Brieven uil fie Maasstad. Zondag 19 Mei 1895. 39ste Jaargang Ho. 2991. Politiek «ïmiclt fier ral. BIJVOEGSEL. Rotterdam, 16 Mei 1895. XLY1. FEUILLETON. ROMAN 17 D. Buitenlandsch Nieuws. Wie op reis gaat, hetzij voor zaken het zij voor zijn plezier, heeft, als 't hem althans niet voor de eerste keer gebeurt en als hij niet gan9ch alleen door dit leven pleegt te gaan, heeft altijd een gevoel van loom heid in zich, iets zwaar-vermoeietds, dat hij niet verklaren kan, maar dat hij toch voelt, dof en beklemmend. Er is persé iets droefs in, te verlaten wat ons lief en dierbaar is, of waaraan wij gehecht zijn en dat we in allen ge val ddar, waar we heen gaan, zeer missen zullen. Op het gezicht van alle reizigers, zelfs van hen die met heel veel belangstelling de mooiheden vsn een stad bekijken, ligt die verdrietige uitdrukking, een weggedrongen verlangen naar het thcis. Ik mag graag reizigers zienik vind een reiziger in een groote stad een merk waardig menschtype. Je kunt ze altijd volkomen nauwkeurig uit het druk gewoel van inwoner.den die u ook onbekend zijn, onderscheiden. Ligt het aan de expressie die ik hier boven analyseerde Ja en ik meen zelfs daaraan alleen. Gemakkelijker wordt het werk u gemaakt als zij de vreemde lingen een pet dragen of een wonder lijk gekleurde broek en een paar dozijn tasschen en een Beadeker, waarin ze ijverig lezenals ze vruchten uit de hand eten, al wandelende als zij luide lachen, al wandelende; als zij voor alle diDgen staan blijven enz. enz. Dit alles ziju werkzaamheden die men in de stad niet doet, dit zijn gruweldaden (in het oog van de meeste stadsmenschen) die men in de stad niet bedrijft. En wie ze bedrijft, is een vreemdeling, een reiziger. In dezen tijd van het jaar beginnen in de Maasstad de vreemdelingen te komeD, men ontmoet ze thans overal en van aller lei slag. Meest Engelschen. De reis van Lon den naar hier is zoo gemakkelijk en die van 't Britsche land naar Duitschland of Italië of Zwitserland gaat, besteedt een dag of wat om Rotterdam, Delft, Den Ha3g. en Amsterdam te zien. Wij krijgen za hier kersversch, zéo nit Engeland, nog vol reislust en vol tas schen, vol belangstelling en vol bewonde ring. Zij stappen aan 't station Beurs af en beginnen dan altijd met regelrecht naar ons afschuwelijk postkantoor te loopen, aan deu overkant van 't station en dit „surprising* of zoo iets te vinden. Hier worden zij in den regel aangeklampt door gidsen, luie nietsdoeners, wier eerlijkheids gevoel een schokje velen kan, die goed Engelsch praten en beweren Rotterdam in de perfectie te kennen. Met dia vervol gen onze reizigers de wandeling. Eerst gaat het naar de Grcote Markt, met haar typisch druk leven tusschen de witte kraampjes en haar beeld van Eras mus. Hrt beeld en het marktleven bewonde ren de dames en heeren en van een wel bespraakt Engelsch pratend vrouwtje in Rotterdam praat iederien Engelsch, maar 't is er naar koopen zij wat fruit dat zij dadelijk uit de hand opbeuze'en. tot groote vreugde van het zeer onbeleef de RotterJamsche straatpubliek, dat zóó iets, ntè maar, allergekst vindt. Dan wandelen de heeren en hunne da mes langs onze pytoresque grachtjes en docr onze wonderlijke onregelmatige oude straten, alles bekijkend en alles mooi vin dend. Ten sldte mosten zij naar Zandstraat, de bekende Nes van Rotterdam en als de gids een hoogst enkele maal een eerlijk fatsoenlijk man is, dan tracht hij de rei zigers van hun plan af te brengen. De Zandstraat, wel foei.1 Maar hier helpt