GEMENGD NIEUWS.
Twee Ridderorden.
Turksche Spreekwoor
den.
Eén uur rechtvaardig, is meer waard
dan zestig in gebed.
Slechts langs sporten komt men aan
het boveneinde der ladder.
Hoor duizendmaal, spreek slechts
éénmaal.
Een wijze zonder werkzaamheid is
een wolk zonder regen.
Wie u nieuwtjes van anderen ver
telt, vertelt ze aan anderen van u.
De domme is zijn eigen vijand; hoe
kan bij dam eens anders vriend zijn?
Er leeft geen mensch zonder ver
driet. Wie het niet had, zou geen mensch
zijn.
Ik zegje ronduit, dat ik
je dat pak eerst over een jaar zal kun
nen betalen, zei een heer tot zijn kleer
maker.
Best, mijnheer was het antwoord.
Wanneer is het klaar?
Over een jaar, mijnheer.
gevolg is van den algemeenen gedrukten
toestand der maatschappij en vooral in
die gemeenten waar het landbouwbedrijf
een hoofdmiddel van bestaan is, daar
wordt in het algemeen geklaagd over de
kosten van armenzorg.
De heer Beert, allereerst het woord
verlangende, zegt, dat hij slechts ten
deele met de door B. en W. gemaakte
conclusie kan medegaan. Het geval doet
zich in deze gemeente voor, dat slechts
meer en meer gevraagd wordt voor ar
menzorg. Dit is een gevolg van den toe-
nemenden aanwas van arme gezinnen,
zooals terecht in het adres van het
„Witte Kruis" wordt genoemd. Het
grooter worden van het getal armen is
ten deele te wijten aan de vele wonin
gen, die zich te Kolhorn bevinden, wel
ke voor zeer geringen prijs worden ver
huurd.
De laatste jaren doet zich het ver
schijnsel voor, dat vele lieden uit andere
gemeenten te Kolhorn zijn gekomen, die
slechts een minimum huurprijs kunnen
betalen. Het meerendeel dezer lieden
kan men voor verschillende werkzaam
heden niet gebruiken, zoodat zij tot die
eersten behooren die bij den stal komen
te staan en in den winter bij het arm
bestuur gaan aankloppen. Waren er dus
geen woningen die voor 40 a 50 cents
per week worden verhuurd, dan zouden
dergelijke lieden zich in deze gemeente
niet kunnen vestigen.
Enkele dezer woningen zijn thans in
gebruik bij oude luidjes, en zoo deze
woningen nu door de gemeente werden
gekocht, kon men dus voorkomen dat
deze later na het overlijden der tegen
woordige bewoners worden bezet door
armlastigen uit andere gemeenten.
Spr. zou daarom wenschen dat althans
in beginsel werd besloten tot aankoop de
zer woningen.
Voorz. kan zich met het aangevoerde
van den heer Beers zeer goed vereeni
gen. Hij weet niet ot door de gemeente
gelden geleend mogen worden om hui
zen aan te koopen, teneinde te voorko
men dat deze op de door den vorigen spre
ker aangevoerde wijze worden bezet.
De heer Blaauboer zegt, dat uit een
gezondheids-oogpunt het een moeilijke
zaak zal wezen om de huizen af te keu
ren, zooals dan ook reeds door B. en W.
is betoogd. In Kolhorn zijn ook vele klei
ne woningen, die, doordat ze zindelijk
worden bewoond, zeker niet schadelijk
voor de gezondheid zijn en daarom meent
Spr. dat terdege gelet moet worden op
de bewoners.
De heer Üoektlra merkt op, dat hij
indertijd een paar menschen met twee
kinderen een huis heeit verhuurd, vol
doende voor dat gezin. Thans hebben
die menschen acht kinderen en is dus
de woning voor hen veel te klein. Doch
het gaat niet op, om nu deze woning af
te keuren.
De heer Baat zegt, dat vroeger reeds
in den raad een stem is opgegaan tot
aankoop van huizen en hoopt dat thans
daartoe wordt besloten. Vele luidjes,
zooals door den heer Bters zijn bedoeld, ko
men uit andere gemeenten en gaan zich te
Kolhorn vestigen. Wenschelijk is het dus
dat hiertegen iets gedaan wordt.
