GEMENGD NIEUWS. Twee Ridderorden. Turksche Spreekwoor den. Eén uur rechtvaardig, is meer waard dan zestig in gebed. Slechts langs sporten komt men aan het boveneinde der ladder. Hoor duizendmaal, spreek slechts éénmaal. Een wijze zonder werkzaamheid is een wolk zonder regen. Wie u nieuwtjes van anderen ver telt, vertelt ze aan anderen van u. De domme is zijn eigen vijand; hoe kan bij dam eens anders vriend zijn? Er leeft geen mensch zonder ver driet. Wie het niet had, zou geen mensch zijn. Ik zegje ronduit, dat ik je dat pak eerst over een jaar zal kun nen betalen, zei een heer tot zijn kleer maker. Best, mijnheer was het antwoord. Wanneer is het klaar? Over een jaar, mijnheer. gevolg is van den algemeenen gedrukten toestand der maatschappij en vooral in die gemeenten waar het landbouwbedrijf een hoofdmiddel van bestaan is, daar wordt in het algemeen geklaagd over de kosten van armenzorg. De heer Beert, allereerst het woord verlangende, zegt, dat hij slechts ten deele met de door B. en W. gemaakte conclusie kan medegaan. Het geval doet zich in deze gemeente voor, dat slechts meer en meer gevraagd wordt voor ar menzorg. Dit is een gevolg van den toe- nemenden aanwas van arme gezinnen, zooals terecht in het adres van het „Witte Kruis" wordt genoemd. Het grooter worden van het getal armen is ten deele te wijten aan de vele wonin gen, die zich te Kolhorn bevinden, wel ke voor zeer geringen prijs worden ver huurd. De laatste jaren doet zich het ver schijnsel voor, dat vele lieden uit andere gemeenten te Kolhorn zijn gekomen, die slechts een minimum huurprijs kunnen betalen. Het meerendeel dezer lieden kan men voor verschillende werkzaam heden niet gebruiken, zoodat zij tot die eersten behooren die bij den stal komen te staan en in den winter bij het arm bestuur gaan aankloppen. Waren er dus geen woningen die voor 40 a 50 cents per week worden verhuurd, dan zouden dergelijke lieden zich in deze gemeente niet kunnen vestigen. Enkele dezer woningen zijn thans in gebruik bij oude luidjes, en zoo deze woningen nu door de gemeente werden gekocht, kon men dus voorkomen dat deze later na het overlijden der tegen woordige bewoners worden bezet door armlastigen uit andere gemeenten. Spr. zou daarom wenschen dat althans in beginsel werd besloten tot aankoop de zer woningen. Voorz. kan zich met het aangevoerde van den heer Beers zeer goed vereeni gen. Hij weet niet ot door de gemeente gelden geleend mogen worden om hui zen aan te koopen, teneinde te voorko men dat deze op de door den vorigen spre ker aangevoerde wijze worden bezet. De heer Blaauboer zegt, dat uit een gezondheids-oogpunt het een moeilijke zaak zal wezen om de huizen af te keu ren, zooals dan ook reeds door B. en W. is betoogd. In Kolhorn zijn ook vele klei ne woningen, die, doordat ze zindelijk worden bewoond, zeker niet schadelijk voor de gezondheid zijn en daarom meent Spr. dat terdege gelet moet worden op de bewoners. De heer Üoektlra merkt op, dat hij indertijd een paar menschen met twee kinderen een huis heeit verhuurd, vol doende voor dat gezin. Thans hebben die menschen acht kinderen en is dus de woning voor hen veel te klein. Doch het gaat niet op, om nu deze woning af te keuren. De heer Baat zegt, dat vroeger reeds in den raad een stem is opgegaan tot aankoop van huizen en hoopt dat thans daartoe wordt besloten. Vele luidjes, zooals door den heer Bters zijn bedoeld, ko men uit andere gemeenten en gaan zich te