Mm uit Be Maasstad.
Zondag 14 Juli 1395.
39ste Jaargang No. 3007.
Polei overzien der weet
FEUILLETON.
BIJVOEGSEL
iy.
Luitenlandsch Nieuws.
Rotterdam, 12 Juli 1895.
LIV.
"Wat die Falb toch jokken kanHij
heeft plasregens voorspeld en wij zitten
in een tropische hitte, een durende
pijnlijke droogte waartegen sproeiwa
gens een hopeloozen strijd trachten te
voeren. Een gevecht van een kindje
tegen een reus.
Ik wil niet zeggen dat het ons
spijt dat Falb jokt. Dat zou al te
mal wezen, want hoogstwaarschijnlijk
zouden wij, als het inderdaad geregend
had, gezegd hebbendie lamme vent
raadt het altijd precies. Wij zijn, uit
den aard van het beestje, ontevredenen
en in onze aanhoudende bestrijding
van een man die ons tracht te zeggen
„menscben zóó zal het weêr wezen
over een paar dagen", blijkt dat het
best. Als Falb het raadt is het niet
goed en als hij het niet raadt is het
ook niet goed. Arme kerel, hij kan
nooit goed doen
Er zijn meer menschen die maar
geen goed kunnen doen.
Daar heb je een buurman van me,
zekeren Jansen! Die Jansen schijnt ook
geen goed te kunnen doen. Hij loopt
Zondag over den Blaak en daar ziet
hij dat een paar dienders aan het bak
keleien zijn met een dronken kerel.
Jansen is een moedige vent en Jansen
begeeft zich dus in het midden van
het gevecht. Hij pakt den worstelen
den Schaepmans-wetovertreder bij de
jas om hem los te trekken van den
daaronder liggenden diender, doch de
bedoelde man strekt zijn been in de
richting van Jansens buik en treft die
buik zóó, dat Jansen staat te apega
pen. Daar is hij juist meê bezig als
meerdere dienders aankomen en Jansen
beetpakken. De brave man protesteer
de, maar het hielp hem niet, hij werd
verdacht van medeplichtigheid en hij
moest dus meê naar het bureau. Jan
sen verzet zich en wordt geboeid.
Zóó brengen de dienders de lezer
Sociale Roman nit het Vrouwenleven
ART HUR ZAPP.
13.
Jnist toen Margot met het meisje, dat stil aan
bare zijde lipp, de Elsasserstraat wilde in-
glaan, kwam een rijtuig achter haar aan, dat
zulk een lawaai maakte dat beiden onwille
keurig het hootd omwendden.
.Mijnheer de directeurl" riep het meieje
luid en ook Margot herkende verheugd mijn
heer Tonnieg, die, zoodra hij beiden zag, het
rijtuig, waarmede bij haar waB nagereden, stil
houden liet.
„Gij kunt gaan, Emma," sprak hij het
meisje heftig toe en drukte haar een geld
stuk in de hand. „Ik zal de juffrouw naar
hnis brengen".
Hij toonde wel een klein weinig verlegen
te zijn, toen hij, den hoed afnemend aan Mar-
got'g zijde trad. Doch de opgewondenheid,
die hem beheersebte en die uit zijne glinste-
rende oogen sprak, gaf hij lucht in den
uitroep: God zij dank! Ik was reeds be
vreesd, dat ik u niet inhalen zou.*
Margot echter trok een zeer stijf gezicht
en antwoordde op een eenigszinsverwijtende
toon: „Dat bad gij niet moeten doen,mijnheer
Tonnies, mevrouw uwe zuster zal zeer boos
op u zijn.*
„Bah, daarvan zal ik mij weinig aantrek
ken.*
„Gij zeker niet. Maar ik."
„Gij? Gij kunt er toch niets aan doen.*
„Dat hindert niet. Maar ik ben toch die
onschuldige oorzaak Mevrouw de regeenngs-
raad schijnt zeer ontstemd op mg te zjjn.*
„Ja, dat is mij ook reeds opgevallen,*
flapte hjj er nit. „Zij heeft u, geloof ik,
niet eens uitgeuoodigd, terug te ko-
men.*
.Neen.*
Hy zag haar met angstige spanning in
bet gelaat.
