Bnra nit ie Maasstad
Zondag 29 September 1895.
29ste Jaargang ITo. 3032.
lil en om Parijs.
BIJVOEGSEL.
LXIV.
Er is voor onze vroede vaderen ra
zend veel voor het noes. Behalve het
voorstel tot wijziging van de inkomsten
belasting een belasting naargrondslagen,
waarvan ik in een vorigen brief ge
sproken heb, staan hen nu nog te
wachten, voorstellen tot uitbreiding
van een electrische installatie, tot wij
ziging van de verordening op de open
bare reinheid en de begrooting. Er is
dus werk genoeg aan den winkel, waar
door de heeren zich, naar ik gaarne
doop, m-t groote vastberadenheid zul
len heenslaan.
Het staat te bezien, dat bij de
behandeling der begrooting wel een
enkel woordje vallen zal. De oppositie
die na de laatste raadsverkiezingen
in den raad gekomen is, zal zich duchtig
roeren. Het totaal aan inkomsten
bedraagt f 6.652.211.78 en het totaal
aan uitgaven is precies tot dat bedrag
berekend. Saldo nihil.
Maar we zouden wel eens willen
dat de raad tot een saldo „zoo groot",
wist te komen. We weten, wat dat
„saldo nihil" te beteekenen heeft. Let
terlijk vertaald, beteekent het „niets
overhouden", maar in parlementaire
taal wil het zeggen„veel te kort",
moet door een leening aangezuiverd
worden.
In hun memorie zeggen B. en W.,
dat er dit jaar zal moeten worden voor
zien in behoefte aan scholen en dat de
voortgezette reorganisatie van de politie
f 70,000 kosten zal. Er moet nog een
brug vernieuwd worden ook, maar
daar zullen zij nu niet mee aankomen.
Zij vragen toch al genoegDe lasten,
der burgerij opgelegd, behoeven niet
noemenswaard te worden bezwaard.
Het heffingspercentage voor de inkom
stenbelasting is van 3 4 op 35 ge
bracht, dat is in 't geheel een kleine
f 10.000 meer.
Neen, 't is heusch verstandig van
B. en W., dat zij 't daar maar bij
laten. Ik geloof, dat men algemeen
het tiende procentje meer, wel genoeg
zal vinden.
Er bestaat nog meer behoefte aan
scholen, zeggen B. en W. Dat zal de
oppositie natuurlijk ontkennen, want
met scholen wordt openbare-scholen
bedoeld en aan die kan geen behoefte
bestaan.
FEUILLETON.
van
Gestur Palsson.
1.
De niet-oppositie, de groote meer
derheid gelukkig, verlangt B. en W.
in hun tracnten naar meer scholen geen
moeielijkheden in den weg te leggen.
Hoe meer scholen, boe beter. Zoolang
er nog behoefte blijkt te bestaan, deugt
het niet en zoolang er, tengevolge
daarvan, nog jongelui schöloos loopen
zal aan de straatschennerij, waarover
nu weer algemeen geklaagd wordt, geen
einde komen. En 't is noodig, dat daar
een eind aan komt. 'tls of we in Ita
lië wonen. Aanrandingen op klaarlich
ten dag, diefstallen, zakkenrollen, de
kranten die de geheele dagelijksche lijst
publiceeren wilden, zouden een gansche
pagina noodig hebben.
Een dezer dagen is in de Oude
Plantage, een druk stadspark, in het
Oosten der stad, om vijf uur 's middags,
toen 't zonnetje nog aan den hemel stond,
een juffrouw door een troepje schobbe
jakken aangerand, natuurlijk met geen
beste bedoelingen. Gelukkig was de
juffrouw niet een bepaald-vertegenwoor
digster van het zwakke geslacht; zij gaf
één een muilpeer dat hij suisebolde, een
tweede gaf zij een duw dat hij het e-
venwicht verloor en ruggelings in een
sloot tuimelde en van den derde wist zij
zich los te rukken, waarna zij in een
snelle vlucht, van 't heele zoodje te za
men wist af te komen.
