Zondag 3 Maart 1895. 39ste Jaargang ITo 2988 BIJVOEGSEL L)s. H. de Boer, ltelastin<r op graaninvoer, een algemeen landbouwbelang, een volksbelang en geen onrecht. Verslag der 2e politieke lezing, op Donderdag 28 Februari '95 in het Noord-Holl. Koffiehuis te Schagen gehouden, door den heer van WlERINGER WAARD. Onderwerp Nadat de vergad. geopend was, ver volgde de heer cle U O JE li zijn lezing aldus Wanneer ik als vervolg op voorgaand betoog nu verderga aantoonen, hoe zwak de pleitredenen tegen graanrechten zijn, hoe weinig zaakkennis, gezonde redenee ring en Staathuishoudkundig inzicht daarin te vinden is, dan ontbreekt het mij niet aan stof. De betrokken perso nen, wier argumenten ik ga bestrijden, wil ik ongenoemd laten; ik heb genoeg reeds bewezen, dat goede namen niet al tijd een waarborg leveren voor goede gedachten. Allereerst nu wil ik wijzen op een be zwaar tegen graanrechten, dat ontleend wordt aan een verkeerde en zoo zonder linge opvatting van het karakter en we zen van den Staat, Want uit dat ver keerd opgevatte staatsbegrip, wordt door menig tegenstander afgeleid, dat de Staat wanneer hij graanrechten ging heffen, buiten zijne bevoegdheid zou gaan en tegenover de niet-landbouwers buiten zijn recht. Dit is dan ook de meening en gevolgtrekking van een hunner die den staat bij een huisvader vergelijkt en aldus redeneert. „Men kan, zie Bijv. Ned. Landb. Weekblad N°. 5, bladz. 2, derde kolom, den Staat vergelijken bij een huisvader met een talrijk gezin, waar van de verschillende beroepen en bedrij ven de kinderen voorstellen. „Als ieder recht geaard vader is hij verplicht te trachten al wat hij voor zijn gezin noodig heeft, zoo goedkoop moge lijk in te slaan en datgene wat door dat ge zin boven en behalve het benoodigde voor eigen bthoeften wordt voortgebracht, op de gemakkelijkste en voordeeligste wijze van de hand te doen." Merk nu toch op wat in die woorden is gezegd. De Staat wordt er ingeluid als een huis vader en als huisvader moet de Staat voor zijn gezin, d. i voor al de beroepen en bedrijven, „die men zich als zijne kinde ren kan voorstellen", al wat die beroe pen en bedrijven noodig hebben, inslaan, de Staat zelf moet dat doen, hij is ver plicht om te trachten dit te doen, daar bij moet hij ook nog wat door dat ge zin, dus voor al die beroepen en bedrij ven wat zij binnen zijn Staats-vaderlijk gebied voortbrengen en voor eigene be hoeften aldaar niet noodig, is naar buiten van de hand doen, een en ander op de gemakkelijkste en goedkooptste manier. De Staat dus wordt in die vergelij king ons geteekend als een vaderlijke be moeial die voor al de beroepen en be drijven het van buiten den Staat benoo digde inslaat, en wat boven en behalve het benoodigde voor binnenlandsch ge bruik wordt voortgebracht, Daar buiten af van de hand doet, wel te verstaan, op het voordeeligst en gemakkelijkst. De staat als huisvader gedacht en het oog hebbend op de behoeften van de be roepen en bedrijven, die als zijne kin deren worden voorgesteld, zou ook nog de groote Commissionair moeten zijn, die in het Buitenland al onze inkoopen en verkoopen doet om dat op de voordeelig ste en gemakkelijkste manier te doen; zou een eerste warenkenner, een eersfe han delsman, een eerste expeditonair moeten zijn. Zoo zien wij, hoe gevaarlijk het is, om verkeerde vergelijkingen te maken en dan over de vergelijking in plaats over de zaak zelve voort te redeneeren.Men zegt dan ligt geheel iets anders dan men meent te zeggen, Zoo is ook hier geschied. Men heeft willen zeggen:de Staat moet zor gen dat zijn onderdanen uit het Buiten land zoo goedkoop en gemakkelijk moge lijk inkoopen en dus dien inkoop niet belemmeren, maar vrij laten en te vens moet