Kolhorn vestigen. Wenschelijk is het dus dat hiertegen iets gedaan wordt. Nadat de discussie hieromtrent nog eenigen tijd was voortgezet, wordt ten seer bad trachten te vermijden. Die drie vrouwen-gestalten, die zulk een invloed nit- oetenden op zyn leven, versmolten nu, door een geheimzinnigen sluier omgeven, tot ééo persoon ineen, en zijne stem klonk vreemd en opgewonden, toen hij, plotseling nasr vo ren tredend, seide: „Goeden avond juffrouw Nina Uartenstein". „Zoo, sjjt gij bet," zeide zij schijnbaar verlicht, „ik geloofde reeds, dat een ander mij reeds in mijne verstrooidheid beluisterd had," en met een lachje voegde zij er vrien delij k en onbevangen aan toe: „Hoe weet gij zoo op eeumaal, dat ik geen juffrouw Beau- dry ben?" Hij zag haar ernstig, eenigszins verwijtend aan: „Hoe? Een hier doorreizende vriend heeft mij dat helder gemaakt. Beter en aardiger sou ik het gevonden hebben, zoo gjj het mij zelf gezegd badt." „Eu gij zijt boos op mij, omdat ik het niet gedaan heb?" „Openljjk gezegd, ja!" „Hoe dwaas van nl" zeide zij ernstig. „Is het niet precies betzelfde, hoe ik heet; vindt gij het niet begrijpelijk, wanneer ik geduren de een verblijf op een badplaats mijn incog nito bewaar? een operazangeres te zjjn is niet altijd aangenaam en wat gaat het de vreemde menschen aan, wie ik ben en wat ik doe?' Hjj zag er zeer treurig uit en antwoordde: „Ik betrenr het, dat ook ik altijd nog on der vreemde, n onverschillig zijnde menschen gerekend word.' Zijn oprechte toon verwarde haar; een licht rood overtoog hare wangen en zij opende de lippen, als wilde zij hem om ver giffenis vragen; maar neen, het was een ver gissing; geen woord werd geuit, en in het volgende oogenblik verscheen mevrouw von Beaudry, die hij, op versoek van den hof raad, met Ann naar den schouwburg ver gezellen zon. Gedurende de voorstelling gevoelde Ehren- berg de levendigste begeerte, het jonge meis je van zijne, door haar ongekende, vroege re betrekking tot haar te spreken en daardoor een grootere toenadering te verkrijgen, maar hij had dan ook van zijne eigen aandoening moeten spreken en was bij de schildering zijner gevoelens wellicht een weinig te ver gegaan. Dat scheen hem nu juist hoogst ge vaarlijk toe, want Ann bleef bij haar vrien delijkheid, ook tegenover hem, zeer terug houdend; voor een beslissenden stap was het klaarblijkelijk nog te vroeg. De omstandigheid, dat hij haar onder den waren naam kende scheen, een oogen blik tenminste, een scheidsmuur tusschen slotte het voorstel van B. en W. in stemming gebracht en wel 1. dat het aankoopen van huizen voor rekening der gemeente niet wen schelijk is uit een gezondheids-oogpunt: 2. om uitbreiding te geven aan de bepalingen, omtrent het bouwen van huizen. Dit voorstel wordt met zes tegpn één stem, die van den heer Beers, aange nomen. Hierop wordt aangeboden de begroo ting der gemeente en de begrootingen der Armen-Administratiën, dienst 1896. Sluiting der vergadering. Een residentiegeschiedenis van H n g o Kegel. De kamerheer von Krellwitz, een kleine, voor zijn ouderdom van vijf-en-dertig ja ren, eenigszins afgeleefde man, was blijk baar zeer opgewonden. Hij moest zijne doorluchtigheid, den regeerenden vorst, op een reis naar een nabnrig hof begeleiden, en over twee uur zon de trein vertrek ken. Mijnheer von Krellwitz was eenigszins verstrooid en vergat bij dergelijke gewich tige zakeD, somtijds het gewichtigste en de vrees voor zijne eigene