Mm uit de Maasstad
Zondag 2 Juni 1895.
39ste Jaargang 2To. 2995.
PolM overzicht te teel.
BIJVOEGSEL.
FEUILLETON.
Buitenlandsch Nieuws.
Rotterdam, 30 Mei 1895.
XLIX.
Abthür Zapp.
Ik mag nog wel eens in een verloren
uurtje terugdenken aan de IPinlister*-
dagen, die ik meegemaakt heb, toen
ik nog schooljongen was en aan de gebrui
kelijke pretjes meedeed.
Het hootd der school, dien wij natuur
lijk bovenmeester* noemden, kwam ons
Vrijdagmiddag vertellen, dat we vacantie
zouden krijgen. We wisteD heel precies
hoe hij dat doen zou; heel deftig en heel
plechtig maar photo-phonografisch juist
zóó als hij dat bij vorige gelegenheden ge
daan had.
Hij kwam het schoollokaal bioneu,
lennde even over den lessenaar, ons daarbij
aanziende, glundertjs, ot ie zeggen wilde:
„nou ga ik jullie iets heel prettigs ver
tellen, rakkers," maar hij vertelde voor-
loopig nog niets. Hij keek maar en wij
werkten. Tot plotseling hij met zijn
schorrige stem ons toeriepjongelui I
Niets meer, maar dan wisten wij al hoe
laat het was. We legden onze griffels
neer en keken hem met goed-geveinsde
belangstelling in het oude gelaat. //Nou,
wat Leb-je
„Jongelui, Zondag is het Piuksteren
lange rust.... en Maandag is het ook Pink
steren... lange rust.... dan werken we niet,
dan hebben jullie.... schrijf Jan op die,
niet luistert.... dan hebben jullie vacantie.
En Dinsdag heb je ook vacantie. En
Woensdag ook, en Donderdag en Vrijdag
ook.... lange rust.. Jullie hebt vacantie.
Dat wil zeggen, je hebt vrij, je moogt
doen wat je ouders willen, je moost thuis
blijven en wel..., twaalf dagen. Dat wil
dus zeggen, dat ik jullie Dinsdag den zoo-
veelsten 's morgens op den schooltijd hier
verwacht, vtoolijk en weer klaar tot wer-
km. Ik wenscb jullie plezierige vacan
tie."
Wie dan de brutaliteit had te zeggen
„U ook meneer," dan werd geantwoord
„ik vraag u niats*. En als dan door dien
vervolgd werd, wat eenmaal gebeurd is
en ik was die „die" zelf: „Nee, maar ik
zeg u wat!" dan zei bovenmeester: „Ga
weg, u hebt dadelijk vacantie-
marsch.
Ja, ik mag graag aan dien tijd terug
denken, wat waren we toen rakkers en
wat keken we de dingen dezer aar
de, met de Pinksteren erbij, luchtig
aan.
De
Sojiale Roman uit het Vrouwenleven.
Edith trachtte zich voor te stellen
de vrouw van dezen burgemeester. Zij zag zich
aan zijne zijde, hand aan hand met hem.
Zijne altijd heesche stem duisterde h?.ar al
lerlei platte aardigheden toe; zijne kleine,
met roode randen ontsierde oogen, staarden
haar veiliefd aan; zijn naar drank stinken
de adem streek langs haar gelaat; zijne wel
lustige, dikke lippen naderden de hare.
De droomende schudde zich onwillekeurig
en deed met een uitdrukking van walging
en ontzetting de oogen open. Neen neen,
dat was haar Diet mogelijk, zich getrouwd
te denken met een man, dien zij gansch niet
lief had; ja, die haar afschuw opwekte. En
al mocht haar vader ook honderdmaal ver
kondigen, dat een man met geld haar eeni-
ge uitweg was alle betere gevoelens in
haar stonden als één man tegen dat denk
beeld op.
En toch wanneer zij eens zag naar
hare vriendinnen, had het dan niet den schijn
alsof allen op dit punt veel minder fijn-ge
voelig waren? Had niet Lucie von Karnap,
de dochter van den majoor, den rijken grond
bezitter Reinhard getrouwd, zij, het twintig
jarige beeldscboone meisje, met den plompen
vier en veertigjarigen man, met zijn onnette
manieren, en rood blauwen domper in het
grove aa gezicht?