Geregeld komen er op de bureaux
van politie klachten, dat voorbijgan
gers met steenen geworpen werden,
dat belknoppen werden afgerukt, dat
kleedingstukken in den gang opgehan
gen, gestolen werd dat vuilnisbakken
werden meêgenomen, kortom een heel
zondenregister.
Ik zal nu wel niet beweren dat al
deze boosdoeners, jongens waren die
geen plaats op een van de scholen kon
den krijgen; maar dat zij er een groot
deel van vormen, is zeker. En de één
of tweehonderd, die geen plaats kun
nen krijgen, hooren en zien op de stra
ten niet veel fijns; dat is uitgemaakt.
Het „baaltje-gappen", dat is het weg
nemen van wat lekker en wat desnoods
eetbaar is, uit balen ot vaten die op
gestapeld liggen op de kaden en die dan
eerst met geweld geopend werden, is
een zeer geliefkoosde uitspanning. Er zijn
heel wat mannen, die er volstrekt geen
been inzien,deze op onrechtmatige wijze
verkregen dingen te accepteeren van
hunne lieve zoons.
Meer scholen en de politiereorgani
satie voortgezet, dit zal aan deze ellen
dige dingen wel een einde maken.
Er bestaat in Rotterdam niet alleen
een zorgvuldige keuring van vleesch, er
bestaat, niet zoo heel lang, ook een
goed ingerichte keuring van andere le
vensmiddelen.
Een commissie van heeren loopt al
le winkels van eetwaren af en kijkt
met belangstelling na, alles wat zich in
die winkels bevindt.
Nu is bet wel aardig te hooren wel
ke vervalschingen deze commissie alzoo
te constateeren vindt. Een harer le
den, deelde mij enkele bijzonderheden
meê. De commissie vond in meel een
massa krijt, soms wel 20°/0 zij vond
in gist stopverf; suikergoed dat
aan snoeptafels verkocht wordt, bevond
zjj hoofdzakelijk te bestaan uit kalk.
Zij vond specerijen, peper, kruidnagelen,
zoo vreeselijk vervalscht, dat ze vol
gens de uitdrukking van mijn zegsman
meer „vuiligheid" dan specerij wa
ren Melk wordt hevig gewasschen.
Taptemelk is doorgaans meer water
dan melk. In drie maanden liet de
commissie 11 partijen kaas, 19 partij
en specerijen, 2 partijen gedroogde
vruchten, 1 partij meel en 1 partij
sinaasappelen vernietigen. 2000 liter
melk werden afgekeurd, als schadelijk
voor 't gebruik.
De commissie liet 121 monsters spe
cerijen nemen, daar waren er 52 van
vervalscht; van 66 monsters tapte
melk waren 35 geheel onvoldoende
Dat bewijst nog al, dat er In Rot
terdam gemeen geknoeid wordt, en dat
een keuringsdienst als deze alle reden
van bestaan heeft. De commissie maakt
tegen de vervalschers processen-ver
baal op, en in den regel volgden dan
veroordeelingen. Het is noodig dat er
in 't algemeen, ook buiten de groote
steden, met zorg in een keuringsdienst
wordt voorzien. De doktoren zijn het
er vrij algemeen ovei eens, dat van de
verschillende ziekten een groot aantal
door het eten van bedorven of ver-
valschte spijzen veroorzaakt werden.
En het is daarom noodig dat de gewe-
tenlooze vervalschers, die feitelijk niet
meer dan giftmengers zijn, voor hunne
handelingen zwaar gestraft worden, en
dat men hen in hun bedrijf niet alle
mogelijke vrijheid gunt, maar hen met
belangstelling op de vingers kijkt
't Is te hopen, dat men daartoe nog
eens komen zal.