„Maar gg zult toch zeker komen,den vol
genden dinsdag
„Ik?" Zy trok den schouder op. „Hoe
zou ik dat kunnen
„Maar wanneer ik u daarom verzoek, juf
frouw vod Biilau.*
In het strenge, kalme gelaat, waarmede
Margot haar begeleider aanzag, was niets
zal mij Diet gelooven, maar ik vertel
hem toch heusch Eiets dan de zuivere
waarheid, behalve deze kleinigheid dat
Jansen eigenlijk geen Jansen heet
Jansen naar den commissaris. Het
geval heldert zich op en de commissa
ris, nadat hij Jansen dringend aanbevo
len heeft zich niet méér tegen de po
litie te verzetten, stelt hem in vrij
heid.
Zijn vrouw ontving hem niet malsch.
Jansen moest zich voortaan liever met
Jansen's eigen zakon bemoeien, zei ze
en daar had ze wel eenigszins gelijk
aan. Maar de lezer zal het met mij
eens zijn, dal Jansen er een is, die
als alle gevallen in zijn leven een ver
loop hebben als dit en daar klaagt Jan
sen steen en been over dat Jansen
er éen is die geen goed kan doen.
Bij de anti-liberale raadsleden die se
dert korten tijd, helaas, den aard van
de raadsbesprekingen glad gewijzigd
hebben kan onder meer bet openbaar
onderwijs geen goed doen. Het kost
te veel geld, het werpt geen goede
resultaten af, het leidt de kinderen op
tot ongeloovigen en weet ik al wat
leelijks, het deugt volstrekt niet. Aau
het bijzonder onderwijs daarentegen is
alles, alles goeds. De Katholieken prij
zen de inrichting van de diaconiescho
len en de Protestanten noemen de Ka
tholieke scholen juweeltjes in haar
soort. Heerlijke eensgezindheid van
twee, elkaar toch tamelijk vijandige ge-
loofsrassen, voor eikaars kerkelijke on
derwijsinrichtingen en tegen de open
bare school. Met geweld van woorden
worden alle verbeteringen en wijzigin
gen ten goede in bet openbaar onder
wijs bestreden. De vormschool voor
openbare onderwijzeressen mocht geen
paar honderd gulden meer kosten
een paar honderd gulden, die hoog noo-
nig waren, want de klassen zijn te
groot en het aantal leeraren moet dus
uitgebreid worden en een openbare
school voor achterlijke kinderen mocht
niet worden opgericht.
De strijd die hier, met de Maasbode
en d9 Nederlander aan het hoofd, en
de anti-liberale raadsleden in de voor
ste rij der strijdenden gestreden wordt
is akelig om aan te zien. Flauw en
ongemotiveerd, alleen begonnen om iets
te bespeuren van haar innerlijke blijd
schap.
„Ik beprijp u niet, mijnheer de directeur,*
Z6ide zg scherp. ,Ik ben mevrouw uwe
znster ten zeerste dankbaar. Maar ik kan
mij toch niet opdringeD, wanneer ik zie,
dat mevrouw Weiier mijne bezoeken niet
meer aangenaam zijn. Ik beo volstrekt geen
aanspraak op het verkeer met eeo dame,
wier positie verre boven de mijne is.*
De bitterheid welke in bare laatste woor
den doorstraalde, bewerkte, dat mijnheer
Tonnies met een hartelijke beweging naar
bare hand greep.
„Vergeef het haar,* zside hij verzoenend.
„Gij hebt gelijk, dat gij beleedigd zijt. Ik
begrijp mijn zuster niet- Ik zal morgen
met haar spreken en haar heftige verwij
tingen doen."
Zg had hem al ras bare band onttrok
ken.
„Ik bid n zeer," viel zij hem vast in de
rede, zoodat hg haar verwonderd van ter
zjjde aanzag. „Dat zult gij niet doen, mijn
heer Tonnies. Ik wil niet, dst gij n om
mijnentwil in onmin brengt met uw zaster.
Mevrouw de regeeringsraad kon ten laatste
wel denken "zij rekte zich zeer zelfbe
wust uit „neen, ik moet u zeer ernstig
verzoeken, iedere inmenging van uw kaDt
in mijne aangelegenbeden achterwege te
lateD."
