardige schade
hadden te lijden.
Ik zou in dit geval hun verzoek wil
len inwilligen en dankbaar zijn, als mijn
steun hen had gebaat. Mochten even
wel, vroeger of later, bij de hooge Regee
ring vragen om invoerrechten aanhan-
gmg worden gemaakt, die worden af
gewezen als tegen 't algemeen belang,dan
zullen de belangstellenden zich niet heb
ben te beklagen dat graanrechten zijn
toegestaan, want die zijn in 't algemeen
belang. Zij zelve ook, de Houthande
laars,om er een voorbeeld van te geven,zou
den geducht profiteeren als door graan
rechten het landbouwbedrijf weer welvaart
begon te brengen.
Ik ontken het niet, daar zijn onder die
invoerrechten welke, wanneer graanrech
ten worden ingevoerd, ons als mogelijk
worden voorgesteld, die wij niet gerecht
vaardigd zouden achten. Dat tegenstan
ders zulks ons voorhouden en zeggen
denkt er aan,als de graanrechten er worden
doorgehaald, zullen die andere ook wor
den aangevraagd en de Regeering zal ze
niet kunnen weigeren, dat bewijst één van
beide: óf hun gebrek aan gezonde rede-
neerkracht, of hun oneerlijke politiek
Zoo mag ik mij dan ontslagen reke
nen van de moeite om vóór óf tegen die
aangevoerde invoerrechten een lands te
breken.
Men wou er ons bang mêe maken,
maar dat is niet gelukt.
In de tweede kamer ook wanneer graan
rechten aan de orde komentullen wel man
nen zijndie zorgendat het debat zuiver
blijft van wat er niet toebehoort.
Tegenstanders van graanrechten zien
ook, zeggen dat althans, dat zij in invoer
van graanrechten een bedreiging zien voor
onzin Handel op het Buitenland. Zij re
deneeren aidus. Tot nog toe behoort
Nederland met zijn vrijhandelsstelsel tot
de meest begunstigde natiën en kan zij
ne artikelen van koophandel overal vrij
invoeren, vrij of tegen het laagste tarief.
Na invoer van die graanrechten kon dat
wel eens anders worden en loopen wij
gevaar, dat de Staten, waar wij nu
geheel vrijen invoer hebben of ten min
ste invoer tegen het laatst tarief, weer
wraak nemen en wederkeerig onze land-
bou w-artikelen en handelswaren met in
voerrechten belasten en dat zou voor den
handel en den landbouw een gevoelige
kuak zijn.
Wat hebben de heeren toch altijd
weer nieuwe bezwaren.
Welke mogelijkheid, als wij graanrech
ten heffen uit een oogpunt van landsbe-
houd, zal ons dat kwalijk nemen en be
schouwen als een vijandelijke daad, die
haar er toe brengen zou om repressail-
le-maatregelen te nemen en te zeggen
„lap om leer, sla je mij, ik sla je weer".
Frankrijk of Duitschland, die zelfs ook
graanrechten heffen en hier te lande geen
graan invoeren
Engeland of Belgie, die hier evenmin
graan invoeren en bij graanrechten hier
te lande geen voor of nadeel lijden
Aegypte, Engelsch Indië, Argentinië
dan, die hier wel invoeren maar den niet
verboden maar wel eenigszins belemmer
den invoer van graan in ons kleine land
je nauwelijks zullen voelen? En zijn dat
landen waarmede wij, waar 't het algemeen
landsbelang geldt, terwille van onzen
handel hebben te rekenen Hebben on
ze handel of industrie in die Staten zoo
groot afnemers dat zij de vlucht die zij
genomen hebben, nemen kunnen, waar
door zij de groote werk- en broodgever
zijn of worden kunnen, gelijk een welva
rende landbouw voor dezen was en nog
weer worden kan?
Beslist, NeenEn het graanuitvoe-
rende Rusland met de graan uitvoeren
de Donau-Yorstendommen, zijn daar de
groote afvoerkanalen voor onzen Handel,
onzen Landbouw of Industrie? Van de
Donau-Vorstendommen mag ik zwijgen.