Onmogelijk dat het liefde geweest was, die
Bt meisje aan dit monster verbonden had,
en bovendien Edith wist toch, dat Lueie in
het geheim verloofd was met den
maar mooien adjudant baars vaders.
En boe was het gegaan met Klara Woll-
mar, de dochter van den president van de
rechtbank? dat was immers ook gedwongen
werk geweest; die had nu iemand oprecht
en waarachtig lief, maar zij moest een zor-
gelooze toekomst te gemoet gaan en daar
om trouwen met den rijken rechter Yeermann.
Edith ontrukte zich met geweld aan hare
overpeinzingen, nam de naald weder op en
jging met ijver aan het werk.
het
Deu eersten dag van de vacantie, deu
Zaterdag begonnen we al heel veeloelovend,
Dan speelden we in de vroegte „iui'ak".
Ik weet niet of „luilak" een speciaal-
Rotlerdamsch vermaak is en zoo niet,
hoe men dat dan buiten viert. Ik
heb alleen Rotterdamsche heuche-
ntB.
Waar de oorsprong is, weet ik niet.
Ik heb al heel wat gissingen gehoord,
doch geen dezer kon logisch tot waarheid
geredeneerd worden. Ik zal me er das
maar niet langer in verdiepen, om alleen
te „krantstaven" dat luilakvitren in loop
van jaren steeds met minder animo
Sin8-
Nu, dat is niet te bejammeren, eigenlijk
is luilak een smerige preteen lafheid
hoofdzakelijk gericht tegen de nijve
re belijders van zekeren godsdienst.
In mijn schooljongenstijd „werkte" men
al dagen te voren, men verzamelde zorg
vuldig de stinkende overblijfselen van
verdronken huisdieren en verborg die op
„secure plaatsen."
Op den morgen van den groot en dag
stonden alle jongens uit één buurt vroeg
op, wie telaat kwam was luilak en, moest
tracteeren. Stil slopen ze over de straten
de krengen aan een tonw gebonden ach
ter zich aansleepend, rondkijkend of er ner
gens een „hoed" oftewel eeD diender ver
scheen.
Voor de woning van een op wien allen
een „pik" hadden, werd stil gehouden,
behoedzaam heesch men] het dier
aan de schel of de deurkruk op,bond
het daar vast en dan werd er flink ge
scheld om den bewoners kond te doen,
dat „het alweer zoo was."
In fermen draf sloegen de boosdoeners
op de vlucht om een tweeden kreng ta
gaan halen een nog eens elders de gruwel
daad te bedrijven. Een bleef achter om
met een onschuldig gc-zicht den zeer ver
ontwaardigden bewoner op te wachten en
hem voor te stellen „voor een heel klein
dubbeltje" het kreeg af te nemen. (Dan
kon dit later weer aan een audere deur
gehangen worden Om niet tweemalen
eenzelfde woning te versieren, want dat
zou toch al te erg wezen, schreven de
jongelui op de deuren der „behandelde"
huizingen met krijt het woordje „luilak".
Menigeen trachtte het droeve lol dat hem
wachtte te ontkomen door een avond
van te voren zelf en met bevende hand
op zijn huisdeur „luilak" te schrij
ven.
In deze dagen is die aardigheid er af,
de heele luilak beteekent trouwens niet
veel meer, het bepaalt zich nu tot een
onschuldige pret voor kleine kindertjes,
die met bange gezichten laat in den och
tend op d'uren van huurlieden het be
faamde woordje teekenen. Dan klagen de
armen,
Zoo verging een vol uur, dat de naald
geen oogenblik rust kreeg. Toen begonnen de
oogen baar pijn te doen en legde zij haar
werk neer. Daarna zag zij de dagelijksche
kleederen harer zusters na. Van Margot's
rok was de geheele stootkant afgescheurd.