vergeetachtig heid en verstrooidheid was het, die hem nog meer opwond. «Heb ik al mpn ridderorden wel, Lu cie,' vroeg hij zijne jonge, schoone vrouw met het zwarte haar en het zwaarmoedig flikkerende oogenpaar, en daarbij wees hij op al de schitterende sterren op zijn borst. „Een, twee, drie telde bij. „Vier, vijf, zes,' viel Lacie schertsend in en zeide iachend „Hij telt de hoof den van zijne lievelingen en ziet er in plaats van zes, zeven.' >0, neen, ik heb er pas zes, dat is nog niets, Bismarck heelt er 482". „Gij en Bismarck antwoordde Lucie spottend lachend. „Wat wilt ge daarmede zeggen vroeg mijnheer von Krellwitz een weinig gepi keerd. „Dat gij Bismark niet zijt," antwoord de Lucie kalmpjes. „Maar ik heb toch ook mijne verdien sten van den staat." „O zeker I Bijvoorbeeld dit ridder kruis hebt ge gekregen, omdat ge tegenwoordig waart btj de trouwpartij van zijn door luchtigheid den kroonptins, waar ge voor vader van de bruid fuDgeerdet." „Ja, ja,* grinnikte de kamerheer, „het was eeu glorierijke dag. Ik heb toen maals de doorluchtige hoogheden met eigen hand de gouden pen overhandigd." „Zeer eervolEn daarvoor twee ridder kruizen gekregen en hier dit particuliere kruis, dat ge gekregen hebt, toen ge nog bij tijds met de doorluchtige doopvont aankwaamt. Herinnert ge het u nog, Botho „O, zeker, zeker, het was vreeselijk Ik was in verstrooidheid een station te ver gereden en moest op een locomotief terngkeeren, daar sr geen trein tnsschen- tijds ging. Doornat van het zweet, ver doofd, pik zwart kwam ik aan, het was in één woord ontzettend. Maar ik kwam ben op te richten en zoo vergenoegde bij er zicb mede te vertellen, dat hjj haar eens in den Vliegenden Hollander gerien en bewonderd bad en bare opvatting van de rol bijzonder schoon en waar gevondeD bad. Die lof, hoe bescheiden of zy ook was, scheen haar niet aangenaam aan te doen; een schadnw gleed over haar gelaat en zij zeide ernstig, bijna trenrig: „Ja, gij hebt gelijk. Senla is myn beste rol; maar zy grijpt mij ook het meest aan. Ik moest haar al zeer dikwyls zingen. „Gy hebt na zeker geen vast engagement?" „Neen," zeide zy, „anders was ik niet hier. Verscheidene aanbiedingen, de gevolgen mij ner gastvoorstellingen, liggen wel voor my gereed, maar ik geloof, dat ik er geene van zal aannemen." „Mag ik vragen, waarom?" „Omdat ik concertzangeres worden wil. Ik ben nu bekend geDoeg. Die toonneelloop- baan was slechts een overgaDg,een inleiding om zoo te zeggen, en mag daarom niet te lang aangebonden worden. Zij stelt eischen, die ik op den den duur niet vervullen kan, noch wil." „Zool* hg zag haar aan met een blik, waarin blijde triomf en eerlyke verwon dering te lezen waren, en dacht bij zichzelf, hoeveel gemakkelijker het voor hem worden zou, Aun voor zich te winnen, nadat zy van het tooneel gescheiden was; maar by vond geen tyd, deze gevoelens lang te koestereo, want zij voegde er tegelijk verklarend aan toe: „Voor een concertzangeres vervalt het zeer dikwijls lastige samenwerken met collega's, en bet even drukkende gevoel van het ver vullen van een rol, die ons tegonstaat; een concertzangeres kan zingen wat zy wil en is het concert voorbij, zoo duikt zij weder in bet donker vau het particuliere leveu on der. Aan de opera kan dit zeer moeilijk ge schieden en de liefde voor de kunst lijdt onder dergelijke kleine maar toch onaange name wederwaardigheden." Hg knikte. „Ik kan mg beat voorstellen, dat trots nwe ongewone