Brieven uit de Kaasstad
)iïm iit Mik
Zondag 18 Augustus 18S5.
39ste Jaargang ITo. 3017.
BIJVOEGSEL.
Arthur Zapp.
Zjj behoefde zich maar, wanneer hij ver-
De Wereldtentoonstelling.
Rotterdam, 15 Aug. 1895.
LIX.
Wij zitten nu midden in de pret. Met het
traditoneele klokgelui, waarnaar niemand
luistert, is Zaterdag de jaarlijksche kermis
geopend verklaard. Rotterdam ia van de
grootste steden, de eenige die de kermis
gehouden heelt en jarenlaDg mocht zij
zich hier in een bloei verheugen sis nergens
elders. De Rotterdammer dweept met zijn
kermis, het geheele jaar door legt hij
zich, als 't noodig is, degroolste bekrim
pingen vrijwillig op, om met de kermis
•och maar recht veel te kunnen «genie
ten.*
Ik heb het genoegen gehad, hier meer
malen te verklaren, dat de kermis een
«zwijnentroep* is in mijne oogen en dat ik
toch en de verstandige onbevooroor
deelde menschen deelen die meening
niet zou willen zien dat men de kermis
afschaft. Het zou een dwaasheid wezen
men heeft het recht niet de menschen iets
te ontnemen en ze daarvoor niets in plaats
te geven. Maar laat ons daar niet meei over
spreken.
Dagen te voren hebben we reeds de na
dering gevoeld. Het was des avonds op
de straten een ontzaglijke herrie van jongens
en meiden, paarsgewijze, die het misselijke
kermisbed van onzeD grooten volksdichter,
den «geliefden komiek' Soesman trachtten
in te studeerec; schor-geblerd giDgen zij
langs de straten en liepen kolfiehuis in
en koffiehuis uit, etend en drinkend van
de gespaarde geldsom, zooveel zij eten eo
drinken konden, totdat de politie bet wet
telijk sluitingsuur aankondigde en de ben
de de straat opjoeg.
In de couranten stonden de mooie ker-
mis-advertentièn. Mooie aanbiedingen - met
portret, zonder portret, voor zijn reke
ning, voor haar rekening, voor gezamenlij
ke rekening, dat wisselde af en sommige
prsclischen boden een reisje naar Amster
dam aan. Een huwelijksreisje
Er wareD ernstigen en niet ernstigen
bij. De niet—ernstigen waren ter plaatsing
aangeboden met de bedoeling oude malle
jongejuffrouwen en bejaarde heerschappen
met kale hoofden een heelen avond voor
gek, met een rr os in het knoopsgat of een
zakdoek in de hand te laten rondboeme-
ler, hartelijk uitgelachen door naai-juffrou-
weD en ksntoorjongeheeren. De einstige-
gaven heel vaak, niet altijd, aanleiding
tot liefde en innige toegenegenheid voor
FEUILLETON.
Sociale Roman uit het Vrouwenleven.
23.
Hendrik Bacbmann haalde diep adem, als
of hij blij was, dat hij dese pijnlijke verkla
ring achter zich had en ging toen weder
levendig en opgewekt voort«Veroorloof
mi) nog een paar opmerkingen over uwe be
trekking aau ome school. Gij hebt in onze
twee-en-twintig schoolmeisjes geen gemakke
lijk te leiden auditorium. Het onderwijs
moet geheel persoonlijk gegeven worden,
want de leerlingen zijn, vanwege hare ken
nis, dikwijls zeer verschillend van elkander.
«Zekerlijk, iets hebben zij allen gemeen
de eerlijke lust, om te leerenik kon eigen
lijk wel zeggen een vnrigen, koortsachtigen
drang naar kennis. Het is de eigene weDsch
der iDnerljjke behoefte, die haar tot ons
brengt.Zie zoo I En nu gelak met uw
optreden I*
Hij drukte haar weder krachtig de hand,
juist als een goede kameraad en trad
vlug, met levendige schreden evonals zij
ne geheele persoonlijkheid iets krachtigs,
energieks, levendigs had op zijne moeder
toe. En du verwonderde Edith zich, welk
een weeken en lieielijkeD klank op een maalde
luide, krachtige stem van den forschen man
aannam, toen hij de blinde sprak: «Wilt
gij niet meekomen, Moedertje Het zal n
goed doen, en" hij sloeg na een schert
senden toon aan «gij kunt er ook nog van
prcfiteeren."
