Brieven uit fle Maasstad Dood en Leven. Zondag 15 September 1895. 39ste Jaargang ITo. 3025. Politici overzit ier weel. BIJVOEGSEL. Rotterdam, 11 Sept. 1895* LXII. In ons gemeentehuishouden krijgt moeder de vrouw hoe langer hoe meer te vertellen, hoe langer hoe meer de macht alleen, hoe langer hoe meer in komsten, hoe langer hoe meer uitgaven. Een braaf mensch! Als zij bedienden aan den dijk zet en zelf het werk over neemt, doet zij dat in het belang van hare kinderen. De gemeenteraad heeft in zijne laat ste vergaderingen besloten zelf het ex ploiteren van de telefoon op zich te ne men. Het is een feit dat de maatschap pij die tot heden, van den aanvang af, den telefoondienst leidde.de aangeslotenen peperduur liet betalen. In 't begin deden wij dat zonder morren, maar als wij gingen zien dat de Bell-telefoonmaat- schappij groote dividenden uitkeerde en dat in andere steden een aansluiting veel minder kostte dan hier, zijn we aan 't morren gegaan en ons morren werd luider en luider, naarmate de tijd van het verstrijken der gemeentelijke consessie meer en meer begon te nade ren. Ja, we zijn handig! We hebben een beetje den boeman gespeeld. En 't heeft ons geholpeu. De raad is aan 't overwegen gegaan. Zouden wij onze brave gemeentenaren op den duur laten plukken? hebben de vroede man nen elkaar gevraagd. Zouden wij 't zaakje zelf niet ter hand nemen en dan de winst ten bate der abonnées laten ko men of in onze eigen zak steken? In elk geval zullen de goede lieden eer der despotisme van het stadsbestuur dan van particulieren dragen. Voor de vorm werd nog met de maatschappij onderhandeld. Toen schoot die maatschappij heel leelijk uit haar slof. Ja, zei ze, wij vinden 't zelf ei genlijk ook wel wat duur. Tot nu toe hebben wij onze menschen honderd en twintig gulden laten betalen nu, weet je wat, voortaan zullen we 't voor vijfenzeventig doen, maar dan moet 't bestuur ons nog voor een heelen tijd 't gezag garandeeren. Zoo'n ontzaglijke vermindering van prijs verwondert ons niot van dikke Bet, de vischvrouw maar van een brave maatschappij lijkt ze ons toch al te bar. Zoo zoo, heeren, zeiden wij, of lie ver de raad zei het, namens ons, zijn FEUILLETON. NOVELLE van de zaken zoo gesteld? Heb je ons dus willens en wetens zooveel jaren te veel laten betalen, omdat je wist, dat je bier de bazin was. En wil je, nu 't er op aan komt, een beetje retireeren? Neen hoor, nu danken wjj je hartelijk, nu zijn wij van je vermindering niet meer ge diend, nu zullen wij zelf de boel wel opknappen. De maatschappij aan 't soebatten. Ze zou dit doen in 't vervolg en dat laten, ze zou baar beste beentje voorzetten, ze zou... Neen - zei de raad, u zult niets meer, wij zullen. En de heeren hebben besloten, de maatschappij die met volkomen weten dat het zoo was, ons vijftig gulden te veel liet betalen, haar congé te geven en zelf in hun en ons voordeel het te lefoonwezen te leiden. Achtereenvolgens heeft nu moeder ge meente een massa takken van dienst, die vroeger geleid werden door particu lieren in eigen beheer genomen. En dat doet zij goed, gaarne erkennen wij het. Vroeger was de gasfabricage in han den van een Engelsche maatschappij, vroeger werd het water door particulieren geleverd, vroeger werd de reinigingsdienst aan de minst-geld-toe- eischende verpacht, nu doet de gemeente dat alles zelf. Het is niet in ons nadeel. Fiuantieel is het beter en de beharti ging van onze belangen geschiedt met meer zorg. Principieel is dat bijeentrekken van alle macht in één hand wel iets afkeu renswaardigs. Als niets aan het particu lier initiatief wordt overgelaten, kan dat niet strekken tot opwekken van de ener gie van bijzondere personen, een ener gie die een stad als Rotterdam zoo hoog noodig heeft. Dat de gemeente eerst an deren laat probeeren of de zaak lukken wil en als