De losse sjouwers, die aan de boO'
ten, tegen een kwartje per uur wer
ken, zakken dragen, tonnen rollen, kis
ten hijschen en wat meer tot het stu
wersvak behoort, hebben zich tot een
vereeniging gevormd, die „De Neder-
landsche vlag" heet en die de belangen
van allen voorstaat.
Dat een vereeniging als deze reden
van bestaan heeft en zeer nuttig wer-
ken kan, behoeft wel geen betoog voor
wie bekend is met de Rotterdamsche
toestanden. Het sjouwersvolkje bestaat
uit den gaanden en komenden man, die
vandaag in zijn vak niets te doen
heeft en daarom maar „naar den kant"
gaat.
„Hij wei kt aan den kant" is in on
ze taal synoniem met, hij heeft niets
beters te doen.
Toch behoort tot het stuwen, waar
van 't sjouwen een onderdeel is, nog
een zekere handigheid en een groote
routine. Een bekwaam stuwer kan de
meest uiteenloopende dingen stevig in
een scheepsruim brengen, dat alles vast
staat en op de reis niet schokt. Hij
kan met een oogopslag berekenen hoe
veel er in een schip kan worden gebor
gen. Hij weet de juiste volgorde van
lading voor verschillende artikelen aan
te geven.
Er is een groep stuwers, eeu paar
honderd man sterk, voor wie het „aan
de booten werken" een bepaald vak is,
die zijn methoden kent en zijn gereed
schappen heeft. Die vormen de veree
niging „de Nederlandsche vlag*.
Nu is deze vereeniging op hoogst sym
pathieke wijze uit den hoek gekomen.
Wie geregeld de Rotterdamsche
nieuwsberichten nagaat, weet dat in de
lange rijen, de ongevallen aan boord
van de schepen een beduidende plaats
innemen,
De „Nederlandsche vlag" heeft zich,
naar aanleiding daarvan tot de Kamer
van koophandel en fabrieken gewend:
„Het is u bekend," zegt zij in haar
adres ongeveer, dat bij lossen en laden
van stoom- en zeilschepen dagelijks on
gevallen voorkomen, dikwijls met doo-
delijken afloop. Het valt niet te ont
kennen, dat die ongevallen soms aan
roekeloosheid of onachtzaamheid te wij
ten zijn; maar nog meer dikwijls is de
oorzaak te vinden in ondoelmatig ma-
trieel. De moed om te weigeren daar-
meê te werken ontbreekt bij de mees
ten, omdat zij dan werkeloos blijven en
het werk door anderen, die minder be
wust zijn van het gevaar, zien opne
men.
't Komt voor dat aan kettingen, die
bestemd zijn voor 1000 kilos, 2 a 3000
kilos worden verwerkt, zonder dat zelfs
een onderzoek heeft plaats gehad naar
het gehalte der schalmen enz.
Zoo zegt de vereeniging. Zij rele
veert niet de gevallen van mannen die
vermorzeld werden onder neertuimelen-
de zware kisten. Zij vraagt alleen de
bemiddeling van de Kamer voor een in
spectie.
En tot die vraag heeft zij het vol
komen recht. 13.
Rotterdam, 26 Sept. 1895.
HOOFDSTUK I.
Het begon zooals gewoonlijk eerst Iaat
in het voorjaar op IJsland warm te worden.
Eerst kwam er eeo sneeuwstorm op Pa
schen, dan een onweder en op Hemelsvaart
dag wederom een sneenwbni. Met Pinkster
was deze sneenwgoschiedenis afgeloopen, want
juist even voor Pinkster begon het warmer
weer te worden en op den teestdag zelf was
het weer wonderschoon.
Bondom in de landerijen en hier en daar
in de tuinen, begonnen zich reeds groene
plekken te vertoonen en de boeren en ste'
delingen begonnen er over te sprekeD, dat
het niet onmogelijk zijn zon, dat de gras
teelt nog uitstekend sou uitvallen, alhoewel
het voorjaar zeer laat zijn intocht had ge
houden. En toen dronkeD zij een glaasje,
en droomden gouden droomen.
