Briefen Hit de Maasstad.
TK8S,
Zondag 8 Maart 1896
40ste Jaargang Ho. 3078.
BIJVOEGSEL.
Rotterdam, 27 Februari 1896.
LXXXIY.
Ik ga een type behandelen dat niet
speciaal Rotterdamsch is.
Integendeel, het is wel zoo speciaal
mogelijk, ja, ik geloof zelfs niet dat er
één plaats is, die zoo'n type niet heeft.
De aanleiding tot mijn voornemen ligt
in het nagelaten dagboek van een doo-
den vriend, dat ik zoo juist doorgebla
derd heb.
Toen hij leefde, mijn vriend, hebben
wij altijd om hem gelachen en nu hij
dood is, dood en begraven, gevoelen wij
ons verplicht, een rede bij zijn graf te
houden.
Ons lachen is miskenning geweest,
onze ernst is te laat berouw,
Maar konden wij anders?
Stel u voor, een smoorvette man,
zóó dik, dat het niet dikker kon. Is het
te verwonderen, dat om hem in een
gesprek altijd gelachen werd, dat wij
schaterden als zijn onmetelijke propor-
tiën in een gesprek bijgesleept werden
Hij nam 't ons nooit kwalijk en dat
vonden wij dan lobbesachtigheid in h9m,
maar wij begrepen niet, dat zijn dikheid
hem een gruwel was, dat hij onder de
consequenties van zijne afmetingen dul-
deloos leed, dat zijn welgedaanheid zijn
dood is geweest, ook in figuurlijken zin.
Dit alles is ons eerst na zijn begra
fenis duidelijk geworden.
Hij heeft een dagboek nagelaten en
ik gevoel mij verplicht, uit zijn dagboek
een aantal „passages" aan te halen in
het belang van alle dikke menschen, die
bespot worden, omdat de natuur in een
gril hen breedei omvang gaf dan hare
gewone kinderenik ga een lans bre
ken voor alle dikke menschen.
Ik ben dik, ik weet het. De hemel is
mijn getuige dat ik liever mager was
geweest, maar ik moest dragen, dragen
zeg ik, wat de natuur mij heeft gegeven.
Zoolang ik nog beneden de vijf jaar
was, heeft mijn welgedaanheid mij niets
dan plezier gegeven. De dames noem
den mij een molletje, een hondje van
een jongen, een snoes.
De eenige onaangename herinnering
uit dien tijd is van een kindermeid, die
geregeld weigerde mij te dragen omdat
ik zoo zwaar was en die, als mama
haar met mij uitstuurde, mij buiten in
het gras zette, in de zon met de vrien
delijke opmerking »Daar, nou ken je
uitbraaie, varken I"
Maar dat is niets geweest bij water
later kwam.
Toen ik voor de eerste maal de school
binnentrad schaterden alle jongens het
uit en de meester zeiNou jongen, jij
zit goed in je vet hoor, ik weet waar
achtig niet, waar ik je zetten moet,
want in de gewone banken zul je toch
wel niet kunnen.
Ik kreeg een stoel en een tafel vóór
de klasse, en daar zat ik, ten prooi aan
allerlei spotternijen. Dat duurde zoo
mijn geheelen schooltijd door.
Als ik wilde meespelen moest ik ge
regeld zondebok wezen. Ik moest „staan"
bij het haasjeover spelen en bij 't bok
bok sta vast, wilde niemand op zijn
beurt voor mij staan, #want ik waste
zwaar en te dik."
Allerlei dingen heb ik geprobeerd
om magerder te worden, maar dat ging
niet, want tegen vetheid zijn geen re
medies. Integendeel ik werd steeds dik
ker, steeds dikkei.
En in elke omstandigheid, voortdurend
had ik ervan te lijden. Ach de men
schen zijn zoo wreed.
Het eerste bezoek aan de scheerwin
kel, wat voor andere jongens een heer
lijkheid is, was voor mij een marteling.
