Brieven uit fle Maasstad
Dood en Leven.
Zondag 15 September 1895.
39ste Jaargang ITo. 3025.
Politici overzit ier weel.
BIJVOEGSEL.
Rotterdam, 11 Sept. 1895*
LXII.
In ons gemeentehuishouden krijgt
moeder de vrouw hoe langer hoe meer
te vertellen, hoe langer hoe meer de
macht alleen, hoe langer hoe meer in
komsten, hoe langer hoe meer uitgaven.
Een braaf mensch! Als zij bedienden
aan den dijk zet en zelf het werk over
neemt, doet zij dat in het belang van
hare kinderen.
De gemeenteraad heeft in zijne laat
ste vergaderingen besloten zelf het ex
ploiteren van de telefoon op zich te ne
men. Het is een feit dat de maatschap
pij die tot heden, van den aanvang af,
den telefoondienst leidde.de aangeslotenen
peperduur liet betalen. In 't begin deden
wij dat zonder morren, maar als wij
gingen zien dat de Bell-telefoonmaat-
schappij groote dividenden uitkeerde en
dat in andere steden een aansluiting
veel minder kostte dan hier, zijn we
aan 't morren gegaan en ons morren
werd luider en luider, naarmate de tijd
van het verstrijken der gemeentelijke
consessie meer en meer begon te nade
ren. Ja, we zijn handig! We hebben
een beetje den boeman gespeeld.
En 't heeft ons geholpeu. De raad is
aan 't overwegen gegaan. Zouden wij
onze brave gemeentenaren op den duur
laten plukken? hebben de vroede man
nen elkaar gevraagd. Zouden wij 't zaakje
zelf niet ter hand nemen en dan de
winst ten bate der abonnées laten ko
men of in onze eigen zak steken?
In elk geval zullen de goede lieden eer
der despotisme van het stadsbestuur
dan van particulieren dragen. Voor de
vorm werd nog met de maatschappij
onderhandeld.
Toen schoot die maatschappij heel
leelijk uit haar slof.
Ja, zei ze, wij vinden 't zelf ei
genlijk ook wel wat duur. Tot nu toe
hebben wij onze menschen honderd en
twintig gulden laten betalen nu,
weet je wat, voortaan zullen we 't voor
vijfenzeventig doen, maar dan moet 't
bestuur ons nog voor een heelen tijd
't gezag garandeeren.
Zoo'n ontzaglijke vermindering van
prijs verwondert ons niot van dikke
Bet, de vischvrouw maar van een
brave maatschappij lijkt ze ons toch al
te bar.
Zoo zoo, heeren, zeiden wij, of lie
ver de raad zei het, namens ons, zijn
FEUILLETON.
NOVELLE
van
de zaken zoo gesteld? Heb je ons dus
willens en wetens zooveel jaren te veel
laten betalen, omdat je wist, dat je bier
de bazin was. En wil je, nu 't er op
aan komt, een beetje retireeren? Neen
hoor, nu danken wjj je hartelijk, nu zijn
wij van je vermindering niet meer ge
diend, nu zullen wij zelf de boel wel
opknappen.
De maatschappij aan 't soebatten. Ze
zou dit doen in 't vervolg en dat laten,
ze zou baar beste beentje voorzetten,
ze zou...
Neen - zei de raad, u zult niets
meer, wij zullen.
En de heeren hebben besloten, de
maatschappij die met volkomen weten
dat het zoo was, ons vijftig gulden te
veel liet betalen, haar congé te geven
en zelf in hun en ons voordeel het te
lefoonwezen te leiden.
Achtereenvolgens heeft nu moeder ge
meente een massa takken van dienst,
die vroeger geleid werden door particu
lieren in eigen beheer genomen. En dat
doet zij goed, gaarne erkennen wij het.
Vroeger was de gasfabricage in han
den van een Engelsche maatschappij,
vroeger werd het water door
particulieren geleverd, vroeger werd de
reinigingsdienst aan de minst-geld-toe-
eischende verpacht, nu doet de gemeente
dat alles zelf. Het is niet in ons nadeel.