de Staat zorgen, dat de ver koop naar 't buitenland zoo voordeelig en gemakkelijk mogelijk geschiede. M. a. w. de Staat moet het beginsel vrijenbandel zijn toegedaan, omdat dit voor al de lands kinderen te zamen het voordeeligst is. Hoe onjuist nu dit eindoordeel is, heb ben wij in vorig betoog, waar wij aan toonden dat de ten gevolge van vrijen invoer niet meer loonende en winnende landbouw oorzaak van den algemeenen stil stand van zaken of malaise isvoldoen de bewezen. Ik mag mij dus ontslagen rekenen van demoeite dit opnieuw te betoo- gen.Tochwil ik den schrijver een oogenblik te woord staan op zijn eigen gekozen ter rein. Wanneer de Staat als huisvader dan gedacht onder de kinderen, behoorende tot zijn gezin en die betrekkelijk allen arbeiden voor eigen rekening, er één heeft, een landbouwer bv., van wiens inkomsten van den grond bijna alle andere hun werk en brood.moeten betrekken, als zijn landbouw de hoofdbron van welvaren is, waaraan bijna al de Staatskinderen hun welvaart en langs dezen weg ook de Staat zelf zijn kosten voor de algemee- ne huishouding ontleenen moet, wat dan? Mag dan, vraag ik, die huisvader, als hij er erg in heeft, dat landbouwers uit het Bui tenland, die door buitengewone omstan digheden in staat zijn zijn gezin granen toe te voeren tegen een prijs waarvoor zijn landbouwer niet werken kan, geene middelen beramen om op de een of an dere wijze dien buitenlandschen invoer onschadelijk te maken? Ik zeg: hij moet En vragende welke wegen hem daar toe openstonden, zou hij kunnen nagaan of 't niet mogelijk ware alle arbeidsloo- nen, alle zware en bewerkte grondstoffen, alle handelsartikelen, alle lasten en renten in den staat zoodanig te verlagen dat de ver minderde inkomsten van den landbouw weer even groote koopkracht en werkkracht zouden zijn als te voren? Maar dit mid del is geheel onuitvoerbaar wanneer het bij den Buitenlander, bij wien men ijzer, hout en duizend andere artikelen moet inkoo pen, niet eveneens werd toegepast, en e- venzeer onuitvoerbaar, wanneer de graan- invoerende landbouwers daarvan even eens konden profiteeren, - zou hij spoedig als geheel onvruchtbaar uit zijn hoofd moeten zetten. Hij zou verder doorden ken nog allerlei andere uitwegen kun nen zoeken, maar ten slotte bevinden, dat invoerrechten op graan het eenig middel is dat leiden kan tot zijn doel. Dat middel gevonden hebbende, zou hij uitroepen ha 1 daar heb ik het, nu kan ik dien grooten toevoer wat keeren, het graan zal weer hooger worden in prijs, de voordeelen van den landbouw zullen weer voor ons vloeien, dat bedrijf zelf zal zich weer uitbreiden en voortdurend meer werk en brood leveren aan mjjn gezio; terwijl ook mijn huishoudelijke kas er bij zal profiteeren. Niemand hun ner zal bij dit middel verliezen en allen zullen er bij winnen.- Deze redeneering, denkt de schrijver wiens bezwaren tegen graanrechten, No. 5 Bijv. v, h. Ned. Landb Wkblik weerleg, zou niet opgaan. De andere kinderen van dien huisvader, meent hij, zouden recht hebben zich bij liem te beklagen dat hij hen niet zoo lief had als den landbouwer, dat hij dezeu bevoordeelde ten hunnen nadeele,hem bevoordeelde „uit hunne beurs." Dit nu ontken ik. Want de vader zou hen kunnen antwoorden hoort eens kinderen gij vergist U; zon der die graanrechten vaart ten langen leste bijna niemand der uwer meer wel en gaat ons gezin ten gronde Gij koopt nu graan voor lagen prijs, maar de mees ten betalen dien prijs met hun welvaart. Want, gij koopt de gelegenheid, om het geld, dat gij daarvoor besteedt, terug te verdienen weg. 