Brieven uil fie Maasstad.
Zondag 19 Mei 1895.
39ste Jaargang Ho. 2991.
Politiek «ïmiclt fier ral.
BIJVOEGSEL.
Rotterdam, 16 Mei 1895.
XLY1.
FEUILLETON.
ROMAN
17
D.
Buitenlandsch Nieuws.
Wie op reis gaat, hetzij voor zaken
het zij voor zijn plezier, heeft,
als 't hem althans niet voor
de eerste keer gebeurt en als hij niet
gan9ch alleen door dit leven pleegt te
gaan, heeft altijd een gevoel van loom
heid in zich, iets zwaar-vermoeietds, dat
hij niet verklaren kan, maar dat hij toch
voelt, dof en beklemmend.
Er is persé iets droefs in, te verlaten
wat ons lief en dierbaar is, of waaraan
wij gehecht zijn en dat we in allen ge
val ddar, waar we heen gaan, zeer missen
zullen.
Op het gezicht van alle reizigers, zelfs
van hen die met heel veel belangstelling
de mooiheden vsn een stad bekijken, ligt die
verdrietige uitdrukking, een weggedrongen
verlangen naar het thcis.
Ik mag graag reizigers zienik vind
een reiziger in een groote stad een merk
waardig menschtype.
Je kunt ze altijd volkomen nauwkeurig
uit het druk gewoel van inwoner.den die
u ook onbekend zijn, onderscheiden.
Ligt het aan de expressie die ik hier
boven analyseerde Ja en ik meen zelfs
daaraan alleen. Gemakkelijker wordt het
werk u gemaakt als zij de vreemde
lingen een pet dragen of een wonder
lijk gekleurde broek en een paar dozijn
tasschen en een Beadeker, waarin ze
ijverig lezenals ze vruchten uit de hand
eten, al wandelende als zij luide lachen,
al wandelende; als zij voor alle diDgen
staan blijven enz. enz. Dit alles ziju
werkzaamheden die men in de stad niet
doet, dit zijn gruweldaden (in het oog
van de meeste stadsmenschen) die men in
de stad niet bedrijft.
En wie ze bedrijft, is een vreemdeling,
een reiziger.
In dezen tijd van het jaar beginnen in
de Maasstad de vreemdelingen te komeD,
men ontmoet ze thans overal en van aller
lei slag.
Meest Engelschen. De reis van Lon
den naar hier is zoo gemakkelijk en die
van 't Britsche land naar Duitschland of
Italië of Zwitserland gaat, besteedt een dag
of wat om Rotterdam, Delft, Den Ha3g.
en Amsterdam te zien.
Wij krijgen za hier kersversch, zéo
nit Engeland, nog vol reislust en vol tas
schen, vol belangstelling en vol bewonde
ring.
Zij stappen aan 't station Beurs af en
beginnen dan altijd met regelrecht naar
ons afschuwelijk postkantoor te loopen,
aan deu overkant van 't station en dit
„surprising* of zoo iets te vinden. Hier
worden zij in den regel aangeklampt door
gidsen, luie nietsdoeners, wier eerlijkheids
gevoel een schokje velen kan, die goed
Engelsch praten en beweren Rotterdam in
de perfectie te kennen. Met dia vervol
gen onze reizigers de wandeling.
Eerst gaat het naar de Grcote Markt,
met haar typisch druk leven tusschen de
witte kraampjes en haar beeld van Eras
mus.
Hrt beeld en het marktleven bewonde
ren de dames en heeren en van een wel
bespraakt Engelsch pratend vrouwtje
in Rotterdam praat iederien Engelsch,
maar 't is er naar koopen zij wat fruit
dat zij dadelijk uit de hand opbeuze'en.
tot groote vreugde van het zeer onbeleef
de RotterJamsche straatpubliek, dat zóó
iets, ntè maar, allergekst vindt.
Dan wandelen de heeren en hunne da
mes langs onze pytoresque grachtjes en
docr onze wonderlijke onregelmatige oude
straten, alles bekijkend en alles mooi vin
dend.
Ten sldte mosten zij naar Zandstraat,
de bekende Nes van Rotterdam en als de
gids een hoogst enkele maal een eerlijk
fatsoenlijk man is, dan tracht hij de rei
zigers van hun plan af te brengen.