Maar het mooie weder hield maar slechts
een paar dagen aan.
Het begon weder koud te worden en op
een avond zagen velen uit, naar de bergen,
waarboven vele witte wolken heen en we
der dreven. Vervolgens pakten sommige
dier witte slaapmutsen zich te zamen en
deden alsof zij speeldenmaar toen zij ein
delijk beengingen, was alles onder hen in 't
woud reeds wit. En vervolgens bleven zij
bier en daar weder haDgen en drukten bun
wit stempel op de geheele omgeving. Beneden
in het land stonden echter de boeren en zagen
naar het spel van de wolken, bedroeid en
moedelooB zij dachten aan hunnen kleinen
hooi-voorraad en aan hun mager vee, en
dan, dan dachten zij ook aan vrouw en
kiod, en dien avond ging er geen enkele
boer «egemod naar bed.
Den volenden dag was er een sterke
vorst ingetreden; de bergen en landerijen
waren spierwit en al de groene plekken iD
tuin en veld, waren verdwenen. Alle len-
teweelde was in één naebt gestorven, ge
lijk een pasgeboren kind, dat geen begrip
heeft v. n de vreugde die sijn verschijnen,
ot de droeiheid die zjjn heeDgaan te weeg
breiigt.
Nu kwam er een lange Ijjd van bittere,
strenge koude; somwijlen rnw en stormach
tig weder, vorst en hagel en menige dwar
relende sneeuwvlok deed hare intrede.
Het was das niet meer dan natuurlijk,
dat Bergnr van Holl, zich er over verwon
derde, dat die wispeltnrige sneeuw sijn veld
en tuin juist met sneeuw bedekte, terwijl
hij toch de armste van het dorp was en
het minste hooi besat en de sneeuw tegen
over zijne beide rijke huurlieden, die het
meeste hooi hadden, deed, alsof die niet voor
baar bestonden.
Vervolgens begon het weder na een poos
wat beter te worden en op een dag, laat
in Juni, was op dominé's hoeve Stadhur al
les in drukke beweging.
Bjarni Sveinsson, oandidaat in de theolo
gie, de verloofde van Björg, het eenige kind
van den dominé, was gekomen, op sijn
reis bruingebrand door de zon.
De geestelijke, mijnheer Tbordhnr, had
hem op de hofplaats in zijn zwarten rok ont
vangen, dien hij anders nooit aan bad, uit
gezonderd wanneer hij thuis in de kerk bjj
zijn boerenplaats gelegen, den dienst moest
waarnemen, want in de kleine kerk was zijn
onde rok goed genoeg.
Spoedig was er een boodschap naar de
beste vriendin van Björg gezonden gewor
den, de recbters-wednwe van Grand, de
volgende plaats vanaf Stadhnr, opdat zij
deel zou nemeu aan de blijdschap, dat
Bjarni na zijn reis gelukkig thuis gekomen
was.
En toch was dit lang niet alles wat mijn
beer Thordhur gedaan had, om de aankomst
van Bjarni Sveinssoo,terwiÜe van dezen aelf,
alsmede van zijn dochter, zoo vrooljjk mo
gelijk te maken.
Hij had reeds bjj den aanvang van Juni
zijn ambt als geestelijke nedergelegd. Daar
na had bij een algemeene vergadering ge
houden met zijne gemeente-leden, ia zijne
pastorie, en vandaar werd een ijlbode ge
zonden, naar den bisschop, of deze het niet
zoo kon inrichten, dat Bjarni een van de
drie candidaten voor de verkiezing van
geestelijke voor de gemeente Stadhur worden
kon.