't Is al schade voor de hand, als gij uw graan koopt tegen een prijs zóó laag, dat onze landbouwer u daarvoor niet leveren kan. Het graan moet zöö duur zijn, dat hij uw leverancier kan blijven. Want, hem kunt gij met uw arbeid betalen en dat geld wat hij van u ontvangt, vloeit, omdat hij uw arbeid en leverancie noodig heeft, langs aller lei wegen steeds tot u allen terug. Yoor datzelfde geld kunt gij dan weder bij hem koopen en dat gaat maar steeds zoo door. Maar al wat de Buitenlander van u voor graan ontvangt, dat geld is bijna alles weg, daarvoor krijgt gij geen werk en geen verdiensten terug. Dus basta. Ik zal graanrechten invoeren en als de een of ander mij nog niet goed begrijpt dan moet hij maar eens denken aan dat geval, laatst met onzen schoen maker, die een pak kleeren noodig had en bij een vreemden koopman aan de deur heel goedkoop terecht kon maar zeideik dank u, het past mij nietik kan dat geld niet missen, ik heb zoo'n pak kleeren wel noodig, maar ik laat mjj bedienen door onzen manifacturier en door onzen kleermaker, aan wie ik zelf ook leverantie heb en die ik zoo met toe beurs kan betalen. Nu Mijne Iieeren dunkt mijdat te gen den Staat-huisvader, die zoo sprak en dien overeenkomstig graanrechten ging heffen, niets ware in te brengen. De voor een geheel volk daar op het voordeeligst koopt, waar het voor het kleinst bedrag in geld terecht kan, een taetbare onwaar htid is, die op algeheele volksarmoede zou kunnen uitloopen en zij mogen er uit zien, dat Regeering en Yolk er het best bij varen,als de staatshuishoudkundige waarheid, dat men daér behoort te koo pen waar men 't gemakkelijkst met zijn arbeid betalen kan, waar noodig door de wet belichaamd wordt. Alzoo dan graanrechtenwaarin de geheele landbouw en bijna alle werklie den en handel- of neringdoenden in den lande een geneesmiddel zouden vinden tegen de ziekte in den lande, die malaise wordt genoemd en wier karakter gebrek aan werk en verdienste is Ja! graan rechten de Staat mag die heffen niet al leen, maar moet die heffen, wanneer hij inziet, hoe een niet meer loonende land bouw de oorzaak van onze tegenwoordi ge Maatschappelijke ellende is, en begrijpt dat deze het eenig en afdoend redmiddel zijn. En of dat middel bescherming heet, wat doet het er toe de Staat mag niet alleen, maar moet soms zijn onderdanen beschermen, moet vooral dan dit doen, wanneer de belangen van 't algemeen op het spel staan, en mag altijd dat doen als de beschermende maatregelen, die hij neemt, eerlijk zijn en niet terwijl hij en kelen bevoordeelt aan het algemeen be lang schade doen. De Staat mag zelfs de algemeene belangen bevorderen en bescher men, al zouden de belangen van enkelen bijzondere personen daarbij schade lijden. Maar nogmaals, bij het heffen van graanrechten lijdt niemand schade wiens belang met de algemeene welvaart des lands ten nauwste zamen gaat en daarvan afhangt, en die weinigen die, naar men meent alleen bij goedkoop graan belang hebben, kunnen zich troosten met de ge dachte, dat de algemeene kas des lands, hunne kas mede, er toch weer wel bij zal varen. Maar de handel dan vraagt men, de handel? Wel de geheele bin- nenlandsche handel zal er van opleven. Alleen de groothandel, voor zoover die doorvoerhandel is, zal bij invoerrecht op graan eenigszins worden belemmerd. Maar nude geheele groothandel mag zich stil houden en de doorvoerhandel vooral. Die beiden zijn door nieuwe havens aan zee en nieuwe waterwegen naar zee en naar Duitschland al jaren en jaren lang zoodanig uit 's lands kas tegen vreemde concurrenten geprotigeerd, dat de wijs heid van heel ons volk te zamen niet bij machte zou zijn om door cijfers of redeneeringen aanschouwelijk te maken, dat zoo groote uitgaven ten hunnen be hoeve, geheel worden opgewogen door 't algemeen belang. Als van de zijde van den handel gewezen wordt op den last