Briefen Hit de Maasstad. TK8S, Zondag 8 Maart 1896 40ste Jaargang Ho. 3078. BIJVOEGSEL. Rotterdam, 27 Februari 1896. LXXXIY. Ik ga een type behandelen dat niet speciaal Rotterdamsch is. Integendeel, het is wel zoo speciaal mogelijk, ja, ik geloof zelfs niet dat er één plaats is, die zoo'n type niet heeft. De aanleiding tot mijn voornemen ligt in het nagelaten dagboek van een doo- den vriend, dat ik zoo juist doorgebla derd heb. Toen hij leefde, mijn vriend, hebben wij altijd om hem gelachen en nu hij dood is, dood en begraven, gevoelen wij ons verplicht, een rede bij zijn graf te houden. Ons lachen is miskenning geweest, onze ernst is te laat berouw, Maar konden wij anders? Stel u voor, een smoorvette man, zóó dik, dat het niet dikker kon. Is het te verwonderen, dat om hem in een gesprek altijd gelachen werd, dat wij schaterden als zijn onmetelijke propor- tiën in een gesprek bijgesleept werden Hij nam 't ons nooit kwalijk en dat vonden wij dan lobbesachtigheid in h9m, maar wij begrepen niet, dat zijn dikheid hem een gruwel was, dat hij onder de consequenties van zijne afmetingen dul- deloos leed, dat zijn welgedaanheid zijn dood is geweest, ook in figuurlijken zin. Dit alles is ons eerst na zijn begra fenis duidelijk geworden. Hij heeft een dagboek nagelaten en ik gevoel mij verplicht, uit zijn dagboek een aantal „passages" aan te halen in het belang van alle dikke menschen, die bespot worden, omdat de natuur in een gril hen breedei omvang gaf dan hare gewone kinderenik ga een lans bre ken voor alle dikke menschen. Ik ben dik, ik weet het. De hemel is mijn getuige dat ik liever mager was geweest, maar ik moest dragen, dragen zeg ik, wat de natuur mij heeft gegeven. Zoolang ik nog beneden de vijf jaar was, heeft mijn welgedaanheid mij niets dan plezier gegeven. De dames noem den mij een molletje, een hondje van een jongen, een snoes. De eenige onaangename herinnering uit dien tijd is van een kindermeid, die geregeld weigerde mij te dragen omdat ik zoo zwaar was en die, als mama haar met mij uitstuurde, mij buiten in het gras zette, in de zon met de vrien delijke opmerking »Daar, nou ken je uitbraaie, varken I" Maar dat is niets geweest bij water later kwam. Toen ik voor de eerste maal de school binnentrad schaterden alle jongens het uit en de meester zeiNou jongen, jij zit goed in je vet hoor, ik weet waar achtig niet, waar ik je zetten moet, want in de gewone banken zul je toch wel niet kunnen. Ik kreeg een stoel en een tafel vóór de klasse, en daar zat ik, ten prooi aan allerlei spotternijen. Dat duurde zoo mijn geheelen schooltijd door. Als ik wilde meespelen moest ik ge regeld zondebok wezen. Ik moest „staan" bij het haasjeover spelen en bij 't bok bok sta vast, wilde niemand op zijn beurt voor mij staan, #want ik waste zwaar en te dik." Allerlei dingen heb ik geprobeerd om magerder te worden, maar dat ging niet, want tegen vetheid zijn geen re medies. Integendeel ik werd steeds dik ker, steeds dikkei. En in elke omstandigheid, voortdurend had ik ervan te lijden. Ach de men schen zijn zoo wreed. Het eerste bezoek aan de scheerwin kel, wat voor andere jongens een heer lijkheid is, was voor mij een marteling. De barbiersbediende zocht eerst den grootsten stoel uit, en toen ik zat, deel de hij mij mede, dat ik dubbel betalen moest, want er was aan mijn gezicht wel tweemaal zooveel te scheren dan aan een ander gezicht. Als ik bij een kleermaker kwam om mij den maat te laten nemen, riep hij eerst zijn knecht om meê het maat- riem vast te houden en dan lachten die twee zich halfdood. Bij mijn hoeden-leverancier volgde geregeld de uizoo'n hoed moet ik laten maken, u