De Zandstraat, wel foei.1
Maar hier helpt geen moederlief, de
dames en heeren zullen on moeten de
Zandstraat in. Ten laatste gsan zij en het
eigenaardige leventje dat daar op str at
geleefd wordt, zien zij met zeer groote be
langstelling aan
Dnitschers Jromen hier ook veel. Met
deRijnbooten varen zij van Mannheim naar
hier, of wel zij komen van Keulen met
den trein. Die zijn minder aardig dan de
Engelschen. Ik geloof dat zij altijd rond
kropen met het idééoppassen, anders
worden we bedrogen. Met een geweldige
minachting en angst kijken zij ieder aan
die hen hulp en raad biedt, van gidsen
zijn zij niet gediend zij zulleu den weg
alleen wel vinden.
Wel vragen zij om een haverklap aan
ZIELENADEL.
VAN
Hans v«ii Sudenberg*.
Ellen zag haar man met een droeven
blik na. Vervolgens droeg zij de lamp
naar de schrijftafel en schreef haastig eeni-
ge woorden op een biljet
„Ik bid u om een onderhoud, wanneer
het mogelijk is, dadelijk.
Mrs. Handcock-Wood."
Mr. Dr- H. C. Gilschrift,
E. 17. Street No. 10,
werd op het adres geschreven.
Juist was de brief gesloten en ann den
bediende overgegeven, of de portieres wer
den opengeslagen en met den uitroep „goe
denavond, lieve Mama," sproDgeen veertien
jarige knaap de kamer binnen en viel zijn
moeder om den hals.
„Papa staart mij, ik behoef heden niet
meer te studeeren, maar u een weinig op-
vroolijken zoo zeide hijMaar mama
wat is er toch U heeft geweend en papa
wordt eiken dag mismoediger 1 Zeg, ma
ma, is er een ongeluk gebeurd aan de
beurs F of 1*
De frisscbe, grcote knaap zag met zijn
donkere cogen zijn moeder vragend aan
®n sloot haar dan hartstochtelijk in zijn
armen.
A?oe° 2hem afweerde en uitriep
ïo«aa,v il^1 n'e' 200 wild)* toen streek hij
tB La 002end met de hand over het zaah-
tige draden38 ZWMt' Du ree(*8 me'
dnen*'' ZI^ 6611 j6'' 80ed kind en zult alles
doen om uw vader een weinig op te beu-
m8ma> 'k keb toch gisteren een
mii mee8ekregen en papa heeft
J 0 a<-'0 Wat zal dat heerlijk zijn,
mijn hpatUeelj instaande week weer
boot n«o /li880, en m®t de stoom-
mooien h L^ den gaan,— den eersten
dag die er komt, gij immers cok
mama, niet waar F*
„Zeker, mijn jongen," zeide zij, den knaap
tot zich trekkende,„ga na weer aau je werk.
Zio, mijn zoon, nw arme vader is ziek, en
wanneer gij vlijtig zijt, zal de vrengde over
jou hem weer boter maken."
Hij zg zijn moeder nadenkend aan.
„Toen mijn papa nog Mr. Wood heette,"
zeide bij, „toen de andere papa nog leefde,
was hij nooit treurig; o, toen was ik hem
nooit te vroolijk, en nu verschrikt hjj, wan
neer ik de deur open. Maar goed, ik zal
aan mijn werk gaan maar dan gaat gij met
mij op reis, niet waar F"
Innig zag mevrouw Wood haar zoon
na.
„Toenmaals was hij nooit treurig," her
baalde zij. „God weet, dat ik mijn best
gedaan heb, om deren man aan wien de
dankbaarheid mij verbond, gelukkig te ma
ken, dien man, die mij liefheeft en wiens
zielenvrede hem verlaten heeft, op het oo-
genblik, dat ik hem de hand reikte en hij
eeu benijd man werd."
Lang zat Mrs. Wood in droef nadenken
verzonken. Zij hoorde de elextrische bel
niet klinken, zij bemerkte niet, dat de por
tieres geopend werden.
Eerst cp het: „Mag ik binnenkomen?' richte
zij den blik op een gestalte, die duidelijk afge-
teekend werd op den donkeren achtergrond,
door het witte haar dat hoofd en kin om
gaf.
„Mr. Giichrift, hoe dank ik n, dat gij
zoo spoedig gekomen zijt. Ik heb u heden
dnbbel noodig, als vriend en als art»."