Niemand in de gemeente had nog ooit
Bjarni gezien, laat staan hem leeren
kennxn, want Björg had sich met hem in
Reykjavik verloofd, toen zij nog op de mei
sjesschool was. De oude burgemeester en een
rijke boer hadden in de vergadering uit
drukkelijk gezegd, dat zij en niemand
in de gemeente dezen jongen candidaat ook
maar in het minste kenden; toch scheen het
den sprekers onrecht toe, wanneer iemand in
de gemeente bunnen beminden geesteljjke een
verzoek weigerde, dat wellicht zyn laatste
sou zijn, temeer daar het niet meer was,
dan den naam van Bjarni te zetten op een
stukje papier.
De meeste anderen stemden dat ook toe,
nitgenomen Ingvar uit Vik, de broeder van
mijnheer Thorvalds uit As, welke laatste
voor de plaats zeer gaarne in aanmerking
zon komen. Ingvar, zeide den onden geestelijke
in het gezicht, dat het oen groote zotte
klap zou zijn, een zieleverzorger te kiezen,
dien niemand kent, en dat mocht men ook
niet doen, het zij dan ook ter wille van
wien ook. Maar het waren sleebts weinigen,
die zich bij hem aansloten en weigerden het
schrijven voor den bisschop te ondertee
kenen. Eu in de gemeente werd het optre
den dier weinigen zeer afgekeurd Allen spra
ken ervan, hoe onhensch bet was, den onden
geestelijke, een zoo geëarden en geliefden
man, te krenken, en dat louter uit eigen-
belaag; want Ingvar kou daarvoor geen
andere reden hebben, dan alleen om zijn
broeder die plaats te bezorgen.
Het is moeilijk te zeggen, ot het door
het verzoek aan den bisschop, of Bjarni's
geestesgaven waren, die bewerkten, dat hij
van de zeven sollicitanten onder de drie
geplaatst werd, waaruit de gemeente zelf
een geestelijke kon kiezen.
Eenige uit het Sttdland vermoedden, dat
in deze zaak, de omstandigheid eenigen in
vloed gehad had, dat het gerucht verspreid
werd, dat velen zich van de kerk zonden af
scheiden en Bjarni tot hun geestelijke souden
kiezen, zoo hij niet door den bisschop onder
het drietal werd geplaatst. Iu de gemeente
Stadhur wist evenwel niemand iets van
dit vreeselijke voornemen, en toen men bet
later hoorde, schreef men bet daaraan toe,
dat de geestelijke overal zjjne vrienden bad
en dat dezen dit bericht heimelijk in de
hoofdstad hadden verspreid, opdat daardoor
de bisschop eenigszins gedwongen son
worden.
Hoe na alles ook zijn mocht, Bjarni
bracht voor den geestelijke een brief mede
van den bisschop met de opdracht, de ver
kiezing voor een geestelijke mt te schrijven
en toen de onde man zag, dat zijn aanstaan
de schoonzoon onder de drie uitverkorenen
was, klaarde zijn gerimpeld gelaat op.
De tijding van de vreugde van den ouden
predikant, was al zeer spoedig door bet
dorp verspreid, en zijne vreugde was de
vreugde van alle huisgenootenwant
allen waren Björg zeer genegen, die sedert
dat hare moeder gestorven was, met haar
vader bet huishonden bestuurd bad.
De dienstmeisjes waren terwille der jonge
huishoudster blijde en opgewekt, en op weg
□aar de profiandkamer of keuken, fluisterden
zij er over, hoe mooi Bjarni was,
en hoe goed hij, volgens geruch
ten, voor zijn meisje geweest was. De
knechten verschaften zich ergens iets te
doen, wat hen voorbij het kamervenster
voerde, om gelegenheid te vinden, naar
binnen te kjjken en zoodoende iets van den
schoonzoon te zien te komen.
In de kamer zat echter de familie
bijeen en onderhield zich.
