Brieven uit ile iaassiafl.
Zondag 28 April 1895
39ste Jaargang Uo. 2985
Politiek overziÉt flor week.
bijvoegsel.
Lil,
XLni.
ROMAN
--
Rotterdam, 25 A^ril 1895.
O, die schoonmaak, die vreesalijke schoon
maak
Ik gel ïof dat er niet één man is, de
keukeohen uitgezonderd, want die is geen
man, die ie's voor de noodzakelijkheid van
den schoon naak voelt, al juicht hij ten-
lotte de resultaten met vrouwlief ten
warmste toe.
Maar evenzeer zal er ook niet één
vrouw zijn, die niet innig de enorme be-
linvrijkheid van den schoonmaak beseft
i en die niet met een woedende liefde, als
tb k mhels weg kunnen, aan 't strijden
gaat tegen al wat stof on vuil heet.
Ia alle huishoudens ligt in dezen tijd
van het jaar de boel overhoop, de huis-
houdkas is leeg en vereischt zesmaal 's
weeks nieuwen toevoer; manlief, die dan
toch den toevoer bezorgen moet, wordt
verdreven uit de hoekjes die hem lief
zijn, van kamer tot kamer en eindelijk
zelfs naar buiten, waar hij dan gelukkig
een wijkplaats viuden kan in het ca
fé, dat hem vroeger een stamgast mocht
noemen.
Visites maken, dit liefste vermaak van
„dames en dochters",wordt gestaakt, we
kenlang, tot men weer #op orde" is, om
dan moedig weer hervat te worden, druk
ker dan ooit. Wel mevrouwtje, wat
ziet het er nou snoezig bij u uit, om
van te eten is alles, om van te eten, wel,
wel 1
En glimlachend neemt mevrouw de com
plimentjes van de zeer deskundige vrien
dinnen in ontvangst j8, dat hebben we
goed gedaaD, wat; en ze vergeet daarbij de
werkmeiden die dagenlange hijg-aaudoe
ningen te doorstaan hadden en mannen
die wekenlang overdag geen steen zou
den gevonden hebben om hun hoofd neer te
leggen, als 't café daar niet geweest
was.
Maar dit gebeurt eerst als alles en alles
voorbij is, nu zijn we nog in de lijdens
periode. Nu is er door heel de stad een
groot gesjouw en getrek en geloop
van dienaren der schoonmakende vrou
wen.
In alle straten ontmoet ge smeden, die
met kachels volgeladen wagens rijden, die
kachels gaan naar den schuur, gedurende
den zomerop alle daken ziet ge pik
zwarte schoorsteenvegers, die met hun in
strumenten in schoorsteenpijpen aan
wroeten zijnvoortdurend loopt ge kan*
met uw hoofd tc botsen tegen een rol
zeil of een pik behangselpapier, waaron
der een naarstige stoffeerder voort wandelt;
om eeo haverklap zijt ge genoodzaakt een
grooten sprong te maken teneinde een wa
tergolf die docr een dienstmeid uit een
emmer in het vrije geworpen wordt, te
ontkomen, en als ge den moed zoudt heb
ben langs den huizenkant uw weg te zoe
ken, dan zoudt ge duchtig geteisterd wor
den door plasregens uit waterblikken, die
bij 't glazen afspoelen gebruikt worden,
hier loopt ge tegen een man op die een
emmer hoogst gevaarlijke witkalk draagt,
daar kunt ge ternauwernood een innigs
outmoeting vermijden met een schilder
die potjes alles bedervende oliewerf
draagt.
Als ge eeu krant opneemt leest ge da
delijk met koeien van letters „voor den
schoonmaak"; voor de winkels least ge
„voor den schoonmaak'; Koopliepen op straat
schreeuwen „voor den schoonmaak", 't is
om er razend van te worden
N n heerscht met onbeperkte macht
de vrouw, nu is de vrouw de baas,
nu heeft geen man iets in te bren-
gen.