Fiuantieel is het beter en de beharti
ging van onze belangen geschiedt met
meer zorg.
Principieel is dat bijeentrekken van
alle macht in één hand wel iets afkeu
renswaardigs. Als niets aan het particu
lier initiatief wordt overgelaten, kan dat
niet strekken tot opwekken van de ener
gie van bijzondere personen, een ener
gie die een stad als Rotterdam zoo hoog
noodig heeft. Dat de gemeente eerst an
deren laat probeeren of de zaak lukken
wil en als dit het geval blijkt te zijn,
eenvoudig zegt: geef nu maar over, wij
zullen in 't vervolg dat zaakje wel op
knappen! is niet nobel.
Voor ons is 't natuurlijk veel voor-
deeliger. De telefoonmaatschappij heeft
zich gevestigd, heeft berekend, heeft ver
liezen geleden, neeft het aantal abonnes
zien toenemen, zien vervijf- en vertien-
dubbelen; onverstandig genoeg heeft zij
niet de nering naar de tering gezeten
is zij te veel blijven rekenen, maar in
elk geval, het terrein was geëffend, er
was geld te verdienen en de gemeente
zei: ziezoo, geef nu maar hier. Daar is
iets onwaardigs in, dat is zeker.
Van het niet lang te voren genomen
besluit tot de heffing eener inkomsten
belasting begint de gemeente nu reeds
de gevolgen ten kwade te ondervinden.
Nooit is iets meer impopulair geweest
dan deze belasting. Het moge een waar
schuwing zijn voor andere gemeenten
en het kan dus zijn nut hebben, dat ik
hier even op de zaak wijs.
Aan de inkomstenbelasting is verbon
den een publiek-worden van de inkom
sten: de cohiers namelijk liggen voor
ieder ter inzage.
Nu is het vrij duidelijk dat de mees
ten aan deze openbaarheid van hunne
verdiensten geducht en stierlijk het land
hebben. Ik zie niet in, dat mijn lieve
vriend die en die precies weet, wat ik
met mijn pen verdien, om andere be
langstellenden in mijn finantieele aan
gelegenheden te zeggen: die D. verdient
zooveel, ik dacht dat het minder was,
ik dacht dat hij meer verdiende!
Wat wip, dat raakt niemaDd. Ik vind
het niet noodig dat Jan en alleman pre
cies weet wat ik dagelijks te verteren
heb, om mij dan op mijn handen te kijken
en boosaardig te beweren dat ik te
veel uitgeef en te groot leef voor mijn
stand met een bankroet in het vooruit
zicht. En dat men in 't andere geval
zeggen zou: wat leeft die kerel
krenterig, hij kon best wat meer uit
geven, want hij verdient zóóveel
vind ik, minstgenomen, alleronaange
naamst. Ben ik dan niet vrij, te leven
zooals ik verkies? En is het noodig dat
de menschen rnjj op straat aankijken
en opmerken: die heeft een goede finan
tieele positie....
Ik niet alleen vind dat onprettig.
Iedereen heeft er het land aan.
Dan nog opent deze openbaarheid de
gelegenheid tot het plegen van fraude.
Mij is van hooren zeggen een geval be
kend van een handelaar die het dubbe
le opgaf van zijn werkelijk inkomen.
Zijn leveranciers gingen de cohiers zien,
en, overtuigd dat de man goed was voor
zijn geld met zoo'n inkomen! verleen
den zij hem gaarne crediet.
Dat is een bezwaar. Er zijn er meer.
Op de vaste en andere bekende inko
mens wordt een onevenredige druk uit
geoefend.
Een groot aantal gefortuneerden trek
ken de stad uit en anderen, die zich
hier wel vestigen wilden, zien daar in
deze omstandigheden vanaf. Dat is niet
bevordelijk voor den bloei vanRotterdam.