Edith haalde hare naaimachine uit deu hoek
van de kamer en in we'nige oogenblik-
ken was de slordigheid hersteld. De handige
wij te waarop zij dit alles deed, bewees ten
duidelijkste dat dit geen ongewoon werk
voor haar was.
Het was tien uur. Nog veel te vroeg om
te bed te gaan. Eith ging naar een kleine boe
kenhanger. Het was slechts een klein
aantal, wat op deze plankjes troonde: eenige
classieke, een aantal voormalige schoolboe
ken en een paar nieuw aangeschafte studie-
boekeu.
Ook eenige boeken uit Dietrichs leertijd,
bevonden zich daartusschen. Edith bewaarde
die getrouw, als aandenken aan die uren
van onderricht, die zij als zwjjgeade toe-
hoorderes mocht bijwonen. Haar vader lag
toenmaals in een kleine garnizoensstad als
commandant. Daar er in de stad geen gym
nasium was en haar vader zijn frissche, ge
zonde jongen niet naar de cadettenschool
staren wilde, zoo liet hij Dietrich onderricht
geven door een in de stad wonenden candi-
cLat iu de theologie. Daar de lust tot lee-
ren bij den knaap wel eens wat te wenschen
overliet, had zij hem veel bij zijn werk ge
holpen. Het was haar een genoegen geweest,
met Dietrich latijn te leeren, hem woorden
en zinnetjes te overhooren en met hem de
vertalingen te maken. Vandaar had zij nog
een Caesar en een Livius onder hare boeken
staan, oischoon zij die latijnsche boeken nooit
meer aanzag; wat kon haar, een meisje, la
tijn van nut zijn? Daarentegen hield zij zich
gaarne bezig met de fransche litteratuur, want
zij bereidde zich in hot geheim toch voor
tot haar examen als onderwijzeres. Ook
nu was het een fransch boek, waarin zij
zich verdiepte. Het droeg den titel: „Geschie
denis der irausche letterkunde."
HOOFDSTUK TWEE.
Margot en Adda von Bülau genoten volop.
Het geheele officierscorps van het jagers
bataljon was op het bal aanwezig; daaren
boven nog vele heeren grondbezitters uit
den omtrek, de heeren van het gerecht,
twee jonge dokters, en nog eenige heeren,
wie het eindelijk gelokt was, in deze krin
gen te worden toegelaten.
Margot kende allen: daar was de asses
sor Meiling, een interressante, elegante jon
ge man, van ongeveer dertig jaar. Hij had 1
een fijnbleek gelaat, donker haar en een paar
dames, die met sponsen het reinigingswerk
te verrichten hebben, dat het toch altijd
wat is." Maar dit is de eeoige gegronde
klacht.
Overigens is luilak gelukkig dood
De Pinksterdagen zijn in glorie blijven
leven, ze leefden althans verleden jaar nog
zoo en er is geen reden te veronderstellen
dat zij morgen en overmorgen niet meer
leven zullen.
No, dat is gelukkig: de Pinksterdagen
ziju in ons volksleven twee heel aardige
dagen. Behalve als er regen is, wat dik
wijls tret geval bleek te zijn, leven er in
de Pinksterdagen aardige typen en is er
in die dagen een gezellig gedoe over
al.
Als een koning in zijn rijk, staat in
het land der Pinstertypen de „Pinkster
bloem" bovenaan. De Pinksterblom is
eer., die zich, ter eere van het groote zo
merfeest in 't nieuw gestoken heeft, wat
heel goed isen die heel mal en
heel „hoog" doet, wat niet goed
is.
Met zijn broek en zijn jas vol winkel-
vouwen en zijn glimmende cylinder op
het hoofd, tnsschen de glimmend gewas-
schen wangen waarin een zware sigaar
steekt, is hij al vroeg op straat om te
flaneeren enzich menesrachtig en belache
lijk aan te stellen. Hij is uit honderden
te herkennen, de pinksterblom, want met
een sjiek die den burgerman mal staat, en
een voorname nonchalance, die hij afge
keken heeft en hopeloos imiteeit, gaat hij
door de anderen heen, zijn wandelstokje
zwaaiend door de lucht, een deuntje flui
tend. De lui die hem voorbij gaan en
geen reden tot benijden in hun tevreden
harten vinden, fiuisteron wat een aanstel
ler en wat een pinksterblom.