Ik weet niet hoe het ten uwent is,mis-
schien even treurig als hier, dan reik ik
u de broederhandof beter, dan feliciteer
ik u; of erger, neeD, dat kan niet; 't is
hier een crime!
Men heeft mij verteld van een ambte
naar, die verleden jaar tengevolge van de
schoonmaak krankzinnig geworden is; ze
waren in zijn huis aan 't schoonmaken
hij vluchtte de straat op, daar waren ze
overal aan het schoonmakenhij
ging naar zijn bureau, daar waren
ze aan 't schoonmaken; hij ging vi
sites maken, maar overal werd hij afge
wezen want ze waren aan 't schoonmaken;
naar 't koffiehuis, daar waren ze aan 't
schoonmaken; overal schoonmakeu,schoon
maken, schoonmakenen toen men hem,
omdat hij stapelgek geworden was, naar
't gesticht bracht, waren ze ook daar aaD
't schoonmaken
Dat verhaal geloof ik natuurlijk niet,
krankzinnig wordt men van de schoonmaak
niet, maar een eind op weg geraakt men
wal
En over alle eeuwen zal dit zoo blij
ven Al krijgen wij den ideaalstaat, één
groote zwarte plek zal er blijven in
het heerlijke wit: de jaarlijksche schoon
maak
't Zou onbillijk wezen, te ontkennen
dat dit voor de vrouwen ook geen „hap-
pie' is. Hoor eens, alle gekheid op een
stokje, er wordt door al, wat van het schoo-
ne geslacht is, in dezen droeven tijd, heel
FEUILLETON
Tl
■I
VAN
Haiie vod Wildenberg'.
,,De tranen traden in Else's oogen, toen
Rawle.y de karrer verliet,zonder een erkele
maal naar baar om te zien.
Ach, toonde God mij den weg, dien ik
inslaan moet, om hem gelukkig te maken,"
was haar bede, „dag en nacht zou dat mijn
streven ziiB."
Zij zonk op een stoel neder en drukte de
handen in namelooze angst; tegen de borst
Wat ontbeerde hij in haar gezelschap? f ie
vtaag Kwelde de jonge vronw en tevergeefs
z< cht zij naar antwoord. De muziek bekoor
de hem niet meer, en toch, dat wist zij,
ging bij om met een kring van meDschen,
waar mnziek de hoofdtoon was.
Na hoorde zij het rijtuig wegrollen.
Wat geheim kon hjj met haar vader te
verhandelen hebben bet kon slechts Bfi-
gen betreffen Een zonnestraal kwam als 't
ware hare ziel verkwikken.
„Bügen" zeide zij zacht „vrede op het
heerlijke land gelukkig zalig geluk
- met ons kind
In het avonduur werd een brief in de
de Tanbenstraat 80 gebraebt.
rna R°th lachte, toen zij las:
en..ontro°8tbaar. Een plotselinge reis
d.aoJL ®Qgeduld tot morgen te
dragen Verwacht mij'"tegen tien uur/ ik wil,
06t mB de "°egere gelukkige uren te-
mg
rogtooveren."
«Kt ii*18'' k°toen zon! Gij mannen
Lire tn.T °6n k®"3111 de kunstenaars-
liik hr, u6mg' 7 het was belache-
boe hg gansch vergat, dat
lied,
ernstig, getrouwd
hij een so-
wa» T "u maD geworden
toe vronw18 o*on<lerlijk, dat die voorna-
ö«n te h;«dD t-let TerBtaaD. hunne man-
Raan' H v! l moeBjen bS °ns ter scbo-
Ha, ha, hal Wij knnnen dat beterl*
«th getuft Bboren Heer, ik verzoek n, de op
^rokken wissels uit te betalen. Ik er
ken de onderteekeniDg als de mijne, een
vergissing was de oorzaak van mijne han
delwijze van gisteren. Wat mijn vermogen
betreft, zal ik verder mondeling met u be
spreken.
