Brieven uit ile iaassiafl. Zondag 28 April 1895 39ste Jaargang Uo. 2985 Politiek overziÉt flor week. bijvoegsel. Lil, XLni. ROMAN -- Rotterdam, 25 A^ril 1895. O, die schoonmaak, die vreesalijke schoon maak Ik gel ïof dat er niet één man is, de keukeohen uitgezonderd, want die is geen man, die ie's voor de noodzakelijkheid van den schoon naak voelt, al juicht hij ten- lotte de resultaten met vrouwlief ten warmste toe. Maar evenzeer zal er ook niet één vrouw zijn, die niet innig de enorme be- linvrijkheid van den schoonmaak beseft i en die niet met een woedende liefde, als tb k mhels weg kunnen, aan 't strijden gaat tegen al wat stof on vuil heet. Ia alle huishoudens ligt in dezen tijd van het jaar de boel overhoop, de huis- houdkas is leeg en vereischt zesmaal 's weeks nieuwen toevoer; manlief, die dan toch den toevoer bezorgen moet, wordt verdreven uit de hoekjes die hem lief zijn, van kamer tot kamer en eindelijk zelfs naar buiten, waar hij dan gelukkig een wijkplaats viuden kan in het ca fé, dat hem vroeger een stamgast mocht noemen. Visites maken, dit liefste vermaak van „dames en dochters",wordt gestaakt, we kenlang, tot men weer #op orde" is, om dan moedig weer hervat te worden, druk ker dan ooit. Wel mevrouwtje, wat ziet het er nou snoezig bij u uit, om van te eten is alles, om van te eten, wel, wel 1 En glimlachend neemt mevrouw de com plimentjes van de zeer deskundige vrien dinnen in ontvangst j8, dat hebben we goed gedaaD, wat; en ze vergeet daarbij de werkmeiden die dagenlange hijg-aaudoe ningen te doorstaan hadden en mannen die wekenlang overdag geen steen zou den gevonden hebben om hun hoofd neer te leggen, als 't café daar niet geweest was. Maar dit gebeurt eerst als alles en alles voorbij is, nu zijn we nog in de lijdens periode. Nu is er door heel de stad een groot gesjouw en getrek en geloop van dienaren der schoonmakende vrou wen. In alle straten ontmoet ge smeden, die met kachels volgeladen wagens rijden, die kachels gaan naar den schuur, gedurende den zomerop alle daken ziet ge pik zwarte schoorsteenvegers, die met hun in strumenten in schoorsteenpijpen aan wroeten zijnvoortdurend loopt ge kan* met uw hoofd tc botsen tegen een rol zeil of een pik behangselpapier, waaron der een naarstige stoffeerder voort wandelt; om eeo haverklap zijt ge genoodzaakt een grooten sprong te maken teneinde een wa tergolf die docr een dienstmeid uit een emmer in het vrije geworpen wordt, te ontkomen, en als ge den moed zoudt heb ben langs den huizenkant uw weg te zoe ken, dan zoudt ge duchtig geteisterd wor den door plasregens uit waterblikken, die bij 't glazen afspoelen gebruikt worden, hier loopt ge tegen een man op die een emmer hoogst gevaarlijke witkalk draagt, daar kunt ge ternauwernood een innigs outmoeting vermijden met een schilder die potjes alles bedervende oliewerf draagt. Als ge eeu krant opneemt leest ge da delijk met koeien van letters „voor den schoonmaak"; voor de winkels least ge „voor den schoonmaak'; Koopliepen op straat schreeuwen „voor den schoonmaak", 't is om er razend van te worden N n heerscht met onbeperkte macht de vrouw, nu is de vrouw de baas, nu heeft geen man iets in te bren- gen. Ik weet niet hoe het ten uwent is,mis- schien even treurig als hier, dan reik ik u de broederhandof beter, dan feliciteer ik u; of erger, neeD, dat kan niet; 't is hier een crime! Men heeft mij verteld van een ambte naar, die verleden jaar tengevolge van de schoonmaak krankzinnig geworden is; ze waren in zijn huis aan 't schoonmaken hij vluchtte de straat op, daar waren ze overal aan het schoonmakenhij ging naar zijn bureau, daar waren ze aan 't schoonmaken; hij ging