Hg waagde het niet verder in zjjn voornemen
te volharden, maar riep in eerlyke ver-
twgfeling uit„Maar wat moeten wij dan
doen
„Wij
Zg had moeite, den toon zoo te beheer-
8chen, dat hg niet als een jubelkreet klin
ken zou. Mijnheer ToDnies zag haar
geheel ontnuchterd, iu het kalme, bedaarde
gelaat.
„Par pardon stamelde hij, en met
waarneembare bitterheid, die haar een on
eindig genoegen deed, voegde hg er er aan
toe„Zeker, ik mag er niet op rekenen,
dat er iets aan mijn bijzijn gelegen is, dat
gij het onaangenaam zoudt vinden, wanneer
Maar ik zou het leveDdig be
treuren ik zeg u open ja ik heb
bet n reeds gezegd, dat ik mg met geen
jonge dame, zoo ongedwongen onder
houden kan als met u en daarom
Hij bleef steken, haalde diep adem en
zag haar met een levendig vorschenden blik
aan
„Daarom moet ik n verzoeken, dat gg
mg toestaat, af en toe een half uurtje met
u te babbelen.*
Triomf l* klonk het in haar binnenste,
te vittpn te hebben. De anti-liberale
koe had een wrijfpaal noodig. En wie
den bond van het openbaar ondeiwijs
wil slaan kan gemakkelijk een stok
van bij elkaar geschraapte schijn
tegenmotieven vinden
Wat oppositie in den raad was noo
dig. Wij erkennen dat gaarne. Het
ging alles te lauw, het was een con
servatief alles—goedvinden wat bij de
raadsleden voorzat. Er was jong, frisch
bloed in dat duffe lichaam noodig.
Maar niet van dezen aard. Een be
strijding op deze wijze, is geen bestrij
ding, die sympathie kan verwekken.
Een troepje in den grond ook conser
vatieve anti-liberalen maakt wat her
rie om het openbaar onderwijs, dat veel
geld kost. Zij dringen aan op bezuini
gen waar niet bezuinigd kan worden
en op aandoenlijke wijze (aandoenlijk
voor de veel-belastingbetalenden) halen
zij er het treurige lot van den belas
ting-betalende bij.
Dat geeft alles geen verbetering. Er
zijn in den raad noodig, werklieden in
de eerste plaats. Werklieden die nauw
keurig het lot van den werkenden stand
kennen, die weten wat de behoeften
van dien stand zijn, die begrijpen hoe
de van stadsregeering afhankelijke ver
beteringen voor dien stand, het best
zijn aan te brengen, dio het belang ken
nen van arbeiderswoningen en arbei
dersverzekeringen, die voor een heel
groot deel van stadswege kunnen wor
den in het leveo geroepen. Mijn he
mel, men is toch geen sociaal-demo
craat of roode-radicaal als men verbe
teringen wenscht in het bestaan der
werkmansgezinnen in deze groote stad.
Vanwaar die vrees bij onze kooplieden
om bij de gemeenteraadsverkiezing, die
in de volgende week zal plaats hebben,
een werkman te stellen Eén om te
beginnen, een heel goed, een heel braaf
een heel verstandig werkman, de heer
„D. de Klerk".
De conservatieve kiesvereeniging,,Voor
uitgang" die vroeger altijd heel zoet deed
wat de Rotterdamsche Courant haar zei,
heeft nu den raad van dat blad in den
wind geslagen en geen werkman ge
steld. Welk een dwaze ongemotiveer
de angst.