groote gave de too- neelloopbaan nwe fijngevoelige natuur onaan genaam aandoet en ook uwe tamilie eu vrien den kannen bij deze verandering slechts winnen. Wellicht geeft ge dan later onder zekere omstandigheden bet coocert- zingen op—* „Neen, neen nooit!' zeide zij heftig- „dat sou mijn dood zijn. Ik kaD niet zijn, niet leven zonder mijn geliefde muziek. Eu bet is niet die muziek alleen, maar de af wisseling, de bemoelngeu, welke aan dat be roep verbonden zijn, welke ik niet omberen nog ter rechter tijd, ter rechter tijd." „Ja, lieve, man, gij hebt werkelijk uwe verdiensten, dat wil ik niet ontkennen „Niet waar, ksnaerheer te zijn op mijn leeftijd en dan zes ridderorden, dit betee- kent, dankt mij zeer veel. „Zeker, zeker." „Heb ik mijn Zwitsersche orde Gij weet Lncie, de beide hoven zijn zeer vriendschappelijk, het zon dadelijk opval len „Js, hier hangt de ontbijt-orde.' „Ontbijtorde „Nu ja, hebt gij niet gezegd, dat gij ze bij den hofjacht hebt bekomen, na een fa meus ontbijt. Serenissimus heeft haar u zelf „Ach js, die goede onde heer, midden in het woud,* maar Lucie, gij schijnt wer kelijk voor dit teeken van hulde en ge nade weinig eerbied te koesteren 1' deed de kamerheer zich hooien, toen Lncie nog altijd werktuigelijk doorlachte. Lucie zweeg. „Gij zwijgt En eeo bloedstroom staeg den gedecoreerden man naai het voorhoofd. Na een poosje zeide Lucie gelaten „Ik neem haar voor dat, wat zij zijnBe leefdheden." „Teekenen van hnlde en genade, die slechts mannen van verdiensten beko men 1" „Mannen van werkelijke verdiensten krij gen andere orden," antwoordde de jonge vrouw kond. „Maar Lncie, maak mij niet heftig Daar, het knoopje van mijn handschoen is er ook nog afgesprongen „Dau zal ik het er weder aannaaien." „Wal meent ge voor andere orden?* vroeg von Krellwitz, terwijl zijne echtge- noote den weerspannigen knoop aannaaide. „Nu Botho, gij zult toch moeten toe geven, dat het ijzeren kruis „Ach ja, dat is een krijgaorde." „Zeker, dat is een krijgsorde, die men door met moed en vastberadenheid tegen den vijand op te treden, zich verwerven kan.» „Mtar ik ben nooit in den oorlog ge weest.* „Er zijn nog andere orden, in vredes tijd te verkrijgen, welke ieders hoogach ting en waardeering verdienen. Daar is bijvoorbeeld de medaille voor kunst en wetenschap." „Maar kind, die is voor commedianten, schrijvers en al dergelijk volk „Zeker, maar er behoort zeer veel ver dienste toe, men moet talent bezitten daar enboven hebt ge nog de leddingsmedail- le." „Dat is iets voor kaailoopers, balie kluivers en brugwachters,* „Voor het redden van metschenlevens!" riep Lucie opgewonden en hare beide wangen kleurden zich, „dat is de verhe- venste decoratie, die ik ken. Geen enkel man mag te trots zijn, deze orde te Ver werven eu te dragen; ook vorst Bismarck heeft bij zijne 482 hooge en hoogste on- scheidingen juist deze Medaille altijd met trots gedragen. Gij weet toch man, dat vorst Bismark zijn stalknecht uit het wa ter heelt gehaald". „Zeker, zeker Lncie, maar zoo iets is toch levensgevaarlijk „Ja, dat is het zeker. Zoo, nu zijt ge klaar. Beis prettig, verhit u niet, ontbijt goed en wanneer gij terng komt, brengt kan. Men beeft imuiers eeu doel voor oogen Men moet denken, arbeiden, naar hooger stre ven, anderen zien te overwinnen en daarin ligt allles: zoowel heil als genot. Vrouwen die gelukkig zijn, kunnen een ge-1 woon dagelijkscb leven verdragen ik ik beboor niet tot die gelukkige