zult er in het geheele land géén op maat vinden 1 Ik schrok als ik in de noodzakelijk heid werd gebracht mij aan iemand te laten voorstellen, want altijd zei die iemand dan met een fijn nadrukje dat ik o zoo goed begreep„'t Is mij bij zonder aangenaam. In gezelschap was ik, schoon geheel buiten mijn wil, de vroolijkheid brenger. Eens ben ik door een zwak stoeltje heengezakt en dat was al spoedig zoo algemeen bekend, dat overal waar ik kwam, den stevigsten stoel werd uit gezocht, om dien mij aan te bieden. Verschillende vragen die ik aller- beleegdigends vond, maar die misschien toch niet kwaad bedoeld waren, wer den mij gedaan. Is zoo'n buik niet lastig, mijn heer? Neen, toch niet, integendeel, jokte FEUILLETON. ik dan. U eet zeker veel O neen, ik ben heel matig. Och kom O, die verschrikkelijke toespelingen, altijd en overal. En doe er eens wat tegen. Maak je boos, dan ben je be lachelijk. Een vreeselijk ding vond ik het op reis te gaan. Als 't eenigszins mogelijk was, gaven kwaadaardige conducteurs mij een plaats in een coupé waar al negen lui zaten en mijne verschijning had natuurlijk een algemeen gemom pel van verontwaardiging tengevolge. Of ik het helpen kon I De geheele reis door niets dan bedekte aanmerkingen, spottende blik ken en meermalen hoorde ik het woord dat Hildebrand' indertijd populair heeft gemaakt: Buikje I O, is 't niet vreeselijk Toen ik schutteren moest geloot heb ik niet, want ik was toch vrij als eenige zoon kreeg de commissie zoo iets van een lachberoarte en de voor zitter gaf mij den raad, maar heel spoe dig al het laken van de stad op te koopen, anders zou mijn uniform niet op tijd gereed zijn. Een van de hee- ren merkte vriendschappelijk op dat ik „maar liever aan de brandweer moest gaan." Ik zweeg, ik zweeg altijd. Nooit liet ik merken dat ik woedend was, dol, dat ik kookte en op wilde springen om den laffen spotters mijn minachting als keisteenen naar hun harde koppen te gooien. Getrouwd ben ik natuurlijk nooit. Welke jonge dame zou ernstig een hu welijksaanzoek van mij hebben ont vangen Ik leef alleen met een zeurige huis-houdster, die mij bij elke gele genheid bezweert, voorzichtig te wezen, want als iemand een beroerte krijgen kan, ben ik het Des zomers verga ik van de hitte, des winters krimp ik weg van do kou, want een lichaam van zulk een om vang als het mijne is dubbel aan weersinvloeden onderhevig. En geen enkel woord van troost of medelijden Tot zooverre het dagboek. Ik hoop dat vele menschen hun dikke even naasten in het vervolg sparen zullen en medelijden gevoelen met dier onge vraagde ongewoonheid. En als ik door dit schrijven enkelen daartoe bekeerd heb, dan is mijn hoop vervuld en dan heeft mijn dikke vriend niet vergeefs geleefd. GEMENGD NIEUWS. De Tigris is buiten zijn oevers getreden en veroorzaakt groote overstroomingen te Mesopotamië. Zes honderd Arabieren zouden verdronken zijn en een massa vee. kamer, naast de danszaal, waar zjj zagen dat achttien babies, waaronder hun eigen kinderen, rustig lagen te slapen onder de hoede van een oude vrouw. Een volmaakte kinderkamer dus! De geschiedenis ljjkt misschien een beetje ongelooflijk, maar het on gelooflijkste is, dat zij waar gebeurd is. Menage. Te München heeft de redacteur van een socialistisch blad terecht gestaan wegens een artikel waarin beweert werd, dat een epidemie in de artilerie- kazerne samenhing met bedrog bij de menage der soldaten. Het geleverde vleesch was van slechte qualiteit, we gens konkelarij van de slagers met de onderofficieren, en dat werd mogelijk gemaakt door volkomen onvoldoend toe zicht van de zijde der officieren.Bij het on derzoek