Verder hebben wij in den raad veel
en in levendige spanniDg klopte baar bet
harte. Haar gelaat evenwel had etn balt
ontstelde, half bedenkelijke nitdrnkking aan
genomen, toen ztj vormelijk antwoordde
„Ik weet niet, hoe gij a dat kunt voorstel
len, mijnheer de directeur Ik heb
geenerlei conversatie en ik weet niet waar ik
het genoegen zou kunnen hebben u te ont
moeten.*
Hjj aarzelde een paar seconden. De in
hem ontstane begeerte, die de Eva's —doch
ter in den loop van het gesprek knnstmatig
had doen stjjgen, streed met zjjne onge
wone verlegenheid. Eindelgk riep hg
krampachtig uit: „Gg legt toch iederen
avond deu weg van het station aan de
Friedrichstraat naar uw huis af. Dat is bjj-
na eeD uur, en voor een joDge dame, is
het toch zeker niet aangenaam, zoo zonder
geleide
Zjj lachte schelmachtig en toen hg eens
klaps zweeg, merkte zjj op„Zeer galant,
besr directeur. Maar ik ben niet bang, ik
kan wel onder mgn eigen bescherming naar
huis komen.*
„Gy brengt mij nog tot vertwjjfeling, juf
frouw," riep hjj, en zyn stem sidderde van
ooderdrukte opgewondenheid., Gg zult
mg toch niet iedere hoop, van
u weder te zieo, ontnemen Af en toe
znlt gij mjj toch wel toestaan een eiudweegs
u te vergesellen?*
Zg trok hare wenkbrauwen te tarnen en
antwoordde met trotsche houding: „Dat zon
q en mgner onwaardig zyD,myoheer Tonnies".
Haar antwoord, zoowel als haar geheel
optreden, imponeerde hem zoozeer, dat hg
geen ander antwoord kon geven: „Maar wat
wat zullen wg dan anders doen?"
Zg overlegde een klein oogeoblik. Een dol
besluit om alles op één kaart te zetten,
bracht sg ten uitvoer; tluks een vriendelgk
lachend gelaat toonend, stak zg hem de hand
toe en zeide op milden toon, maar toch meer
beleefd dan hartelijk. Leef gelukkig mgnheer
TonniesHartelijk dank voor uw geleide!
Het heeft mg teer veel genoegen gedaan!"
Hg was zoo bedremmeld en terneergesla
gen, dat hg niet in staat was, een woord te
antwoorden. Hg legde mechanisch zgn rech
terhand in de hare en haalde met de ande
re hand den hoed van het hoo'd. Vervolgens
scheidden zg.
Gedurende den volgenden dag trad Mar
got telken keer met een gevoel van angsti
ge spanning de straat op. Toen er
drie dagen verloopen waren, zonder dat mgn
heer Tonnies verscheen, deed zg zichzelf
heftige verwgten. Het spel was verloren,
Zg was te onberaden en onbesuisd te werk
meer deskundigen noodig. Deskundigen
die uit eigen ervaring en met eigen
bekwaamheid kunnen oordeelen over
verschillende wetenschappelijke zaken,
als daar zijn aanleg van groote wer
ken, gezondheidsdienst enz. waarover
deze raad naar de adviezen van den
directeur van plaatselijke werken oor
deelt.
Nu alwéér heeft „Vooruitgang", die
tot nog toe de macht heeft, mannen
aangewezen die zóo lang op de beurs
komen en een gevestigde beursnaam
bezitten. Dat is wel heel veel, maar
dat is toch niet genoeg.
Dat „Vooruitgang" genoeg heeft van
het gevecht tegen het openbaar onder
wijs in den raad, was te voorzien en in
weerwil daarvan heeft zij tcch weer den
ant-revolutionairen Van Vessem ge
steld.
De andere liberale kiesvereeniging
„Rotterdam" heeft nu geen anti-libera
le bevechters van het openbaar onder
wijs gesteld. De heeren Mr. J. A. van
Gilse en Dr. Niermeijer hebben die
candidaten krachtig genoeg bestreden
om hen te doen vallen. Zij heeft ook
een werkman gesteld, den heer D.
de Klerk, en een bekend waterbouw
kundige, den heer Prins. Daar heeft
zij goed aan gedaan, maar zij heeft he
laas, maar bitter weinig in te brengen.
Zoodat dus de raadsverkiezingen van
Dinsdag aanstaande, weinig goeds be
loven. 't Is toch heusch wel erg.
Zoo kan hier wat goed is, niets goeds-
doen. Dat is het hoogste waartoe men
komen kan?
