Bnra nit ie Maasstad Zondag 29 September 1895. 29ste Jaargang ITo. 3032. lil en om Parijs. BIJVOEGSEL. LXIV. Er is voor onze vroede vaderen ra zend veel voor het noes. Behalve het voorstel tot wijziging van de inkomsten belasting een belasting naargrondslagen, waarvan ik in een vorigen brief ge sproken heb, staan hen nu nog te wachten, voorstellen tot uitbreiding van een electrische installatie, tot wij ziging van de verordening op de open bare reinheid en de begrooting. Er is dus werk genoeg aan den winkel, waar door de heeren zich, naar ik gaarne doop, m-t groote vastberadenheid zul len heenslaan. Het staat te bezien, dat bij de behandeling der begrooting wel een enkel woordje vallen zal. De oppositie die na de laatste raadsverkiezingen in den raad gekomen is, zal zich duchtig roeren. Het totaal aan inkomsten bedraagt f 6.652.211.78 en het totaal aan uitgaven is precies tot dat bedrag berekend. Saldo nihil. Maar we zouden wel eens willen dat de raad tot een saldo „zoo groot", wist te komen. We weten, wat dat „saldo nihil" te beteekenen heeft. Let terlijk vertaald, beteekent het „niets overhouden", maar in parlementaire taal wil het zeggen„veel te kort", moet door een leening aangezuiverd worden. In hun memorie zeggen B. en W., dat er dit jaar zal moeten worden voor zien in behoefte aan scholen en dat de voortgezette reorganisatie van de politie f 70,000 kosten zal. Er moet nog een brug vernieuwd worden ook, maar daar zullen zij nu niet mee aankomen. Zij vragen toch al genoegDe lasten, der burgerij opgelegd, behoeven niet noemenswaard te worden bezwaard. Het heffingspercentage voor de inkom stenbelasting is van 3 4 op 35 ge bracht, dat is in 't geheel een kleine f 10.000 meer. Neen, 't is heusch verstandig van B. en W., dat zij 't daar maar bij laten. Ik geloof, dat men algemeen het tiende procentje meer, wel genoeg zal vinden. Er bestaat nog meer behoefte aan scholen, zeggen B. en W. Dat zal de oppositie natuurlijk ontkennen, want met scholen wordt openbare-scholen bedoeld en aan die kan geen behoefte bestaan. FEUILLETON. van Gestur Palsson. 1. De niet-oppositie, de groote meer derheid gelukkig, verlangt B. en W. in hun tracnten naar meer scholen geen moeielijkheden in den weg te leggen. Hoe meer scholen, boe beter. Zoolang er nog behoefte blijkt te bestaan, deugt het niet en zoolang er, tengevolge daarvan, nog jongelui schöloos loopen zal aan de straatschennerij, waarover nu weer algemeen geklaagd wordt, geen einde komen. En 't is noodig, dat daar een eind aan komt. 'tls of we in Ita lië wonen. Aanrandingen op klaarlich ten dag, diefstallen, zakkenrollen, de kranten die de geheele dagelijksche lijst publiceeren wilden, zouden een gansche pagina noodig hebben. Een dezer dagen is in de Oude Plantage, een druk stadspark, in het Oosten der stad, om vijf uur 's middags, toen 't zonnetje nog aan den hemel stond, een juffrouw door een troepje schobbe jakken aangerand, natuurlijk met geen beste bedoelingen. Gelukkig was de juffrouw niet een bepaald-vertegenwoor digster van het zwakke geslacht; zij gaf één een muilpeer dat hij suisebolde, een tweede gaf zij een duw dat hij het e- venwicht verloor en ruggelings in een sloot tuimelde en van den derde wist zij zich los te rukken, waarna zij in een snelle vlucht, van 't heele zoodje te za men wist af te komen. Geregeld komen er op de bureaux van politie klachten, dat voorbijgan gers met steenen geworpen werden, dat belknoppen werden afgerukt, dat kleedingstukken in den gang opgehan gen, gestolen werd dat vuilnisbakken werden meêgenomen, kortom een heel zondenregister. Ik zal nu wel niet beweren dat al deze boosdoeners, jongens waren die geen plaats op een van de scholen kon den krijgen; maar dat zij er een groot deel van vormen, is zeker. En de één of tweehonderd, die