verklaarden verschillende getui gen (vroeger gedienden), dat inderdaad vele klachten voorkwamen, die dan wel eens tot tijdelijke verbetering leidden dat bovendien soms onderofficieren en officieren van het vleesch voor de menage stukken voor zichzelf lieten afsnijden en dat het toezicht te wen- schen liet. De slotsom was dat de jury den beklaagde vrijsprak. Balen Kinderkamer. Te Parijs gingen eenige dagen gele den een heer en dame tegen tien uur uit, om naar een bal in het Elysée te gaan. Zij lieten hun twee zeer jonge kinderen, benevens de dienstbode thui3. Nauwelijks waren mijnheer en mevrouw op het bal, of de laatste gevoelde zich onwel en verzocht haar man met haar naar huis te gaan. Toen zij ongeveer te elf uur weer thuis kwamen, kon den zij hun oogen niet gelooven. De kinderkamer was leegIn de bedjes lagen geen kleinen Waar waren zij gebleven? Waar was de min? Mijn heer vloog de trappen op.... maar ook in de meidenkamer was niemand te zien. Op de herhaalde vragen van de wanhopige ouders en nadat deze ge dreigd hadden de politie met de zaak in kennis te stellen, vernam men ein delijk van de conciërge, die eerst niets wilde zeggen, dat de keukenmeid, de kindermeid en de min naar een volks bal waren, zooals zij altijd deden, als mijnheer en mevrouw uitgingen. In baltoilet gingen nu de echtelieden per rijtuig naar die dansgelegenheid en toen de portier daar hun verschrikt ge laat zag, zeide hij kalm„Maakt u niet ongerust, mijnheer en mevrouw, en weest zoo goed mij te volgen.4 En nu kwamen de ouders in een ruime, goed verlichte en verwarmde Verleden jaar werd te Christiania de chef van een bijpost kantoor aldaar tot gevangenisstraf ver oordeeld, omdat van zijn kantoor, onder verdachte omstandigheden, een zak waarin een bedrag van 8000 kronen aan contanten moest zijn, in plaats van met geld, met bladen en aarde gevuld, aan het hoofdkantoor bezorgd was. De beschuldigde ontkende alles; af doende bewijzen waren er niet, en toch verklaardo de jury hem schuldig. Toen het vonnis werd voorgelezen, stond de man op en sprak vast en luide in de doodstille rechtzaal„Gij hebt een onschuldig man veroordeeld." Dit maakte diepen indruk, en de pers even goed als de publieke opinie viel de jury scherp aan. Maar het is gebleken, dat dergelijke verzekeringen ook wel eens komediespel kunnen zijn en niets bewijzen. Dezer dagen is de vrouw van dien ambtenaar voor het gerecht gebracht. Zij werd gevat, omdat zij in den tuin van hun vroeger huis op verdachte wij ze aan het graven geweest was. Zjj bekende, dat haar man, bij een ont moeting, die zjj wegens gerechtelijken verkoop van hun goed met hem heb ben moest, haar een stuk papier in de hand had gestopt, waarop te lezen stond, dat hij het geld gestolen en in den tuin begraven had. De politie ging zoeken en zij vond op de aangewezen plaats 5300 kronen. De man heeft nu bekend, dat hij de zakken verwisseld heeft. 1000 kronen gebruikte hij om een tekort in de post- kas te dekken, eenige zeldzame Zweed- sche bankbiljetten, die hem zouden kun nen verraden, heeft hij verbrand en de rest begtaven. De vrouw wist van niets, vóór zij dit briefje kreeg, en zal waar schijnlijk niet vervolgd worden. SCHAKER COURANT. 