.Zooals ge goed vitdt, Hendrik.*
De blinde stond op, gesteund door haar
soon. Het was roerend om te zien, hoe
liefdevol en bezorgd hij haar omvatte en hoe
de geheele, krachtvolle gestalte zich kromde
en hare natuurlijke, vroolijke bewegingen ten
eeoermale verloochende en zich voegde
naar den loomen en langzamen gang van de ou
de. Als getroffen door deu aanblik, die een
levendige indruk op haar maakte en een uit
b« wol dering en eerbied ontstaau gevoel in
haar opriep, dat zich duidelijk in hare be-
w, gii gen aan den dag legde, zag Edith het
tweetal na. Op dit oogenblik hief de re-
dakteur het hoold op. Hunne blikken ont-
Jtoeien elkander en bleven een poos in el
kander rusten. Vervolgens boog de mau
tien dagen, iu het bijzonder voor den Za
terdagavond.
En de door advertentiën of zonder ad
vertentie elkaar gevonden hebbende harten
gaan er eiken kermisavond ferm op los.
Waar oplos? Nu,op jool en pret en lol
en pleizier. Ze sluiten zich aaneen, arm
iD arm, tot een breede rij en als er een
ferme meid heeft iDgezet met «hotsen,
zingen, dansen, spriDgen,* dan stemmen
de anderen dadelijk in met ,de kermis
op en neer, komt van 't jaar niet meer,*
de voeten gaan daarbij omhoog en omlaag
en zóó gaan deze menschen de wereld
in
Wat een zoodje smerige kerels en wij
ven brengt zoon kermis elk jaar in onze
stad. Dat ziet men het best vóór de kra
men in aanbouw. Als alles kaDt en klaar
is valt het niet meei zoo duidelijk in het
oog, dan bedekken kleurige pakjes en
poeder en schmink het diepe verval, uit
de „spullewagens", kruipen een man en
een vrouw en nog een vrouw en nog een
man, met een heele rits kinderen er ach
ter, alles met gore gezichten, loshangend
haar, verscheurde kleederen. Geen kleur
is er op die matte wangen en geen glans
in die doffe oogenEr was mis
schien is er nog, een groote vre s bij re-
spectabale huismoeders voor al dat spulle-
volk; ik kan me dat best begrijpen, ze
hebben zóó iets vreeswekkends, iets kin-
derrooverachtigs over zichmaar toch
zijn zij allen ongelukkige menschen, maar
toch zijn zij allen diep, diep te beklagen.
Ik was in de gelegenheid een paar van
deze menschen in hun gewone gedoe gade
te slaan en ik wil er u wat van vertel
len.
Op de kermis is een Parijsche wafe-
lenkraam, die eigenlijk maar een
kraampje is. Het kraampje is het wettig en
onvervreemdbaar eigendom van een zeer
ijverige familie, bestaande uit één vader,
één moeder, één dochter en twee zoods,
rnsar wie van dezen de hoofdeigenaar is,
heb ik niet te weten kunnen komeD, want
allen hebben zij blijkbaar even veel te ver
tellen. De werkzaamheden zijn gelijkelijk
over allen verdeeld, maar noch de zoon die
voor de tent - de waren aanprijst, noch
de zoon die het deeg kneedt, noch de doch
ter die het gekceede deeg in lapjes snijdt,
noch de vader die de koeken bakt, noch
de moeder die de gebakken koekjes telt
en den verkoop regelt, schijnt een overwe
genden invloed uit te oefenen. Het natuur
lijk gevolg van die anarchie in het Parij
sche wafelenkraampje is een totale tweedracht
of liever vijfdracht, want er zijn evenveel
zinnen als er hoofden zijn. Den geheele»
dag liggen deze meDschen overhoop; een
oogenblik wordt wel eens, door een nade
renden klant de ruzie gestaakt, maar
pas heeft deze zich omgedraaid of de kwes-
tich.aan een oogeublikkelijke opwelling gehoor
gevende, neder en kuste de oogen en bet voor
hoofd van de blinde, en zich tot Edith wen
dende, zeide hjj.Voor mij geschiedde het
voor mij hebben moedertjes oogen
zich blind gewerkt, in menigen langen, treuri-
gen nacht."