Langzamerhand wordt de overtuiging
daarvan grooter. En een viertal raadsle
den, hebben zich tot tolk van het alge
meen gevoelen gemaakt door de indiening
van een voorstel om aan het kortstondig
leven der inkomstenbelasting een einde
te maken.
Zij stellen voor de inkomstenbelas
ting te vervangen door een belasting
(een plaatselijke directe) naar grond-
slagen. Die grondslagen zijn de huur
waarde, het mobilair, de bediening, de
grootte van het gezin, paarden en rij
tuigen.
Die belasting zeggen zij, is billijker.
Misschien is zij dat inderdaad, al blijft
er iets ongemotiveerds in de bepaling
dat A. die een ton bezit en royaal in
een groot huis met bedienden leeft,
meer betaalt dan B. die ook een ton
bezit en zich, met zijn ton in een krot
van een huis, zonder mobilair, opsluit.
Zoo denk ik er over.
Wij zullen afwachten. Misschien vind
ik wel gelegenheid er nog eens iets o-
ver te zeggen. Tenminste, als mijn ge
babbel over de finantieele zaken de le
zers niet heeft verveeld
Als de redactie dat bemerkt, zal zij
wel zoo goed zijn mij te schrijven: Bes
te D, houd je finantieele Rotterdamsche
aangelegenheden in Rotterdam." Dan
zal ik er over zwijgen. Er zijn hier an
dere en ook heel gezellige dingen voor
causeriën.
Tusschen twee haakjes. Weet ge, le
zer, hoeveel schutters wij hier hebben.
Vijf duizend man! Een heel aantal, wat?
Met zoo'n heldendrom is onze stad toch
zeker veilig in tijden van bitteren oor-
iogsnood. En die krijgers hebben een
plezier in hun werk! Met zooveel lief
de exerceeren zij 's middags, als 't zon
netje op het wijde veld gloeiend schijnt!
Er is hier niet een schutter, die het
land aan schutteren heeft! Op parades
zijn zij verzot en op het mooie pakje
zijn zij woedend trotsch! Wij van onze
zijde zijn woedend trotsch op de schut
terij! Vijf duizend manl 't Is geen gek
heid. In rustig vertrouwen genieten wij
onze nachtrust!
Weet gij verder hoeveel malen wij
in 1894 brand hebben gehad? Driehon
derd malen. Daar zijn 125 schoorsteen
branden bij en negen felle branden. De
andere zijn middelsoort. Hooge cijfers.
Weet gij - 't is eigenlijk een malle
opeenvolging, maar zij komt zóó voor
in het gemeentelijk verslag - hoeveel
kinderen hier schoolgaan? Tienduizend
achthonderd jongens en tien duizend
meisjes.
Die jongens worden later schutters
en brandspuitgasten.
r>.
Huiienlandsch Nieuws.
G. van Stokman s.
«i
6.
Toen Erich afscheid nam van zijne vrien
den, liep bjj nog een poosje door eenige
eenzame straten te dwalen. Alle zijDe ge
dachten waren wederom oproerig, zjjne schrik
wekkende twijfelingen werden bevestigd en
als een visioen steeg een kleine gebeurte
nis te Earlsbad voor zijn oog op. Toen ter
tijd had hij het nauwelijks eenige aandacht
geschonken; nu evenwel kreeg het voor hem
een groote beteekenis.
Hij bad de dames op een zekeren dag tot
eene wandeling afgehaald. Daar was juist,
toen zij gereed tot uitgaan waren, de post
bode gekomen en bad den hofraad een brief
overhandigd, dien deze na een vlocbtigen blik
op het couvert dadelijk aan Aon overgaf.
Een weinig zich verwijderende, scheurde zij
haastig bet couvert los en doorvloog zenuw
achtig het schryveu, om het vervolgens in
uiterst kleinen omvang te vouwen en in haar
portemonnaie te steken. De andere bleven
wachtend staan. Goede berichten?4 vroeg
mevrouw von Beaudry eenigszins bezorgd en
ook de hofraad herhaalde fluks: «Goede be
richten?"