dit het geval blijkt te zijn, eenvoudig zegt: geef nu maar over, wij zullen in 't vervolg dat zaakje wel op knappen! is niet nobel. Voor ons is 't natuurlijk veel voor- deeliger. De telefoonmaatschappij heeft zich gevestigd, heeft berekend, heeft ver liezen geleden, neeft het aantal abonnes zien toenemen, zien vervijf- en vertien- dubbelen; onverstandig genoeg heeft zij niet de nering naar de tering gezeten is zij te veel blijven rekenen, maar in elk geval, het terrein was geëffend, er was geld te verdienen en de gemeente zei: ziezoo, geef nu maar hier. Daar is iets onwaardigs in, dat is zeker. Van het niet lang te voren genomen besluit tot de heffing eener inkomsten belasting begint de gemeente nu reeds de gevolgen ten kwade te ondervinden. Nooit is iets meer impopulair geweest dan deze belasting. Het moge een waar schuwing zijn voor andere gemeenten en het kan dus zijn nut hebben, dat ik hier even op de zaak wijs. Aan de inkomstenbelasting is verbon den een publiek-worden van de inkom sten: de cohiers namelijk liggen voor ieder ter inzage. Nu is het vrij duidelijk dat de mees ten aan deze openbaarheid van hunne verdiensten geducht en stierlijk het land hebben. Ik zie niet in, dat mijn lieve vriend die en die precies weet, wat ik met mijn pen verdien, om andere be langstellenden in mijn finantieele aan gelegenheden te zeggen: die D. verdient zooveel, ik dacht dat het minder was, ik dacht dat hij meer verdiende! Wat wip, dat raakt niemaDd. Ik vind het niet noodig dat Jan en alleman pre cies weet wat ik dagelijks te verteren heb, om mij dan op mijn handen te kijken en boosaardig te beweren dat ik te veel uitgeef en te groot leef voor mijn stand met een bankroet in het vooruit zicht. En dat men in 't andere geval zeggen zou: wat leeft die kerel krenterig, hij kon best wat meer uit geven, want hij verdient zóóveel vind ik, minstgenomen, alleronaange naamst. Ben ik dan niet vrij, te leven zooals ik verkies? En is het noodig dat de menschen rnjj op straat aankijken en opmerken: die heeft een goede finan tieele positie.... Ik niet alleen vind dat onprettig. Iedereen heeft er het land aan. Dan nog opent deze openbaarheid de gelegenheid tot het plegen van fraude. Mij is van hooren zeggen een geval be kend van een handelaar die het dubbe le opgaf van zijn werkelijk inkomen. Zijn leveranciers gingen de cohiers zien, en, overtuigd dat de man goed was voor zijn geld met zoo'n inkomen! verleen den zij hem gaarne crediet. Dat is een bezwaar. Er zijn er meer. Op de vaste en andere bekende inko mens wordt een onevenredige druk uit geoefend. Een groot aantal gefortuneerden trek ken de stad uit en anderen, die zich hier wel vestigen wilden, zien daar in deze omstandigheden vanaf. Dat is niet bevordelijk voor den bloei vanRotterdam. Langzamerhand wordt de overtuiging daarvan grooter. En een viertal raadsle den, hebben zich tot tolk van het alge meen gevoelen gemaakt door de indiening van een voorstel om aan het kortstondig leven der inkomstenbelasting een einde te maken. Zij stellen voor de inkomstenbelas ting te vervangen door een belasting (een plaatselijke directe) naar grond- slagen. Die grondslagen zijn de huur waarde, het mobilair, de bediening, de grootte van het gezin, paarden en rij tuigen. Die belasting zeggen zij, is billijker. Misschien is zij dat inderdaad, al blijft er iets ongemotiveerds in de bepaling dat A. die een ton bezit en royaal in een groot huis met bedienden leeft, meer betaalt dan B. die ook een ton bezit en zich, met zijn ton in een krot van een huis, zonder mobilair, opsluit. Zoo denk ik er over. Wij zullen afwachten. Misschien vind ik wel gelegenheid er nog eens iets o- ver te zeggen. Tenminste, als mijn ge babbel over de finantieele zaken de le zers niet heeft verveeld Als de redactie dat bemerkt, zal zij wel zoo goed zijn