„Ik wist, dat gij mijn raad noodig badt,
en daar ben ik onaangemeld, zoo
als ik dat reeds sindg jaren bij u gewoon
ben."
„En ook steeds welkom zijt, mijn
vriend."
„Waarmee kan ik n helpen F* vroeg de
arts, zich tegenover de dame neerzettend en
haar met zijn verstandige, grijze oogen aan
ziende.
„Waarde dokter, het betreft mijn man.
Zijne neerslachtigheid, zijne menschen-
schuwheid en ziju droevige buien, zijn zoo
toegenomen, dat ik mij ernstig ongernst
maak, zooveel te meer, daar ik geen enke
le rede voor dit alles vinden kan. Gij moet
mij raden, gij, de oudste en trouwste vriend
van dit huis."
„Om nw goeden raad te kunnen geven,
dient ge mij alles onomwonden te vertellen.
Ik ken uw man al sedert een paar jaren
en geloof niet, dat hier sprake is van een
lichamelijk lijden. Er drukt hem iets, dat
zijn gehieele leven vergalt, wellicht dat gij
een voorbijganger, die er hen vertrouwbaar
genoeg nitziet, waar dit of dat gebouw,
deze of gene straat gelegen is.
Het antwoord wordt hen dan gegeven
in het Duitscb, want zij kennen hier
Dnitsch cok al:
„Ah soo, meneer! "ïYilst dn naar de
Delftscbe Poort, ah soo, dan gest du
richts af, nein nichts so, a'ber so, an die-
sem hand, begripst doe, rechts af. Ed
dan moesen zie maar iets fortgehen langs
de tramrails zie du, dao komst dn er van
zelf. Gleden morning, meneer."
Dan weet de reiziger er alles van. Maar
een p:.s of tien verder vraagt hij bet
weer en dan krijgt de goeie man weer
ongeveer hetzelfde antwoord in h et
Duitscb.
Als de Vriendelijke wegwijzer nu maar
Hollandsch sprak en geen Duitsch, dvn zon
de arme vetdwaslde er wel uit wijs kun
nen worden Zijn Dnitsch maakt hem krank
zinnig
De Franschman, de vroolijk, sympathie
ke Franschman, komt ook veel hier. Hij
neemt geen gids, maar hij vraagt ook
niet den weg. Ziju luchthartig vertrouwen
zingt hem voor, dat ie tr best komen
zal, zonder inlichtingen van vriendelijke
mecschen. Hij zal zijn zaakjes wel zoe
ken en hij vindt re ook.
Er is een groot en zeer duidelijk spre
kend verschil tusschen deze drie rassen
de Engelschman is ongegeneerd en belang
stellend voor alles, de Duitscber is stijf
en wantrouwend, de Franschman los en
vroolijk. Franschen zien we hier htt liefst.
Onder de inlandsche reizigers, die wij
hier te bewonderen krijgen zijn alweer de
meest typische, de pleiziertrein-reizigers.
Die tlaneeren langs de straten in stelletjes
van vijfvader, moeder, twee zusters of
tantes en een jongste broertje. Daar heb
ben we altijd schik in want die doen ge
weldig aardig. Meestal loop Hrï véér, de
vrouw dan, de tantes vervolgens en het
kleine joggie achteraan, Bij voorkeur loo
pen ze straten waar niets te zieu is, om
ten slotte naar de Diergaarde te gaan, naar
de apies 1 Hun stamvaders, volgens Dar-
win, mogen zich bij voortduring in hun
welwillende genegenheid verheugen, zij
vullen het apenhuis geheel en hnn gejuich
van bewondering en kiuderliefde scha
tert uren lang. Als er een pleiziertrein
gekomen is, is heel den dag het apenhuisje
vol, daar gaat niets van af. Als wij ze in
groote gelederen ten dierentuin zien op
trekken, zeggen we tegen elkaaro, er
is zeker een gnldenstrein gekomen.
Dan hebben we hier verder inland
sche reizigers, die ent voor bun pleizier
komen, die „komen begraven* of troowen.
zijn defrig in 't zwart, vlug dóorloopend
alles wat Rotterdam moois heeft. "We
zien vroolijke en bedroefde reizigers
lange en korte, dikke en dunne, welhe-
praate en zwijgende, etende en vastende,
gezellige en vervelende, reizigers van al
lerlei slag hebben we hier. En we stel
len ze allemaal op hoogen prijs, ze bren
gen wat vreugde en afwisseling in het
stadsleven en wat geld in het laadje van
den winkelier.
mij eenig licht kunt verschaffen."