Verder zijn er de boeren, van wier ge
weldige feestprct in de stad ik u vroeger
reeds schreef. Ook nu rullen zij weer
de proviand van zes huzaren in dezen
feestdag verorberen en de speciaal be
voorrechte kroegen met ijver bezoeken.
Dat hoort voor een bo&r zoo bij de Pink
steren.
Dan nog de vreemdelingen, die overge
komen zijn »mit de feestdagen," ook hun
portret gaf ik u reeds.
Beide dagen hebben een groote drukte
op de straten gebracht; elk jaar, en dit
zal ook nn weder het geval zijn; natuur
lijk. Als 't weer maar mooi is. We zul
len dan eens niet praten van de feiten van
den dagde groote en kostbare nieuwe
havens die we op Feijenoord krijgen," den
uitslag van de verkiezing voor de provin-
ciala staten, die natuurlijk vooruit al te
voorspellen was, nu er geen concurrentie
voor de conservatief—liberalen van Voor
uitgang blijktneen, daar doen we nu
eens niets aan; we leven nu in vrede op
gloeiende zwarte oogen. Mijnheer Meiling
was eeu aangenaam mensch in gezelschap,
want hij kon zeer onderhoudend praten en
verstond het uitstekend, sierlijke complimen
tjes af te steken. Maar hij was onbezoldigd
assessor en bezat geen vermogen, doch hing
af van de geDade van zijn oom. Margot had
vroeger, toen zij pas in de wereld verscheen,
zijnehuldigingen met welgevallen aangenomen;
nu was zij verstandiger geworden, en kwam
hij niet meer iu aanmerking. Evenzeer stel
de zij weinig belang in de andere heeren,
aan het gerechtshof verbonden, want zij wa
ren deels gehuwd en deels van hetzelfde
soort als Meiling.
Onder de grondbeziters was er één onge
huwd; dat was mijnbeer Reinbard. Hij be
zat een groot riddergoed en ging voor enorm
rijk door, nog rijker dan zijn tien jaar
ondere broeder, die met Lucie vsu Karnap
getrouwd was. Anders was bij bijna aan dien
anderen broeder gelijk; ook hij was een groo
te, vierkante kerel, met een breed en plomp
gelaat. Daarentegen be?at bij de beste paar
den en rijtuigen van tien mijl in den om
trek. Margot dweepte met paarden en was
vroeger, toen baar vader nog in den werke-
lijken dienst was, een kranig paardrijdster.
Mevrouw von Karnap, die geen ongehuw
de dochter meer bezat, was zoo vriendelijk
geweest, Margot en Adda te vergezellen.
Adda was het, toen zjj zich naast mevrouw
von Karnap had nedergezet, angstig te moe
de en het was baar ondoenlijk ean geregeld
gesprek te voeren, of een helderen indruk
te verkrijgen van hetgeen haar omgaf. Alles
zwom voor hare oogen in een nevel, zij zag
slechts wolken van kant en tule heen en weder
zweven. Meest hield zij hare oogen gericht
op de punten van haar schoentjes en daar
aan deed ze verstandig, want als nieuweling
in denjjlande, trok zij menigen vrijpostigen
mannenblik tot zich.
Margot daarentegen was de bedaardheid
zelve. Terwijl zij mei mevrouw von Karnap
de gewone plichtmatige phrasen wisselde,
over het weer, den welstand der familie, de
warmte der zaal, gleed haar blik vorschend
en bespiedend de geheele zaal rend. Eerst
waren de toiletten het punt harer belang
stelling. Hoe geheel zonder smaak bad die
Dora Hendlosz, de dochter van den rijken
koopman, zich opgesierd en uitgedoscht. Be
zat die goudvisch dan niet den gering-
sten smaak? Dat zachte rese maakt haar ge
le teint nog afschuwelijker dan ze reeds
is. Wijnrood bad haar veel beter gestaan.