Het Portugeesche oorlogsschip ffVasco
di Gama" heeft een bezoek aan onze
stad gebracht. Het keerde van de
plechtigheid bij Kiel vredebeloven-
de gedachtenis terug en in de thuis
reis heeft het Holland eens wezen opzoe
ken. Op de beurs hier, vertelt men
dat de Portugeezen hun excuses zijn
komen maken dat het halve procent,
dat tenslotte van de zooveel beloofde
procenten was overgebleven, ook niet
betaald wordt 1 Maar dat zal wel een
mop zijn.
De officieren en de mannen zijn
heel hartelijk ontvangen, de officieren
door autoriteiten, de mannen door de
gegaan. Een diepe moedeloosheid overviel
baar. In haar haast, om zoo spoedig moge
lijk een groote winst te behalen, h3d zg
zichzelf als 't ware een klap in het aange
zicht gegeven, 't Zon te bezien staan of er
zich in den eersten tijd wederom zulk een
goede party zou voordoen.
Ook de vierde en vyfde dag verliepen zon
der eenig resultaat. Zjj deed zichzelf de streng
ste verwijten. O, hoe dom, hoe vrceseljjk
dom had zg zich aangesteld, en daarbg had
zg zich nog verbeeld heel wijs gehandeld
te hebben. Zg overlegde. Zon zg den vol
gend n Dinsdag toeh bg mevrouw Weiier
cp bezoek gaan? Mevrouw de regeeringsraad
moest haar wel welkom heeten, of zij wilde
of niet. Pgnlgk was zulk een bezoek wel,
maar daarover zou zg wel weder heenkomen.
Wanneer zg er haar doel maar mede be
reikte; zg wilde de kennismaking met den
directeur weder voortzetten, de vervelende
gesprekken, dien zg van hem moest ranhoo-
ren, zou zg maarals iets onvermgdelgks op den
koop toenemen.
Maar deze hoop werd haar in het laatste
uur ontnomen. Toen zg dinsdag in het mid
daguur thuis kwam, vond zg daar een brief
van mevrouw Weiier, waarin gemeld werd,
dat genoemde mevrouw aan een hevige heesch-
heid leed, das tot nadere order kaar gelief
koosde duetten niet zingen kon.
Margot beet zich woedend op de lippen.
Naast da ergernis, dat zg baar doel niot zon
bereiken, ondervond zg ook nog de toornige
beschaming, dat mevrouw Weiier haar door
zag. Haar diep gekrenkt gevoel van eigen
waarde zocht naar revanche. En duistere plan
nen doorkruisten haar hoofd. Maar het eene
zoowel als het andere bleek bg nader over
leg onuitvoerbaar te zgn.
En ja op den zei den avond werd
haar vnrig verlaDgeo vervuld. Toen zg naar
batten trad, vanuit het stationsgebouw, had
zg het genoegen van verre mgnheer Tonnies
te zien staan. Zg bad werkelyk moeite, de
uitdrukking van groote vreugde van haar
gelaat terug te houden en hem met een
ernstig gezicht tegemoet te treden, terwgl hg
haar verlegen, met den hoed in de band be
groette. Margot speelde de onaangenaam ver
raste: „Hor? Gg mgnheer Tonniesl*
„Vergeef mij, geachte juffrouw,* stamelde
hg. „Ik zie, in.jn verschijnen komt u zeer on
verwacht. Ik zou het ook niet gewaagd heb
ben, wanneer ik niet hij zweeg een oogen-
blik, het kostte hem blijkbaar groote moeite
om ondsr den blik van die koele oogen voort
te gtan: „Een mededeeling of liever, wanneer
ik u niet iets had voor te slaan, in opdracht van
eene dame, eene u volkomen onbekende da
bevolking. Die laatsten hebben erg veel
schik in de Hollandsche dienstmeisjes,
zij lachen haar vriendelijk loe, en de
dienstmeisjes, die weten dat zij toch
niet verstaan worden, zeggen allerharte
lijkst „dag schat" 1
De schatten weten niet of dat woord
een vraag tot toenadering of tot verwij
dering is, en zij wagen het maar op
een toenadering.
Dat geelt dan een kleine vechtpar
tij. Hollandsche dienstmeisjes in strijd
met Portugeesche helden 1 Een copie
in miniatuur van den 80-jarigen oor
log.
Elk mensch heeft zijn stokpaardje.