geen moederlief, de dames en heeren zullen on moeten de Zandstraat in. Ten laatste gsan zij en het eigenaardige leventje dat daar op str at geleefd wordt, zien zij met zeer groote be langstelling aan Dnitschers Jromen hier ook veel. Met deRijnbooten varen zij van Mannheim naar hier, of wel zij komen van Keulen met den trein. Die zijn minder aardig dan de Engelschen. Ik geloof dat zij altijd rond kropen met het idééoppassen, anders worden we bedrogen. Met een geweldige minachting en angst kijken zij ieder aan die hen hulp en raad biedt, van gidsen zijn zij niet gediend zij zulleu den weg alleen wel vinden. Wel vragen zij om een haverklap aan ZIELENADEL. VAN Hans v«ii Sudenberg*. Ellen zag haar man met een droeven blik na. Vervolgens droeg zij de lamp naar de schrijftafel en schreef haastig eeni- ge woorden op een biljet „Ik bid u om een onderhoud, wanneer het mogelijk is, dadelijk. Mrs. Handcock-Wood." Mr. Dr- H. C. Gilschrift, E. 17. Street No. 10, werd op het adres geschreven. Juist was de brief gesloten en ann den bediende overgegeven, of de portieres wer den opengeslagen en met den uitroep „goe denavond, lieve Mama," sproDgeen veertien jarige knaap de kamer binnen en viel zijn moeder om den hals. „Papa staart mij, ik behoef heden niet meer te studeeren, maar u een weinig op- vroolijken zoo zeide hijMaar mama wat is er toch U heeft geweend en papa wordt eiken dag mismoediger 1 Zeg, ma ma, is er een ongeluk gebeurd aan de beurs F of 1* De frisscbe, grcote knaap zag met zijn donkere cogen zijn moeder vragend aan ®n sloot haar dan hartstochtelijk in zijn armen. A?oe° 2hem afweerde en uitriep ïo«aa,v il^1 n'e' 200 wild)* toen streek hij tB La 002end met de hand over het zaah- tige draden38 ZWMt' Du ree(*8 me' dnen*'' ZI^ 6611 j6'' 80ed kind en zult alles doen om uw vader een weinig op te beu- m8ma> 'k keb toch gisteren een mii mee8ekregen en papa heeft J 0 a<-'0 Wat zal dat heerlijk zijn, mijn hpatUeelj instaande week weer boot n«o /li880, en m®t de stoom- mooien h L^ den gaan,— den eersten dag die er komt, gij immers cok mama, niet waar F* „Zeker, mijn jongen," zeide zij, den knaap tot zich trekkende,„ga na weer aau je werk. Zio, mijn zoon, nw arme vader is ziek, en wanneer gij vlijtig zijt, zal de vrengde over jou hem weer boter maken." Hij zg zijn moeder nadenkend aan. „Toen mijn papa nog Mr. Wood heette," zeide bij, „toen de andere papa nog leefde, was hij nooit treurig; o, toen was ik hem nooit te vroolijk, en nu verschrikt hjj, wan neer ik de deur open. Maar goed, ik zal aan mijn werk gaan maar dan gaat gij met mij op reis, niet waar F" Innig zag mevrouw Wood haar zoon na. „Toenmaals was hij nooit treurig," her baalde zij. „God weet, dat ik mijn best gedaan heb, om deren man aan wien de dankbaarheid mij verbond, gelukkig te ma ken, dien man, die mij liefheeft en wiens zielenvrede hem verlaten heeft, op het oo- genblik, dat ik hem de hand reikte en hij eeu benijd man werd." Lang zat Mrs. Wood in droef nadenken verzonken. Zij hoorde de elextrische bel niet klinken, zij bemerkte niet, dat de por tieres geopend werden. Eerst cp het: „Mag ik binnenkomen?' richte zij den blik op een gestalte, die duidelijk afge- teekend werd op den donkeren achtergrond, door het witte haar dat hoofd en kin om gaf. „Mr. Giichrift, hoe dank ik n, dat gij zoo spoedig gekomen zijt. Ik heb u heden dnbbel noodig, als vriend en als art»." „Ik wist, dat gij mijn raad noodig badt, en daar ben ik onaangemeld, zoo als ik dat reeds sindg jaren