En dan, zoo mager als zij is, nog zoo'n laag
uitgesneden japon! Belachelijk, wanneer men
toch geen
straat ons vroolijk Pinksteileven.
Veel is er van vroeger behouden'gebleven:
ons drnk en prachtig flaneeren, redeneeren
#en discussieeren, in onveranderdeD toe
stand maar er is ook veel veranderd,
want er is veel verloren gegaan dat de oud
jes hadden in bon tijd en wij nu niet
meer hebben.
Zij hadden hun Heulsche kermis en hun
Pax-Intrantibus. Nog komt er een glim
lach op het gelaat van de menschen van
dagen als men ze spreekt van Heulsche
kermis en Pax-Intiantibus. Allen deden
er aan mee, rijken en armen, jongen en
ouden. Ze trokken arm in arm, galmend
defideere siraatversjes van dien tijd de
Schie af, tot bij de zoogenoemde Heul-
brug Daar stonden een paar draaimolens,
een half dozijn poffeitjes-kramen, een coro-
pleete kleine kermis. Zoogenaamd was
dat de boerenkermis, maar de „stee-apen*
deden er net zoo hard aan meê. Sakker
loot, wat een echte vroolijkheid was dat
Men hoschte zich de beenen moe, zong
zich de keel heesch, at zich den bnik vol,
draaide zich het lichaam in staat van op
roer, om dan ten slotte in Pax-Iotrantibus,
dat een theetuin was in de bnnrt, neer te
vallen op stoelen en banken en in een
lnid, veelstemmig koor hel hoogste lied
uit te zingen. En alles in vrede en in twist-
looze vreugde. Dit is nu voorbij. Maar
Pinksterpret is er wel gebleven. Als 't
van 't jaar iets heel bijzonders is, schrijf
ik er u wel over.
D.
Sedert eenige dagen is de persoon van
Crispi de Italiaansche minister-president,
meer dan ooit op den voorgrond getreden.
Eerst door zijne lang verbeide en toch nog
onverwacht redevoering. Tegenover alle be
schuldigingen van staatkundigen of persoon
lijken aard, tegenover lasterlijke en gegron
de aantijgingen en aanklachten had hij
steeds gezwegen. Zelfs de grofste aanvallen
hadden hem niet tot spreken kunnen dwin
gen. Slechts door daden had bij zijne vele
en heftige vijanden geantwoord. Toen de
gewezen premier Giolitti zeer onteerenda
bescheiden tegenover Crispi bij de Kamer
deponeerde, had bij dezelfde Kamer opgeroe
pen om in deze zaak recht te spreken. Zoo
werd de bal met het onschuldigste gezicht
teruggekaatst. Weifelt de Kamor in hare
uitspraak, dan zendt hij ze als onbruikbaar
naar huis terng. Binnenlandsche woelingen
en partijstrijd vinden een afleider in een ko
lossale expeditie naar Afrika. De behaalde
en vermeende overwinningen streelen den
nationalen trots en doen zelfs tegenstanders
in volgelingen verkeoren.
De drang van conservatieven, radicalen en
socialisten, naar kamerverkiezing, doet hem
besluiten, hen meer dan eeo half jaar te
laten wachtten. Op het verwijt van knoeie
rijen en ministerieele pressie, zuivert hij de
kiezerslijsten. Toch eindelijk heelt bij ook
door woorden geantwoord.
Op een banket, door 54 senatoren on 103
kamerleden bijgewoond, sprak hij ongeveer
als volgtToen ik in 1893 andermaal aan
de regeering kwam, vond ik de geheele
staatsmachine in den meest ontreddeudeu
toestand. Het afgetreden kabinet bad bet
land meer kwaad, dan een verloren veldslag
berokkend. Toen kwam ik aan het roer en
ITALIË herwon zijn hoop. Doch mijne vij
anden rustten niet. Met laster, het wapen der
democratische landen, die den dolk en het
vergif der middeleeuwen vervangt, trachtte
men mijne positie te ondermijnen, met on
ware en verdachte berichtennit Afrika
hoopte men de natie tegen mij in 't harnas
te jagen en toen het eene toomin als 't
andere gelukte, zocht men sociale conflicten
in 't leven te roepen, die de regeering, ja, zelfs
het land ten verderve moesten leiden.