geen plaats kun nen krijgen, hooren en zien op de stra ten niet veel fijns; dat is uitgemaakt. Het „baaltje-gappen", dat is het weg nemen van wat lekker en wat desnoods eetbaar is, uit balen ot vaten die op gestapeld liggen op de kaden en die dan eerst met geweld geopend werden, is een zeer geliefkoosde uitspanning. Er zijn heel wat mannen, die er volstrekt geen been inzien,deze op onrechtmatige wijze verkregen dingen te accepteeren van hunne lieve zoons. Meer scholen en de politiereorgani satie voortgezet, dit zal aan deze ellen dige dingen wel een einde maken. Er bestaat in Rotterdam niet alleen een zorgvuldige keuring van vleesch, er bestaat, niet zoo heel lang, ook een goed ingerichte keuring van andere le vensmiddelen. Een commissie van heeren loopt al le winkels van eetwaren af en kijkt met belangstelling na, alles wat zich in die winkels bevindt. Nu is bet wel aardig te hooren wel ke vervalschingen deze commissie alzoo te constateeren vindt. Een harer le den, deelde mij enkele bijzonderheden meê. De commissie vond in meel een massa krijt, soms wel 20°/0 zij vond in gist stopverf; suikergoed dat aan snoeptafels verkocht wordt, bevond zjj hoofdzakelijk te bestaan uit kalk. Zij vond specerijen, peper, kruidnagelen, zoo vreeselijk vervalscht, dat ze vol gens de uitdrukking van mijn zegsman meer „vuiligheid" dan specerij wa ren Melk wordt hevig gewasschen. Taptemelk is doorgaans meer water dan melk. In drie maanden liet de commissie 11 partijen kaas, 19 partij en specerijen, 2 partijen gedroogde vruchten, 1 partij meel en 1 partij sinaasappelen vernietigen. 2000 liter melk werden afgekeurd, als schadelijk voor 't gebruik. De commissie liet 121 monsters spe cerijen nemen, daar waren er 52 van vervalscht; van 66 monsters tapte melk waren 35 geheel onvoldoende Dat bewijst nog al, dat er In Rot terdam gemeen geknoeid wordt, en dat een keuringsdienst als deze alle reden van bestaan heeft. De commissie maakt tegen de vervalschers processen-ver baal op, en in den regel volgden dan veroordeelingen. Het is noodig dat er in 't algemeen, ook buiten de groote steden, met zorg in een keuringsdienst wordt voorzien. De doktoren zijn het er vrij algemeen ovei eens, dat van de verschillende ziekten een groot aantal door het eten van bedorven of ver- valschte spijzen veroorzaakt werden. En het is daarom noodig dat de gewe- tenlooze vervalschers, die feitelijk niet meer dan giftmengers zijn, voor hunne handelingen zwaar gestraft worden, en dat men hen in hun bedrijf niet alle mogelijke vrijheid gunt, maar hen met belangstelling op de vingers kijkt 't Is te hopen, dat men daartoe nog eens komen zal. De losse sjouwers, die aan de boO' ten, tegen een kwartje per uur wer ken, zakken dragen, tonnen rollen, kis ten hijschen en wat meer tot het stu wersvak behoort, hebben zich tot een vereeniging gevormd, die „De Neder- landsche vlag" heet en die de belangen van allen voorstaat. Dat een vereeniging als deze reden van bestaan heeft en zeer nuttig wer- ken kan, behoeft wel geen betoog voor wie bekend is met de Rotterdamsche toestanden. Het sjouwersvolkje bestaat uit den gaanden en komenden man, die vandaag in zijn vak niets te doen heeft en daarom maar „naar den kant" gaat. „Hij wei kt aan den kant" is in on ze taal synoniem met, hij heeft niets beters te doen. Toch behoort tot het stuwen, waar van 't sjouwen een onderdeel is, nog een zekere handigheid en een groote routine. Een bekwaam stuwer kan de meest uiteenloopende dingen stevig in een scheepsruim brengen, dat alles vast staat en op de reis niet schokt. Hij kan met een oogopslag berekenen hoe veel er in een schip kan worden gebor gen. Hij weet de juiste volgorde van lading voor verschillende artikelen aan te geven. Er is een groep stuwers, eeu paar honderd man sterk, voor wie het „aan de booten werken" een bepaald vak is, die zijn methoden kent en zijn gereed schappen heeft. Die vormen de veree niging „de Nederlandsche vlag*. Nu is deze vereeniging op hoogst sym pathieke wijze uit den hoek gekomen. Wie geregeld de Rotterdamsche nieuwsberichten nagaat, weet dat in de lange rijen, de ongevallen aan boord van de schepen een beduidende plaats innemen, De „Nederlandsche vlag" heeft zich, naar aanleiding daarvan tot de Kamer van koophandel en fabrieken gewend: „Het is u bekend," zegt zij in haar adres ongeveer, dat bij lossen en laden van stoom- en zeilschepen dagelijks on gevallen voorkomen, dikwijls met doo- delijken afloop. Het valt niet te ont kennen, dat die ongevallen soms aan roekeloosheid of onachtzaamheid te wij ten zijn; maar nog meer dikwijls is de oorzaak te vinden in ondoelmatig ma- trieel. De moed om te weigeren daar- meê te werken ontbreekt bij de mees ten, omdat zij dan werkeloos blijven en het werk door anderen, die minder be wust zijn van het gevaar, zien opne men. 't Komt voor dat aan kettingen, die bestemd zijn voor 1000 kilos, 2 a 3000 kilos worden verwerkt, zonder dat zelfs een onderzoek heeft plaats gehad naar het gehalte der schalmen enz. Zoo zegt de vereeniging. Zij rele veert niet de gevallen van mannen die vermorzeld werden onder neertuimelen- de zware kisten. Zij vraagt alleen de bemiddeling van de Kamer voor een in spectie. En tot die vraag heeft zij het vol komen recht. 13. Rotterdam, 26 Sept. 1895. HOOFDSTUK I. Het begon zooals gewoonlijk eerst Iaat in het voorjaar op IJsland warm te worden. Eerst kwam er eeo sneeuwstorm op Pa schen, dan een onweder en op Hemelsvaart dag wederom een sneenwbni. Met Pinkster was deze sneenwgoschiedenis afgeloopen, want juist even voor Pinkster begon het warmer weer te worden en op den teestdag zelf was het weer wonderschoon. Bondom in de landerijen en hier en daar in de tuinen, begonnen zich reeds groene plekken te vertoonen en de boeren en ste' delingen begonnen er over te sprekeD, dat het niet onmogelijk zijn zon, dat de gras teelt nog uitstekend sou uitvallen, alhoewel het voorjaar zeer laat zijn intocht had ge houden. En toen dronkeD zij een glaasje, en droomden gouden droomen. Maar het mooie weder hield maar slechts een paar dagen aan. Het begon weder koud te worden en op een avond zagen velen uit, naar de bergen, waarboven vele witte wolken heen en we der dreven. Vervolgens pakten sommige dier witte slaapmutsen zich te zamen en deden alsof zij speeldenmaar toen zij ein delijk beengingen, was alles onder hen in 't woud reeds wit. En vervolgens bleven zij bier en daar weder haDgen en drukten bun wit stempel op de geheele omgeving. Beneden in het land stonden echter de boeren en zagen naar het spel van de wolken, bedroeid en moedelooB zij dachten aan hunnen kleinen hooi-voorraad en aan hun mager vee, en dan, dan dachten zij ook aan vrouw en kiod, en dien avond ging er geen enkele boer «egemod naar bed. Den volenden dag was er een sterke vorst ingetreden; de bergen en landerijen waren spierwit en al de groene plekken iD tuin en veld, waren verdwenen. Alle len- teweelde was in één naebt gestorven, ge lijk een pasgeboren kind, dat geen begrip heeft v. n de vreugde die sijn verschijnen, ot de droeiheid die zjjn heeDgaan te weeg breiigt. Nu kwam er een lange Ijjd van bittere, strenge koude; somwijlen rnw en stormach tig weder, vorst en hagel en menige dwar relende sneeuwvlok deed hare intrede. Het was das niet meer dan natuurlijk, dat Bergnr van Holl, zich er over verwon derde, dat die wispeltnrige sneeuw sijn veld en tuin juist met sneeuw bedekte, terwijl hij toch de armste van het dorp was en het minste hooi besat en de sneeuw tegen over zijne beide rijke huurlieden, die het meeste hooi hadden, deed, alsof die niet voor baar