bij u gewoon ben." „En ook steeds welkom zijt, mijn vriend." „Waarmee kan ik n helpen F* vroeg de arts, zich tegenover de dame neerzettend en haar met zijn verstandige, grijze oogen aan ziende. „Waarde dokter, het betreft mijn man. Zijne neerslachtigheid, zijne menschen- schuwheid en ziju droevige buien, zijn zoo toegenomen, dat ik mij ernstig ongernst maak, zooveel te meer, daar ik geen enke le rede voor dit alles vinden kan. Gij moet mij raden, gij, de oudste en trouwste vriend van dit huis." „Om nw goeden raad te kunnen geven, dient ge mij alles onomwonden te vertellen. Ik ken uw man al sedert een paar jaren en geloof niet, dat hier sprake is van een lichamelijk lijden. Er drukt hem iets, dat zijn gehieele leven vergalt, wellicht dat gij een voorbijganger, die er hen vertrouwbaar genoeg nitziet, waar dit of dat gebouw, deze of gene straat gelegen is. Het antwoord wordt hen dan gegeven in het Duitscb, want zij kennen hier Dnitsch cok al: „Ah soo, meneer! "ïYilst dn naar de Delftscbe Poort, ah soo, dan gest du richts af, nein nichts so, a'ber so, an die- sem hand, begripst doe, rechts af. Ed dan moesen zie maar iets fortgehen langs de tramrails zie du, dao komst dn er van zelf. Gleden morning, meneer." Dan weet de reiziger er alles van. Maar een p:.s of tien verder vraagt hij bet weer en dan krijgt de goeie man weer ongeveer hetzelfde antwoord in h et Duitscb. Als de Vriendelijke wegwijzer nu maar Hollandsch sprak en geen Duitsch, dvn zon de arme vetdwaslde er wel uit wijs kun nen worden Zijn Dnitsch maakt hem krank zinnig De Franschman, de vroolijk, sympathie ke Franschman, komt ook veel hier. Hij neemt geen gids, maar hij vraagt ook niet den weg. Ziju luchthartig vertrouwen zingt hem voor, dat ie tr best komen zal, zonder inlichtingen van vriendelijke mecschen. Hij zal zijn zaakjes wel zoe ken en hij vindt re ook. Er is een groot en zeer duidelijk spre kend verschil tusschen deze drie rassen de Engelschman is ongegeneerd en belang stellend voor alles, de Duitscber is stijf en wantrouwend, de Franschman los en vroolijk. Franschen zien we hier htt liefst. Onder de inlandsche reizigers, die wij hier te bewonderen krijgen zijn alweer de meest typische, de pleiziertrein-reizigers. Die tlaneeren langs de straten in stelletjes van vijfvader, moeder, twee zusters of tantes en een jongste broertje. Daar heb ben we altijd schik in want die doen ge weldig aardig. Meestal loop Hrï véér, de vrouw dan, de tantes vervolgens en het kleine joggie achteraan, Bij voorkeur loo pen ze straten waar niets te zieu is, om ten slotte naar de Diergaarde te gaan, naar de apies 1 Hun stamvaders, volgens Dar- win, mogen zich bij voortduring in hun welwillende genegenheid verheugen, zij vullen het apenhuis geheel en hnn gejuich van bewondering en kiuderliefde scha tert uren lang. Als er een pleiziertrein gekomen is, is heel den dag het apenhuisje vol, daar gaat niets van af. Als wij ze in groote gelederen ten dierentuin zien op trekken, zeggen we tegen elkaaro, er is zeker een gnldenstrein gekomen. Dan hebben we hier verder inland sche reizigers, die ent voor bun pleizier komen, die „komen begraven* of troowen. zijn defrig in 't zwart, vlug dóorloopend alles wat Rotterdam moois heeft. "We zien vroolijke en bedroefde reizigers lange en korte, dikke en dunne, welhe- praate en zwijgende, etende en vastende, gezellige en vervelende, reizigers van al lerlei slag hebben we hier. En we stel len ze allemaal op hoogen prijs, ze bren gen wat vreugde