De oude geestelijke bezat, wanneer hij met
eenigszins belezen lieden sprak, een won
derlijke geschiktheid, om het gesprek op
iets ernstigs te brengen; 't liefst op iets,
waardoor bij het karakter en de inzichten
diergenen kon leeren kennen, tenminste zoo
bij die vroeger niet reeds bad leeren ken
nen, Nadat bij eenige algemeene vragen
omtrent de hoofdstad gedaan had, begon bij
de kamer op en neder te loopen en ervan
te spreken, dat het het geheele voorjaar
soo ontzettend kend geweest was en hoe
bet leven hier op het eiland toch koud en
eentonig was. Hij zeide, dat het hem toe
scheen, alsof bet weer en het klimaat de
menschen met een ijskorst omkleedde, ben
zoo stijf en onhandelbaar maakte, als een
granietblok en de armoede aan sijn lot over
lieten.
Daaruit ontstond een wijdloopige discussie.
Meu was het over de oorzaak niet eens.
Bjarni kon zich Daar de meening vau zijn
aanstaanden schoonvader niet voegen, dat bet
klimaat er schold aan had, dat de lieden in
dit land zoo eigenaardig van humeur waren;
bij zeide, dat deze ongeschiktheid en gebrek
aan energie nergens anders aan te wijten
waren, dan aan hunne ontevredenheid over
allen en alles, die de menschen hier tot een
tweede natuur scheen geworden te zijn.
Het was hun heel gemakkelijk gevallen
de eiscben en levensbehoeften uit andere
landen over te nemen; maar moeilijk was
het natuurlijk den grond zoo productief te
maken, dat aan die hoogere eiscben sou
kannen voldaan worden.
„Dat kan ook nooit," zeide de oude man
en schndde het hoofd; „ons land is zoo
verschillend vau andere landen, ïoodat on
ze cultuur ook zeer weinig gelijkenis met
die der andere landen kan hebben, en nooit
hetzelfde worden kan, al wilde men dat nog
zoo gaarne."
„Dat vrees ik ook en daarom geloof ik
dat het zeer verstandig zou zijn te probee-
reu, de menscheu wat tevredener te stem
men, dan sjj zijn; ben te prediken, dat er
hier talrjjke welvaar tb ronnen zyn; maar dat
Zoudt ge u onze Parisiens wel voor kun
nen stellen, kalm huns weegs gaande,
niet in geestdrift maar ook niet diep
vertoornd Ik geloof niet dat er een tijd
komen zal, waarin zooiets mogelijk zijn
zal. Men juicht toe of men fluit, ïl n'y a
pas de milieu.
Zoo republikeinsch het Fransche volk
ook zijn moge, de 2e, 3e en 4e klasse
in 't bijzonder, de aanwezigheid van een
vreemd potentaat doet ieder in geestdrift
ontbranden. Dat ondervindt koning Leo-
pold van België thans, die eenige dagen
hier vertoeft. Zeker had hij op een der
gelijk warme ontvangst niet mogen re
kenen. Warmer heeft men zich nog voor
generaal Dragomirof gemaakt, den Rus-
sischen stafofficier, die eenigen tijd hier
heeft doorgebracht. Of 't ook al van de
hitte kwam, dat hij bij 't afscheid zijn
handschoen uit het rijtuig wierp, waarna
het volk zich half dooddrukte om een
stukske ervan, als dierbaar souvenir,
machtig te worden, weet ik niet.
En dat alles bij een temperatuur van
21° Celsius
Toch zijn wij nog gelukskinderen bij
de arme soldaatjes vergeleken, die de
eer van Tricolore op Madagasear hoog
moeten houden, maar meer met de ver
schrikkelijke koortsen dan met de Hova's
te kampen hebben. Elk bericht vergroot
de onrust; elke courant die men ter
hand neemt, staat vol met jobstijdingen.
Als vrij zeker kan ik u melden dat ge
neraal Duchesno het opperbevel zal wor
den ontnomen en dit aan generaal Borg-
nis-des-Cordes zal worden toevertrouwd.