Nadat de discussie hieromtrent nog
eenigen tijd was voortgezet, wordt ten
seer bad trachten te vermijden. Die drie
vrouwen-gestalten, die zulk een invloed nit-
oetenden op zyn leven, versmolten nu, door
een geheimzinnigen sluier omgeven, tot ééo
persoon ineen, en zijne stem klonk vreemd
en opgewonden, toen hij, plotseling nasr vo
ren tredend, seide:
„Goeden avond juffrouw Nina Uartenstein".
„Zoo, sjjt gij bet," zeide zij schijnbaar
verlicht, „ik geloofde reeds, dat een ander
mij reeds in mijne verstrooidheid beluisterd
had," en met een lachje voegde zij er vrien
delij k en onbevangen aan toe: „Hoe weet gij
zoo op eeumaal, dat ik geen juffrouw Beau-
dry ben?"
Hij zag haar ernstig, eenigszins verwijtend
aan: „Hoe? Een hier doorreizende vriend
heeft mij dat helder gemaakt. Beter en
aardiger sou ik het gevonden hebben, zoo
gjj het mij zelf gezegd badt."
„Eu gij zijt boos op mij, omdat ik het
niet gedaan heb?"
„Openljjk gezegd, ja!"
„Hoe dwaas van nl" zeide zij ernstig. „Is
het niet precies betzelfde, hoe ik heet; vindt
gij het niet begrijpelijk, wanneer ik geduren
de een verblijf op een badplaats mijn incog
nito bewaar? een operazangeres te zjjn
is niet altijd aangenaam en wat gaat het
de vreemde menschen aan, wie ik ben en
wat ik doe?'
Hjj zag er zeer treurig uit en antwoordde:
„Ik betrenr het, dat ook ik altijd nog on
der vreemde, n onverschillig zijnde menschen
gerekend word.'
Zijn oprechte toon verwarde haar; een
licht rood overtoog hare wangen en zij
opende de lippen, als wilde zij hem om ver
giffenis vragen; maar neen, het was een ver
gissing; geen woord werd geuit, en in het
volgende oogenblik verscheen mevrouw von
Beaudry, die hij, op versoek van den hof
raad, met Ann naar den schouwburg ver
gezellen zon.
Gedurende de voorstelling gevoelde Ehren-
berg de levendigste begeerte, het jonge meis
je van zijne, door haar ongekende, vroege
re betrekking tot haar te spreken en daardoor
een grootere toenadering te verkrijgen, maar
hij had dan ook van zijne eigen aandoening
moeten spreken en was bij de schildering
zijner gevoelens wellicht een weinig te ver
gegaan. Dat scheen hem nu juist hoogst ge
vaarlijk toe, want Ann bleef bij haar vrien
delijkheid, ook tegenover hem, zeer terug
houdend; voor een beslissenden stap was het
klaarblijkelijk nog te vroeg.
De omstandigheid, dat hij haar onder
den waren naam kende scheen, een oogen
blik tenminste, een scheidsmuur tusschen
slotte het voorstel van B. en W. in
stemming gebracht en wel
1. dat het aankoopen van huizen
voor rekening der gemeente niet wen
schelijk is uit een gezondheids-oogpunt:
2. om uitbreiding te geven aan de
bepalingen, omtrent het bouwen van
huizen.
Dit voorstel wordt met zes tegpn één
stem, die van den heer Beers, aange
nomen.
Hierop wordt aangeboden de begroo
ting der gemeente en de begrootingen
der Armen-Administratiën, dienst 1896.
Sluiting der vergadering.
Een residentiegeschiedenis van H n g o
Kegel.
De kamerheer von Krellwitz, een kleine,
voor zijn ouderdom van vijf-en-dertig ja
ren, eenigszins afgeleefde man, was blijk
baar zeer opgewonden. Hij moest zijne
doorluchtigheid, den regeerenden vorst, op
een reis naar een nabnrig hof begeleiden,
en over twee uur zon de trein vertrek
ken.
Mijnheer von Krellwitz was eenigszins
verstrooid en vergat bij dergelijke gewich
tige zakeD, somtijds het gewichtigste en
de vrees voor zijne eigene vergeetachtig
heid en verstrooidheid was het, die hem
nog meer opwond.