49. YJjr Thomas Eardy. SLOT. Tegen den middag kwamen zij in de na bijheid van een herberg, aan den straatweg gelegen, en Tesz zon er met Angel zijn binnengegaan om iets te eten, wanneer hij haar niet bepraat had, tnsschen de hoornen en boschjes een schuilhoekje te zoeken, tot hjj teruggekomen zon zijn. Hare kleederen waren gemaakt naar de nieuwste mode, zelfs haar parasol met elpenbeenen knop, had een vorm, die in deze afgelegen streken ze ker de bevreemding zon hebben opgewekt. Angel keerde spoedig met het eten voor een half dozijn personen en twee fiessehen wijn terug, toereikend om hen gednrende een dag of meer te onderhonden, ingeval soms iets hen dwingen kon, zich schuil te moeten houdeu. Zij zetten zich op een omgehakten boom stam neder en begonnen met hun maaltijd. Tusschen een en twee uur pakten eg de rest bij elkander en gingen verder. „Ik gevoel mg sterk genoeg om nog een eindweegs te gaan," zeide Tesz. „Ik geloof, dat wij van nnal den landweg wel kannen gebruiken wij zullen ons even wel maar niet te spoedig naar de kust be geven, daar men daar te sterk op ons let ten zon," merkte Clareop. „Later, wanneer men ons vergeten heeft, kannen wij ons naar de eene ot andere haven begeven." Zij antwoordde slechts daardoor, dat zij hem enger omvatte en zoo wandelden zij het binnenland in. Olschoon het nog Mei was zoo was bet weer helder en vroolijk, en te gen den raiddag werd het weer bijna warm. Gedurende de laatste mijlen van hnn tocht had het voetpad hen diep in een boschach- tige streek gevoerd en tien zij tegen den avond op een straatweg stoitten, bemerkten *0 een huis op welks deur met witte let'ers geschilderd stond „dit huis is te baar." Bijzonderheden volgden met eene verwij sing naar- een Londenscben agent. Toen si) do tuinpoort binnen gingen, zagen zij bet huis, een flink gebouw, naar een regelmatig plan uitgevoerd. „Ik ken het," zeide Clare. „Het is het D. heereDbuis van Bromsborst. Gij ziet, de deur is gesloten en het gras groeit tusschen de naden van den steeoen drempel." „Eenige der vensiers zijn „Om de kamers te luchten, zooals ik ver moed." „Al de kamers zijn leeg en wjj zijn zonder dak boven ons hoofd." „En gij zjjt moede, mijn lieve Teszl* zeide Angel. „Wij zullen spoedig halt ma ken." En baar op den moeden moQd kas send, voerde hij haar voorwaarts. Hij was eveneens moede, want zij hadden niet minder dan twintig mijlen goloopen; bet werd dos noodwendig aan nachtrust te denken. Zij zagen in den omtrek rond naar een alleenliggende hut en zij waren reeds op weg bjj eene dezer aan te kloppen, toen bet hen beiden aan moed ontbrak en zij gingen weder voort. Hun gang werd slepend, vervolgens maakten zij weder halt. „Kunnen wjj niet onder do hoornen slapen?" vroeg Tesz. Hij hield dit jaargetijde nog niet voor warm genoog „Ik beb aan het leege huis gedacht, dat wij straks zijn voorbijgegaan," zeide hij- „Laat ons daar weder beengaan.* Zij keerden alzoo terug. De weg naar de poort deden zij een half our vlugger dan zooeven. Zij bleef buiten, terwijl bij heen ging, om toe te zien, of zich ook iemand in dit huis bevond. Tesz zette zich aan den rand van den weg neder, terwijl Clare op het huis toe- stapte. Zijne afwezigheid duurde nog ai lang en toen hij terugkwam, vond hij Tesz in grooto angst, niet over zichzelf maar over hem. Angel was van een knaap te weten ge komen, dat een oude vrouw het opzicht over het huis had, dat zij slechts op mooie dagen nit het naburig dorp kwam, om de vensters te oponen eu te sluiten. Zij zou tegen zonsondergang komen om ze te slat ten. „Nu kannen wij onbezorgd door een van de vensters naar binnen klau teren." Ooder Angels geleide stapte Tesz vrees achtig op bet buis toe, wier gesloten ven sters de mogelijkheid van bewoners toch wel uitsloot. I'e deur werd na eenige stappen bereikt; een venster daarnaast stond open, Ciare klom naar binnen en trok Tesz daar na door de opening. De gang ni'genomcu, waren alle kamers donker; zij stegen derhalve de trap op. Boten waren de luiken eveneens diobtge- sloton. Clare opende de deur van een Mode 1-e chtgenoot. Op een