vi sites maken, maar overal werd hij afge wezen want ze waren aan 't schoonmaken; naar 't koffiehuis, daar waren ze aan 't schoonmaken; overal schoonmakeu,schoon maken, schoonmakenen toen men hem, omdat hij stapelgek geworden was, naar 't gesticht bracht, waren ze ook daar aaD 't schoonmaken Dat verhaal geloof ik natuurlijk niet, krankzinnig wordt men van de schoonmaak niet, maar een eind op weg geraakt men wal En over alle eeuwen zal dit zoo blij ven Al krijgen wij den ideaalstaat, één groote zwarte plek zal er blijven in het heerlijke wit: de jaarlijksche schoon maak 't Zou onbillijk wezen, te ontkennen dat dit voor de vrouwen ook geen „hap- pie' is. Hoor eens, alle gekheid op een stokje, er wordt door al, wat van het schoo- ne geslacht is, in dezen droeven tijd, heel FEUILLETON Tl ■I VAN Haiie vod Wildenberg'. ,,De tranen traden in Else's oogen, toen Rawle.y de karrer verliet,zonder een erkele maal naar baar om te zien. Ach, toonde God mij den weg, dien ik inslaan moet, om hem gelukkig te maken," was haar bede, „dag en nacht zou dat mijn streven ziiB." Zij zonk op een stoel neder en drukte de handen in namelooze angst; tegen de borst Wat ontbeerde hij in haar gezelschap? f ie vtaag Kwelde de jonge vronw en tevergeefs z< cht zij naar antwoord. De muziek bekoor de hem niet meer, en toch, dat wist zij, ging bij om met een kring van meDschen, waar mnziek de hoofdtoon was. Na hoorde zij het rijtuig wegrollen. Wat geheim kon hjj met haar vader te verhandelen hebben bet kon slechts Bfi- gen betreffen Een zonnestraal kwam als 't ware hare ziel verkwikken. „Bügen" zeide zij zacht „vrede op het heerlijke land gelukkig zalig geluk - met ons kind In het avonduur werd een brief in de de Tanbenstraat 80 gebraebt. rna R°th lachte, toen zij las: en..ontro°8tbaar. Een plotselinge reis d.aoJL ®Qgeduld tot morgen te dragen Verwacht mij'"tegen tien uur/ ik wil, 06t mB de "°egere gelukkige uren te- mg rogtooveren." «Kt ii*18'' k°toen zon! Gij mannen Lire tn.T °6n k®"3111 de kunstenaars- liik hr, u6mg' 7 het was belache- boe hg gansch vergat, dat lied, ernstig, getrouwd hij een so- wa» T "u maD geworden toe vronw18 o*on<lerlijk, dat die voorna- ö«n te h;«dD t-let TerBtaaD. hunne man- Raan' H v! l moeBjen bS °ns ter scbo- Ha, ha, hal Wij knnnen dat beterl* «th getuft Bboren Heer, ik verzoek n, de op ^rokken wissels uit te betalen. Ik er ken de onderteekeniDg als de mijne, een vergissing was de oorzaak van mijne han delwijze van gisteren. Wat mijn vermogen betreft, zal ik verder mondeling met u be spreken. Von Rawlay" Zoo luidde de brief, die den volgenden morgen in banden van den bankier Welasky was. Ik dacht het wel! Uit de speler is een falsaris gegroeid en in zijn val sleept hij dien onervaren jongeling mee. Een man met zulk een hoog-aristocratiscben naam een schande is het! En hoe hoog draagt hij bet hoofd nog nog slechts kort, jammer is het van dien jongen officier, maar te redden is hij toch niet!" Rawlay was vroeg in den morgen uit Bü gen teruggekeerd en had direct de kazerne opgezocht. Eerst 's middags vond hij gele genheid Else te begroeten en zij sloot hem met buitengewone hartelijkheid in hare armen. „Gg hebt onaangename dingen in Bügen moeten ondervinden, Charly; ik zie het aan uw gelaal!" „Laat mij met vrede. Het handelt hier over zaken, die slechts manDen interresseeren, en ik mag daardoor uwe opgewekte stemming niet bederven." In haar treurigen blik was anders volstrekt geene vreugde te bekennen. Else behoorde tot die vrouwen, wier ziel reeds allerlei vreemde gedachten gekoesterd hebben, eer er nog maar slechts één woord van ge zegd is. „Charly," zeide zij, zich tegen zijn schou