.Maar Hendrik,* weerde de oude af.
«Natuurlijk, gij wilt er nooit een woord
van booren. Maar ik weet het.*
En weder sprak hij tot Edith: .Ziet ge,
mijn vader was een arme dorpsonderwijzer
en is jong gestorven. Moedertje had zich
echter in het hoold gezet, dat ik studeeren
zou en daarvoor heelt zij meoige nachtn bij
haar naaiwerk doorgebracht, om toch nog
maar een paar extra ceDten voor mij te kun
nen verdienen. Nooit zal ik het haar kun
nen vergelden.*
Hij kuste de glanzelooze, starre oogen
nog eenmaal, vervolgens opende hij de deur
en geleidde de blinde over den drempel.
Edith volgde. Nadat zij hare eerste bevan
genheid had overwonnen, rolden haar de
woorden over de lippeo. Dokter Bacbmann,
die dadelijk de schoolkamer weder verlaten
had, nadat hij zijne moeder op een stoel
had nedergezet, had niet te veel gezegd. De
9ver der leerlingen, die met ingehouden
adem, gloeiende wangen en stralende oogen
zaten luisteren, werkte te gelijk opwekkend en
aansporend op Edith en 'deed een ware
lust tot verklaren en ouderwijzen in haar
ontstaan
In 't vervolg waren deze uren van onder
wijs Edith's liefste bezigheid. Zij verheug
de zich reeds op ieder uur als op iets
schoons en bereidde zich telkenmaal uiter
mate goed voor. Zij beschouwde haar ambt,
haar betrekking als iets buitengewoon ver
antwoordelijks, bijna als iets heiligs. Door
een kortzichtige opvoeding, jaist verre en
vreemd gehouden van zakeD, die zij als moe
der en vrouw zeer goed dieoden te weten,
was het voor Edith een benijdenswaar
dige bezigheid, deze meisjes te mogen on
derwijzen.
Daarbij kwam nog het aangenaam babbel-
uurtje, dst telkenmale op het onderwijs
volgde, en voor Edith hoe laDger hoe aan
genamer werd. Reeds na de eerste les had
de onde vrouw Bacbmann haar uitgenoo-
digd, een kopje thee met baar te drinken
en Edith had het gaarne aangenomen. Er
heerachte in dazen kleinen familie-kring zulk
een ongedwongen, hartelijke toon, dat men
spoedig het gevoel, een vreemde te zijn,
verloor. Edith had jarenlang het genot van
een stil huiselijk leven moeten ontberen,
zoodat haar harte zich vol blijdschap voor
tiën beginnen weer, luider behandeld
dan te voren.
Waar deze menschen den geheelen dsg
de stof voor hunce ruzies vandsan halen,
is mij een raadsel. Zij zoeken altijd wat.
De knedende zoon heeft bijvoorbeeld niet
goed gekneed, er is een bonkje in geble
ven- De snijdende dochter bemerkt het en
richt een bar'ig «Stomme duivel" aan het
adres van haren broeder. De broeder ver
dedigd zich kostelijk, waarop de vader
uitvalt dat bet toesjoers betzelfde is, slecht
kneden en slecht snijden, daarom vallende
koeken zoo slecht nitNu keeren zich zoon
en dochter beiden zeer luidruchtig tot va
der, vergeten de orgineele kwestie en dwa
len af op ander gebied. De zoon buiten,
die iet» tegen zijn moeder schijnt te
hebben, mengt zich nu ook in het
gesprek en verwijt haar dat zij de koekjes
niet goed telt en dat de kas niet
uitkomt, welke verwijt de twee andere
lieve spruiten zeer gegrond verklaren,doch
dat de vader een «gemeene meDSchontee-
rende leugen' heet.