drukken Zotidag kwaai een Parijzenaar wat laat met zijn vrouw aan een buitengelegenheid, waar zij wilden eten. Men -ras echter uitverkocht. Wij hebben maar één cótelet meer, zei de bediende. Maar één P Wat moet raij'n vrouw dau eten P was 't antwoord van den bra ven echtgenoot. groote kamer, ging daarbinnen en zette een der lniken op een kier: Een straal van dansend zonlicht stroomde binnen en deed hen onderwetsohe meubels, carmozijnroode gordijnen en een groot vierpootig ledikant aanschonwen. .Eindelijk rustl" zeide Angel, zijn reis koffer en rijn bundel met levensmiddelen nederzettend. Zij hielden zich rustig, tot de oude vrouw er geweest zou zijn. Voorzichtigheidshalve haaldeAngel bet luik weder toe, omdat, ingeval de vrouw bun kamerdeur eenB zou openen, dat zij dan in donker gehuld zouden zijn. Tosschen zes en zeven nur kwam zij, na derde echter niet de vleugel, waarin zij bei den zich bevonden. Zij hoorden haar de vensters sluiten, ze vast maken, de deur sluiten en beeDgaan. Vervolgens opende Clare wederom een gedeelte van het luik; zij deelde hun maal en langzamerhand viel de schaduw van den nacht en hulde hen in duister. HOOFDSTUK VI. De nacht was wonderbaar stil en zicht In die korte uren vertelde Tesz Angel, hoe bij in zijn slaap, met haar in zijn arm, over de beek gegaan was. Tot nog toe bad hij van dit alles niets geweten. „Waarom bobt ga me dat den volgenden morgen niet verteld?" zeide hij. .Het bad misschien menig misverstand en leed voorko men." „Denk niet aan datgene wat voorbij is!" »eide zij, „Ik zal aan uie's denken dan wat ik no bezit. Waarom zullen wij ookWie weet wat reeds de dag van morgen voor ons brengt?" Ooganschijnlijk niets treurigs. De morgen was vochtig eu nevelig en daar Clare gezegd was, da> de onde viouw alleen op mooi da gen de vensters kwam openen, zoo waagde hij het, gedurende Tesz nog sliep, het huis rond te drentelen. Er bevonden zich geene levensmiddelen in de voorraadkamer, maar water was er welbij maakte zich den ne vel ten nutte, om zieb van bet landhuis te verwijderen en thee, brood en boter in een winkel in hot dichtstbijzijnde dorp te halen; eveneens kocht bij een spirituslicht opdat men vunr maken kon, zonder dat hot rookte Toen hij weder binnentrad ontwaakte zij, en zij ontbeten met dat, wat bij had medege- braobt. Zij hadden geen Inst verder to gaan, de dag v^liep, eveneens de volgprde nacht en de daaropvolgende; toen zij, bijna zonder het gewaar te worden, vijf dagen m vo'komene atzondering doorgebracht hadden, zonder dat een teeken of een toon van mensoheljjk Ie' ven hnn vrede, voor zoover daar sprake van kon *ijo, ge-toord had. Toen Angel Tes? voorsloeg op te breken en naar Soutbhampton of Londen te gaan, verried zij groote lust, te blijven waar zij was. „Waarom znllen wij aan al dat goede een einde maken!" vleidde zij. „Watkomen moet, zal wel komen I" En dan voegde zij er bij, door de jaloeziën heenglarend „Daar buiten is alles leven en verwarring hier binnen slechts liefde en tevredenheid." Het liet zich niet loochenen hier binnen was a'les slechts liefde, hartelijkheid en eenvoud; buiten wachtte het onverbiddelijke op hen. „En dan vrees ik," zeide zij, haar wang tegen de zijne vlijende, .dat, wat gij nu van mij denkt, niet kot laatste rijn zal. Ik wil uwe tegenwoordige opinie omtrent mij niet overleven. Ik zon liever dood rijn, wan neer de tijd komt, in weiken gij mp met verachting van u zondt wegstooten, /ooda' ik niet zal kuunen ervaren of gij mij veracht." „Ik zal u nooit verachten 1" „Ik hoop het ook. Maar wanneer ik mjjn leven overzie, zoo zal later of vroeger, voor ieder man de tnd komen, ik welke hij