der vleiend, niet waar, het is door uw hu welijk, door mij, dat ge zorgen bebt. Zeg, mijn lieve, lieve man, kunnnen wij onze uit gaven niet beperken? Ik ben toch gelukkig, wanneer ik n slechts mag bezitten en heb al die luxe niet noodig waarmede gjj mij omringt. Zie toch eens naar mevrouw von Einhaus, boe veel eenvoudiger woont zij en Charly, zou bet zoo onmogelijk zijn, het zonder equipage te redden en zonder die du re dravers en renpaarden en met veel min der bedienden? Ik kan zelf zeer veel doen en zon het zoo gaarne doen, wanneer ik n daardoor een onbezorgd leven kon ver overen!" „Mijn kind, gjj kunt dat alles niet begrij pen," gaf hij ten antwoord, „Gij moet be denken, dat ik als buitenlander mij in de eerste kriDgen een plaats veroveren moet, dis mijne kamereden reeds bij hunne ge boorte in den schoot wordt geworpen; ik moet mijn naam, mijn positie hoog honden en reeds eeu bezuiniging, eeu inkrimping in hard gewerkt en heel wat moeheid gele den. Eg wat zij doen, is alles met de beste bedoelingen, en wordt gedaan met grooten ijver en met veel zorg. Want een finale schoonmaak per jaar is hoog noo- Wat heb ik daar gezegd? Kijk, zoo gaat het nu altijd. Een man kan foete ren en klagen over schoonmaken, zooveei hij wil; altijd eindigt hij zijn jeremiades met toe te stemmeD, dat het volstrekt niet ongemotiveerd is. Een man is toch altijd rechtvaardig Na zou ik best weer van voren af aan kunnen beginnen, maar dit zou vervelend worden; elke man zal ter zijner tijd wel eens een vrijwillige repetitie willen geven. Bij mij is het er uit en ik ben zeer blij dat ik het kwijt ben. Dat heeft mij opge lucht en mijn beneveld brein schoon- De grootste van alle schoonmakers is ook deze week weder aan het werk ge weest Jan Sas is dood. Jan Sas heette in den volksmond de „appeledief" en als het lijstje van den burgerlijken stand het Diet had medege- dee'd, zon niemand geweten hebben dat de appeledief Jan Sas, man van S. Toorn 52 jaar' heette. Waaraan hij zijn schoonen bijnaam te danken heelt, weet ik niet en hij wist het zelf ook niet recht. O, de mensche biune zoo tlauw, de mensche bitine zoo slecht. Waarom noemen ze mijn nou ap peledief. Wat is dat voor een laagheid. En de politie, o de politie is zoo flauw. Hoe dikke's da'k al angifte heb gedaan, weet ik niet, maar 't heeft me nooit ge- hol pe. Ja, 'k begrijp wel wie me dat geleverd heeft. Kees slijp, die ook an 't station staat, net as ik. O, da's zoo'n gemeene vent en die heeft een partekliere hekel an me, vanwege me vronw. Want daar had ie ook zin in, toe ze een jonge meid was, maar met mija kon die toch niet coucereere. En wat doet ie me nou Op een dag ziet ie, dat ik van den wagen van een jodenmeisie een sinaasappeltjo neem, heel zonder erg, en da 'k er in bijt en toe hoort ie, dat die meid, zoo gekkeüjk tegen ire zeit appeledief!" Ik nam dat zoo kwaad niet op, waut ik zeg nog ^lieverd" tegen de meid, maar hij knoop te dat in zijn ooren en toe het de ge meene kerel aan alle mensrhen wijsge maakt da 'k als appeledief, ja verheel je, da'k as appeledief drie jaar gezete had. En zulke dinge geloove de mensche, zoo zijn ze nou O, de mensche benue zoo flauw Appeledief was een vreeselijk leelijke kerel. Hij beweerde altijd dat ie *een beeld van een jongen' geweest was, „wat zeg 'k, een formeele schoonheid,' ze liepe met me weg en de dames uit de huize knipoogde tegen me, zoo'n mooie man was ik. En m'n vronw zee altijd appele dictie, wa ben be jij toch een beeld! De booze wereld beweert dat ze dit bij voorkeur zei als ie dronken thuis kwam, en dat ze bij dien liefdezang met een eind rotting de maat sloeg; maar de booze we reld liegt zoo