Komt er iemand, dan lachen plotseling
allen vriendelijk, en de moeder zegt
dank iewes wel, geobliseerd en dank iewes
wel en bij gelegenheid maar dade
lijk daarna stellen allen vervijfd van zin
met onbeklemde borst een lei me nieuwe
ruzie in 1
De kleine man is ook weer gekomen.
Vóór zijn tentje staat de beruchte man
met den zwarten baard, die nog altijd
niet dood is. Hij mompelt iels van kei
zers en koningen en vraagt stiekem, dat
zijn baas het niet hoort, want voor het
zelfde feit is bij in deze paar kermisdagen
reeds zes tenten afgesmeten en allengs da
lend, bij den kleinen man terecht geko
men, of de goeie menschen niet een bor
reltje voor hem te leen hebben 1
De kleine man zit in een leelijk tentje
met verschoten katoenen gordijnen, met
zijn kleine vrouw en zijn groot kind.
Welk een vervalHij heeft Parijs, Lon
den, St. Petersburg, Napels, Weenen en
Schiebroek bezocht, zegt hij, en nu is hij
voor één akelig Hollandsch dubbeltje te
kijk op de Rotterdamsche kermis
Met tamelijk groote vlugheid strom
pelt hij den bezoekers te gemoet, en zon
der introductie vangt het leelijke manne
ke een heel verhaal aan. Ik ben Hen
drik Bos 17 jaar7 palm vroeg
nitgescheeën met groeien klein geble
ven recht van lijf en leden dit
mijn vrouw ook klein toont groo-
terdik van boven dun van onde
ren goed wijfdat is 't kind
goed postuurwonder van God wij
keizers en koningenIs hij klaar, dan
neemt hij een bord en houdt het den be
zoeker voor, zeggend «Denk om de
spaarpet van de kleine meid Och ar
me, die kleine meid is een hoofd grooter
dan haren rader
D.
dit genot opende, dat haar de omgang
met dezen diep gevoelenden kring ver
schafte.
Het middelpunt der familie was natuurlijk
Hendrik, voor wiens wel eo wee moeder en
dochter beiden zeer bezorgd waren, en dien
zij beiden hoog vereerden.
Voor de moeder was de zoon bet begrip
van verstand en voortreffelijkheid. Zijn lof
verkondigde zij, zoodra hij er zelf uiet bij
was, in alle toonaarden. Het scheen baar
eeu niet af te wijzen genot te zjjn, ieder
die met hem in aanraking kwam, over de
waarde van zijn persoon op de hoogte te
brengen. Het scheen of zij, uit de verheer
lijking van baar zoon, de troost potte, die
baar haar ongeluk deed vergeten. Haar of
fer had zulke rijke vruchten afgeworpen.
«Mijn Hendrik dat was bet steriotyjje
woord, waarmede zij haar mededeelingen
over haar zoon inleidde.
Iu vele dingen herinnerde doktor Bacb
mann Edith aan haar oude vriend Karei
Dr4ger, met wien zij tegenwoordig een ge
regelde briefwisseling hield, meest over vak
kundige zaken. Hendrik Bachmann evenwel
was bestemder en zekerder, veel forscher
en imponneerender in zjjn optreden,
hij was rijper, niet slechts in jaren, maar
ook aan ervaring en geestelijke kennis, de
klaarheid en de kracht van zijn geest, de
ongedwongene ideale uitingen zijner ziel,
zgne uitwendige verschijning, alles harmoni
eerde met elkander, zoodat het scheen, alsof
bjj hem geest en lichaam naar elkander wa
reD gemaakt.
Met innige genoegdoening werd Edith den
veredelenden invloed gewaar,die het verkeer
met de familie Bachmann op haar uitoefen
de, hoe zij van dag tot dag rustiger werd,
hare vroegere gelijkmoedigheid weder terug
kreeg en boe zich in haar harte eeo sedert
langen tijd niet gekend gevoel vau geluk eu
vrede zetelde.