«Heb ik al mpn ridderorden wel, Lu
cie,' vroeg hij zijne jonge, schoone vrouw
met het zwarte haar en het zwaarmoedig
flikkerende oogenpaar, en daarbij wees hij
op al de schitterende sterren op zijn
borst.
„Een, twee, drie telde bij.
„Vier, vijf, zes,' viel Lacie schertsend
in en zeide iachend „Hij telt de hoof
den van zijne lievelingen en ziet er in
plaats van zes, zeven.'
>0, neen, ik heb er pas zes, dat is nog
niets, Bismarck heelt er 482".
„Gij en Bismarck antwoordde Lucie
spottend lachend.
„Wat wilt ge daarmede zeggen vroeg
mijnheer von Krellwitz een weinig gepi
keerd.
„Dat gij Bismark niet zijt," antwoord
de Lucie kalmpjes.
„Maar ik heb toch ook mijne verdien
sten van den staat."
„O zeker I Bijvoorbeeld dit ridder kruis
hebt ge gekregen, omdat ge tegenwoordig
waart btj de trouwpartij van zijn door
luchtigheid den kroonptins, waar ge voor
vader van de bruid fuDgeerdet."
„Ja, ja,* grinnikte de kamerheer, „het
was eeu glorierijke dag. Ik heb toen
maals de doorluchtige hoogheden met
eigen hand de gouden pen overhandigd."
„Zeer eervolEn daarvoor twee ridder
kruizen gekregen en hier dit particuliere
kruis, dat ge gekregen hebt, toen ge nog
bij tijds met de doorluchtige doopvont
aankwaamt. Herinnert ge het u nog,
Botho
„O, zeker, zeker, het was vreeselijk
Ik was in verstrooidheid een station te
ver gereden en moest op een locomotief
terngkeeren, daar sr geen trein tnsschen-
tijds ging. Doornat van het zweet, ver
doofd, pik zwart kwam ik aan, het was in
één woord ontzettend. Maar ik kwam
ben op te richten en zoo vergenoegde bij
er zicb mede te vertellen, dat hjj haar
eens in den Vliegenden Hollander gerien en
bewonderd bad en bare opvatting van de
rol bijzonder schoon en waar gevondeD bad.
Die lof, hoe bescheiden of zy ook was,
scheen haar niet aangenaam aan te doen;
een schadnw gleed over haar gelaat en zij
zeide ernstig, bijna trenrig:
„Ja, gij hebt gelijk. Senla is myn beste
rol; maar zy grijpt mij ook het meest aan.
Ik moest haar al zeer dikwyls zingen.
„Gy hebt na zeker geen vast engagement?"
„Neen," zeide zy, „anders was ik niet hier.
Verscheidene aanbiedingen, de gevolgen mij
ner gastvoorstellingen, liggen wel voor my
gereed, maar ik geloof, dat ik er geene van
zal aannemen."
„Mag ik vragen, waarom?"
„Omdat ik concertzangeres worden wil.
Ik ben nu bekend geDoeg. Die toonneelloop-
baan was slechts een overgaDg,een inleiding
om zoo te zeggen, en mag daarom niet te
lang aangebonden worden. Zij stelt eischen,
die ik op den den duur niet vervullen kan,
noch wil."
„Zool* hg zag haar aan met een blik,
waarin blijde triomf en eerlyke verwon
dering te lezen waren, en dacht bij zichzelf,
hoeveel gemakkelijker het voor hem worden
zou, Aun voor zich te winnen, nadat zy van
het tooneel gescheiden was; maar by vond
geen tyd, deze gevoelens lang te koestereo,
want zij voegde er tegelijk verklarend aan
toe:
„Voor een concertzangeres vervalt het zeer
dikwijls lastige samenwerken met collega's,
en bet even drukkende gevoel van het ver
vullen van een rol, die ons tegonstaat; een
concertzangeres kan zingen wat zy wil en
is het concert voorbij, zoo duikt zij weder
in bet donker vau het particuliere leveu on
der. Aan de opera kan dit zeer moeilijk ge
schieden en de liefde voor de kunst lijdt
onder dergelijke kleine maar toch onaange
name wederwaardigheden."