veel Appeledief kan wel best de waarheid gesproken hebben, maar dan is appeledief ontzettend veran derd. Want hij was, om 't zacht nit te druk ken, een monster. Hij zou een goeie vrijer wezen voor de vrouw van een bavi aan in de diergaarde, zeide zijn collega's wel. Maar hij had iets dat hem zeer in zijn vak te pas kwam en dat voor een vreem deling zijn leelijkheid minder deed uitko men, hij had: goede manieren. Die he 'k afgekeken van de grocte lui, daar ik mee verkeerd heb in mijn jonge jaren, want 'k ben van een beste komaf 1 Buigend tot den grond, met zijn pet in zijn hand, trad hij den vreemdeling tege moet en met een zoo »gentlemanlike' sier nam hij deze den kofter nit de hand en in zoo keurige woorden informeerde hij naar dezes bedoelingen in de onmiddelijke toekomst, dat men hem meestal, wat ver bluft, maar begaan liet. Hij mocht ook heel dikwijls briefjes wegbrengen of bood schappen doen voor stadgenooten, maar dan moest er geen geld mee gemoeid wezen, war.t daar kon zijn liefhebberij in borrel tjes bitter niet tegen Nu is de typische kerel dood. Zijn vrouw is den morgen na zijn overlijden snikkend aan de collega's komen vertellen dat „appelediefie dood was.' Daar hadden alle collega's spijt van op één na, Kees Slijp, die ging er direct een op »appele- diefies gezondheid* nemen JL>. ons huishouden, zou opgemerkt worden neen, neen, dat gaat niet." „Ik ben een onervaren vrouw en heb wel licht niet het rechte denkbeeld van zulke zaken, maar niet waar, Charly wjj kunnen met ons twteën ons toch vermaken en ons onttrekken aan dien kostbaren omgang met anderen? Gelooft ge niet, dat gij veel veel meer nut en genot van de talenten der kunstenaars zult hebben, als gij ze in uw eigen buis ontvangt, dan in plaats, ze op hun feesten te vergezellen, waarbij veel goeds maar toch ook veel schuim zich aan de oppervlakte vertoont? Zie, mijn Charly en dan zou ik daaraan toch ook kunnen deelnemen. Zerlanie beeft mg een beschrijving van een feest in de kunstenaarshalle gegeven, maar niet waar, zalk een omgeving en gszelschap kan toch nooit veredelend op den mensch werken?" Vragend en hopend tegelijk zag zij hem aan. Voor een oogenblik schenen zijne oogen blijde te schitteren. „Gij kant gelijk hebben, mijn Else," zei de bij, blijkbaar het door zijn vronw gespro kene wikkende en wegende. Vervolgens ech ter liet hij er ving op volgen: „Ook heden heb ik in de club nog eenige gewichtige zaken te verhandelen. Maak u geen ellende voor den tijd, laat het maar aan mij over alles te regelen. Maar nu tot straks, het rijtuig staat voor, eer wij dinee- ren, moet ik nog naar den barkier Welasky." Hij kuste haar en ging h en. 's Avonds bleef Else alleen. Tot negen unr had Charly geaarzeld, bij had een bediende geroepen om een briefje weg te brengen, hij had het wederom verscheurd en ging toen toch naar de sooieteit. De morgen schemerde reeds, toen hij tbnis kwam. Hij liep voorzichtig, om zijn vrouw niet te wekken. Nog geen oog had deze evenwel gesloten. Geen vraag kwam den volgenden morgen over bare lippen, toen zij beo. even vroolijk als gewoonlijk begroette. En hij? Toen hij de reine lippen zijner vrouw aanroerden toen was het toch, alsof een gevoel van af schuw door zijn ziel trilde tegen zichzelf tegen HOOFDSTUK TIEN. De winterstorm builde door de Potsdam- merstraat en dreef de dichte sneeuwmassa's voor zich nit. De enkele die nog buiten zijn moest, liep als voortgezweept, de jas of pels dicht om zich heengetrokken. Slechts nu en dan zag men een omnibus of huurrijtuig geruiscbloos zich voort bewegen. Het was een orvrieDdeljjke winteravond. Daar boven echter in dat hoekhuis der Eekhoornstraat, in