„Ik weet Diets I Zorgen kan hij niet heb
ben, alles wat onaangenaam kan zijn, houd
ik zooveel maar in miin vermogen is, ver
van bem verwijderd. Liefde is op dat ge
bied vindingrijk."
„Vergeef mij, wanneer ik een onbeschei
den vr.iag doe. Bezit gij de liefde van uw
man F"
„Met volle overtuiging antwoord ik, „ja."
Bij al zijn droevenis heeft hij geen oogen-
blik opgehouden, mij en mijn kiud te be
handelen met een liefde en harteljjdheid,
die alle twijfel daaraan verre verwijderd
houden en bet gelukkigst is hij in gezel
schap van zijn vrouw en stiefzoon. Zijn
gedrag verergert evenwel uitermate, ais bij
in ge'.elsebap komt met vreemden. Zijne
oogen zweven dan met koorisaebtigen angst
het gezelschap rond, of zijn schuw op den
grond gericht. Nog nooit ia zijn toe
stand zoo vrteselijk geweest als van
daag."
„Was daar een bijzondere reden
voor F"
„Wederom een ingebeelde. Ik wandelde
met hem in de Levington-avenup, toen hij
toevallig tegen een man op liep, dis, in een
reisgids verdiept was. Als ver
steend bleef Frank een oogenblik staan,
terwijl de vreemde in het duitsch een kerte
verontschuldiging bromde. Op eens dwong
hij mij met bem naar buis te snellen. Hot
angstzweet stond bem op bet gelaat eu toch
waren zijne trekken doods bleek."
„Kende hij den vreemde?"
„In zijn wartaal sprak hij eerst v«n een
dokter, van een vervolger, om zich dan te
bezinnen en te zeggen, dat hij hem niet
kende. Zijn toestand bleef b- angstigeud en
gelooft ge, dokter, dat wellicht door een
lange reis een verbeterirg te wachten is?
Ook mijn gezondheid heeft geleden,
door mijn voortdurende angst over
Frank."
„Ik mag niet overijld raden. Laat mij
hem eens kalm gadeslaan. Tref ik uw man
in zijn werkkamer
„In ieder geval. Hij ging naar zijn ka
mer om brieven te beantwoorden, zoo onge
veer een uur geleden."
„Dus tot wederziens en nu geen moed
verloien, gij zijt altijd een sterke vrouw ge
weest."
Dokter Giichrift liep den grooten gang door
en bereikte spoedig de bem wel bekende
werkkamer van zijn vriend. Hij Klopte aan
de deur om vervolgens, zooals gewoonte was,
dadelijk binnen te treden, maar bij voud de
deur gesloten. Hij ging toen den bediende
Eindelijk komt de aap uit de mouw en
begint RUSLAND klaren wijn te schen
ken. Voor de vele en gewichtige diensten
den lande China bewezen, verlangt het van
dit rijk een ijsvrije haven aan de Stille
Zuidzee, 't Is de havenstad Latareff aan
de Oostkust van Korea, met een gebied
van 200 mijlen in den omtrek, die Let
voor de beweze hulp verlangt. De Chi-
neesche regeering zal wel vaD den nood
eene deugd moeten makeD, en den eisch
van zijnen wel willenden noorderbuurman
losstaan, 't Is immers niet te verwachten,
dat bet geknakte en gedemoraliseerde He-
melsche rijk, zich met kracht, en klem te
gen dezen afstand, hoe onbillijk ook, zal
verzetten?
Rusland had eerst pogingen aangewend,
om van Japan eene havenstad te verkrij
gen, doch toen deze voorstellen op verzet
stuitten, zijn koers veranderd, en zich te
gen de bezitting van een deel van China
door Japan verklaard. Gesteund door
Duitsehlaud en Frankrijk, verhinderd door
Japan noch China, zal het Tsarenrijk ein
delijk de lang begeerde open haven verkrij
gen, zoodat zijne oorlogschepen, het geheele
jaar kunnen komen en gaan en steeds
krachtig kunnen optnden, zonder door ee
ne maandenlange ijsblokkade in— en opge
sloten te zijn.