Hg knikte. „Ik kan mg beat voorstellen,
dat trots nwe ongewone groote gave de too-
neelloopbaan nwe fijngevoelige natuur onaan
genaam aandoet en ook uwe tamilie eu vrien
den kannen bij deze verandering
slechts winnen. Wellicht geeft ge dan later
onder zekere omstandigheden bet coocert-
zingen op—*
„Neen, neen nooit!' zeide zij heftig-
„dat sou mijn dood zijn. Ik kaD niet zijn,
niet leven zonder mijn geliefde muziek. Eu
bet is niet die muziek alleen, maar de af
wisseling, de bemoelngeu, welke aan dat be
roep verbonden zijn, welke ik niet omberen
nog ter rechter tijd, ter rechter tijd."
„Ja, lieve, man, gij hebt werkelijk uwe
verdiensten, dat wil ik niet ontkennen
„Niet waar, ksnaerheer te zijn op mijn
leeftijd en dan zes ridderorden, dit betee-
kent, dankt mij zeer veel.
„Zeker, zeker."
„Heb ik mijn Zwitsersche orde Gij
weet Lncie, de beide hoven zijn zeer
vriendschappelijk, het zon dadelijk opval
len
„Js, hier hangt de ontbijt-orde.'
„Ontbijtorde
„Nu ja, hebt gij niet gezegd, dat gij ze
bij den hofjacht hebt bekomen, na een fa
meus ontbijt. Serenissimus heeft haar u
zelf
„Ach js, die goede onde heer, midden
in het woud,* maar Lucie, gij schijnt wer
kelijk voor dit teeken van hulde en ge
nade weinig eerbied te koesteren 1' deed
de kamerheer zich hooien, toen Lncie nog
altijd werktuigelijk doorlachte.
Lucie zweeg.
„Gij zwijgt En eeo bloedstroom staeg
den gedecoreerden man naai het voorhoofd.
Na een poosje zeide Lucie gelaten „Ik
neem haar voor dat, wat zij zijnBe
leefdheden."
„Teekenen van hnlde en genade, die
slechts mannen van verdiensten beko
men 1"
„Mannen van werkelijke verdiensten krij
gen andere orden," antwoordde de jonge
vrouw kond.
„Maar Lncie, maak mij niet heftig
Daar, het knoopje van mijn handschoen
is er ook nog afgesprongen
„Dau zal ik het er weder aannaaien."
„Wal meent ge voor andere orden?*
vroeg von Krellwitz, terwijl zijne echtge-
noote den weerspannigen knoop aannaaide.
„Nu Botho, gij zult toch moeten toe
geven, dat het ijzeren kruis
„Ach ja, dat is een krijgaorde."
„Zeker, dat is een krijgsorde, die men
door met moed en vastberadenheid tegen
den vijand op te treden, zich verwerven
kan.»
„Mtar ik ben nooit in den oorlog ge
weest.*
„Er zijn nog andere orden, in vredes
tijd te verkrijgen, welke ieders hoogach
ting en waardeering verdienen. Daar is
bijvoorbeeld de medaille voor kunst en
wetenschap."
„Maar kind, die is voor commedianten,
schrijvers en al dergelijk volk
„Zeker, maar er behoort zeer veel ver
dienste toe, men moet talent bezitten daar
enboven hebt ge nog de leddingsmedail-
le."
„Dat is iets voor kaailoopers, balie
kluivers en brugwachters,*
„Voor het redden van metschenlevens!"
riep Lucie opgewonden en hare beide
wangen kleurden zich, „dat is de verhe-
venste decoratie, die ik ken. Geen enkel
man mag te trots zijn, deze orde te Ver
werven eu te dragen; ook vorst Bismarck
heeft bij zijne 482 hooge en hoogste on-
scheidingen juist deze Medaille altijd met
trots gedragen. Gij weet toch man, dat
vorst Bismark zijn stalknecht uit het wa
ter heelt gehaald".
„Zeker, zeker Lncie, maar zoo iets is
toch levensgevaarlijk
„Ja, dat is het zeker. Zoo, nu zijt ge
klaar. Beis prettig, verhit u niet, ontbijt
goed en wanneer gij terng komt, brengt
kan. Men beeft imuiers eeu doel voor oogen
Men moet denken, arbeiden, naar hooger stre
ven, anderen zien te overwinnen en
daarin ligt allles: zoowel heil als genot.