en afwisseling in het stadsleven en wat geld in het laadje van den winkelier. mij eenig licht kunt verschaffen." „Ik weet Diets I Zorgen kan hij niet heb ben, alles wat onaangenaam kan zijn, houd ik zooveel maar in miin vermogen is, ver van bem verwijderd. Liefde is op dat ge bied vindingrijk." „Vergeef mij, wanneer ik een onbeschei den vr.iag doe. Bezit gij de liefde van uw man F" „Met volle overtuiging antwoord ik, „ja." Bij al zijn droevenis heeft hij geen oogen- blik opgehouden, mij en mijn kiud te be handelen met een liefde en harteljjdheid, die alle twijfel daaraan verre verwijderd houden en bet gelukkigst is hij in gezel schap van zijn vrouw en stiefzoon. Zijn gedrag verergert evenwel uitermate, ais bij in ge'.elsebap komt met vreemden. Zijne oogen zweven dan met koorisaebtigen angst het gezelschap rond, of zijn schuw op den grond gericht. Nog nooit ia zijn toe stand zoo vrteselijk geweest als van daag." „Was daar een bijzondere reden voor F" „Wederom een ingebeelde. Ik wandelde met hem in de Levington-avenup, toen hij toevallig tegen een man op liep, dis, in een reisgids verdiept was. Als ver steend bleef Frank een oogenblik staan, terwijl de vreemde in het duitsch een kerte verontschuldiging bromde. Op eens dwong hij mij met bem naar buis te snellen. Hot angstzweet stond bem op bet gelaat eu toch waren zijne trekken doods bleek." „Kende hij den vreemde?" „In zijn wartaal sprak hij eerst v«n een dokter, van een vervolger, om zich dan te bezinnen en te zeggen, dat hij hem niet kende. Zijn toestand bleef b- angstigeud en gelooft ge, dokter, dat wellicht door een lange reis een verbeterirg te wachten is? Ook mijn gezondheid heeft geleden, door mijn voortdurende angst over Frank." „Ik mag niet overijld raden. Laat mij hem eens kalm gadeslaan. Tref ik uw man in zijn werkkamer „In ieder geval. Hij ging naar zijn ka mer om brieven te beantwoorden, zoo onge veer een uur geleden." „Dus tot wederziens en nu geen moed verloien, gij zijt altijd een sterke vrouw ge weest." Dokter Giichrift liep den grooten gang door en bereikte spoedig de bem wel bekende werkkamer van zijn vriend. Hij Klopte aan de deur om vervolgens, zooals gewoonte was, dadelijk binnen te treden, maar bij voud de deur gesloten. Hij ging toen den bediende Eindelijk komt de aap uit de mouw en begint RUSLAND klaren wijn te schen ken. Voor de vele en gewichtige diensten den lande China bewezen, verlangt het van dit rijk een ijsvrije haven aan de Stille Zuidzee, 't Is de havenstad Latareff aan de Oostkust van Korea, met een gebied van 200 mijlen in den omtrek, die Let voor de beweze hulp verlangt. De Chi- neesche regeering zal wel vaD den nood eene deugd moeten makeD, en den eisch van zijnen wel willenden noorderbuurman losstaan, 't Is immers niet te verwachten, dat bet geknakte en gedemoraliseerde He- melsche rijk, zich met kracht, en klem te gen dezen afstand, hoe onbillijk ook, zal verzetten? Rusland had eerst pogingen aangewend, om van Japan eene havenstad te verkrij gen, doch toen deze voorstellen op verzet stuitten, zijn koers veranderd, en zich te gen de bezitting van een deel van China door Japan verklaard. Gesteund door Duitsehlaud en Frankrijk, verhinderd door Japan noch China, zal het Tsarenrijk ein delijk de lang begeerde open haven verkrij gen, zoodat zijne oorlogschepen, het geheele jaar kunnen komen en gaan en steeds krachtig kunnen optnden, zonder door ee ne maandenlange ijsblokkade in— en opge sloten te zijn. Eene eigenaardige wending