vrou wen.' Als een doffe, scherpe klaagtoon klonken deze woorden in zijn oor; zijn hart sidder de van medelijden en weder kwam bij tot de overtuiging, dat zy lief had hope loos beminde. Maar wien?' Was er voor hem geen hoop, geen mo gelijkheid meer? Kwam hij bier na te laat? Een wijle zwegen beiden; vervolgens zeide hg: „Hoe kont gij de muziek zoo lang mis sen Zingt gy hier dan nooit?' „Tot na deed ik bet niet," zeide zij kalm. „Ik wilde onbekend blijven, geen opzien baren,en ik heb ook niemand, die my zou kun nen begeleiden." Hy boog zich licht. „Mag ik u van dieost zyn, jaffrouw Har tenstein? Ik zal nwe aanwijzingen blindelings volgen,* Zy was over zijn aanbod oprecht ver heugd. „Openlijk gezegd, heb ik reeds aan u gedacht,* zeide zij blozend, „maar ik weet niet of ik n zoo iets vervelends, vermoeiends toevertrouwen mag. Hij lachte. „Gelooft gij, dat er iets zon zyn, dat ik niet voor u zou willen doen? Dan ben ik n wel vreemd gebleven, en ik hoop, dat gij nog eenmaal in myn ziel zult lezen. Zij antwoordde niets maar wendde zicb van hem af, en vroeg hare (moeder, of zij haar een piano kon verschaffen, daar zij baar studiën nu weder ernstig wilde op vatten. „Mijnheer Ehrenberg heeft myn waren naam en beroep ontdekt," voegde zy er la chend aan toe, „en zal nu zoo vriendelijk zijn mij te acompagneeren." Mevrouw Beaudry verheugde zicb over Ann's besluit, maar scheen echter door Ebreuberg's ontdekking noch aangenaam, noch onaangenaam getroffen to zijn; zy be schouwde dit meer als iets, dat men had kannen verwachten, en ook de hofraad, toen hg het eindelijk bemerkte, ging met een scherts over de zaak heen. Overigens toon den de beide ondelni dagelijks meer vrien delijkheid, en hoe meer oplettendheden Erich de mooie Ann bewees, zooveel te liever scheen het beiden te zjjn. WOEDT VERVOLGD. gij waarschijnlijk nummer zeven mede. „Wellicht, wellicht, wanneer alles goed gaat. Leef gelukkig, mijn kind Botho van Krellwitz kustte zijne echt- genoote op het voorhoofd en drukte hare hand in zijne met fijn leder omkleedde rechter. De bediende kwam, reikte hem den mantel en claque over en voort ging het in zijn elegant rijtnig naar het sta tion. Lucie was alleen, zij ging eenige ma len het salon op en af, sloeg vervolgens een fotografie-albnm open en bezag het eerste portret. Het was een jonge officier, die wat zijn uiterlijk betrof, niets te wen schen overliet; de uitdrukking van zijn gelaat was na jaist niet snngger, maar zijn snor en baard en het verdere uiter lijk was smetloos. Het was Botho van Krellwitz in zijne jonge jaren. Zoo had zij hem leeren ken nen. Hij was rijk, zij arm, de dochter van een armen majoor en eenige ja ren geleden werd zij zijn vrouw. Zij zuchtte en sloeg het albnm toe. Vervolgens zette zij zich in gedachten verdiept, aan het klavier en speelde een schoone solo van Chopin. Na eenigen tijd stond zij op en belde om hare kamenier. „Paula, geef mij hoed en mantel, ik ga mevronw vau Stein eens bezoe ken.