Von Rawlay"
Zoo luidde de brief, die den volgenden
morgen in banden van den bankier Welasky
was.
Ik dacht het wel! Uit de speler is een
falsaris gegroeid en in zijn val sleept hij
dien onervaren jongeling mee. Een man met
zulk een hoog-aristocratiscben naam een
schande is het! En hoe hoog draagt hij bet
hoofd nog nog slechts kort, jammer is
het van dien jongen officier, maar te redden
is hij toch niet!"
Rawlay was vroeg in den morgen uit Bü
gen teruggekeerd en had direct de kazerne
opgezocht. Eerst 's middags vond hij gele
genheid Else te begroeten en zij sloot
hem met buitengewone hartelijkheid in hare
armen.
„Gg hebt onaangename dingen in Bügen
moeten ondervinden, Charly; ik zie het aan
uw gelaal!"
„Laat mij met vrede. Het handelt hier over
zaken, die slechts manDen interresseeren, en
ik mag daardoor uwe opgewekte stemming
niet bederven."
In haar treurigen blik was anders volstrekt
geene vreugde te bekennen. Else behoorde
tot die vrouwen, wier ziel reeds allerlei
vreemde gedachten gekoesterd hebben, eer
er nog maar slechts één woord van ge
zegd is.
„Charly," zeide zij, zich tegen zijn schou
der vleiend, niet waar, het is door uw hu
welijk, door mij, dat ge zorgen bebt. Zeg,
mijn lieve, lieve man, kunnnen wij onze uit
gaven niet beperken? Ik ben toch gelukkig,
wanneer ik n slechts mag bezitten en heb
al die luxe niet noodig waarmede gjj mij
omringt. Zie toch eens naar mevrouw von
Einhaus, boe veel eenvoudiger woont zij en
Charly, zou bet zoo onmogelijk zijn, het
zonder equipage te redden en zonder die du
re dravers en renpaarden en met veel min
der bedienden? Ik kan zelf zeer veel doen
en zon het zoo gaarne doen, wanneer ik n
daardoor een onbezorgd leven kon ver
overen!"
„Mijn kind, gjj kunt dat alles niet begrij
pen," gaf hij ten antwoord, „Gij moet be
denken, dat ik als buitenlander mij in de
eerste kriDgen een plaats veroveren moet,
dis mijne kamereden reeds bij hunne ge
boorte in den schoot wordt geworpen; ik moet
mijn naam, mijn positie hoog honden en
reeds eeu bezuiniging, eeu inkrimping in
hard gewerkt en heel wat moeheid gele
den. Eg wat zij doen, is alles met de
beste bedoelingen, en wordt gedaan met
grooten ijver en met veel zorg. Want een
finale schoonmaak per jaar is hoog noo-
Wat heb ik daar gezegd? Kijk, zoo
gaat het nu altijd. Een man kan foete
ren en klagen over schoonmaken, zooveei
hij wil; altijd eindigt hij zijn jeremiades
met toe te stemmeD, dat het volstrekt niet
ongemotiveerd is. Een man is toch altijd
rechtvaardig
Na zou ik best weer van voren af aan
kunnen beginnen, maar dit zou vervelend
worden; elke man zal ter zijner tijd wel
eens een vrijwillige repetitie willen geven.
Bij mij is het er uit en ik ben zeer blij
dat ik het kwijt ben. Dat heeft mij opge
lucht en mijn beneveld brein schoon-
De grootste van alle schoonmakers is
ook deze week weder aan het werk ge
weest Jan Sas is dood.
Jan Sas heette in den volksmond de
„appeledief" en als het lijstje van den
burgerlijken stand het Diet had medege-
dee'd, zon niemand geweten hebben dat
de appeledief Jan Sas, man van S. Toorn
52 jaar' heette.