mij te schrijven: Bes te D, houd je finantieele Rotterdamsche aangelegenheden in Rotterdam." Dan zal ik er over zwijgen. Er zijn hier an dere en ook heel gezellige dingen voor causeriën. Tusschen twee haakjes. Weet ge, le zer, hoeveel schutters wij hier hebben. Vijf duizend man! Een heel aantal, wat? Met zoo'n heldendrom is onze stad toch zeker veilig in tijden van bitteren oor- iogsnood. En die krijgers hebben een plezier in hun werk! Met zooveel lief de exerceeren zij 's middags, als 't zon netje op het wijde veld gloeiend schijnt! Er is hier niet een schutter, die het land aan schutteren heeft! Op parades zijn zij verzot en op het mooie pakje zijn zij woedend trotsch! Wij van onze zijde zijn woedend trotsch op de schut terij! Vijf duizend manl 't Is geen gek heid. In rustig vertrouwen genieten wij onze nachtrust! Weet gij verder hoeveel malen wij in 1894 brand hebben gehad? Driehon derd malen. Daar zijn 125 schoorsteen branden bij en negen felle branden. De andere zijn middelsoort. Hooge cijfers. Weet gij - 't is eigenlijk een malle opeenvolging, maar zij komt zóó voor in het gemeentelijk verslag - hoeveel kinderen hier schoolgaan? Tienduizend achthonderd jongens en tien duizend meisjes. Die jongens worden later schutters en brandspuitgasten. r>. Huiienlandsch Nieuws. G. van Stokman s. «i 6. Toen Erich afscheid nam van zijne vrien den, liep bjj nog een poosje door eenige eenzame straten te dwalen. Alle zijDe ge dachten waren wederom oproerig, zjjne schrik wekkende twijfelingen werden bevestigd en als een visioen steeg een kleine gebeurte nis te Earlsbad voor zijn oog op. Toen ter tijd had hij het nauwelijks eenige aandacht geschonken; nu evenwel kreeg het voor hem een groote beteekenis. Hij bad de dames op een zekeren dag tot eene wandeling afgehaald. Daar was juist, toen zij gereed tot uitgaan waren, de post bode gekomen en bad den hofraad een brief overhandigd, dien deze na een vlocbtigen blik op het couvert dadelijk aan Aon overgaf. Een weinig zich verwijderende, scheurde zij haastig bet couvert los en doorvloog zenuw achtig het schryveu, om het vervolgens in uiterst kleinen omvang te vouwen en in haar portemonnaie te steken. De andere bleven wachtend staan. Goede berichten?4 vroeg mevrouw von Beaudry eenigszins bezorgd en ook de hofraad herhaalde fluks: «Goede be richten?" «God zij dank, ja," zeide Ann met een diepe, zware zucht, alsof zij van een groote angst bevrijd was, «alles is goed," en zij was vervolgens zoo oprecht vroolyk en opgeruimd, als hij haar maar zelden bad gezien. Den volgenden dag, toen hij bet huis van den hofraad binnen trad, woei hem een klein wit papiertje te gemoet. Mechanisch raapte hij het op. Het was de helft van het den vongen dag verscheurde couvert en het post stempel viel duideliik in het oog. Er stond „Weintraube," het station bij Niederlösnitz waar, scoals hg nu wist, de knaap, haar zoon wellicht, verborgen was. Hoe dankbaar was Ehrenberg, dat een telegram over zaken hem naar Weenen riep. was ten prooi geweest aan een vreese- lijki-n onrust,hij was bevreesd voor zichzelf. Waar hij ging of stond, overal zag hij Ann voor zicb, zijn gekoesterd, verheerlijkt ön eindelijk gevonden ideaal, haar liefelijk gelaat, baar aanminnig lacbje, baar heerlijke gestalte, alles dwong hem, baar le beminnen ec toch moest bij de oogen van haar afwen den. Plotseling een nieuwe gebeurtenis. Hg kreeg de opdracht van Weenen naar Dresden te gaan. Een zwarigheid was ontstaan en moest snel ter zgde worden geruimd; bij ging, maar het denkbeeld, dat bet kind wer kelijk bestond en hier in zijne nabijheid verblijf hield, maakte hem half ziek van op gewondenheid. Bij bet ontbijt in het hotel las hij de ho telcourant. Zy bestond hoofdzakeljjk nit ad- vertentiën en aanbiedingen, Als door den bliksem getroffen bleef zijn oog eensklaps