en de kleine nadeelen die zjjn door voer zou ondervinden, dan mogen wij hem beduiden dat het groote algemeen belang voor ditmaal eens meer moet we gen dan zijn klein doorvoerbelang van graan. In iedere huishouding trouwens is wel eens een die voor een ander wat heeft te doen, te ontbeeren en te lijden. Allen hebben niet dezelfde behoeften en de behoeften van allen zijn niet even groot en allen hebben niet dezelfde krach ten. Als een huisvader altijd voor allen in dezelfd emate en gelijktijdig zorgen moest en niemand eens mocht laten werken, zorgen, waken voor den ander, dan mocht de drommel huisvader zijn. Een recht schapen jonkman dit hoorende,zou zeggen: ik geef er den brui van, dan trouw ik nooit. En een regeerend Mini-ter, wien door de volksvertegenwoordiging werd beduid, dat hij de algemeene belangen moest behartigen, maar zóo dat allen al tijd evenzeer werden bevoordeeld, en nie mand daarbij ooit eenige schade lijden kon, zou zeggen: Heerendan moet ik heengaan en mijne portefeuille aan H. M. ter beschikking stellen. De schrijver die No. 5 Bijv. v. h. Ned. Landb. Weekblad, aan huisvaders en den Staat zulke eisclien stelt, maakt het Re- geeren en de uitoefening van den vaderlij ken plicht onmogelijk. Merkt nu ver er op, hoe de tegenstanders van graanrech ten voortdurend pleiten als advocaten voor kwade zaken. Evenals deze plegen te doen, bren gen zij verwarring in het geding, door er zaken bij aan te halen en aanhangig te maken, die er niet toe behooren. Als die invoerrechten op graan worden toe gestaan, zeggen zij, zal ieder ander die in zijn beroep schade lijdt door buitenland- sche concurrentie om bescherming komen vragen en dan zal de Staat den een niet kunnen weigeren wat hij den ander heeft toegestaan. De veenboer zal ko men om bescherming voor zijn turf, waarvan de afzet door invoer van steen- kalen en petroleum en briquetten zoo standers van den geheel vrijen invoer jammerlijk is benadeeld. De houtzagers mogen er uit leeren, dat het Staatshuis- en de timmerlieden zullen invoerrecht houdkundig beginsel van Adam Smit dat vragen op gezaagd en bewerkt hout De zij voorstaan, het beginsel namelijk dat kleermakers op gemaakte kleederen, de eigenaars van 'akkermaalsbosschen op de looistoffen nit den vreemde, die hun eikenbast bij de looiers in waarde ver minderen doet etc. etc. Zelfs water- en vuurneringen in de steden, waar men voor zijn koffie of thee voor ééne cent een kooltje vuur met wat kokend wa ter koopen kan, worden aangehaald als bedrijven, di6 mede recht zouden hebben op de bescherming van den Staat tegen die petroleum en petroleum toestellen, waardoor den kleinen handel zooveel schade lijdt. Wat zullen wij fot deze dingen zeg gen. In 't algemeen en kortweg dit: wij willen niet dat al deze zaken tegelijk met de onze worden ter sprake gebracht, evenals of graanrechten niet in overwe ging kunnen genomen worden zonder dat gelijktijdig alle mogelijk andere vra- gen over invoerrecht aan de orde wor den gesteld. Wij willen Riet, dat tegenstanders van graanrechten, het publiek in de mee ning brengen dat de Regeering de graan rechten niet kan invoeren zonder ook die andere invoerrechten, waarvoor een groot doel van het publiek zeer bang is even eens in te voeren. Laat elke vraag om invoerrechten af zonderlijk bij de wetgevende macht aan de orde komen en dan als de ver schillende aanvragers kunnen aantoonen, gelijk wij dat kunnen, dat met het toe staan van hun verzoek een algemeen landsbelang wordt bevorderd, laat dan onzentwege al die aanvragen om l escher- ming in de 2e Kamer met vlag en wim pel er doorkomen; laat ze er doorkomen ook dan nog, als enkele aanvragers in- gebreke blijven om te bewijzen, dat hun belang