Intusschen was mevrouw Köbler weder
geheel hersteld en het dagelijksche ontmoe
ten van majoor van Wulfen nam een ein
de. Maar al ontmoette zij bem nu eu wik
kelde hg haar in een druk gesprek, zg ge
voelde, dat hij niet meer zulk een macht
over hare zinnen had als weleer. Wel door
trilde haar nog een warm gevoel, wanneer
bij zijn gloeiende, zwarte oogen op haar
vestigde, wel wikkelde aijne geeatige opmer
kingen haar nog in eeu druk gesprek met
hem, maar wanneer hg zich verwijderde,
was de betoovering zijner persoonlijkheid
gebroken Zijn persooo had niet meer de kracht
op bare fantasie invloed uit te oefenen.
XIH.
Alweer keur van festiviteiten, deze week
op de tentoonstelling Maandag en Dins
dag concerten van Ed. Strauss, Maandag
bovendien een Japansch vuurwerk over
dag, Donderdag eene voorstelling van het
sprookje «De schoone slaapster", Zaterdag
begin vau het groot schermconcoors, zie
daar een en ander nit het progtamnra
voor deze week.
Maar slagen dan al die feestelijkheden,
is er dan steeds voldoende bezoek, om de
kosten te dekken, om een vroolijk gewoel
op het terrein te voorschijn te roepen
Ja, lezer, ikzelf heb er mij wel een»
over verwonderd, maar er kan niet iets
bijzonders aan de hand zijn, of bij menig
te maken Amsterdam's burgers zich op,
ter tentoonstelling. Waarom ik er mij
wel eens over verwonder
Och, om |de woorden van Mr. Kachedoris
den kwakzalver van Oud-Holland, te ge
bruiken «Amsterdam is een gesjochte
stad.' Wat is toch het geval?
Laat ons de Amsterdammers eeDs ver-
deelen in drieën: de rijkdom, om met de
doove buurvrouw van juffiouw Noivet uit
de Camera Obscura te spreken, het prole-
toriaat, de meDschen zonder een mensch-
waardig bestaan, volgens de woordvoerders
op vele vergaderingen, en de veelveiheer-
lijkte, maar ook veel verguisde midden
stand.
De Rijkdom,.... Maar die zal waarlijk
de drukte niet aanbrengen, want het groot
ste deel harer vertegenwoordigers is door
personeel, rijks- en gemeente-inkomstenbe
lasting, hondenbelasting en weet ik wat
voor belastingen meer, de stad uitgedre
ven, oin elders goedkooper te kunnen le
ven.
De Proletariërs, uitgezogen en vertrapt
door de hoogere lageu der bevolking, ge
bukt gaaude onder een lot dat op verre
na niet dat van een mensch kan heeteD,
vol verlangen uitziende, of het nog niet
«daghet in het Oosten', naar men min
ste hoort beweren, kom, zulke meDschen
hebben wel aan wat anders te denken,dan
aan het zoeken van vermaak op de ten
toonstelling.
Rest dus de Middenstand. Maar ocb,
oordeelende naar delenzen, aangeheven bij
den laatsten verkiezingsstrijd, die voor den
dwenon was, in den familiekring der Bach-
mann's terug te denken, cm de zooeven in
haar nog zoo oproerige gevoelens te doen
verdwijnen.
Den majoor ontging het niet, dat de jonge
doktores, die een zekeren invloed op den we
reldman uitoefende, hembegon te ontwijken;
dat zij tegenover hem veranderd was, dat
zij zich tegenover bem met koelheid en te-
teruggetrokkenheid wapende. Deze tegen
stand prikkelde bem en dejgloeiende weosch,
haar geheel aan zijn wil te onderwerpen,
haar ziel en zin als de zijne te kuDnen be-
heerschen, maakte zich van hem meester;
haar wezen maakte indruk op hem en trok
hem oowederstaanbaar aan. Onder alle dien
als offers zijner aantrekkelijkheid en bemin
nelijkheid waren gevallen, bad de stille,
ernstige juffrouw-dokter hem het meeste
bekoord. Die strecge, bijna ongenaakbare
schoooheid te veroveren, scheen hem het
hoogste genot toe. En zoo deed hij aller
lei moeite, waar hg ook kon, Edith te na
deren en tegenover haar sl zijne schitteren
de geestesgave ten toon te spreiden. Zeer
moeieljjk echter was de gelegenheid tot
een ongestoord gesprek te vinden.