Waaraan hij zijn schoonen bijnaam te
danken heelt, weet ik niet en hij wist
het zelf ook niet recht. O, de mensche
biune zoo tlauw, de mensche bitine zoo
slecht. Waarom noemen ze mijn nou ap
peledief. Wat is dat voor een laagheid.
En de politie, o de politie is zoo flauw.
Hoe dikke's da'k al angifte heb gedaan,
weet ik niet, maar 't heeft me nooit ge-
hol pe.
Ja, 'k begrijp wel wie me dat geleverd
heeft. Kees slijp, die ook an 't station
staat, net as ik. O, da's zoo'n gemeene
vent en die heeft een partekliere hekel
an me, vanwege me vronw. Want daar
had ie ook zin in, toe ze een jonge meid
was, maar met mija kon die toch niet
coucereere. En wat doet ie me nou Op
een dag ziet ie, dat ik van den wagen van
een jodenmeisie een sinaasappeltjo neem,
heel zonder erg, en da 'k er in bijt en
toe hoort ie, dat die meid, zoo gekkeüjk
tegen ire zeit appeledief!" Ik nam dat
zoo kwaad niet op, waut ik zeg nog
^lieverd" tegen de meid, maar hij knoop
te dat in zijn ooren en toe het de ge
meene kerel aan alle mensrhen wijsge
maakt da 'k als appeledief, ja verheel je,
da'k as appeledief drie jaar gezete had.
En zulke dinge geloove de mensche, zoo
zijn ze nou O, de mensche benue zoo
flauw
Appeledief was een vreeselijk leelijke
kerel. Hij beweerde altijd dat ie *een
beeld van een jongen' geweest was, „wat
zeg 'k, een formeele schoonheid,' ze liepe
met me weg en de dames uit de huize
knipoogde tegen me, zoo'n mooie man
was ik. En m'n vronw zee altijd appele
dictie, wa ben be jij toch een beeld!
De booze wereld beweert dat ze dit bij
voorkeur zei als ie dronken thuis kwam,
en dat ze bij dien liefdezang met een eind
rotting de maat sloeg; maar de booze we
reld liegt zoo veel Appeledief kan wel
best de waarheid gesproken hebben, maar
dan is appeledief ontzettend veran
derd.
Want hij was, om 't zacht nit te druk
ken, een monster. Hij zou een goeie
vrijer wezen voor de vrouw van een bavi
aan in de diergaarde, zeide zijn collega's
wel.
Maar hij had iets dat hem zeer in zijn
vak te pas kwam en dat voor een vreem
deling zijn leelijkheid minder deed uitko
men, hij had: goede manieren.
Die he 'k afgekeken van de grocte
lui, daar ik mee verkeerd heb in mijn
jonge jaren, want 'k ben van een beste
komaf 1
Buigend tot den grond, met zijn pet in
zijn hand, trad hij den vreemdeling tege
moet en met een zoo »gentlemanlike'
sier nam hij deze den kofter nit de hand
en in zoo keurige woorden informeerde hij
naar dezes bedoelingen in de onmiddelijke
toekomst, dat men hem meestal, wat ver
bluft, maar begaan liet. Hij mocht ook
heel dikwijls briefjes wegbrengen of bood
schappen doen voor stadgenooten, maar dan
moest er geen geld mee gemoeid wezen,
war.t daar kon zijn liefhebberij in borrel
tjes bitter niet tegen
Nu is de typische kerel dood. Zijn
vrouw is den morgen na zijn overlijden
snikkend aan de collega's komen vertellen
dat „appelediefie dood was.' Daar hadden
alle collega's spijt van op één na, Kees
Slijp, die ging er direct een op »appele-
diefies gezondheid* nemen
JL>.
ons huishouden, zou opgemerkt worden
neen, neen, dat gaat niet."