een volstrekt algemeen landsbe lang is, maar toch konden aantoonen, dat door de invoerrechten die zij vragen, voor duizenden en nog een* duizenden in den lande weer arbeid zou worden verkregen zonder dat de koopers van hun werk daarbij noemenswaardige schade hadden te lijden. Ik zou in dit geval hun verzoek wil len inwilligen en dankbaar zijn, als mijn steun hen had gebaat. Mochten even wel, vroeger of later, bij de hooge Regee ring vragen om invoerrechten aanhan- gmg worden gemaakt, die worden af gewezen als tegen 't algemeen belang,dan zullen de belangstellenden zich niet heb ben te beklagen dat graanrechten zijn toegestaan, want die zijn in 't algemeen belang. Zij zelve ook, de Houthande laars,om er een voorbeeld van te geven,zou den geducht profiteeren als door graan rechten het landbouwbedrijf weer welvaart begon te brengen. Ik ontken het niet, daar zijn onder die invoerrechten welke, wanneer graanrech ten worden ingevoerd, ons als mogelijk worden voorgesteld, die wij niet gerecht vaardigd zouden achten. Dat tegenstan ders zulks ons voorhouden en zeggen denkt er aan,als de graanrechten er worden doorgehaald, zullen die andere ook wor den aangevraagd en de Regeering zal ze niet kunnen weigeren, dat bewijst één van beide: óf hun gebrek aan gezonde rede- neerkracht, of hun oneerlijke politiek Zoo mag ik mij dan ontslagen reke nen van de moeite om vóór óf tegen die aangevoerde invoerrechten een lands te breken. Men wou er ons bang mêe maken, maar dat is niet gelukt. In de tweede kamer ook wanneer graan rechten aan de orde komentullen wel man nen zijndie zorgendat het debat zuiver blijft van wat er niet toebehoort. Tegenstanders van graanrechten zien ook, zeggen dat althans, dat zij in invoer van graanrechten een bedreiging zien voor onzin Handel op het Buitenland. Zij re deneeren aidus. Tot nog toe behoort Nederland met zijn vrijhandelsstelsel tot de meest begunstigde natiën en kan zij ne artikelen van koophandel overal vrij invoeren, vrij of tegen het laagste tarief. Na invoer van die graanrechten kon dat wel eens anders worden en loopen wij gevaar, dat de Staten, waar wij nu geheel vrijen invoer hebben of ten min ste invoer tegen het laatst tarief, weer wraak nemen en wederkeerig onze land- bou w-artikelen en handelswaren met in voerrechten belasten en dat zou voor den handel en den landbouw een gevoelige kuak zijn. Wat hebben de heeren toch altijd weer nieuwe bezwaren. Welke mogelijkheid, als wij graanrech ten heffen uit een oogpunt van landsbe- houd, zal ons dat kwalijk nemen en be schouwen als een vijandelijke daad, die haar er toe brengen zou om repressail- le-maatregelen te nemen en te zeggen „lap om leer, sla je mij, ik sla je weer". Frankrijk of Duitschland, die zelfs ook graanrechten heffen en hier te lande geen graan invoeren Engeland of Belgie, die hier evenmin graan invoeren en bij graanrechten hier te lande geen voor of nadeel lijden Aegypte, Engelsch Indië, Argentinië dan, die hier wel invoeren maar den niet verboden maar wel eenigszins belemmer den invoer van graan in ons kleine land je nauwelijks zullen voelen? En zijn dat landen waarmede wij, waar 't het algemeen landsbelang geldt, terwille van onzen handel hebben te rekenen Hebben on ze handel of industrie in die Staten zoo groot afnemers dat zij de vlucht die zij genomen hebben, nemen kunnen, waar door zij de groote werk- en broodgever zijn of worden kunnen, gelijk een welva rende landbouw voor dezen was en nog weer worden kan? Beslist, NeenEn het graanuitvoe- rende Rusland met de graan uitvoeren de Donau-Yorstendommen, zijn daar de groote afvoerkanalen voor onzen Handel, onzen Landbouw of Industrie? Van de Donau-Vorstendommen mag ik zwijgen. Maar in