Maar in Rusland, ligt daar voor ons een
Handelsbelang, zóó groot, dat een even
tueel minder vrije opname van onze uit
voerartikelen een belangrijken knak ge
ven zou aan onze nationale welvaart
Wederom, beslist Neen Onzo Twent-
sche linnen-industrie, die weleer floreer
de door haar handel op Rusland, heeft
sinds lang reeds met de Engelsche con
currenten te kampen en moet haar groot
debiet in geheel andere richtingen ver
zenden. Yoor tien jaren geleden werd
mij dit uitvoerlijk betoogd in het Twent-
8che fabrieksplaatsje Yriesenveen, waar
nog onderscheidene familie's wonen, die
in Petersburg hunne winkels hebben en
hun zaken drijven. En ik moet mij wel
zeer vergissen als er uitvoer-artikelen
naar Rusland zijn, wiei belangrijkheid
met die der Linnen- en Katoen industrie
is te vergelijken. Opmerkelijk is dan ook
dat van al de tegenstanders van graan
rechten die voor Buitenlandsche repres-
saille ons waarschuwen er nooit een is
geweest, die zich er aan heeft gewaagd,
om den Staat te noemen die op die
graanrechten hier te lande weerwraak
zou kunnen nemen.
Zoolang men dat niet heeft gedaan
en met cijfers bewezen, dat een eventu
eel eenigszins meer belemmerde uitvoer
handel naar Rusland aan het nationale
welvaren een knak zou kunnen geven,
waardoor de welvaart uit graanrechten
voortvloeiende geheel zou worden ver
slonden, heeft dat aanjagen van vrees
met Buitenlandsche weerwraak niets te
beteekenen en zal moeten doorgaan voor
hetgeen het ispolitieke bangmakerij,
los gerucht, dat alleen reeds wordt we-
derlegd door de opmerking, dat onze
handel en Industrie bij een welvarend
Nederland meer belang hebben dan bij
den geheelen uitvoerhandel naar Rusland.
"Wij zouden onze plicht nog
niet als geëindigd kunnen beschouwen,
Nog andere bezwaren, tegen graanrech
ten aangevoerd, en weer bangmakers,
even als te voren. Men maakt zich na
melijk bezorgd, dat de Staat, dien men
vergelijkt met „een huisvader met een
groot gezin" al die millioenen, uit graan
rechten in zijne kas vloeiend, zou kun
nen misbruiken, door ze aan oorlogsuit
gaven te besteden ot belastingen af te
schaften, die later misschien toch weder
zouden moeten gelieven worden. Wat
toch die vrees, als zij er maar eenmaal
in is gebracht, het verstandig overleg al
parten kan spelen. De Staat als wetge
vende Macht, dat is immers het volk,
het volk zelf, zoo als het in de 2e ka
mer door zijn afgevaardigden zich ver
tegenwoordigt.
En over die millioenen uit graan
rechten geheven, kan immers geen Re
geering beschikken, zonder uitdrukkelij
ke toestemming dier 2e Kamer, beschik
ken. Als die graanrechten worden inge
voerd, zal dan niet het volk zelf onmid-
delijk reeds zoodanig voeling kunnen
houden met zijne afgevaardigden, dat deze
al dadelijk reeds weten of zij hun man
daat kunnen blijven aanvaarden of om
verschil van meening met het volk dat
behooren neder te leggen
En staan die Regeering niet genoeg
wegen open om die millioenen aan in
voerrechten telken jare geheven, ook
telken jare zóó te besteden, dat zij een
steeds vloeiende bron worden voor arbeid
en opbrengsten, opbrengsten en arbeid?
Het landbouwbedrijf is van dien aard
dat op zijn gebied jaren en jaren aan
een die kapitalen vruchtbaar kunnen wor
den belegd, dan namelijk, wanneer eerst
door 't heffen van graanrechten de land
bouw weer bloeien kan. Geschiedt dit
niet, dan is 't der Regeering geraden
geen landbouwondernemingen op
het getouw te zetten en het droogma
ken der Zuiderzee maai tot de onuit
voerbare plannen te rekenen. Want al
ging van het landskapitaal, dat daarbij
in arbeid werd omgezet, voor bet land
zeer weinig verloren, zelfs als de uit te
voeren werken onverhoopt moesten wor-