Eene eigenaardige wending hebben de
zaken dus in het Oosten genomen.
Verrassingen blijven heden aan de orde
van den dag. Daar heb je b. v. de onver
wachte intrekking van de wet op de om
went elings-partijen in Duitschland. Eerst
vragen, waar Mr. Wood was. Daar meldde
men hem dat mijnheer Wood zijn kamer niet
verlaten had; oogenblikkelijk keerde de arts
daarop terug en klopte opnieuw. Wederom
volgde geen antwoord. Binnen hoorde men
evenwel een haastig loopen het omwer
pen van een stoel en dan een schot
het zware vallen van een lichaam."
Mei alle geweld schopte, duwde Mr. Gii
chrift tegen de zware deur. Vergeefs. Dienaars
snelden te bulp eindelijk bezweek het slot
voor het gemeenschappelijk geweld, krakend
vlogen de deuren open. Op dit oogenblik
verscheen Mrs. Wood, door bet geraas ge
lokt. Een verschrikkelijke kreet, en zij stort
te zich op den man, die daar op den grond
lag nitgestrekt, te worsteion met den dood.
„Frank wat scheelt je docter red
hem!" kreet zij, bet hoofd van haar man op
richtend.
„Het wordt beter, die stuiptrekkingen bon
den op," seide zij vervolgens, terwijl de dok
ter zijn vriend op een rustbed legde. „Ja
de stuiptrekkingen hadden opgehouden
de adem zweeg op de verminkte trekken
zetelde weldra het stempel van den dood.
„Gerechte hemel hij sterftl" riep nog
eenmaal do ongelukkige vrouw en zonk ver
volgens ineen.
Mr. Giichrift vond een kleine wond op
de liokerbor8t van Mr. Wood, nauwelijks
merkbaar en toch docdelijk.
Mr. Giichrift verborg tevens een nog on-
geëindigden brief,welke op de latei lag. „Zij
mag dat nu niet lezen," zeide hjj zacht,
„zij is een vrouw, al hoewel met een sterken
geest."
HOOFDSTUK TWINTIG.
„Maar tante Anni, zeg mij nu toch eens
wat mama geworden is, ik heb het niet
recht verstaan, en daar de generaal er bij
was, mocht ik het oom niet vra
gen F"
„Directrice is zij geworden, mijn lieveling.
Hare majesteit de keizerin heeft haar be-
Doemd tot directrice van hetAugasla hospi
taal en den eersten vrijen middag, dat ge
niet naar school hoeft, gaan wij er he n."
„BLjft mama dan niet bij de zieken in
Bethaniën F"
„Neen, mijn Pia, zij verkrijgt nu uitge
breider werkkrirg en mama ziet gelukkig
baar moeite en zorgen erkend en beloond
en dat zal haar genoegen doan."
„Zal mama mij nu bij zich nemen,
tante
„Zoo, schelm, wilt ge dan bij mij vandaan?"
Het klonk zeker wel eenigszins droevig,
eene msandelange voorbereiding, toen het
langdurig onderzoek, voorgelicht door de
regeeriüg, in de commissie, dat alles onder
den invloed vsn een hevige binnenlandsche
depressieduizenden adressen, met hon
derdduizenden handteekeningen, vergade-
lingen, hoofdartikel, spotprenten, hekel
dichten, daarna de behandeling in den
Rijksdag. En nn, nu is het kameleontische
ontwerp, door de clericalen in de commis
sie in een uiterst fijn Katholiek gewaad
gestoken, onverwacht gevalleD. Gevallen,
zonder zelfs op eene eervolle begraferis
aanspraak te moiren maken. Zelfs wat men
algemeen verwachtte: eene toenadering tus
schen regeering, centrum en conceivatieven,-
was niet te bereiken en daarmee was het
ontwerp van dit pracht-exemplaar var wet
geving ten doode gedoemd. Eene alge-
meene verademing in heel Dnitschland is
hit gevolg.
Eene eigenaardige wending heeft ook
het OOSTENRIJK-HONGAARSCH con
flict met dan nuntius genomen.
Men zal zich herinneien, d»t de nun
tius Agliardi zich op eene rondreis door
Hongarije, openlijk veizette tegen de aan
hangige liberale godsdienstwetten.