„Ik ben een onervaren vrouw en heb wel
licht niet het rechte denkbeeld van zulke
zaken, maar niet waar, Charly wjj kunnen
met ons twteën ons toch vermaken en
ons onttrekken aan dien kostbaren omgang
met anderen? Gelooft ge niet, dat gij veel
veel meer nut en genot van de talenten der
kunstenaars zult hebben, als gij ze in uw
eigen buis ontvangt, dan in plaats, ze op
hun feesten te vergezellen, waarbij veel
goeds maar toch ook veel schuim zich aan de
oppervlakte vertoont? Zie, mijn Charly en dan
zou ik daaraan toch ook kunnen deelnemen.
Zerlanie beeft mg een beschrijving van een
feest in de kunstenaarshalle gegeven, maar
niet waar, zalk een omgeving en gszelschap
kan toch nooit veredelend op den mensch
werken?" Vragend en hopend tegelijk zag zij
hem aan. Voor een oogenblik schenen zijne
oogen blijde te schitteren.
„Gij kant gelijk hebben, mijn Else," zei
de bij, blijkbaar het door zijn vronw gespro
kene wikkende en wegende. Vervolgens ech
ter liet hij er ving op volgen:
„Ook heden heb ik in de club nog eenige
gewichtige zaken te verhandelen. Maak u
geen ellende voor den tijd, laat het maar
aan mij over alles te regelen. Maar nu tot
straks, het rijtuig staat voor, eer wij dinee-
ren, moet ik nog naar den barkier Welasky."
Hij kuste haar en ging h en.
's Avonds bleef Else alleen. Tot negen
unr had Charly geaarzeld, bij had
een bediende geroepen om een
briefje weg te brengen, hij had het wederom
verscheurd en ging toen toch naar de
sooieteit. De morgen schemerde reeds,
toen hij tbnis kwam. Hij liep voorzichtig,
om zijn vrouw niet te wekken. Nog geen
oog had deze evenwel gesloten.
Geen vraag kwam den volgenden morgen
over bare lippen, toen zij beo. even vroolijk
als gewoonlijk begroette. En hij? Toen hij
de reine lippen zijner vrouw aanroerden
toen was het toch, alsof een gevoel van af
schuw door zijn ziel trilde tegen zichzelf
tegen
HOOFDSTUK TIEN.
De winterstorm builde door de Potsdam-
merstraat en dreef de dichte sneeuwmassa's
voor zich nit. De enkele die nog buiten zijn
moest, liep als voortgezweept, de jas of pels
dicht om zich heengetrokken. Slechts nu
en dan zag men een omnibus of huurrijtuig
geruiscbloos zich voort bewegen. Het was
een orvrieDdeljjke winteravond.
Daar boven echter in dat hoekhuis der
Eekhoornstraat, in dat met kleurige tapijten
Buitenlandsch Nieuws.
Kleine geschenken onderhouden de
vriendschap.
Met eenige wijzigingen, zou men ook
kunnen zeggen
Kleine internationale beleefdheden,bren
gen meermalen het hare er toe bij, om
den vriendschapsband tusschen landen
en volken te bevestigen of, indien er on
weerswolkjes aan de politieke lucht han
gen, om die te ontladen.
Zoo zal ook de Engelsche regeering
behangen boudoir, heerschte behaaglijke
warmte en behaaglijk schenen ook die twee
menschen zich te gevoelen, die aan bet hel
der vlammende vuur zaten.
Ritmeester von Einhans bad het uniform
met zijn huisjas verwisseld, en zag vroolijk
en tevreden naar zijn kleine „Preciosa". Zoo
noemde hij haar niet alleen, maar zoo werd
zij ook door bijna alle bekenden geheeten.
„Het is een vreeselijk weerl" zeide Ein
hans. „God zij dank, dat men zoo vredig
naast zijn kleine lieve vronw zitten mag
Kom krnip op mijn knie klein ding, dan
kan ik je beter zien. Zoo, ziet ge zoo is 't
prettigerbeter uit te houden."