De barbiersbediende zocht eerst den
grootsten stoel uit, en toen ik zat, deel
de hij mij mede, dat ik dubbel betalen
moest, want er was aan mijn gezicht
wel tweemaal zooveel te scheren dan
aan een ander gezicht.
Als ik bij een kleermaker kwam
om mij den maat te laten nemen, riep
hij eerst zijn knecht om meê het maat-
riem vast te houden en dan lachten
die twee zich halfdood.
Bij mijn hoeden-leverancier volgde
geregeld de uizoo'n hoed moet ik
laten maken, u zult er in het geheele
land géén op maat vinden 1
Ik schrok als ik in de noodzakelijk
heid werd gebracht mij aan iemand te
laten voorstellen, want altijd zei die
iemand dan met een fijn nadrukje dat
ik o zoo goed begreep„'t Is mij bij
zonder aangenaam.
In gezelschap was ik, schoon geheel
buiten mijn wil, de vroolijkheid brenger.
Eens ben ik door een zwak stoeltje
heengezakt en dat was al spoedig zoo
algemeen bekend, dat overal waar ik
kwam, den stevigsten stoel werd uit
gezocht, om dien mij aan te bieden.
Verschillende vragen die ik aller-
beleegdigends vond, maar die misschien
toch niet kwaad bedoeld waren, wer
den mij gedaan.
Is zoo'n buik niet lastig, mijn
heer?
Neen, toch niet, integendeel, jokte
FEUILLETON.
ik dan.
U eet zeker veel
O neen, ik ben heel matig.
Och kom
O, die verschrikkelijke toespelingen,
altijd en overal. En doe er eens wat
tegen. Maak je boos, dan ben je be
lachelijk.
Een vreeselijk ding vond ik het op
reis te gaan. Als 't eenigszins mogelijk
was, gaven kwaadaardige conducteurs
mij een plaats in een coupé waar al
negen lui zaten en mijne verschijning
had natuurlijk een algemeen gemom
pel van verontwaardiging tengevolge.
Of ik het helpen kon I
De geheele reis door niets dan
bedekte aanmerkingen, spottende blik
ken en meermalen hoorde ik het
woord dat Hildebrand' indertijd populair
heeft gemaakt: Buikje I
O, is 't niet vreeselijk
Toen ik schutteren moest geloot
heb ik niet, want ik was toch vrij als
eenige zoon kreeg de commissie zoo
iets van een lachberoarte en de voor
zitter gaf mij den raad, maar heel spoe
dig al het laken van de stad op te
koopen, anders zou mijn uniform niet
op tijd gereed zijn. Een van de hee-
ren merkte vriendschappelijk op dat
ik „maar liever aan de brandweer
moest gaan."
Ik zweeg, ik zweeg altijd. Nooit liet
ik merken dat ik woedend was, dol,
dat ik kookte en op wilde springen
om den laffen spotters mijn minachting
als keisteenen naar hun harde koppen
te gooien.
Getrouwd ben ik natuurlijk nooit.
Welke jonge dame zou ernstig een hu
welijksaanzoek van mij hebben ont
vangen Ik leef alleen met een zeurige
huis-houdster, die mij bij elke gele
genheid bezweert, voorzichtig te wezen,
want als iemand een beroerte krijgen
kan, ben ik het
Des zomers verga ik van de hitte,
des winters krimp ik weg van do kou,
want een lichaam van zulk een om
vang als het mijne is dubbel aan
weersinvloeden onderhevig.
En geen enkel woord van troost of
medelijden
Tot zooverre het dagboek. Ik hoop
dat vele menschen hun dikke even
naasten in het vervolg sparen zullen
en medelijden gevoelen met dier onge
vraagde ongewoonheid.
En als ik door dit schrijven enkelen
daartoe bekeerd heb, dan is mijn hoop
vervuld en dan heeft mijn dikke vriend
niet vergeefs geleefd.
GEMENGD NIEUWS.