Daar kwam hem do terugkeer van Die-
trich van Bülau en zijne vrouw te hulp. Het
jODge echtpaar gaf in haar groot en schit
terend ingerichte woning het eerste feest.
Edith kon zich natuurlijk van deze voor
haar broeder zoo feestelijke gebeurtenis niet
onttrekken, ofschoon zjj zich voornam, van
al deze festifiteiten in 't vervolg zeer ver
verwijderd te blijven. Majoor van Wulfen
had er voor gezorgd, dat hij Edith tot ta
felbuur kreeg. Toen bij haar naderde, kon
zij een trek van misnoegen eu teleurstelling
niet onderdrukken.
«Wat heb ik misdreven, dat gij boos op
mg zijt, waarde juffrouw vroeg hij
haar.
«Ik heb recht Doch reden, boos op u te
zijo*, antwoordde zij koel.
«Maar die verradelijke, dreigende rimpel
tusschen uw wenkbrauwen f*
Zij beet zich op de lippen. Na kort na
denken antwoordde zij «Ik zal niet loo
chenen, dat ik mij niet erg behaaglijk ge
voel. Ik haat het verkeer met groote ge
zelschappen, zij verdooven mij en maken mij
zenuwachtig."
Hij liet zijne oogen een wijlen stom op
baar rusten. Eo io de uitdrukking zijner
blik verheelde hg niet de gevoelens, welke
hem op dat oogenblik doorstroomden. Hare
tegenstand, hare koelheid deden eeu vuur
in hem ontvlammen, dat heller en heller op
flikkerde, welks schijn Edith in zjjue gloeien-
Gemeenlerasd, - algaande op de manifesten,
aao de kiezers uitgevaardigd door besta ren
van kiesverenigingen, wier leden voorna
melijk tot dien stand behooren, staat ook
daar het water aan de lippen Wilt ge geheel
teD ondergaan onder de lasten, die men
u oplegt, en die dag aan dag zwaarder
wordenP'Zóówas er te lezen in meer dan eene
opwekking om trouw der stembus te gaan.
Ook voor deze klasse past dus 's kwakzal
vers epitheton «gesjochte".
En toch is het dag aan dag, vooral
Zondags, vol drukte en levendigheid op de
terreinen. Vanwaar komen dan die bezoe
kers, zijn dat allen vreemdelingen, of zijn
nog zooveel Amsterdammers, die
er
«niet gesjochte'zijn? «Ick en weet het niet',
rnsar de festiviteiten slagen, dat is zeker en
als bewijs daarvoor heb is slechts in her
innering te brengen, dat deze week
op een diner, aan de hoofdjury en het
uitvoerend comité aangeboden door
eenige Nederlandsche exposanten, Mr. Ca-
lisch, de President van het U.-C., mede
deelde, dat volgens eene matige bereke
ning niet minder dan een halve ton, als
opbrengst der 5 pCt. stedelijke belasting
op de openbate vermakelijkheden, in de
kas der gemeente zal vloeien.
Doch laat ik mijne verdere overwegin
gen en opmerkingen voor mij houden, en
mijn taak als verslaggever voor de tenoon-
stelling weer opvatten.
Allereerst dan het Japansche vuurwerk.
Met het vuurwerk in het algemeen ia
men niet gelukkig. Bij het eerste avond-
vuurwerz kwamen de vonken en rook iu
groote hoeveelheid bij de toeschouwers te
recht, zoodat ik zelfs een heer zag, wiens
strooien hoed nu wel niet in lichter laaie
stond, maar waarin toch een aardig gat
gebrand was; bij een volgend vuurwerk
werd proces verbaal opgemaakt wegens het
oplaten van ballons met een staart van
vuuibollen, een paar keer mislukte het door
den regen eu bij het Japansche vuurwerk
weiden een paar omstanders nogal gevoelig
door de neervallende projectielen getroffen.