Hij had haar aan zijn borst getrok
ken en zij rustte in zijn armen.
No strekte zij het kleine voetje tegen het
vuur uit, ais was het koud.
„Niet coquetteeren met uw ouden man
zeide hij spottend. Doch nog eer hij uit
gesproken had, voelde hij haar zachte roo-
de lippen op zijn mond.
„Dat is je straf booze man", luidde haar
antwoord.
Haar blik richtte zich vervolgens op een
groote fotografie ia een rijke caivre-poli-
lijst, door het licht van de lamp zwak be
schenen.
„Wanneer ik het beeld van mijn lieve
Else zie, daar op den schoorsteen,"zeide zjj,
„dan verheug ik mij er nog over, dat ik
zoo'n ouden man beb."
„En eerst hebt ge haar toch benijd en
„Wil jij wel eens zwijgen, jou kwaadspre
ker. O man, waarom zon ik nu nog die
arme Else moeten benijden! Ik heb medelij
den innig medelijdeu .net baar."
„Trots dat alles wenschik.dataar niet
dikwijls bezoekt, niet meer dan hougsi noodig
is. Sedert in het salon van Rawlsy een ge
zelschap zich genesteld heeft, dat de naam
nwer vriendin een klank geeft
„Karei, Karei, doe haar geen onrecht! Zie,
ik weet waartoe zij in haar zelfopoffering in
staat is. Zij deed het tot zijn genoegen, dat
tij haar salon, maakte tot een broeikas voor
kunstenaars."
„Kunstenaars? Na mijn kind, van echte
kunstenaars is in het huis van Rawlay
geen sprake.Zelfs onzen jongeren officieren is
het opgevallen, dat de toon, die er heerscht,
verre van passend is."
„O, nu begrijp ik, waarom Elf e de tranen
in de oogen komen, wanneer ik over dezen
omgang spreek."
„Waarom zorgt ze dan niet, dat het niet
meer gebeurt, wanneer haarzelf dit gezel
schap een walg is?"
„Omdat zjj nu gelooft daarmede haar man
gedacht hebben, toen haar ter kennis
kwam dat president Faure een bezoek
aan zijne geboortestad Havre dacht te
brengen. De Australia is het kanaal
overgestoken om den president namens
Koningin Victoria te begroeten en daar
door tevens blijk te geven van de waar
lijk vriendschappelijke gevoelens, die
ENGELAND ten aanzien van FRANK
RIJK bezielen. Deze en nog meer „hart
verheffende woorden" wist de Engelsche
consul in zijn toespraak tot den presi
dent handig te pas te brengen.
Ook bij den heer Faure, van zijn
kant, waren op dat oogenblik alle han
gende kwesties, zoo het scheen, vergeten.
Hij zag in de zending van de Australia
een nieuw teeken van de goede vriend
schap tusschen Engeland en Frankrijk
en eene betooging die alleen beide vol
ken ten goede kan komen.
Hier ziet men twee natuurlijke vij
anden elkander de meeste hoffelijkheden
bewijzen, elders twee stamverwante vol
ken door beleedigingen in woord en ge
schrift wellicht tot vijandelijke daden
dwingen. Wij bedoelen de verhouding
tusschen ZWEDEN en NOORWEGEN.
Al heftiger treedt de Noorsche pers op.
Reeds wordt openlijk de wapendragen-
de manschap opgeroepen, om zich aan
een te sluiten voor 't geval er iets ge
beuren mocht. In Zweden beginnen ook
op bedenkelijke wijze de zenuwen te
werken.