De president-minister kwam daarover in
verzet bij den gemeenschappelijken minister
van Buitenlandsche zaken, Kalnoky, Deze
beloofde Banffij, den Hongaarschen mi-
ninister, in een schrijven, voldoening.
In de Kamer geïnterpelleerd, gaf Banffij
eene verklaring van den toestand en las
dit schrijven voor. Zoo had Kalnoky 't
echter niet gemeend en daarom gaf hij in
een bevriend blad, eene geheel andere
voorstelling, die zeer kwetsend voor Banffij
was, van de zaak. Banffij naar Weenen.
De keizer poogt de zaak te schikken. Da
Hongaarsche pers, het volk en de verte
genwoordiging wordt woelig. Openlijk ver
zet tegen Rome in Hongarije, contra-de
monstratie in Weenen. Kalüokjr vraagt
ontslag. De Keizer weigeit. Kalnoky richt
etn nota aan het vaticaan, volgens den
Kardinaal Rampolla, de rechterhand van
de paus, „beleedigend en onbegrijpelijk,
omdit zij volstrekt in tegenspraak is met
vroegere verklaringen, nit naam van Kal
noky over de betreurenswaardige redevoe
ring vau Banffij afgelegd."
De nuntius teruggeroepen. Eerste vol
doening voor Banffij. Kalnoky in den klem,
vraagt nogmaals ontslag. Aangenomen door
den Keizer. Tweede voldoening voor Hon
garije. Algemeene sensatie in en builen de
politieke wereld. Tot slot zijn beden de
want Pia viel haar tante dadelijk om den
hals en kuste haar.
„Neen, lieve tante o, ik heb u zoo lief,
zoo erg lief, en ook oom, maar mijn
mama heb ik toch ook lief en"
„En dat moet gij ook, mijn lieveling. Nu.
voorloopig heeft mama nog geen plaats voor
je en dos kunt gij nog een poos bij ons
blijven. Waaneer uw moeder eenmaal haar
zwaar beroep opgeeft, komt ook zij bij ons
en gij hebt ons alle drie, moeder, pleegmoe
der en pleegvader. Dat lijkt je zeker wel
niet waar?"
„Dan moest ook papa nog 'terugkomen van
zijn groote reis. Stel u eens voor, ik ben bijna
geheel vergeten, hoe hij er uitziet.
„Er zijn ook al reeds tien jaar verloopen
sedert het tydstip dat hij heenging gij
waart toen vier jaar oud."
„En toch herinner ik mij zeer goed hoe
oom de generaal, toen met mij speelde."
„Omdat gij hem telkens hebt wedergezien,
omdat hij elke week ons een bezoek brengt
om zoodoende nw mama van u te
kannen vertellen, doch daar komt oom
aau en nu flink je werk, hij mag je niet
zien praten, eer je sommen opgelost xijn."
,0, die lieve oom, bij kan soms net doen
of hij boos op mij is maar ik ga reeds.
Dag tant?) tot straks."
Mevrouw Einhaus zag de bloeiende schoone
fee na. Nog in het wegsnellen had de klei
ne haar een kushand toegeworpen en spot
tend geglimlacht.
„Dat lieve kind,ach dat zij nooit moet onder
vinden wat ellende rondom haar wieg heeft
gewoond."
sik kom juist van het Augusta-bospitaal,"
zeide de majoor von Einhaus, de kamer bin
nentredend. De nieuwe directrice is reeds
geïnstalleerd en druk aan de bezigheden. Ik
denk, dat gij haar vandaag nog wel een be
zoek kunt brengen. Maar dat wilde ik u nu
juist niet vertellen."
Hij gaf zijn jas en sabel aan den oppas
ser en begon een sigaar op te steken.
„Nu, wat wilt ge dan vertellen?" vroeg zij
zeer nieuwsgierig.
„Mijn klein nieuwsgierig vrouwtje," ant
woordde hij, met een plagenden blik op de
altijd nog jeugdig er uitziende vrouw. Ver vol
gens kostte hij haar op de frische lippen
zoo sterk, dat zij uitriep:
„Maar man, gij drukt mijn neus plat, ik
zal zwachtels moeten maken opdat ik mor
gen niet zal behoeven te prijken met een
neus, die alle kleuren van den regenboog
heeft maar vertel nu!"
„Nu, Btgen is verkoehtl De hypoteekhoo-
der heeft in 10 jaar de kleinigheid verdiend