«God zij dank, ja," zeide Ann met een
diepe, zware zucht, alsof zij van een groote
angst bevrijd was, «alles is goed," en zij was
vervolgens zoo oprecht vroolyk en opgeruimd,
als hij haar maar zelden bad gezien.
Den volgenden dag, toen hij bet huis van
den hofraad binnen trad, woei hem een klein
wit papiertje te gemoet. Mechanisch raapte
hij het op. Het was de helft van het den
vongen dag verscheurde couvert en het post
stempel viel duideliik in het oog. Er stond
„Weintraube," het station bij Niederlösnitz
waar, scoals hg nu wist, de knaap, haar
zoon wellicht, verborgen was.
Hoe dankbaar was Ehrenberg, dat een
telegram over zaken hem naar Weenen riep.
was ten prooi geweest aan een vreese-
lijki-n onrust,hij was bevreesd voor zichzelf.
Waar hij ging of stond, overal zag hij
Ann voor zicb, zijn gekoesterd, verheerlijkt
ön eindelijk gevonden ideaal, haar liefelijk
gelaat, baar aanminnig lacbje, baar heerlijke
gestalte, alles dwong hem, baar le beminnen
ec toch moest bij de oogen van haar afwen
den.
Plotseling een nieuwe gebeurtenis. Hg
kreeg de opdracht van Weenen naar Dresden
te gaan. Een zwarigheid was ontstaan en
moest snel ter zgde worden geruimd; bij
ging, maar het denkbeeld, dat bet kind wer
kelijk bestond en hier in zijne nabijheid
verblijf hield, maakte hem half ziek van op
gewondenheid.
Bij bet ontbijt in het hotel las hij de ho
telcourant. Zy bestond hoofdzakeljjk nit ad-
vertentiën en aanbiedingen, Als door den
bliksem getroffen bleef zijn oog eensklaps
aan een zekere aanbieding hangen. In Ne-
derlösnitz werd de villa Ëeanmgartner ten ver
koop aangeboden en was op alle uren van
den dag te bezichtigen.
Een oogenblik stokte hem de adem in de
keel, vervolgens, een minuut later, was zijn
besluit genomen. Bij wilde zelf zien, zelf
booren. De gelegenheid was er gnnstig voor.
Waarom ze niet nnttig gebruiken?
Tegen den avond, toen zgoe zaken gere
geld waren, ging hij ait.
De dag was warm geweest en de coupee was
stikkend heet. Zijn bootd gloeide en zijn bart
hamerde hoorbaar in zijn borst, daarom was
hij bigde dat hij nog een eind te voet gaan
moest, tusschen hooge tuinmuren, sierlijke
tuinen en groene velden. Voorbijgaande per
sonen, die hij staande hield, wezen hemden
weg.
Eindelijk zag hij de villa tusschen de hoo
rnen schemeren. Zij lag op een kleine hoog
te en was in den Zwitscherschen stijl gebouwd.
Een heerlijke, groote tnin omgaf aan alle
zijden bet schilderachtige bnis; maar bet bek
was gesloten, zoodat Erich aan de bel trek
ken moest. Een jong meisje opende het hem
en vroeg wat hij begeerde. Daar hg onwaar-
beid zooveel mogelijk wilde vermijden, zeide
hij slechts:
«Is bet geoorloofd de villa te bezichtigen?
Ik beb de advertentie in de courant gele
zen."
Zij gaf daartoe dadelijk verlof, ofschoon
hij zichzelf volstrekt niet als kooper bad
voorgesteld; maar zij scheen hem zooder dat
toch daarvoor te houden en wees hem met
vriendelijke welwillendheid den weg. In de
nabijheid van het huis verliet sjj hem. «Ik
wil toch liever mevrouw Berg even roepen."
zeide zij, «wellicht wilt ge even indientos-
schentyd uitrusten."
Zij wees hem een bank aan en ging.