De Figaro, die een speciale redacteur
naar Toulon zond om bij de ontscheping
der zieken tegenwoordig te zijn, bevat
aandoenlijke verhalen. Het blad vertelt
van ongelukkigen die reeds in eene over
gangsperiode tusBchen leven en ster
ven verkeerden en de oppassers zelfs
niet meer begrepen, die hun dorst wilden
laven. Een minder ernstige zieke werd
geïnterviewd over het verboden absinth-
gebruik. „Ach mijnheer," aldus was
in 't kort zijn antwoord, „we hebben
ons lang goed gehoudenmaar stelt
gij u eens in onze plaats, bijna stervend
van dorst en voortdurend kooplui om u
heen, die u absinth aanbieden tegen
een halve franc het glas, hetgeen door
het gouvernement streng verboden
was, doch oogluikend werd toegelaten.
Aan wien de schuld P Zeker zou het
groote dwaasheid zijn deze treurige ge
schiedenis aan een bepaald persoon te
wijten. Wel hebben hier geruchten ge-
loopen dat de minister van oorlog zijn
echter die ellendige politieke toestanden
verhinderen, daarvsi nnt te trekken."
„Ja, maar het is gemakkelijker de men
schen de tevredenheid te ontnemen, dan se
hen terug te geven.
„Dat kan heel goed waar zjjn, maar hel
pen zal het, geloof ik toch. Wanneer er
genoeg menschen waren, die onze landslie
den de eenvoudige waarheid leerden, dat
plichtsbetrachting, de eerste deugd in bet
menschelijk leven zyn moet en wanneer die
lieden zelve de plichtsbetrachting ernstig
beoefenden, dan, ben ik overtoigd, zon er hier
in 't land meer tevredenheid zijn dan nu.
Ik ben er zeker van, dat zulk een voor
gaan vrachten zou dragen, want in ieder
mensch. leeft toch een beeld van God, en
dit maant hem toch aan, ook het goede te
betrachten."
„Ja dat kon een zeer goede gedach
te zijn. Maar zie na eens naar dat portret
van MynBter, daar aan deu wand. Onze
Björg heeft het afgetapt en gewreven en
geprobeerd het glimmend te krijgen, en
toch is dat portret zooals gij ziet, danig
leeljjk geworden. Dat komt natuurlijk door
de stof en de vochtigheid hier in de kamer.
Ik wil n nu maar zeggen, dat menig beeld
van God, dat zeer zeker in ieder mensch
leeft, geen Björg heeft, die het aflapt en
schoon hoadt en toch moet dat beeld in
grooter onreinheid en vnil leven, dan dit
portret hier in de kamer. Maar nu zul
len wij ous met de vrouwen bezig honden,
ik heb n, geloof ik, nog nauwelijks aan on-
se vriendin voorgesteld. Zjj is de dochter
van een ambtenaar, en heeft, zooals ge weet,
zich langen tijd in Kopenhagen opgehouden
en sich daar onchristelijke neigingen eigen
gemaakt, die zij ook in 't geheel niet ver
bergt. Zij is ook in Reykjavik geweest,
maar nu bewoont zij de naburige hoeve
en amuseert zich er mede, bare huisdieren
goed te behandelen en duitsche en engel-
sehe boeken te lezen alle mogelijke boe
ken, ook over filosofie. Gelukkig echter
ben ik haar biechtvader niet, want zy
heeft er geen," meende de geesteljjke la
chend.
De vriendin zeide, dat het haar zeer ver
heugde, den toekomstigen man van Björg te
leeren kennen, en zeide lachend, dat het
haar verheugd had te hooren, dat hij de
plichtsbetrachting zoo verdedigde, want de
geestelijken hebben tegenwoordig voor niets
anders tijd, dan elkaar het hoofd warm te
maken over alterlei leerstellingen.
Daarop wendde zy zioh tot den ouden
dominéé en zeide
„Maar waarom laat gg ons niet hooren,