dat met kleurige tapijten Buitenlandsch Nieuws. Kleine geschenken onderhouden de vriendschap. Met eenige wijzigingen, zou men ook kunnen zeggen Kleine internationale beleefdheden,bren gen meermalen het hare er toe bij, om den vriendschapsband tusschen landen en volken te bevestigen of, indien er on weerswolkjes aan de politieke lucht han gen, om die te ontladen. Zoo zal ook de Engelsche regeering behangen boudoir, heerschte behaaglijke warmte en behaaglijk schenen ook die twee menschen zich te gevoelen, die aan bet hel der vlammende vuur zaten. Ritmeester von Einhans bad het uniform met zijn huisjas verwisseld, en zag vroolijk en tevreden naar zijn kleine „Preciosa". Zoo noemde hij haar niet alleen, maar zoo werd zij ook door bijna alle bekenden geheeten. „Het is een vreeselijk weerl" zeide Ein hans. „God zij dank, dat men zoo vredig naast zijn kleine lieve vronw zitten mag Kom krnip op mijn knie klein ding, dan kan ik je beter zien. Zoo, ziet ge zoo is 't prettigerbeter uit te houden." Hij had haar aan zijn borst getrok ken en zij rustte in zijn armen. No strekte zij het kleine voetje tegen het vuur uit, ais was het koud. „Niet coquetteeren met uw ouden man zeide hij spottend. Doch nog eer hij uit gesproken had, voelde hij haar zachte roo- de lippen op zijn mond. „Dat is je straf booze man", luidde haar antwoord. Haar blik richtte zich vervolgens op een groote fotografie ia een rijke caivre-poli- lijst, door het licht van de lamp zwak be schenen. „Wanneer ik het beeld van mijn lieve Else zie, daar op den schoorsteen,"zeide zjj, „dan verheug ik mij er nog over, dat ik zoo'n ouden man beb." „En eerst hebt ge haar toch benijd en „Wil jij wel eens zwijgen, jou kwaadspre ker. O man, waarom zon ik nu nog die arme Else moeten benijden! Ik heb medelij den innig medelijdeu .net baar." „Trots dat alles wenschik.dataar niet dikwijls bezoekt, niet meer dan hougsi noodig is. Sedert in het salon van Rawlsy een ge zelschap zich genesteld heeft, dat de naam nwer vriendin een klank geeft „Karei, Karei, doe haar geen onrecht! Zie, ik weet waartoe zij in haar zelfopoffering in staat is. Zij deed het tot zijn genoegen, dat tij haar salon, maakte tot een broeikas voor kunstenaars." „Kunstenaars? Na mijn kind, van echte kunstenaars is in het huis van Rawlay geen sprake.Zelfs onzen jongeren officieren is het opgevallen, dat de toon, die er heerscht, verre van passend is." „O, nu begrijp ik, waarom Elf e de tranen in de oogen komen, wanneer ik over dezen omgang spreek." „Waarom zorgt ze dan niet, dat het niet meer gebeurt, wanneer haarzelf dit gezel schap een walg is?" „Omdat zjj nu gelooft daarmede haar man gedacht hebben, toen haar ter kennis kwam dat president Faure een bezoek aan zijne geboortestad Havre dacht te brengen. De Australia is het kanaal overgestoken om den president namens Koningin Victoria te begroeten en daar door tevens blijk te geven van de waar lijk vriendschappelijke gevoelens, die ENGELAND ten aanzien van FRANK RIJK bezielen. Deze en nog meer „hart verheffende woorden" wist de Engelsche consul in zijn toespraak tot den presi dent handig te pas te brengen. Ook bij den heer Faure, van zijn kant, waren op dat oogenblik alle han gende kwesties, zoo het scheen, vergeten. Hij zag in de zending van de Australia een nieuw teeken van de goede vriend schap tusschen Engeland en Frankrijk en eene betooging die alleen beide vol ken ten goede kan komen. Hier ziet men twee natuurlijke vij anden elkander de meeste hoffelijkheden bewijzen, elders twee stamverwante vol ken door beleedigingen in woord en ge schrift wellicht tot vijandelijke daden dwingen. Wij bedoelen de verhouding tusschen