hebben de zaken dus in het Oosten genomen. Verrassingen blijven heden aan de orde van den dag. Daar heb je b. v. de onver wachte intrekking van de wet op de om went elings-partijen in Duitschland. Eerst vragen, waar Mr. Wood was. Daar meldde men hem dat mijnheer Wood zijn kamer niet verlaten had; oogenblikkelijk keerde de arts daarop terug en klopte opnieuw. Wederom volgde geen antwoord. Binnen hoorde men evenwel een haastig loopen het omwer pen van een stoel en dan een schot het zware vallen van een lichaam." Mei alle geweld schopte, duwde Mr. Gii chrift tegen de zware deur. Vergeefs. Dienaars snelden te bulp eindelijk bezweek het slot voor het gemeenschappelijk geweld, krakend vlogen de deuren open. Op dit oogenblik verscheen Mrs. Wood, door bet geraas ge lokt. Een verschrikkelijke kreet, en zij stort te zich op den man, die daar op den grond lag nitgestrekt, te worsteion met den dood. „Frank wat scheelt je docter red hem!" kreet zij, bet hoofd van haar man op richtend. „Het wordt beter, die stuiptrekkingen bon den op," seide zij vervolgens, terwijl de dok ter zijn vriend op een rustbed legde. „Ja de stuiptrekkingen hadden opgehouden de adem zweeg op de verminkte trekken zetelde weldra het stempel van den dood. „Gerechte hemel hij sterftl" riep nog eenmaal do ongelukkige vrouw en zonk ver volgens ineen. Mr. Giichrift vond een kleine wond op de liokerbor8t van Mr. Wood, nauwelijks merkbaar en toch docdelijk. Mr. Giichrift verborg tevens een nog on- geëindigden brief,welke op de latei lag. „Zij mag dat nu niet lezen," zeide hjj zacht, „zij is een vrouw, al hoewel met een sterken geest." HOOFDSTUK TWINTIG. „Maar tante Anni, zeg mij nu toch eens wat mama geworden is, ik heb het niet recht verstaan, en daar de generaal er bij was, mocht ik het oom niet vra gen F" „Directrice is zij geworden, mijn lieveling. Hare majesteit de keizerin heeft haar be- Doemd tot directrice van hetAugasla hospi taal en den eersten vrijen middag, dat ge niet naar school hoeft, gaan wij er he n." „BLjft mama dan niet bij de zieken in Bethaniën F" „Neen, mijn Pia, zij verkrijgt nu uitge breider werkkrirg en mama ziet gelukkig baar moeite en zorgen erkend en beloond en dat zal haar genoegen doan." „Zal mama mij nu bij zich nemen, tante „Zoo, schelm, wilt ge dan bij mij vandaan?" Het klonk zeker wel eenigszins droevig, eene msandelange voorbereiding, toen het langdurig onderzoek, voorgelicht door de regeeriüg, in de commissie, dat alles onder den invloed vsn een hevige binnenlandsche depressieduizenden adressen, met hon derdduizenden handteekeningen, vergade- lingen, hoofdartikel, spotprenten, hekel dichten, daarna de behandeling in den Rijksdag. En nn, nu is het kameleontische ontwerp, door de clericalen in de commis sie in een uiterst fijn Katholiek gewaad gestoken, onverwacht gevalleD. Gevallen, zonder zelfs op eene eervolle begraferis aanspraak te moiren maken. Zelfs wat men algemeen verwachtte: eene toenadering tus schen regeering, centrum en conceivatieven,- was niet te bereiken en daarmee was het ontwerp van dit pracht-exemplaar var wet geving ten doode gedoemd. Eene alge- meene verademing in heel Dnitschland is hit gevolg. Eene eigenaardige wending heeft ook het OOSTENRIJK-HONGAARSCH con flict met dan nuntius genomen. Men zal zich herinneien, d»t de nun tius Agliardi zich op eene rondreis door Hongarije, openlijk veizette tegen de aan hangige liberale godsdienstwetten. De president-minister kwam daarover in verzet bij den gemeenschappelijken