Eenige minuten bleef hij alleen doch hij
zette zicb niet neder, maar doorkruiste den
tuin, hopend en toch vreesend, onder de
groene hoornen een kinderlijke gestalte te
zullen ontmoeten. Doch zijn oog ontwaar
de niets ea zoodoende bestormden al
lerlei twijfelingen wederom zijn hart.
Na een poosje verscheen de vrouw des hnizes.
Zij was zeer lief, liet hem alle hoekjes van
haar huis zien, zoodat hij innerlyk beschaamd
was, en voor'zich zeiven de gelofte aflegde,
voorden verkoop der villa het zijne te doeo;
toen hij echter de dame vroeg, om wel
ke reden zjj het huis verliet, zeide
deze eenigszins verlegeD en terughou
dend
«Niets, wat met het huis of de plaats in
betrekking staat; onze redenen zjjD geheel van
persoonlijken aard."
Erich waagde het niet verder te vragen,
maar ontdekte toch met smartelijke genoeg
doening, naast de kamer van het echtpaar,
een kleiner vertrek, waarin een zeer helder
kinderbed stond, en allerlei joDgens speel
goed in een hoek zorgvuldig stond op
gestapeld. Van den kleinen bewoner
was evenwel geen spoor te ontdekken.
Tot een langer verblijf kon Erich geene
redenen meer vinden, en zoo besloot hij
heen te gaan. Reeds wilde bij afscheid ne
men, toen hem op het laatste oogeoblik het
toeval gunstig was en dokter Berg, die zich
volgens het zeggen van zijne vrouw, op de
wandeling bevond, terugkeerde en in de
opeue tnindenr verscheen. Voor hem nit
stormde een ongeveer zeven-jarige, blond-
lokkige knaap, die, volstrekt geen acht
slaanden op de vreemde, mevronw van Berg
tromfeerend toeriep«Ziet ge, ik ben
toch de eerste, mama," en vervolgens
zijn gloeiend gelaat in haar kleed ver
borg.
«Nn, Heini, moet ge dien mijnheer niet
goeden dag zeggen vermaande de da
me.
De kleine zag onderzoekend tot Erich op,
en plotseling was het Ehrenberg, als werd
een diohte sluier hem van de oogen gerukt.
Ja, de indruk, dien dit vragende, tot hem
opziende oogenpaar op hem maakte, was
zoo onverwacht en tevens zoo machtig, dat
hij moeite had, zijne oiterlyke kalmte ook
slechts eenigermate te bewaren,en als uiteeo
droom ontwakend vroeg hij onwillekeurig
,Is dit nw zoon, mevrouw
«Onze pleegzoon," antwoordde zij zacht.
«Maar wij hebben hem zeer lief, onze Hei
ni, bij is onze vreugde, onze zonne
schijn, en het zal ons zwaar vallen, hem
aan zijne familie te moeten terugge
ven."
Dus Heini heette hjjNatuurlijk, hoe
Vele onzer spreekwoorden en volks
uitdrukkingen vonden hun oorsprong in
een lang verleden tijdperk; van de meeste
is het ontstaan na te gaan en op te
sporen; anderen daarentegen, zijn door
soa het anders ook kannen Deze knaap
wsg immers de zoon van Hendrik Holt en
geleek op bem als slechts een scon op zijn
vader gelijken kan.
Juist zoo had zijn ongelukkige vriend er
nit geiien, toen hij en Erich Ehrenberg
voor 't eerst te zamen speelden, juist zoo
zijne moeder aangezien, toen hij haar moest
begroeten- Wat aan het uiterlyk van den
vader het karakteristieke gegeven had, ont
brak ook niet by den zooq en op eens
werd Ehronberg alles duidelijk, geloof
de hij alles te weten en te begrypen.
Zijne geliefde, dierbare Ann en Hendrik
Holt's ongelukkige brnid, zij waren niet
slechts sterke gelijkenissen neen het was
eenvoudig één en dezelfde persoon. De doo-
de leefde, zjj was door een wonder gered
gewordeD, en alles, wat donker en on
begrijpelijk geweest was, vond nn eene
natuarlyke verklaring en opheldering.