Te Karlskrona wordt een groot „oe
feningseskader uitgerust, natuurlijk met
de keonelijke bedoeling,om zoo 't noodig
mocht blijken, daarmede Christiania te
bezetten en de Noorsche kuststeden, met
name Drontheim, de bakermat van het
verzet, tot rede te brengen. Ongelukkig
nemen deze broedertwisten langzamer
hand eanen scherpen vorm aan. Het is
niet meer eene uiting tegen enkele re-
geeringsdaden, eene oppositie tegen een
bestaand stelsel, maar het is een strijd
geworden, tusschen het aristocra
tische Zweedsche Jonkerdom en de
Noorsche democratie.
In den hede ontvangen telegrammen
lezen wij, dat de Noorsche regeering ee
ne buitengewone oorlog sbegrooting bij de
vertegenwoordiging heefi ingediend. Niet
minder dan 6948000 kronen worden voor
de versterking van leger en vloot ge
vraagd. Nieuwe geweren, kruitmagazij
nen, snelvuurkanonnen, pantserschepen,
worden aangeschaft om waarschijnlijk
straks als verdelgingsmiddelen in den
broederstrijd te moeten dienen. Onver
kwikkelijk stemmen zeker zulke nieuws
berichten.
Niet minder ergenis verwekt de strijd
die de DUITSCHE binnenlandsche po
litiek ons te aanschouwen geeft. De
thuis te houden, gij west evengoad als ik,
Karei, dat Rawlay haar al kort na het
huwelijk, reeds heele avonden alleen tbuis
liet zitten."
„En na bewijst ze het lief van haar man
gastvrijheid in haar eigen hnis I Zoo, du
weet ge hoe de zaken staan. Nog weet de
buitenwereld niets van dit alles. Zoo dit
geschiedt, dan is hg hopeloos verloren, trots
zijn zwager, die nu als gepensioneerde niet
veel invloed meer heeft en
„Maar Karei, daar weet Else niets van,
dan is het mijn plicht als vriendin, haarde
oogen te openen."
„Ik verzoek u, in dergelijke verhondin-
gen u niet te bemoeien. Yronwenvriend-
scbap is een wonderlijk iets. Laat het aan
mij over, in deze zaak de noodige stappen
te doen. Of zij een goed gevolg znllen heb
ben, moet ik afwachten."
„Karei, gij beoordeelt Else verkeerd, zjj
heeft een vast karakter cd is geen willoos
speelgced. Geloof mij, zij heeft van hetgeen gg
mij daar zegt, niet het geringste
denkbeeld."
Zij zal genoeg gelegenheid hebben haar wil
te gebruiken. Herinner n maar mijn oordeel
over Rawlay, toen wij verloofd waren, 't
heeft zich geheel bewaarheid. Ja zelfs, 'het
is nog erger dan ik verwachtte.'
„Ach Karei, doe wat ge doen kant voor
mijn arme Else, en bespaar haar vooral
elke opwinding gg weet 1"
Zg sprong van zgn knie en sloeg haar
armen vast om zijn bals.
„O, hoe gelukkig ben ik, omdat gjj niet
jong zjjt, niet te jong I Mjj is het zoo ang
stig om het harte geworden voor die ar
me Else-*
Sedert vele dagen hebben de informaties
naar de gezondheid van mevrouw Rawlay
geduurd en eerst beden lnidde het antwoord:
het gevaar is voorbjj. Den lOen Februari
was er een telegram nit Bügen gekomen,
dat mevrouw van Bergen plotseling een be
roerte gekregen had en den llden was Else
moeder geworden van een gezond meisje.
Dag aan dag kampte de jonge vronw met
den dood, nog vol sorg voor man en kind.
Dageljjksch verwachtte zjj Daar einde.Eindelijk
echter overwon hare gezonde natuur en he
den bad Else hare handen gevouwen, toen
de docter haar zeide: „Gjj zijt gered, gjj hebt
nog slechts krachten te verzamelen, om we
der geheel gezond te zgn."
In de groote salonkamer, waar anders al
die zoogenaamde kunstenaars bnnoe opwach
ting kwamen maken bij de vronw des hoi-