aan een zekere aanbieding hangen. In Ne- derlösnitz werd de villa Ëeanmgartner ten ver koop aangeboden en was op alle uren van den dag te bezichtigen. Een oogenblik stokte hem de adem in de keel, vervolgens, een minuut later, was zijn besluit genomen. Bij wilde zelf zien, zelf booren. De gelegenheid was er gnnstig voor. Waarom ze niet nnttig gebruiken? Tegen den avond, toen zgoe zaken gere geld waren, ging hij ait. De dag was warm geweest en de coupee was stikkend heet. Zijn bootd gloeide en zijn bart hamerde hoorbaar in zijn borst, daarom was hij bigde dat hij nog een eind te voet gaan moest, tusschen hooge tuinmuren, sierlijke tuinen en groene velden. Voorbijgaande per sonen, die hij staande hield, wezen hemden weg. Eindelijk zag hij de villa tusschen de hoo rnen schemeren. Zij lag op een kleine hoog te en was in den Zwitscherschen stijl gebouwd. Een heerlijke, groote tnin omgaf aan alle zijden bet schilderachtige bnis; maar bet bek was gesloten, zoodat Erich aan de bel trek ken moest. Een jong meisje opende het hem en vroeg wat hij begeerde. Daar hg onwaar- beid zooveel mogelijk wilde vermijden, zeide hij slechts: «Is bet geoorloofd de villa te bezichtigen? Ik beb de advertentie in de courant gele zen." Zij gaf daartoe dadelijk verlof, ofschoon hij zichzelf volstrekt niet als kooper bad voorgesteld; maar zij scheen hem zooder dat toch daarvoor te houden en wees hem met vriendelijke welwillendheid den weg. In de nabijheid van het huis verliet sjj hem. «Ik wil toch liever mevrouw Berg even roepen." zeide zij, «wellicht wilt ge even indientos- schentyd uitrusten." Zij wees hem een bank aan en ging. Eenige minuten bleef hij alleen doch hij zette zicb niet neder, maar doorkruiste den tuin, hopend en toch vreesend, onder de groene hoornen een kinderlijke gestalte te zullen ontmoeten. Doch zijn oog ontwaar de niets ea zoodoende bestormden al lerlei twijfelingen wederom zijn hart. Na een poosje verscheen de vrouw des hnizes. Zij was zeer lief, liet hem alle hoekjes van haar huis zien, zoodat hij innerlyk beschaamd was, en voor'zich zeiven de gelofte aflegde, voorden verkoop der villa het zijne te doeo; toen hij echter de dame vroeg, om wel ke reden zjj het huis verliet, zeide deze eenigszins verlegeD en terughou dend «Niets, wat met het huis of de plaats in betrekking staat; onze redenen zjjD geheel van persoonlijken aard." Erich waagde het niet verder te vragen, maar ontdekte toch met smartelijke genoeg doening, naast de kamer van het echtpaar, een kleiner vertrek, waarin een zeer helder kinderbed stond, en allerlei joDgens speel goed in een hoek zorgvuldig stond op gestapeld. Van den kleinen bewoner was evenwel geen spoor te ontdekken. Tot een langer verblijf kon Erich geene redenen meer vinden, en zoo besloot hij heen te gaan. Reeds wilde bij afscheid ne men, toen hem op het laatste oogeoblik het toeval gunstig was en dokter Berg, die zich volgens het zeggen van zijne vrouw, op de wandeling bevond, terugkeerde en in de opeue tnindenr verscheen. Voor hem nit stormde een ongeveer zeven-jarige, blond- lokkige knaap, die, volstrekt geen acht slaanden op de vreemde, mevronw van Berg tromfeerend toeriep«Ziet ge, ik ben toch de eerste, mama," en vervolgens zijn gloeiend gelaat in haar kleed ver borg. «Nn, Heini, moet ge dien mijnheer niet goeden dag zeggen vermaande de da me. De kleine zag onderzoekend tot Erich op, en plotseling was het Ehrenberg, als werd een diohte sluier hem van de oogen gerukt. Ja, de indruk, dien dit vragende, tot hem opziende oogenpaar op hem maakte, was zoo onverwacht en tevens zoo machtig, dat hij moeite had, zijne oiterlyke kalmte ook slechts eenigermate te bewaren,en als uiteeo droom ontwakend vroeg hij onwillekeurig ,Is dit nw zoon, mevrouw «Onze pleegzoon," antwoordde zij zacht. «Maar wij hebben hem zeer