Vrouwen die gelukkig zijn, kunnen een ge-1
woon dagelijkscb leven verdragen ik
ik beboor niet tot die gelukkige vrou
wen.'
Als een doffe, scherpe klaagtoon klonken
deze woorden in zijn oor; zijn hart sidder
de van medelijden en weder kwam bij tot
de overtuiging, dat zy lief had hope
loos beminde. Maar wien?'
Was er voor hem geen hoop, geen mo
gelijkheid meer? Kwam hij bier na te laat?
Een wijle zwegen beiden; vervolgens zeide
hg: „Hoe kont gij de muziek zoo lang mis
sen Zingt gy hier dan nooit?'
„Tot na deed ik bet niet," zeide zij kalm.
„Ik wilde onbekend blijven, geen opzien
baren,en ik heb ook niemand, die my zou kun
nen begeleiden."
Hy boog zich licht.
„Mag ik u van dieost zyn, jaffrouw Har
tenstein? Ik zal nwe aanwijzingen blindelings
volgen,*
Zy was over zijn aanbod oprecht ver
heugd.
„Openlijk gezegd, heb ik reeds aan u
gedacht,* zeide zij blozend, „maar ik weet
niet of ik n zoo iets vervelends, vermoeiends
toevertrouwen mag.
Hij lachte. „Gelooft gij, dat er iets zon
zyn, dat ik niet voor u zou willen doen?
Dan ben ik n wel vreemd gebleven, en ik
hoop, dat gij nog eenmaal in myn ziel
zult lezen.
Zij antwoordde niets maar wendde zicb
van hem af, en vroeg hare (moeder,
of zij haar een piano kon verschaffen, daar
zij baar studiën nu weder ernstig wilde op
vatten.
„Mijnheer Ehrenberg heeft myn waren
naam en beroep ontdekt," voegde zy er la
chend aan toe, „en zal nu zoo vriendelijk zijn
mij te acompagneeren."
Mevrouw Beaudry verheugde zicb over
Ann's besluit, maar scheen echter door
Ebreuberg's ontdekking noch aangenaam,
noch onaangenaam getroffen to zijn; zy be
schouwde dit meer als iets, dat men had
kannen verwachten, en ook de hofraad, toen
hg het eindelijk bemerkte, ging met een
scherts over de zaak heen. Overigens toon
den de beide ondelni dagelijks meer vrien
delijkheid, en hoe meer oplettendheden Erich
de mooie Ann bewees, zooveel te liever
scheen het beiden te zjjn.
WOEDT VERVOLGD.
gij waarschijnlijk nummer zeven mede.
„Wellicht, wellicht, wanneer alles goed
gaat. Leef gelukkig, mijn kind
Botho van Krellwitz kustte zijne echt-
genoote op het voorhoofd en drukte hare
hand in zijne met fijn leder omkleedde
rechter. De bediende kwam, reikte hem
den mantel en claque over en voort ging
het in zijn elegant rijtnig naar het sta
tion.
Lucie was alleen, zij ging eenige ma
len het salon op en af, sloeg vervolgens
een fotografie-albnm open en bezag het
eerste portret. Het was een jonge officier,
die wat zijn uiterlijk betrof, niets te wen
schen overliet; de uitdrukking van zijn
gelaat was na jaist niet snngger, maar
zijn snor en baard en het verdere uiter
lijk was smetloos.
Het was Botho van Krellwitz in zijne
jonge jaren. Zoo had zij hem leeren ken
nen. Hij was rijk, zij arm, de dochter
van een armen majoor en eenige ja
ren geleden werd zij zijn vrouw.
Zij zuchtte en sloeg het albnm toe.
Vervolgens zette zij zich in gedachten
verdiept, aan het klavier en speelde een
schoone solo van Chopin.
Na eenigen tijd stond zij op en belde
om hare kamenier.
„Paula, geef mij hoed en mantel,
ik ga mevronw vau Stein eens bezoe
ken.*
Paula bracht het gewenechte en korten
tijd daarop verliet mevrouw Krellwitz, het
in de nabijheid van het vorstelijk residentie
slot liggende, geheel door boomen omgeven,
vriendelijk huis.
Geheel in gedachten verzonken, wandel
de zij de vele straten door. Plotseling
werd zij door een veelstemmig geschreeuw
nit haar gemijmer opgewekt. Zij keek op
en zag een ontzettend tooneel.