bestonden. Vervolgens begon het weder na een poos wat beter te worden en op een dag, laat in Juni, was op dominé's hoeve Stadhur al les in drukke beweging. Bjarni Sveinsson, oandidaat in de theolo gie, de verloofde van Björg, het eenige kind van den dominé, was gekomen, op sijn reis bruingebrand door de zon. De geestelijke, mijnheer Tbordhnr, had hem op de hofplaats in zijn zwarten rok ont vangen, dien hij anders nooit aan bad, uit gezonderd wanneer hij thuis in de kerk bjj zijn boerenplaats gelegen, den dienst moest waarnemen, want in de kleine kerk was zijn onde rok goed genoeg. Spoedig was er een boodschap naar de beste vriendin van Björg gezonden gewor den, de recbters-wednwe van Grand, de volgende plaats vanaf Stadhnr, opdat zij deel zou nemeu aan de blijdschap, dat Bjarni na zijn reis gelukkig thuis gekomen was. En toch was dit lang niet alles wat mijn beer Thordhur gedaan had, om de aankomst van Bjarni Sveinssoo,terwiÜe van dezen aelf, alsmede van zijn dochter, zoo vrooljjk mo gelijk te maken. Hij had reeds bjj den aanvang van Juni zijn ambt als geestelijke nedergelegd. Daar na had bij een algemeene vergadering ge houden met zijne gemeente-leden, ia zijne pastorie, en vandaar werd een ijlbode ge zonden, naar den bisschop, of deze het niet zoo kon inrichten, dat Bjarni een van de drie candidaten voor de verkiezing van geestelijke voor de gemeente Stadhur worden kon. Niemand in de gemeente had nog ooit Bjarni gezien, laat staan hem leeren kennxn, want Björg had sich met hem in Reykjavik verloofd, toen zij nog op de mei sjesschool was. De oude burgemeester en een rijke boer hadden in de vergadering uit drukkelijk gezegd, dat zij en niemand in de gemeente dezen jongen candidaat ook maar in het minste kenden; toch scheen het den sprekers onrecht toe, wanneer iemand in de gemeente bunnen beminden geesteljjke een verzoek weigerde, dat wellicht zyn laatste sou zijn, temeer daar het niet meer was, dan den naam van Bjarni te zetten op een stukje papier. De meeste anderen stemden dat ook toe, nitgenomen Ingvar uit Vik, de broeder van mijnheer Thorvalds uit As, welke laatste voor de plaats zeer gaarne in aanmerking zon komen. Ingvar, zeide den onden geestelijke in het gezicht, dat het oen groote zotte klap zou zijn, een zieleverzorger te kiezen, dien niemand kent, en dat mocht men ook niet doen, het zij dan ook ter wille van wien ook. Maar het waren sleebts weinigen, die zich bij hem aansloten en weigerden het schrijven voor den bisschop te ondertee kenen. Eu in de gemeente werd het optre den dier weinigen zeer afgekeurd Allen spra ken ervan, hoe onhensch bet was, den onden geestelijke, een zoo geëarden en geliefden man, te krenken, en dat louter uit eigen- belaag; want Ingvar kou daarvoor geen andere reden hebben, dan alleen om zijn broeder die plaats te bezorgen. Het is moeilijk te zeggen, ot het door het verzoek aan den bisschop, of Bjarni's geestesgaven waren, die bewerkten, dat hij van de zeven sollicitanten onder de drie geplaatst werd, waaruit de gemeente zelf een geestelijke kon kiezen. Eenige uit het Sttdland vermoedden, dat in deze zaak, de omstandigheid eenigen in vloed gehad had, dat het gerucht verspreid werd, dat velen zich van de kerk zonden af scheiden en Bjarni tot hun geestelijke souden kiezen, zoo hij niet door den bisschop onder het drietal werd geplaatst. Iu de gemeente Stadhur wist evenwel niemand iets van dit vreeselijke voornemen, en toen men bet later hoorde, schreef men bet daaraan toe, dat de geestelijke overal zjjne vrienden bad en dat dezen dit bericht heimelijk in de hoofdstad hadden verspreid, opdat daardoor de bisschop eenigszins gedwongen son worden. Hoe na alles ook zijn mocht, Bjarni bracht voor den geestelijke een brief mede van den bisschop met de opdracht, de ver kiezing voor een