minister van Buitenlandsche zaken, Kalnoky, Deze beloofde Banffij, den Hongaarschen mi- ninister, in een schrijven, voldoening. In de Kamer geïnterpelleerd, gaf Banffij eene verklaring van den toestand en las dit schrijven voor. Zoo had Kalnoky 't echter niet gemeend en daarom gaf hij in een bevriend blad, eene geheel andere voorstelling, die zeer kwetsend voor Banffij was, van de zaak. Banffij naar Weenen. De keizer poogt de zaak te schikken. Da Hongaarsche pers, het volk en de verte genwoordiging wordt woelig. Openlijk ver zet tegen Rome in Hongarije, contra-de monstratie in Weenen. Kalüokjr vraagt ontslag. De Keizer weigeit. Kalnoky richt etn nota aan het vaticaan, volgens den Kardinaal Rampolla, de rechterhand van de paus, „beleedigend en onbegrijpelijk, omdit zij volstrekt in tegenspraak is met vroegere verklaringen, nit naam van Kal noky over de betreurenswaardige redevoe ring vau Banffij afgelegd." De nuntius teruggeroepen. Eerste vol doening voor Banffij. Kalnoky in den klem, vraagt nogmaals ontslag. Aangenomen door den Keizer. Tweede voldoening voor Hon garije. Algemeene sensatie in en builen de politieke wereld. Tot slot zijn beden de want Pia viel haar tante dadelijk om den hals en kuste haar. „Neen, lieve tante o, ik heb u zoo lief, zoo erg lief, en ook oom, maar mijn mama heb ik toch ook lief en" „En dat moet gij ook, mijn lieveling. Nu. voorloopig heeft mama nog geen plaats voor je en dos kunt gij nog een poos bij ons blijven. Waaneer uw moeder eenmaal haar zwaar beroep opgeeft, komt ook zij bij ons en gij hebt ons alle drie, moeder, pleegmoe der en pleegvader. Dat lijkt je zeker wel niet waar?" „Dan moest ook papa nog 'terugkomen van zijn groote reis. Stel u eens voor, ik ben bijna geheel vergeten, hoe hij er uitziet. „Er zijn ook al reeds tien jaar verloopen sedert het tydstip dat hij heenging gij waart toen vier jaar oud." „En toch herinner ik mij zeer goed hoe oom de generaal, toen met mij speelde." „Omdat gij hem telkens hebt wedergezien, omdat hij elke week ons een bezoek brengt om zoodoende nw mama van u te kannen vertellen, doch daar komt oom aau en nu flink je werk, hij mag je niet zien praten, eer je sommen opgelost xijn." ,0, die lieve oom, bij kan soms net doen of hij boos op mij is maar ik ga reeds. Dag tant?) tot straks." Mevrouw Einhaus zag de bloeiende schoone fee na. Nog in het wegsnellen had de klei ne haar een kushand toegeworpen en spot tend geglimlacht. „Dat lieve kind,ach dat zij nooit moet onder vinden wat ellende rondom haar wieg heeft gewoond." sik kom juist van het Augusta-bospitaal," zeide de majoor von Einhaus, de kamer bin nentredend. De nieuwe directrice is reeds geïnstalleerd en druk aan de bezigheden. Ik denk, dat gij haar vandaag nog wel een be zoek kunt brengen. Maar dat wilde ik u nu juist niet vertellen." Hij gaf zijn jas en sabel aan den oppas ser en begon een sigaar op te steken. „Nu, wat wilt ge dan vertellen?" vroeg zij zeer nieuwsgierig. „Mijn klein nieuwsgierig vrouwtje," ant woordde hij, met een plagenden blik op de altijd nog jeugdig er uitziende vrouw. Ver vol gens kostte hij haar op de frische lippen zoo sterk, dat zij uitriep: „Maar man, gij drukt mijn neus plat, ik zal zwachtels moeten maken opdat ik mor gen niet zal behoeven te prijken met een neus, die alle kleuren van den regenboog heeft maar vertel nu!" „Nu, Btgen is verkoehtl De hypoteekhoo- der heeft in 10 jaar de kleinigheid verdiend

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5