Intusschen voor hen, die daarvan vrij
bleveD, was het zeer verrassend. (Ook
voor hen die er niet vrij van bleven, zal
men zeggen. Dat is waar, «je ken alle
dingen tweileidig opvatte', zei de Leidsche
peuëraar ai voor rnim vijftig jaar.) 's Mid
dags om drie uur bij een helder zonne
schijntje ontplofte d) eerste vuurpijl eu
vloog de eerste bom in de lucht. De bom
was eeu kartonneo koker, die boven in de
lucht op zijn beurt uiteenplofte en waar
uit een figuur, paard of koe, van vloei
papier te voorschijn kwam, dat langzaam
op den wind afdreef. Zoo werden er nog
allerlei figoren, zooals dikke juffrouwen
met kindeten, olifanten, ruiters te paard
vertoond, totdat een hevige regen
bui de toeschouwers met groote snelheid
de oogen, in zjjn opgewonden uiterlijk dui
delijk bespeurde. Ook haar steeg het bloed
naar de bleeks wangen, ook zij gevoelde,
hoe bare kalmte begon te wankeleu.
„Mij is bet anders,* zeide hij eindelijk en
hg bedwong zijn stem, zoodat ze eigenaardig
vibreerde, «ik heb uaar dit feestje verlangd,
met ongeduld, ja met kloppend bart, als een
vaandrig, die voor de eerste maal Daar het
oasino-bal gaat."
Hij maakte eeu korte pauze, alz durfde
hij niet verder doorgaan. En dan voegde hjj
er plotseling bjj, als om te omschrijven wat
hjj niet durfde zeggen: «Men heeft zoo tel
den het voorrecht, u te tien, lieve joffroowl*
Zjj hield het voor het beste, hem niet te
willen begrijpen eu antwoordde zoo ma
tig als het haar mogelijk was: «Mijn beroep
begiüt mij meer en meer in beslag te nemen.*
«Dan moet men u daarmede wel felicitee-
reD."
Zij boog het hoofd met een ernstig gelaat
Hjj zag haar een wjjle verwonderd aan,
vervolgens schudde hij driftig het hoofd.
«Ik kan mjj maar niet voorstellen," zeide
hjj, „dat een dame een zoo ernstig, zoo
kiesch, zoo ik kan geen uitdrukking vin
den, die het beter cegt: als: een zoo
mannelijk beroep, aangenaam kan vinden. De
vrouw is naar mjjn denkbeeld voor vreugde
geschapen, zij is het schoone, opbeurende
elemeot iu het leveo, in zekeren zin de bloem
die den tuin des levens tooit.*
«Ik kan u voor dit botanisch beeld geen
dank zeggen."
„Maar veroorloof mjj: onze grootste dich
ter heeft geen schooner beeld voor vrouwe
lijke lieftalligheid kunnen vinden. Wanneer
gij een roos ziet, zog eu wat er verder
volgt."
„Ik kau dit vergeljjk niet vleiend, maar
eerder al keurend noemen. Deze roos dieot
echter alleen maar om een vluchtig genot
te verspreiden en sticht volstrekt geen nut.
En een mensch, die geen nut sticht, is niet
waard televen.*
«Pardon maar dat moet ik n toch te
genspreken. De schoonheid van de vrouw
wekt op, bezielt den man; hare liefelijk
heid verkwikt bem en geeft bem nieuwe
kracht iu den strijd des levens. Is dat geen
nut stichten?"
Een bitter lachje plooide bare lippen. „Ik
zou het zeer onteerend vinden, als een vrouw
voor niets anders goed was, dan een middel
te zijo, om haar mau op te vrooljjken en
dat zjj alleen naar haar omgang met haar
man en niet naar zichzelf zou beoordeeld
worden.*
Hjj zag haar verwonderd, haast verbluft