Dicht voor haar, midden op de straat
lag een ongeveer vijf-jarig meisje, dat
ovsr haar eigen speelgoid, een wagen met
een paard, gevalien was, en iri do richting
van het kind reed in vollen draf een leeg
heerenrijtuig met twee vurige paarden be
spannen. Meerdere daar aanwezig zijnde
personen keken met ontzetting naar het
gevaar, waarin de kleine zich bevond, doch
niemand waagde het in den weg te treden,
en de koetsier was buiten staat de paarden
tot staan te honden. Daar stortte, zonder
zich te bedenken, mevrouw von Krellwitz
met opgestoken zonnescherm zich op
de paarden en greep met de linkerhand,
krachtig in de tengels. De paarden stei
gerde en nu bakte de moedige vronw zich
tot het kind en trok het met eigen le
vensgevaar van de plek weg. Een alge
meen bravo beloonde de edele diad en
een ieder omringde de voorname dame,
die op een dusdanige opofferende wijze
haar leven op het spel gezet had, om een
jong menschen-leveu te redden.
„Hoe heet ge, kleine vroeg mevrouw
von Krellwitz het sidderende kind.
„Anna Schielze,* antwoordde de kleine
luidweenend.
„Wat is uw vader
„Schoenmaker."
„En waar woont ge
„Hier* daarbij duidde het kind op
een naburig huis.
„Hebt ge pijn
„Hier,* cn daarbij toonde het kind
haar rechterhand, welke sterk bloedde.
„Dat is niet gevaarlijk,* zeide mevrouw
von Krellwitz geruststellend, maar de klei
ne jammerde even goed door.
Mevronw von Krellwitz nam daarop he'
kind bij de hand en bracht het onder ge-
volg van de omstanders, welke het too
neel mede aanschau wd hadden, in het aan
geduide huis. Hier sloot zij de deur ach
ter zich en niemand waagde het, haar te
volgen. Vervolgens ging zij naar de plaats
waar de ouders woonden. Deze kwamen
haar reeds tegemoet, want een buurvrouw
had het ongeval reeds medegedeeld.
Luid jubelend namen de ouders de klei
ne in ontvangst.
Bescheiden onttrok mevrouw von Krell
witz zich aan hunne dankbetuigingen.
Toen zij weder op straat kwam, stonden
de menschen nog voor de deur. Alle
groetten zwijgend en traden achteruit.
Deze stomme bewonderende groet van
het volk deed Lucie oneindig goed; een
nooit gekend, warm gevoel van geluk,
doortintelde haar ziel; hare schoone oogen
schitterden, het bewustzijn een goede daad
verricht te hebben, doorstroomde haar.
Wat waren al die orden en decoratiën
van haar man, in vergelijking met deze
stomme maar veelzeggende hulde van deze
vreemde menschen;wat in vergelijking met
het joichen van die arbeidersvrouw, die
zoo gelukkig haar kind aan het harte
drnkle?
Zeker, zij had de kleine, slecht gekleedde
vrouw benijd om haar geluk, want zij
moest het geluk, een lief kind te be
zitten, zich ontzeggen.
Onder deze gedachten zette zij haar weg
naar mevrouw von Stein voort, wier villa
zij spoedig bereikte.
„Maar, lieve Krellwitz, wat is er met u
gebeurd, dat ge er zoo verhit uitziet
Met deze woorden begroette mevronw
vou Stein hare vriendin.
„O niets," antwoordde deze, „het is in
't geheel niets."
Mevrouw von Stein wilde het zich
evenwel niet uit het hoofd laten piaten
en zoo moest Lucie biechten.
Mevrouw van Stein deed haar bittere
verwijten, dat zij zoo onvoorzichtig ge
weest was en buitendien was het volstrekt
niet chic voor een dame van het hof, om
wilde paarden tegen te houden, vieze kin
deren aan te raken; daarvoor waren toch
andere menschen genoeg.
Lucie beriep zich er op, dat men voor
oen in gevaar verkeerend mensch aNes
op spel zetten moest; maar mevrouw van
Stein wilde daarvan volstrekt niet weten,
tenminste niet in dit geval, waar het de
plicht van een burgermannetje geweest
was, voor een burgerkind op te tre
den.*
Eenigszins ontstemd scheidden de beide
vriendinnen.