Soms berijdt hij het onbewust, offert on
willekeurig aan eene of andere liefhebbe
rij, en is waarlijk mistroostig ais het in
de eene of andere geliefde bezigheid, zij
't ook maar een weinig, tegenloopt.
Wat het individu in 't bijzonder ken
merkt, nemen wij bij volken meer in 't
algemeen waar. Er zijn periodes aan te
wijzen, dat landen en volken, ja geheele
werelddeelen door een zekere manie be-
heerscht werden. Wij hebben de revolu
tie -, speculatie—, philantropische congres
tijdperken, om van andere maar niet te
spreken, doorleefd, en volgens alle ver
schijnselen staan wij thans in het stand-
beelden- en tentoonstellingstijdperk. Vor
sten en volken worden als 't ware voort
durend opgejaagd en aangespoord om al
le mogelijke grootheden in marmer en
brons te vereeuwigen. Bepaalde dit ver
schijnsel zich nu maar tot hen, die in
het jongste verleden een zegen voor de
menschheid zijn geweest, dan zouden wij
mee van de eersten zijn om dezen tolk der
dankbaarheid toe te juichen; maar helaas,
mannen wier waarde hoogst twijfelachtig
mag genoemd worden en die in den loop
der eeuwen vrijwel op den achtergrond
zijn getreden, worden alsmede vergood.
Als wij deze opmerkingen schrijven,
denken wij in de eerste plaats aan de
standbeelden die voor Gromwel en Alva
zullen verrijzen. Niet waar, geachte lezer,
bij 't lezen der namen duiken eigenaar-
me."
„Zeer vriendelijk van mijnheer de di
recteur," zeide Margot beleefd en bracht
hem een klein weinig meer op zijn gemak door
een vriendelijken blik en een aanmoedigend
glimlachje. Hg plaatste zich, diep ademend
aan bare zijde, ec nadat zg hem met een
„gg prikkelt mijne nieuwsgierigheid, mgn
heer Tonnies," tot spreken aanzette, begon
hg oppienw„Da vrouw van mgn collega,
den directeur belast mot den in- en verkoop
i der goederen, zoekt reeds sedert gernimen
tijd esn jonge dame, die in staat is, haar
behulpzaam te zijn in baar huishouden en
de honneurs waarnemen san tegenover de
vele gasten, die zg ontvangen moet. De
dame eischt veel. De vereischten zgn, dat
de dame van goede, ja zeer goede familie
is de sprekende kleurde „zy moet
een schoon uiterlijk bezitten, zelfstandig
kunnen optreden, en de innemendsto en net
ste maniere hebben,
„Ik heb die dame over u gesproken, juf
frouw, en loen heeft te mg opgedragen,
u in haar naam bg haar op bezoek te noo-
digen."
Innerlijk juichte Margot Nu waa zij ze
ker van haar zaak. Nu was er geen zwa
righeid meer. Was zg tenmaal hnisgenoote
dier familie, waarmede mgnheer Tonnies
wellicht dagelgksch omging, dan
Haar gelaat evenwel was terughoudend
en nadenkend.
„Ik weet niet," zeide zg, „of een derge
lijke betrekking wel door my vervuld zal
kunnen worden. Ik ben niet van znlk een
stille natnnr, zooals gg en die dame wel
licht zult verlangen."
Hij schrok hevig, en met den oprechten
gver van een, die slecht veinzen kan, riep
hy uit: „Maar gij zult toch om Godswil
maar niet zoo botweg weigeren. Ik ver
zoek u dringend het (och eens Ie probee-
ren. Gij moet om hemelswil niet denken,
dat men diensten van a zal verlangen, dat
men n niet als een lid der familie zal be
schouwen. Integendeel, men zal u als een
dochter behandelen. Daarvoor sta ik u
borg.*
Tengevolge van haar lust om met hem
te spotten, merkte zg met een ironisch
lachje op„Wie weet of gg in uw gver,
de familie van uwen vriend wel in werke
lijkheid een dienst bewijst."
Mot een zgdelingschen blik op hem, zag
zg tot hare groote tevredenheid, hoe zijne
oogen begonnen te flikkeren en hg haastig
antwoordde„Het handelt hier niet in de
eerste plaats over de familie van myn col
lega, maar wel over u mejuffrouw vouBülau.