* Paula bracht het gewenechte en korten tijd daarop verliet mevrouw Krellwitz, het in de nabijheid van het vorstelijk residentie slot liggende, geheel door boomen omgeven, vriendelijk huis. Geheel in gedachten verzonken, wandel de zij de vele straten door. Plotseling werd zij door een veelstemmig geschreeuw nit haar gemijmer opgewekt. Zij keek op en zag een ontzettend tooneel. Dicht voor haar, midden op de straat lag een ongeveer vijf-jarig meisje, dat ovsr haar eigen speelgoid, een wagen met een paard, gevalien was, en iri do richting van het kind reed in vollen draf een leeg heerenrijtuig met twee vurige paarden be spannen. Meerdere daar aanwezig zijnde personen keken met ontzetting naar het gevaar, waarin de kleine zich bevond, doch niemand waagde het in den weg te treden, en de koetsier was buiten staat de paarden tot staan te honden. Daar stortte, zonder zich te bedenken, mevrouw von Krellwitz met opgestoken zonnescherm zich op de paarden en greep met de linkerhand, krachtig in de tengels. De paarden stei gerde en nu bakte de moedige vronw zich tot het kind en trok het met eigen le vensgevaar van de plek weg. Een alge meen bravo beloonde de edele diad en een ieder omringde de voorname dame, die op een dusdanige opofferende wijze haar leven op het spel gezet had, om een jong menschen-leveu te redden. „Hoe heet ge, kleine vroeg mevrouw von Krellwitz het sidderende kind. „Anna Schielze,* antwoordde de kleine luidweenend. „Wat is uw vader „Schoenmaker." „En waar woont ge „Hier* daarbij duidde het kind op een naburig huis. „Hebt ge pijn „Hier,* cn daarbij toonde het kind haar rechterhand, welke sterk bloedde. „Dat is niet gevaarlijk,* zeide mevrouw von Krellwitz geruststellend, maar de klei ne jammerde even goed door. Mevronw von Krellwitz nam daarop he' kind bij de hand en bracht het onder ge- volg van de omstanders, welke het too neel mede aanschau wd hadden, in het aan geduide huis. Hier sloot zij de deur ach ter zich en niemand waagde het, haar te volgen. Vervolgens ging zij naar de plaats waar de ouders woonden. Deze kwamen haar reeds tegemoet, want een buurvrouw had het ongeval reeds medegedeeld. Luid jubelend namen de ouders de klei ne in ontvangst. Bescheiden onttrok mevrouw von Krell witz zich aan hunne dankbetuigingen. Toen zij weder op straat kwam, stonden de menschen nog voor de deur. Alle groetten zwijgend en traden achteruit. Deze stomme bewonderende groet van het volk deed Lucie oneindig goed; een nooit gekend, warm gevoel van geluk, doortintelde haar ziel; hare schoone oogen schitterden, het bewustzijn een goede daad verricht te hebben, doorstroomde haar. Wat waren al die orden en decoratiën van haar man, in vergelijking met deze stomme maar veelzeggende hulde van deze vreemde menschen;wat in vergelijking met het joichen van die arbeidersvrouw, die zoo gelukkig haar kind aan het harte drnkle? Zeker, zij had de kleine, slecht gekleedde vrouw benijd om haar geluk, want zij moest het geluk, een lief kind te be zitten, zich ontzeggen. Onder deze gedachten zette zij haar weg naar mevrouw von Stein voort, wier villa zij spoedig bereikte. „Maar, lieve Krellwitz, wat is er met u gebeurd, dat ge er zoo verhit uitziet Met deze woorden begroette mevronw vou Stein hare vriendin. „O niets," antwoordde deze, „het is in 't geheel niets." Mevrouw von Stein wilde het zich evenwel niet uit het hoofd laten piaten en zoo moest Lucie biechten. Mevrouw van Stein deed haar bittere verwijten, dat zij zoo onvoorzichtig ge weest was en buitendien was het volstrekt niet chic voor een dame van het hof, om wilde paarden tegen te houden, vieze kin deren aan te raken; daarvoor waren toch andere menschen genoeg. Lucie beriep zich er op, dat men voor oen in gevaar verkeerend mensch aNes op spel zetten moest; maar mevrouw van Stein wilde daarvan volstrekt niet weten, tenminste niet in dit geval, waar het de plicht van een burgermannetje geweest was, voor een burgerkind op te tre den.