geestelijke mt te schrijven en toen de onde man zag, dat zijn aanstaan de schoonzoon onder de drie uitverkorenen was, klaarde zijn gerimpeld gelaat op. De tijding van de vreugde van den ouden predikant, was al zeer spoedig door bet dorp verspreid, en zijne vreugde was de vreugde van alle huisgenootenwant allen waren Björg zeer genegen, die sedert dat hare moeder gestorven was, met haar vader bet huishonden bestuurd bad. De dienstmeisjes waren terwille der jonge huishoudster blijde en opgewekt, en op weg □aar de profiandkamer of keuken, fluisterden zij er over, hoe mooi Bjarni was, en hoe goed hij, volgens geruch ten, voor zijn meisje geweest was. De knechten verschaften zich ergens iets te doen, wat hen voorbij het kamervenster voerde, om gelegenheid te vinden, naar binnen te kjjken en zoodoende iets van den schoonzoon te zien te komen. In de kamer zat echter de familie bijeen en onderhield zich. De oude geestelijke bezat, wanneer hij met eenigszins belezen lieden sprak, een won derlijke geschiktheid, om het gesprek op iets ernstigs te brengen; 't liefst op iets, waardoor bij het karakter en de inzichten diergenen kon leeren kennen, tenminste zoo bij die vroeger niet reeds bad leeren ken nen, Nadat bij eenige algemeene vragen omtrent de hoofdstad gedaan had, begon bij de kamer op en neder te loopen en ervan te spreken, dat het het geheele voorjaar soo ontzettend kend geweest was en hoe bet leven hier op het eiland toch koud en eentonig was. Hij zeide, dat het hem toe scheen, alsof bet weer en het klimaat de menschen met een ijskorst omkleedde, ben zoo stijf en onhandelbaar maakte, als een granietblok en de armoede aan sijn lot over lieten. Daaruit ontstond een wijdloopige discussie. Meu was het over de oorzaak niet eens. Bjarni kon zich Daar de meening vau zijn aanstaanden schoonvader niet voegen, dat bet klimaat er schold aan had, dat de lieden in dit land zoo eigenaardig van humeur waren; bij zeide, dat deze ongeschiktheid en gebrek aan energie nergens anders aan te wijten waren, dan aan hunne ontevredenheid over allen en alles, die de menschen hier tot een tweede natuur scheen geworden te zijn. Het was hun heel gemakkelijk gevallen de eiscben en levensbehoeften uit andere landen over te nemen; maar moeilijk was het natuurlijk den grond zoo productief te maken, dat aan die hoogere eiscben sou kannen voldaan worden. „Dat kan ook nooit," zeide de oude man en schndde het hoofd; „ons land is zoo verschillend vau andere landen, ïoodat on ze cultuur ook zeer weinig gelijkenis met die der andere landen kan hebben, en nooit hetzelfde worden kan, al wilde men dat nog zoo gaarne." „Dat vrees ik ook en daarom geloof ik dat het zeer verstandig zou zijn te probee- reu, de menscheu wat tevredener te stem men, dan sjj zijn; ben te prediken, dat er hier talrjjke welvaar tb ronnen zyn; maar dat Zoudt ge u onze Parisiens wel voor kun nen stellen, kalm huns weegs gaande, niet in geestdrift maar ook niet diep vertoornd Ik geloof niet dat er een tijd komen zal, waarin zooiets mogelijk zijn zal. Men juicht toe of men fluit, ïl n'y a pas de milieu. Zoo republikeinsch het Fransche volk ook zijn moge, de 2e, 3e en 4e klasse in 't bijzonder, de aanwezigheid van een vreemd potentaat doet ieder in geestdrift ontbranden. Dat ondervindt koning Leo- pold van België thans, die eenige dagen hier vertoeft. Zeker had hij op een der gelijk warme ontvangst niet mogen re kenen. Warmer heeft men zich nog voor generaal Dragomirof gemaakt, den Rus- sischen stafofficier, die eenigen tijd hier heeft doorgebracht. Of 't ook al van de hitte kwam, dat hij bij 't afscheid zijn handschoen uit het rijtuig wierp, waarna het volk zich half dooddrukte om een stukske ervan, als dierbaar souvenir, machtig te worden, weet ik niet. En dat alles bij een temperatuur van 