Alles draaide met bem in 't rond, maar
bij moest bedaard blijven en gaan. Nadat
hg het kind eens on nog eens bad gadege
slagen en met den dokter eenige vriendelijke
woorden gewisseld bad, rukte hg zich van deze
plaats los en snelde weder naar bet station,
naar Dresden terng.
Hij was in een onbeschrgfelyke stemming.
Ontsteld, verschrikt, beschaamd en toeh vol
hoop, vol vaste, jubelende hoop. Alles
scheen hem wonderbaar, ja sprookjes-ach-
tig toe en toch weder duidelijk en helder
als de dag; wat hem een toevalligheid
had toegeschenen, bleek nn een voorbeschik
king geweest te zgn; slechts dat begreep hg
niet, dat hg nooit op bet dankbeeld ge
komen was, hoe de zaak in elkander
zat.
Hij had, daar Hendrik Holt's noodlot in
Engeland zich had afgespeeld, altijd aan een
engelsch meisje, ncoit aan de mogelijkheid
van een redding gedacht en de ongelnkkige
altijd als een doode beklaagd, zoodat het
hem nu nog een wonder toescheen, dat zg
onder de levenden behoorde. Ann's beeld
stond weder voor hem in al hare beerlgke
reinheid en schoonheid, slechts meet gehei
ligd door het trenrig waas van baar ver
leden en boven al zgn denken en gevoelen,
deed zich de wensch dnideljjk gelden, haar
te zien, te spreken, van haar zelf te verne
men, hoe alles gekomen was. Meer dan
ooit, geloofde hg recht op haar te hebben,
als de soboone en heilige nalatenschap van
Hendrik Holt en geen oogwenk kwam het
bg bem op, dat wellicht niet alles zoo zoo
weien als hg zich voorstelde en wellicht
weder nieuwe zwarigheden, nieuwe strijd
hem te wachten stond.
een ondoordringbaren sluier bedekt. De
uitdrukkingen, die wij aan de middeleeuw-
sche strafpleging ontleenden, hebben vol
gens haar natuurlijken aard een ongun-
stige beteekenis. Denken wij slechts aan,
iemand aan de kaak stellen; iemand te
pronk stellen; met een blok aan 't been
loopen en meer andere. De laatste straf,
vooral was van hinderlijken aard. Gedu
rende zooveel dagen, weken of maanden
in zijne bewegingen verhinderd te zijn,
door een zwaar blok, dat door ketting en
beugel aan het been was bevestigd, was,
hoewel niet uitermate pijnlijk, hoogst
lastig en onaangenaam. Bij het nagaan
der jongste staatkundige verwikkelingen,
maakten wij onwilkeurig de opmerking
dat de meeste Europcesche landen met
een blok aan 't been loopen. Dit blok
bestaat voor velen in een eiland, dat door
een ketting van zelfzucht en nationale
inhaligheid aan de landen is verbonden.
8PAMJE heeft zijn Cuba, FRANRIJK
zijn Madagaskar, ENGELAND zijn Ier
land, ITALIË zijn Sicilië, TURKIJE
zgn Kreta, en om tot ons zelf
te komen, NEDERLAND zijn Sumatra
met het nog altijd strijdvaardige en
strijdlustige Atjeh. Zgn 't niet alle
blokken aan 't been waarde lezers?
Wordt Spanje niet in zijne bewegingen
belemmerd door den opstand op Cuba
Honderd duizend van zijn mannen en
jongelingen, zijn aan de hunne onttrok
ken, tot achteruitgang en verarming
hunner familiën, tot groot nadeel van
heel het land, dat die flinke werkkrach
ten, bij de traagheid zijner bewoners on
mogelijk kan missen. Een uitgeputte
schatkist voor jaren, die slechts door al
tijd hoogere belastingen, den Cubaan-
schen geldwolf kan bevredigen. Armoe
de en ellende alomme, en dat ter wille
vau eene nooit verzadigde ambtenaars
wereld eenerzijds en nationalen trots an
derzijds.