Toen Lucie den wag Baar huis aflegde,
geloofde zij de geschiedenis reeds lang
vergeten. Zij had er zelf bijna niet meer
aan gedacht, zoo haar gesprek met hare
vriendin niet nog telkens hare gedachten
had bezig gehouden.
Inderdaad, de geschieden* zon reeds
weder lang vergeten geweest zijn, zoo
niet een dagbladreporter de geschiedenis
eenigszins opgehemeld aan zijn courant be
richt had en deze had de redding van
het kind nog denzelfden namiddag in kleu
ren en genren aan de burgers medege
deeld.
Toen de jonge heldin van haar bezoek
terugkeerde, was zij reeds het voorwerp
van aller bewondering.
Na drie dagen keerde mijnheer von
Krellwitz terng. Hij bracht zijn zevende
orde mede. Mevrouw von Krellwitz ver
heugde er zich over, omdat haar man er
blij mede was.
„Nu begint de tweede rij uw borst
reeds te versieren," zeide Lncie schert
send.
„Wanneer zij maar niet zoo alleen hing?'
grommelde haar man.
„Geduld mannetje, er zijn nog meer
hoffeesten, ds hertog X komt zeer apoe-
dig.'
„Lncie, dat is waar, die schenkt ook
altijd zeer schoone versieringen."
„Juist versiering,' viel Lucie hem
iu de rede, „dat is het jaist, na hebt ge
het toch zelf gezegd.
„Maar lieve kind, ik kan toch geen
nieuwenFransch-Daitschen oorlog doen ont
staan, kan toch niemand dwingen in het
water te springen en zich dan door mij te la
ten redden, ot brngwachterdiensten bewij
zen, of menschen van onder het spoor weg
halen, of paarden tegen honden en kinde
ren redden.
Op hetzelfde oogenblik reed een vorste
lijke koets voor.
„Wie is dat
Lucie en Botho stonden te gelijker tyd op.
„Hare Doorlnchtigkeid, mevrouw de
vorstin," diende de dienaar aan.
„Vergeef mij, lieve Krellwitz, wanneer
ik een samenzijn met uwe lieve echtge
noot stoor, in bet eerste uur, nadat ga
zoo langen tijd afwezig zijt geweest,'
zeide de vorstin, een miet bijzonder mooie,
maar jonge dame, met sypathatische trek
ken, met groote vriendelijkheid beiden de
hand reikend; „maar ik kom in den naam
van den vorst, dien ik zooeven het bericht
in ons dagblad getoond heb, en mijn ge
maal was zoo verheugd, dat een dame van
het hof in dezen bewogen tijd zooveel moed
getoond en voor zulke arme lieden een kind
gered heeftneen, het is werkelijk roe
rend, mijn lieve, ik moet u omhelzen. Ik
verheug mij zoozeer, dat de vorst mij ver
zocht heeft, u, mijn lieve mevrouw von
Krellwiiz, de reddingsmedaille te willen
overhandigen.'
En daarbij drukte de vorstin de jonge
vronw, die de tranen in de oogen spron-
g€D, een étui ia de hand.
Botho vou Krellwitz stond er met open
mond bij.
„De reddingsmedaille?' vroeg hij toon
loos.
„Ja, mijnheer von Krellwitz, de red-
diugsmedaille; uw lieve vrouw uag er
trots op zijn, zij heeft haar aan ware ver
diensten te danken.'
Toen twee dagen later de uitreiking
der reddingsmedaille aan mevrouw von
Krellwitz in het ambtblad vermeld werd,
was mevrouw von Stein de eerste, welke haar
vriendin mot deze even kwam feliciteeren.
„Werkelijk van harte vioeg Lucie
eenigszins spottend.
Zeker, zeker, mijn lieve Lncie, het
moet iets buitengewoons geweest zijn,
wanneer hare doorluchtigheid de vorstin
hoe koe ik ook denken, dat zijne door
luchtigheid de vorst
„De zaak zoo „chic" behandelen zou.
Niet waar, mijn lieve mevrouw von Stein
viel Lucie haar ironisch in de rede.
Snelpersdruk van J. Winkel te Schagen