Italië heeft echter bewezen dat bet van al
die kuiperijen niet gediend wenschte te zijn.
En welke resultaten zijn in die paar jaren
reeds door de regeering verkregen Op de
begrooting wordt 80 millioen lire bezuinigd,
terwijl de inkomsten met 100 millioen stegen.
De emigratie werd vrijwillig beperkt. In 1895
verlisteD 23000 personen het land minder
dan in het vorige jaar. De in- en uit
voer toonden verbeterde cijfers. Onze papie
ren sloten in het bnitenland belangrijk hoo-
ger af.
Men kon deze redevoering vrijwel
de inleiding tot de verkiezingen noemen.
De telegrsmmen hebben ons reeds gemeld,
dat Crispi zegevierend nit de stembus is te
voorschijn gekomeu. Men moet echter aan
dezo overwinning een niet al te groote
waarde hechten. Men kan Italië vrijwel ver-
deelen in een verlicht en ontwikkeld noor
den en een dom, bekrompen zniden. In het
noorden nn, in Venetie, Verona, Turin en Mi
laan, verkregen Crlspis tegenstanders alom
de meerdorheid, bet midden en tuiden zond
gedweeë ministrieele volgelingen naar de
Kamor. Het zuiden werd geheel beheerscht
door invloeden en intrigues. Wat wij door
eene uitoefening van het kiesrecht verstaan
is in die analpabeten-slreek geheel onbekend.
De ambtenaren en eenige grootgrondbezit
ters leiden er de verkiezingen en wanneer
straks een van Crispi's tegenstanders aan
het roer mocht komen, dan kan hij bij eene
kamerontbinding verzekerd zijn, dat ook het
zuiden in zijnen geest zal afvaardigen. Hoe
geheel anders is dat in het welvarende en
verlichtte Lombardije. Hier heeft de landbouw
zijn hoogste ontwikkeling verkregen, bier
schenkt de wijnbouw meer dan dageljjksch
brood, hier beeft de industrie welvarende
centra's gesticht, hier hebben, der natuurwet
getrouw, beschaving, kennis en kunst, gelij
ken tred gehondeu met de economische wel
vaart, en juist hier, in het hoofd der natie,
werd Crispi verslagen.
Met zijne nominale meerderheid, wandelt
Crispi dus nog verre van op rozen. Trou
wens, zoo zijn er onder de toongevende
Een mannengeBtalte trok eensklaps Mar
got's opmerkzaamheid. Mijnheer Reinhard, de
ongetrouwde, stapte zoo jnist de balzaal bin
nen. Onwillekeurig richtte zij zich in de
hoogte en rekte hare schouders, zoover dit
mogelijk was, nit hare robe te voorschijn.
Zij wist, dat zij scboone vormen bezat, en
dat op manoea als Reinhard een scboone
buste meer aantrekkingskracht uitoefent, dan
een lief gezicht of geestig gesprek. Tegelijk
verscheen op haar gelaat een vriendelijke
trek, die, boe dwaas het ook scheen, troonde op
al de gezichtjes der schoonen, welke de
grondbezitter Reinhard voorbij ging; ja zelfs
de grijze matronen glimlachten hem coquet
toe.
Margot had de genoegdoening, mijnheer
Reinhard met zijn groote, forsche stappen
op zich te zien afkomen. Zij overtuigde zich
door eeu paar blikken dadelijk van den in
druk, die dit op har vriendinnen en kennis
sen maakte en vestigde dan haar oogen
met een onweerstaanbare uitdrukking op den
voor haar Duigenden heer. Mijnbeer Reinhard
noteerde zich in haar balboekje voor twee
walsen en een promenade, dat Margot natuur
lijk zeer verheugde. Voor bij haar weder
verliet, wisselde de landjonker een paar woor
den met haar.
„Prachiig weer heden wat een heerlijk
ritje naar de stad."
„Wanneer men zulke voortreffelijke paar
den heeft als gij, dan zeker."