Rusland, ligt daar voor ons een Handelsbelang, zóó groot, dat een even tueel minder vrije opname van onze uit voerartikelen een belangrijken knak ge ven zou aan onze nationale welvaart Wederom, beslist Neen Onzo Twent- sche linnen-industrie, die weleer floreer de door haar handel op Rusland, heeft sinds lang reeds met de Engelsche con currenten te kampen en moet haar groot debiet in geheel andere richtingen ver zenden. Yoor tien jaren geleden werd mij dit uitvoerlijk betoogd in het Twent- 8che fabrieksplaatsje Yriesenveen, waar nog onderscheidene familie's wonen, die in Petersburg hunne winkels hebben en hun zaken drijven. En ik moet mij wel zeer vergissen als er uitvoer-artikelen naar Rusland zijn, wiei belangrijkheid met die der Linnen- en Katoen industrie is te vergelijken. Opmerkelijk is dan ook dat van al de tegenstanders van graan rechten die voor Buitenlandsche repres- saille ons waarschuwen er nooit een is geweest, die zich er aan heeft gewaagd, om den Staat te noemen die op die graanrechten hier te lande weerwraak zou kunnen nemen. Zoolang men dat niet heeft gedaan en met cijfers bewezen, dat een eventu eel eenigszins meer belemmerde uitvoer handel naar Rusland aan het nationale welvaren een knak zou kunnen geven, waardoor de welvaart uit graanrechten voortvloeiende geheel zou worden ver slonden, heeft dat aanjagen van vrees met Buitenlandsche weerwraak niets te beteekenen en zal moeten doorgaan voor hetgeen het ispolitieke bangmakerij, los gerucht, dat alleen reeds wordt we- derlegd door de opmerking, dat onze handel en Industrie bij een welvarend Nederland meer belang hebben dan bij den geheelen uitvoerhandel naar Rusland. "Wij zouden onze plicht nog niet als geëindigd kunnen beschouwen, Nog andere bezwaren, tegen graanrech ten aangevoerd, en weer bangmakers, even als te voren. Men maakt zich na melijk bezorgd, dat de Staat, dien men vergelijkt met „een huisvader met een groot gezin" al die millioenen, uit graan rechten in zijne kas vloeiend, zou kun nen misbruiken, door ze aan oorlogsuit gaven te besteden ot belastingen af te schaften, die later misschien toch weder zouden moeten gelieven worden. Wat toch die vrees, als zij er maar eenmaal in is gebracht, het verstandig overleg al parten kan spelen. De Staat als wetge vende Macht, dat is immers het volk, het volk zelf, zoo als het in de 2e ka mer door zijn afgevaardigden zich ver tegenwoordigt. En over die millioenen uit graan rechten geheven, kan immers geen Re geering beschikken, zonder uitdrukkelij ke toestemming dier 2e Kamer, beschik ken. Als die graanrechten worden inge voerd, zal dan niet het volk zelf onmid- delijk reeds zoodanig voeling kunnen houden met zijne afgevaardigden, dat deze al dadelijk reeds weten of zij hun man daat kunnen blijven aanvaarden of om verschil van meening met het volk dat behooren neder te leggen En staan die Regeering niet genoeg wegen open om die millioenen aan in voerrechten telken jare geheven, ook telken jare zóó te besteden, dat zij een steeds vloeiende bron worden voor arbeid en opbrengsten, opbrengsten en arbeid? Het landbouwbedrijf is van dien aard dat op zijn gebied jaren en jaren aan een die kapitalen vruchtbaar kunnen wor den belegd, dan namelijk, wanneer eerst door 't heffen van graanrechten de land bouw weer bloeien kan. Geschiedt dit niet, dan is 't der Regeering geraden geen landbouwondernemingen op het getouw te zetten en het droogma ken der Zuiderzee maai tot de onuit voerbare plannen te rekenen. Want al ging van het landskapitaal, dat daarbij in arbeid werd omgezet, voor bet land zeer weinig verloren, zelfs als de uit te voeren werken onverhoopt moesten wor-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5