21° Celsius Toch zijn wij nog gelukskinderen bij de arme soldaatjes vergeleken, die de eer van Tricolore op Madagasear hoog moeten houden, maar meer met de ver schrikkelijke koortsen dan met de Hova's te kampen hebben. Elk bericht vergroot de onrust; elke courant die men ter hand neemt, staat vol met jobstijdingen. Als vrij zeker kan ik u melden dat ge neraal Duchesno het opperbevel zal wor den ontnomen en dit aan generaal Borg- nis-des-Cordes zal worden toevertrouwd. De Figaro, die een speciale redacteur naar Toulon zond om bij de ontscheping der zieken tegenwoordig te zijn, bevat aandoenlijke verhalen. Het blad vertelt van ongelukkigen die reeds in eene over gangsperiode tusBchen leven en ster ven verkeerden en de oppassers zelfs niet meer begrepen, die hun dorst wilden laven. Een minder ernstige zieke werd geïnterviewd over het verboden absinth- gebruik. „Ach mijnheer," aldus was in 't kort zijn antwoord, „we hebben ons lang goed gehoudenmaar stelt gij u eens in onze plaats, bijna stervend van dorst en voortdurend kooplui om u heen, die u absinth aanbieden tegen een halve franc het glas, hetgeen door het gouvernement streng verboden was, doch oogluikend werd toegelaten. Aan wien de schuld P Zeker zou het groote dwaasheid zijn deze treurige ge schiedenis aan een bepaald persoon te wijten. Wel hebben hier geruchten ge- loopen dat de minister van oorlog zijn echter die ellendige politieke toestanden verhinderen, daarvsi nnt te trekken." „Ja, maar het is gemakkelijker de men schen de tevredenheid te ontnemen, dan se hen terug te geven. „Dat kan heel goed waar zjjn, maar hel pen zal het, geloof ik toch. Wanneer er genoeg menschen waren, die onze landslie den de eenvoudige waarheid leerden, dat plichtsbetrachting, de eerste deugd in bet menschelijk leven zyn moet en wanneer die lieden zelve de plichtsbetrachting ernstig beoefenden, dan, ben ik overtoigd, zon er hier in 't land meer tevredenheid zijn dan nu. Ik ben er zeker van, dat zulk een voor gaan vrachten zou dragen, want in ieder mensch. leeft toch een beeld van God, en dit maant hem toch aan, ook het goede te betrachten." „Ja dat kon een zeer goede gedach te zijn. Maar zie na eens naar dat portret van MynBter, daar aan deu wand. Onze Björg heeft het afgetapt en gewreven en geprobeerd het glimmend te krijgen, en toch is dat portret zooals gij ziet, danig leeljjk geworden. Dat komt natuurlijk door de stof en de vochtigheid hier in de kamer. Ik wil n nu maar zeggen, dat menig beeld van God, dat zeer zeker in ieder mensch leeft, geen Björg heeft, die het aflapt en schoon hoadt en toch moet dat beeld in grooter onreinheid en vnil leven, dan dit portret hier in de kamer. Maar nu zul len wij ous met de vrouwen bezig honden, ik heb n, geloof ik, nog nauwelijks aan on- se vriendin voorgesteld. Zjj is de dochter van een ambtenaar, en heeft, zooals ge weet, zich langen tijd in Kopenhagen opgehouden en sich daar onchristelijke neigingen eigen gemaakt, die zij ook in 't geheel niet ver bergt. Zij is ook in Reykjavik geweest, maar nu bewoont zij de naburige hoeve en amuseert zich er mede, bare huisdieren goed te behandelen en duitsche en engel- sehe boeken te lezen alle mogelijke boe ken, ook over filosofie. Gelukkig echter ben ik haar biechtvader niet, want zy heeft er geen," meende de geesteljjke la chend. De vriendin zeide, dat het haar zeer ver heugde, den toekomstigen man van Björg te leeren kennen, en zeide lachend, dat het haar verheugd had te hooren, dat hij de plichtsbetrachting zoo verdedigde, want de geestelijken hebben tegenwoordig voor niets anders tijd, dan elkaar het hoofd warm te maken over alterlei leerstellingen. Daarop wendde zy zioh tot den ouden dominéé en zeide „Maar waarom laat gg ons niet hooren,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5