De landgoedbezitter lachte gestreeld
„Mijn beste span heeft de freule nog niet
gezien. Twee zweetvossen eerst gisteren
uit Berlijn gekregen. Volbloed. Werkelijk een
paar prachtige dieren."
Margot toonde zich zeer belangstellend.
„Dan ben ik werkelijk begeerig ze eens te
zien. Zijn bet nog betere dravers dan nwe
appelschimmels
De landheer geraakte in vnnr.
„Hobo! Daarmede kan men ben niet ver
gelijken. Ik zog n freule, zooiets hebt gij uw
gebeele leven nog niet gezien. Een bals!"
De paardenliefhebber maakte nn een zeer
duidelijke en begrijpelijke beweging. „Een
figuur. Sterke hoeven'"
Manheer Reinhard beschreef alles met op
gewonden draaien en bewegingen.
„Zooiets schoons, elegants, 't was onge
looflijk! Daarbij moest men ze zien draven
van voren." In zijn ijver bootste hij honne
bewegingen met een paar gekromde armen
na. „'t Zijn heerlijke dieren!»
Toen mijnheer Reinhard zich spaedig daar
na verwijderde, om naar de restauratie te
gaan, had hij het gevoel, zich van de biste
zijde te hebben doen kennen, 't Was werke
lijk een prachtexemplaar van een meid, die
Margot von Bülau.' Met haar kon men nog
eens een verstandig woordje praten.
Weinige minuten later zag Margot haar
broeder Dietrich de zaal doorgaan, zoo hot
scheon iu haar richting. Naast hem ging een
jonge officier bij de jagers, dien zijizich niet
her.nnerde ooit meer gezien te hebben.
De onbekende was eene in het oog val
lende fiere verschijning. Zij taxeerde hem
tusschen de 26 en 28 jaar. Hij had een bij
na even forsche gestalte als Dietrich die
toch als de langste officier van het garnizoen
bekendstond. Hij zag er evenwel veel manne
lijker en indrukwekkender nit. Een prach
tige blonde baard golfde hem bijna tot de
borst. Op zijn voorhoofd en zeer regelmatig
gevormd gelaat, troonde de ernst, anders
aan officieren van zijn leeftijd vreemd.
„Wie is dat toch?" vroeg Margot zich her
haaldelijk af, daar haar de opvallende vreem
de verschijning sterk frappeerde. Nn herin
nerde zij bet zich' Hsd Dietrich niet verteld
van een nieuwen eersten luitenant?Eu nu stond
haar broeder met den onbekende voor haar.
„Lieve Margot, ik heb het genoegen u den
eerste-luitenant Konen voor te stellen."
„Mijne zusters Margot en Adda."
Luitenant Konen boog, terwijl Dietrich von
Bülau zich weder terugtrok. De nieuweling
onderhield zich met Margot, daar Adda in
druk gesprek was met den assessor Meiling,
die zich kort tevoren aan haar had laten voor
stellen.
Margot gevoelde zich eigenaardig getroffen
door den persoon van den offieier. Hij sprak
met een klankvolle sonore stem, zonder
het minste spoor van verwaandheid. Ook
heigeen bij zeide, week ten eenenmale af
van datgene wat gewoonlijk de andere luite
nants vertelden. Die bespottelijke, opge
schroefde, galante gezegden vermeed hij; het
eigendunkelijke, vervelende, verwaande en
verwijfde, dat aan de andere heeren officieren
bijna allen eigen was, ontbrak bij hem. Zijn
optreden was eerder bescheiden en terughou
dend Nochthans was Kónen, zooals Margot
na afloop van het bal opmerkte, de elegant
ste danser in de zaal.
In een pauze tusschen een paar dansen
wenkte Margot haar broeder met de oogen,
bij haar te komen.
„Hoe heet toch uw kameraad,dieu ge mij
hebt voorgesteld
„Könen. Eenvoudig Köcen. Nu reeds de
vijfde burgerlijke in het regiment."
Margot fronste da wenkbrauwen. Alles
kon niet by elkander zyn. Adellijk of bur
gerlijk was haar hetzelfde. Geld, dat was de
ware factor, voor haar.
8Ü