Want Cuba bestond, of liever bestaat
voor Spanje alleen om eea heirleger
van ambtenaren aan winstgevende be
trekkingen te kunnen helpen. En daar
deze hooge jaarwedden buiten de Spaan-
sche schatkist omgaan, komen ze natuur
lijk ten laste van de Cubanen. Dit stel
sel, gepaard aan algeheele onmondigheid
deed de Creoolsche bevolking naar de
wapenen grijpen en volgens de jongste
berichten met zooveel succes, dat ook
in de tot heden nog rustige provincie
Matanzas, zich sterke benden opstan
delingen hebben vertoond, waardoor zelfs
de hoofdstad Havanna wordt bedreigd.
De hoofdproductie van Cuba bestaat
in tabak en suiker. Vele eigenaars van
plantages, wat ook bij onze bieten-in
dustrie niet vreemd is, ontvangen voor
den oogst van den handel een voorschot,
Mevrouw vou Beaudry was met baar j
doehter Ann naar de residentie teruggekeerd,
welke baar een kort engagement aan het
hoftheater eo een roorloopig thuis aangebo
den had; maar het was slechts een kort uit
rusten, na de strenge badkuor die mevrouw
Beaudry zeer aangegrepen had en nn rustten
de dames zich nit voor haar reis naar Wies-
baden, waar de hofraad alles voor haar komst
in gereedheid bracht.
Koffers en kisten stonden half volgepakt
in de kleine kamers opgestapeld, papieren,
toilet-artikelen en dergelyke kleinigheden la
gen op tatels en stoelen uitgespreid, en Ann's
geliefkoosd instrument stond al reeds geheel
in zgn witbonten geraamte. Alhoewel er reeds
veel gedaan was, viel er toch nog een mas
sa te beredderen en te midden van dezen
warwinkel, verscheen Ehrenberg in hoogst
eigen persoon. Hg had zich niet schriftelijk
aangemeld en gaf Ann volstrekt geene ge
legenheid hem af te wijzen; want hy stond
plotseling voor haar,toen zy zyner zich juist le
vendig herinnerde, en ofschoon de ontmoe
ting in schemerlicht plaats had, zag zy toch
verrast en in hooge mate onroerd tot hem
op. Ook kon zg de vrengde, die zg over ign
komst gevoelde, niet geheel verbergen en
hare lippen Bidderden, toen zg met eeu sohyn
van verwgt zeide:
«Mgn lieve vriend, dat hadt gjj niet
moeten doeul'
In plaats van te antwoorden, bedekte hy
hare handen met kissen en flaisterde bewo
gen: «Ann, zoete Ann, wees niet boos op
mg. Ik ben hier zonder verlof, maar ik moest
ik wilde o zien? Er is niets meer wat
ons scheidt ik weet nn alles, alles,—
uw geheele geheim! -
Verwonderd, ontsteld, staarde zg hem
aan, maar vervolgens zeide zg rustig: «Dat
is niet mogelyk mgn vriend, ik ben over
tuigd dat gy u vergist."
«Neen," antwoordde hg langsaam en zag
haar vast in de oogen, «neen Ann. ik ver
gis mg niet. Ik was de vriend van Hendrik
Holt; ik zag zijn zoon, en ik weet hoe en
waar hg is gestorven."
Zg was doodsbleek geworden en half on
machtig in een stoel gezonken. «Gg, juizt
gg zgn vriend," zeide zg daf, «welk een
gruwelgk noodlot, welk een nienw raadsel"
en plotseling met zoele innigheid zyn hand
grijpende, vleide zg zaeht: «Heb medelgden
met mg, Ehrenberg wek het verleden
niet wederom op, gg martelt mg slechts
en weet niet, welk een zware sohuld, welk
een heilige verplichting
Hg zette zicb naast haar neder en streelde
zacht en ernstig hare hand.