mij veracht. Hoe dwaas en slecht was ik 1 En tooh kon ik het vroeger niet verdragen, dat een mug werd leed gedaan, en het zien van een vogel in een kooi zou mij bijna kunnen doen weenen." Zij bloven nog een dag. In den nacht klaardde de doisiere hemel op, zoodat de oude vrouw in haar hut, vroeg wakker werd. Zij besloot het landhuis dadelijk te gaan luchten. Nadat zij de benedenkamers reeds voor zes uur, geopend bad, steeg zij naar de bovenkamers omhoog on stond ge reed, de knop van de dear om te draaien, in welke Tes* en Angel sliepen. Op di» oogenhlik geloo'de zij ademhalen te hooren. Hare pantoffels en bare onderdo» hadden tot heden hare aanwezigheid peruischloos gemaakt en voor het oogeoblik trok zij zich terug, vervolgens echter keerde zij, in de meening, dat haar gehoor haar bedrogen bad, opnieuw naar de denr terug en trachtte den knop te bewegen. Het slot was niet in orde, daar om was van de binnenzijde een meubelstuk voor de deur geschoven, znodat ejj zich maar een haodhreed openen liet. E-n stroom van zonlicht viel op de gelaatstrek ken van bet paar, dat nog in diepe slaap verzonken lagTesz.' lippen waren halt ge opend als een pas ontloken roos eu streel den bijna zijne wangen. De oude vrouw was door het zien van zulk een lieflijke onschuld, door de elegantie van Tesz' japon, die over den Btoel hing, door de zijden kousen daarnaast, zoo verrast, dat zjj haar eersten toorn over landloopers en dergelijk gespuis geheel vergeten was en vervangen werd door de gedachte aan di eene of ande re romantische schaking Zij sloot de deur en trok zoo zacht als zjj gekomen was, zich terag om met de baartjes over deze zonderlinge ontdekking zich te be raden. Nauwelijks meer dan een minnat was se dert haar vertrek verstreken, toen eerst Tesz en vervolgens Clare ontwaakte. Beiden hadden het gevoel alsof iets hen in hun sl-sp gestoord bad, o schoon zij niet kon den zeggen wat. Zoodra Angel aangeklbed was, onderzocht hjj aan de verschillende vensters het weer. ,Ik denk, dat wjj dadelijk heen moeten. Bet weer is goed en ik kan het niet hel pen, maar het is net, alsof er iemand dicht bij het bnis is Bovendien zal de vrouw vandaag wel bomen." „O gelukkig huis, vaarwel!" eaida Tesa. „Mijn leven kan nog slechts weinge we ken duren. Waarom beb ik hier niet kan nen blijven „Spreek zoo niet, Tesz. Wjj sollen spoedig deze landstreek achter ons hebben. Wp sol len onzen koers bonden, eoo»ls wij d en begon nen zjjn en ons naar het noorden b< geven. Geen mensoh zal ons daar zoeken. Men zal in de havens van Wess-x naar ons zoeken, wanneer men ons tenminste vertolgt. Wan neer wij eerst maar in het noorden zijn, zullen wjj een havenplaats opzoeken en ma ken dat wjj voortkomen." Nadat Angel Tesz dusdanig had toegespro ken, werd het plan in bet werk gesel en trokken zp op het noorden aan. Hunne lan ge rust iu het heerenhuis had hunne k'aoh- ten vermeerderdtegen den middag ontdek ten sij, dat zij de torenrpke stad Manehes- ter naderden. Zjj: besloten, gednrende den namiddag zich in een bosobje sohnil te hon den en onder bescherming van de duisternis verder te gaan. In de schemering haalde Clare, sooals gewoonlijk, levensmiddelen; zoo- dra het dooker werd, begon de marzch op nieuw en tegen acht uor kruisteD zjj de gren zen tutschen boven- en midden-Weasex De marsch door een landschap zender veel gebruikmaking van straatwegen, was niet nieuw voor Tesz eu zij bewees boe behen dig zij zjjn kon. Het onde MiDchenter moes ten zij doortrekken, om d* stadsbrag over een groot water te kunnen gebruiken dat hen den weg versperde. Het wai reeds mii-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5