ZWEDEN en NOORWEGEN. Al heftiger treedt de Noorsche pers op. Reeds wordt openlijk de wapendragen- de manschap opgeroepen, om zich aan een te sluiten voor 't geval er iets ge beuren mocht. In Zweden beginnen ook op bedenkelijke wijze de zenuwen te werken. Te Karlskrona wordt een groot „oe feningseskader uitgerust, natuurlijk met de keonelijke bedoeling,om zoo 't noodig mocht blijken, daarmede Christiania te bezetten en de Noorsche kuststeden, met name Drontheim, de bakermat van het verzet, tot rede te brengen. Ongelukkig nemen deze broedertwisten langzamer hand eanen scherpen vorm aan. Het is niet meer eene uiting tegen enkele re- geeringsdaden, eene oppositie tegen een bestaand stelsel, maar het is een strijd geworden, tusschen het aristocra tische Zweedsche Jonkerdom en de Noorsche democratie. In den hede ontvangen telegrammen lezen wij, dat de Noorsche regeering ee ne buitengewone oorlog sbegrooting bij de vertegenwoordiging heefi ingediend. Niet minder dan 6948000 kronen worden voor de versterking van leger en vloot ge vraagd. Nieuwe geweren, kruitmagazij nen, snelvuurkanonnen, pantserschepen, worden aangeschaft om waarschijnlijk straks als verdelgingsmiddelen in den broederstrijd te moeten dienen. Onver kwikkelijk stemmen zeker zulke nieuws berichten. Niet minder ergenis verwekt de strijd die de DUITSCHE binnenlandsche po litiek ons te aanschouwen geeft. De thuis te houden, gij west evengoad als ik, Karei, dat Rawlay haar al kort na het huwelijk, reeds heele avonden alleen tbuis liet zitten." „En na bewijst ze het lief van haar man gastvrijheid in haar eigen hnis I Zoo, du weet ge hoe de zaken staan. Nog weet de buitenwereld niets van dit alles. Zoo dit geschiedt, dan is hg hopeloos verloren, trots zijn zwager, die nu als gepensioneerde niet veel invloed meer heeft en „Maar Karei, daar weet Else niets van, dan is het mijn plicht als vriendin, haarde oogen te openen." „Ik verzoek u, in dergelijke verhondin- gen u niet te bemoeien. Yronwenvriend- scbap is een wonderlijk iets. Laat het aan mij over, in deze zaak de noodige stappen te doen. Of zij een goed gevolg znllen heb ben, moet ik afwachten." „Karei, gij beoordeelt Else verkeerd, zjj heeft een vast karakter cd is geen willoos speelgced. Geloof mij, zij heeft van hetgeen gg mij daar zegt, niet het geringste denkbeeld." Zij zal genoeg gelegenheid hebben haar wil te gebruiken. Herinner n maar mijn oordeel over Rawlay, toen wij verloofd waren, 't heeft zich geheel bewaarheid. Ja zelfs, 'het is nog erger dan ik verwachtte.' „Ach Karei, doe wat ge doen kant voor mijn arme Else, en bespaar haar vooral elke opwinding gg weet 1" Zg sprong van zgn knie en sloeg haar armen vast om zijn bals. „O, hoe gelukkig ben ik, omdat gjj niet jong zjjt, niet te jong I Mjj is het zoo ang stig om het harte geworden voor die ar me Else-* Sedert vele dagen hebben de informaties naar de gezondheid van mevrouw Rawlay geduurd en eerst beden lnidde het antwoord: het gevaar is voorbjj. Den lOen Februari was er een telegram nit Bügen gekomen, dat mevrouw van Bergen plotseling een be roerte gekregen had en den llden was Else moeder geworden van een gezond meisje. Dag aan dag kampte de jonge vronw met den dood, nog vol sorg voor man en kind. Dageljjksch verwachtte zjj Daar einde.Eindelijk echter overwon hare gezonde natuur en he den bad Else hare handen gevouwen, toen de docter haar zeide: „Gjj zijt gered, gjj hebt nog slechts krachten te verzamelen, om we der geheel gezond te zgn." In de groote salonkamer, waar anders al die zoogenaamde kunstenaars bnnoe opwach ting kwamen maken bij de vronw des hoi-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 1