lief, onze Hei ni, bij is onze vreugde, onze zonne schijn, en het zal ons zwaar vallen, hem aan zijne familie te moeten terugge ven." Dus Heini heette hjjNatuurlijk, hoe Vele onzer spreekwoorden en volks uitdrukkingen vonden hun oorsprong in een lang verleden tijdperk; van de meeste is het ontstaan na te gaan en op te sporen; anderen daarentegen, zijn door soa het anders ook kannen Deze knaap wsg immers de zoon van Hendrik Holt en geleek op bem als slechts een scon op zijn vader gelijken kan. Juist zoo had zijn ongelukkige vriend er nit geiien, toen hij en Erich Ehrenberg voor 't eerst te zamen speelden, juist zoo zijne moeder aangezien, toen hij haar moest begroeten- Wat aan het uiterlyk van den vader het karakteristieke gegeven had, ont brak ook niet by den zooq en op eens werd Ehronberg alles duidelijk, geloof de hij alles te weten en te begrypen. Zijne geliefde, dierbare Ann en Hendrik Holt's ongelukkige brnid, zij waren niet slechts sterke gelijkenissen neen het was eenvoudig één en dezelfde persoon. De doo- de leefde, zjj was door een wonder gered gewordeD, en alles, wat donker en on begrijpelijk geweest was, vond nn eene natuarlyke verklaring en opheldering. Alles draaide met bem in 't rond, maar bij moest bedaard blijven en gaan. Nadat hg het kind eens on nog eens bad gadege slagen en met den dokter eenige vriendelijke woorden gewisseld bad, rukte hg zich van deze plaats los en snelde weder naar bet station, naar Dresden terng. Hij was in een onbeschrgfelyke stemming. Ontsteld, verschrikt, beschaamd en toeh vol hoop, vol vaste, jubelende hoop. Alles scheen hem wonderbaar, ja sprookjes-ach- tig toe en toch weder duidelijk en helder als de dag; wat hem een toevalligheid had toegeschenen, bleek nn een voorbeschik king geweest te zgn; slechts dat begreep hg niet, dat hg nooit op bet dankbeeld ge komen was, hoe de zaak in elkander zat. Hij had, daar Hendrik Holt's noodlot in Engeland zich had afgespeeld, altijd aan een engelsch meisje, ncoit aan de mogelijkheid van een redding gedacht en de ongelnkkige altijd als een doode beklaagd, zoodat het hem nu nog een wonder toescheen, dat zg onder de levenden behoorde. Ann's beeld stond weder voor hem in al hare beerlgke reinheid en schoonheid, slechts meet gehei ligd door het trenrig waas van baar ver leden en boven al zgn denken en gevoelen, deed zich de wensch dnideljjk gelden, haar te zien, te spreken, van haar zelf te verne men, hoe alles gekomen was. Meer dan ooit, geloofde hg recht op haar te hebben, als de soboone en heilige nalatenschap van Hendrik Holt en geen oogwenk kwam het bg bem op, dat wellicht niet alles zoo zoo weien als hg zich voorstelde en wellicht weder nieuwe zwarigheden, nieuwe strijd hem te wachten stond. een ondoordringbaren sluier bedekt. De uitdrukkingen, die wij aan de middeleeuw- sche strafpleging ontleenden, hebben vol gens haar natuurlijken aard een ongun- stige beteekenis. Denken wij slechts aan, iemand aan de kaak stellen; iemand te pronk stellen; met een blok aan 't been loopen en meer andere. De laatste straf, vooral was van hinderlijken aard. Gedu rende zooveel dagen, weken of maanden in zijne bewegingen verhinderd te zijn, door een zwaar blok, dat door ketting en beugel aan het been was bevestigd, was, hoewel niet uitermate pijnlijk, hoogst lastig en onaangenaam. Bij het nagaan der jongste staatkundige verwikkelingen, maakten wij onwilkeurig de opmerking dat de meeste Europcesche landen met een blok aan 't been loopen. Dit blok bestaat voor velen in een eiland, dat door een ketting van zelfzucht en nationale inhaligheid aan de landen is verbonden. 