* Eenigszins ontstemd scheidden de beide vriendinnen. Toen Lucie den wag Baar huis aflegde, geloofde zij de geschiedenis reeds lang vergeten. Zij had er zelf bijna niet meer aan gedacht, zoo haar gesprek met hare vriendin niet nog telkens hare gedachten had bezig gehouden. Inderdaad, de geschieden* zon reeds weder lang vergeten geweest zijn, zoo niet een dagbladreporter de geschiedenis eenigszins opgehemeld aan zijn courant be richt had en deze had de redding van het kind nog denzelfden namiddag in kleu ren en genren aan de burgers medege deeld. Toen de jonge heldin van haar bezoek terugkeerde, was zij reeds het voorwerp van aller bewondering. Na drie dagen keerde mijnheer von Krellwitz terng. Hij bracht zijn zevende orde mede. Mevrouw von Krellwitz ver heugde er zich over, omdat haar man er blij mede was. „Nu begint de tweede rij uw borst reeds te versieren," zeide Lncie schert send. „Wanneer zij maar niet zoo alleen hing?' grommelde haar man. „Geduld mannetje, er zijn nog meer hoffeesten, ds hertog X komt zeer apoe- dig.' „Lncie, dat is waar, die schenkt ook altijd zeer schoone versieringen." „Juist versiering,' viel Lucie hem iu de rede, „dat is het jaist, na hebt ge het toch zelf gezegd. „Maar lieve kind, ik kan toch geen nieuwenFransch-Daitschen oorlog doen ont staan, kan toch niemand dwingen in het water te springen en zich dan door mij te la ten redden, ot brngwachterdiensten bewij zen, of menschen van onder het spoor weg halen, of paarden tegen honden en kinde ren redden. Op hetzelfde oogenblik reed een vorste lijke koets voor. „Wie is dat Lucie en Botho stonden te gelijker tyd op. „Hare Doorlnchtigkeid, mevrouw de vorstin," diende de dienaar aan. „Vergeef mij, lieve Krellwitz, wanneer ik een samenzijn met uwe lieve echtge noot stoor, in bet eerste uur, nadat ga zoo langen tijd afwezig zijt geweest,' zeide de vorstin, een miet bijzonder mooie, maar jonge dame, met sypathatische trek ken, met groote vriendelijkheid beiden de hand reikend; „maar ik kom in den naam van den vorst, dien ik zooeven het bericht in ons dagblad getoond heb, en mijn ge maal was zoo verheugd, dat een dame van het hof in dezen bewogen tijd zooveel moed getoond en voor zulke arme lieden een kind gered heeftneen, het is werkelijk roe rend, mijn lieve, ik moet u omhelzen. Ik verheug mij zoozeer, dat de vorst mij ver zocht heeft, u, mijn lieve mevrouw von Krellwiiz, de reddingsmedaille te willen overhandigen.' En daarbij drukte de vorstin de jonge vronw, die de tranen in de oogen spron- g€D, een étui ia de hand. Botho vou Krellwitz stond er met open mond bij. „De reddingsmedaille?' vroeg hij toon loos. „Ja, mijnheer von Krellwitz, de red- diugsmedaille; uw lieve vrouw uag er trots op zijn, zij heeft haar aan ware ver diensten te danken.' Toen twee dagen later de uitreiking der reddingsmedaille aan mevrouw von Krellwitz in het ambtblad vermeld werd, was mevrouw von Stein de eerste, welke haar vriendin mot deze even kwam feliciteeren. „Werkelijk van harte vioeg Lucie eenigszins spottend. Zeker, zeker, mijn lieve Lncie, het moet iets buitengewoons geweest zijn, wanneer hare doorluchtigheid de vorstin hoe koe ik ook denken, dat zijne door luchtigheid de vorst „De zaak zoo „chic" behandelen zou. Niet waar, mijn lieve mevrouw von Stein viel Lucie haar ironisch in de rede. Snelpersdruk van J. Winkel te Schagen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 6