8PAMJE heeft zijn Cuba, FRANRIJK zijn Madagaskar, ENGELAND zijn Ier land, ITALIË zijn Sicilië, TURKIJE zgn Kreta, en om tot ons zelf te komen, NEDERLAND zijn Sumatra met het nog altijd strijdvaardige en strijdlustige Atjeh. Zgn 't niet alle blokken aan 't been waarde lezers? Wordt Spanje niet in zijne bewegingen belemmerd door den opstand op Cuba Honderd duizend van zijn mannen en jongelingen, zijn aan de hunne onttrok ken, tot achteruitgang en verarming hunner familiën, tot groot nadeel van heel het land, dat die flinke werkkrach ten, bij de traagheid zijner bewoners on mogelijk kan missen. Een uitgeputte schatkist voor jaren, die slechts door al tijd hoogere belastingen, den Cubaan- schen geldwolf kan bevredigen. Armoe de en ellende alomme, en dat ter wille vau eene nooit verzadigde ambtenaars wereld eenerzijds en nationalen trots an derzijds. Want Cuba bestond, of liever bestaat voor Spanje alleen om eea heirleger van ambtenaren aan winstgevende be trekkingen te kunnen helpen. En daar deze hooge jaarwedden buiten de Spaan- sche schatkist omgaan, komen ze natuur lijk ten laste van de Cubanen. Dit stel sel, gepaard aan algeheele onmondigheid deed de Creoolsche bevolking naar de wapenen grijpen en volgens de jongste berichten met zooveel succes, dat ook in de tot heden nog rustige provincie Matanzas, zich sterke benden opstan delingen hebben vertoond, waardoor zelfs de hoofdstad Havanna wordt bedreigd. De hoofdproductie van Cuba bestaat in tabak en suiker. Vele eigenaars van plantages, wat ook bij onze bieten-in dustrie niet vreemd is, ontvangen voor den oogst van den handel een voorschot, Mevrouw vou Beaudry was met baar j doehter Ann naar de residentie teruggekeerd, welke baar een kort engagement aan het hoftheater eo een roorloopig thuis aangebo den had; maar het was slechts een kort uit rusten, na de strenge badkuor die mevrouw Beaudry zeer aangegrepen had en nn rustten de dames zich nit voor haar reis naar Wies- baden, waar de hofraad alles voor haar komst in gereedheid bracht. Koffers en kisten stonden half volgepakt in de kleine kamers opgestapeld, papieren, toilet-artikelen en dergelyke kleinigheden la gen op tatels en stoelen uitgespreid, en Ann's geliefkoosd instrument stond al reeds geheel in zgn witbonten geraamte. Alhoewel er reeds veel gedaan was, viel er toch nog een mas sa te beredderen en te midden van dezen warwinkel, verscheen Ehrenberg in hoogst eigen persoon. Hg had zich niet schriftelijk aangemeld en gaf Ann volstrekt geene ge legenheid hem af te wijzen; want hy stond plotseling voor haar,toen zy zyner zich juist le vendig herinnerde, en ofschoon de ontmoe ting in schemerlicht plaats had, zag zy toch verrast en in hooge mate onroerd tot hem op. Ook kon zg de vrengde, die zg over ign komst gevoelde, niet geheel verbergen en hare lippen Bidderden, toen zg met eeu sohyn van verwgt zeide: «Mgn lieve vriend, dat hadt gjj niet moeten doeul' In plaats van te antwoorden, bedekte hy hare handen met kissen en flaisterde bewo gen: «Ann, zoete Ann, wees niet boos op mg. Ik ben hier zonder verlof, maar ik moest ik wilde o zien? Er is niets meer wat ons scheidt ik weet nn alles, alles,— uw geheele geheim! - Verwonderd, ontsteld, staarde zg hem aan, maar vervolgens zeide zg rustig: «Dat is niet mogelyk mgn vriend, ik ben over tuigd dat gy u vergist." «Neen," antwoordde hg langsaam en zag haar vast in de oogen, «neen Ann. ik ver gis mg niet. Ik was de vriend van Hendrik Holt; ik zag zijn zoon, en ik weet hoe en waar hg is gestorven." Zg was doodsbleek geworden en half on machtig in een stoel gezonken. «Gg, juizt gg zgn vriend," zeide zg daf, «welk een gruwelgk noodlot, welk een nienw raadsel" en plotseling met zoele innigheid zyn hand grijpende, vleide zg zaeht: «Heb medelgden met mg, Ehrenberg wek het verleden niet wederom op, gg martelt mg slechts en weet niet, welk een zware sohuld, welk een heilige verplichting Hg zette zicb naast haar neder en streelde zacht en ernstig hare hand.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5