De Tigris is buiten zijn
oevers getreden en veroorzaakt groote
overstroomingen te Mesopotamië. Zes
honderd Arabieren zouden verdronken
zijn en een massa vee.
kamer, naast de danszaal, waar zjj
zagen dat achttien babies, waaronder
hun eigen kinderen, rustig lagen te
slapen onder de hoede van een oude
vrouw. Een volmaakte kinderkamer
dus! De geschiedenis ljjkt misschien
een beetje ongelooflijk, maar het on
gelooflijkste is, dat zij waar gebeurd
is.
Menage.
Te München heeft de redacteur van
een socialistisch blad terecht gestaan
wegens een artikel waarin beweert
werd, dat een epidemie in de artilerie-
kazerne samenhing met bedrog bij de
menage der soldaten. Het geleverde
vleesch was van slechte qualiteit, we
gens konkelarij van de slagers met de
onderofficieren, en dat werd mogelijk
gemaakt door volkomen onvoldoend toe
zicht van de zijde der officieren.Bij het on
derzoek verklaarden verschillende getui
gen (vroeger gedienden), dat inderdaad
vele klachten voorkwamen, die dan wel
eens tot tijdelijke verbetering leidden
dat bovendien soms onderofficieren en
officieren van het vleesch voor de
menage stukken voor zichzelf lieten
afsnijden en dat het toezicht te wen-
schen liet. De slotsom was dat de jury
den beklaagde vrijsprak.
Balen Kinderkamer.
Te Parijs gingen eenige dagen gele
den een heer en dame tegen tien uur
uit, om naar een bal in het Elysée te
gaan. Zij lieten hun twee zeer jonge
kinderen, benevens de dienstbode thui3.
Nauwelijks waren mijnheer en mevrouw
op het bal, of de laatste gevoelde zich
onwel en verzocht haar man met haar
naar huis te gaan. Toen zij ongeveer
te elf uur weer thuis kwamen, kon
den zij hun oogen niet gelooven. De
kinderkamer was leegIn de bedjes
lagen geen kleinen Waar waren zij
gebleven? Waar was de min? Mijn
heer vloog de trappen op.... maar ook
in de meidenkamer was niemand te
zien. Op de herhaalde vragen van de
wanhopige ouders en nadat deze ge
dreigd hadden de politie met de zaak
in kennis te stellen, vernam men ein
delijk van de conciërge, die eerst niets
wilde zeggen, dat de keukenmeid, de
kindermeid en de min naar een volks
bal waren, zooals zij altijd deden, als
mijnheer en mevrouw uitgingen.
In baltoilet gingen nu de echtelieden
per rijtuig naar die dansgelegenheid en
toen de portier daar hun verschrikt ge
laat zag, zeide hij kalm„Maakt u
niet ongerust, mijnheer en mevrouw,
en weest zoo goed mij te volgen.4
En nu kwamen de ouders in een
ruime, goed verlichte en verwarmde
Verleden jaar werd te
Christiania de chef van een bijpost
kantoor aldaar tot gevangenisstraf ver
oordeeld, omdat van zijn kantoor, onder
verdachte omstandigheden, een zak
waarin een bedrag van 8000 kronen
aan contanten moest zijn, in plaats
van met geld, met bladen en aarde
gevuld, aan het hoofdkantoor bezorgd
was.
De beschuldigde ontkende alles; af
doende bewijzen waren er niet, en
toch verklaardo de jury hem schuldig.
Toen het vonnis werd voorgelezen,
stond de man op en sprak vast en
luide in de doodstille rechtzaal„Gij
hebt een onschuldig man veroordeeld."
Dit maakte diepen indruk, en de
pers even goed als de publieke opinie
viel de jury scherp aan. Maar het is
gebleken, dat dergelijke verzekeringen
ook wel eens komediespel kunnen zijn
en niets bewijzen.
Dezer dagen is de vrouw van dien
ambtenaar voor het gerecht gebracht.
Zij werd gevat, omdat zij in den tuin
van hun vroeger huis op verdachte wij
ze aan het graven geweest was. Zjj
bekende, dat haar man, bij een ont
moeting, die zjj wegens gerechtelijken
verkoop van hun goed met hem heb
ben moest, haar een stuk papier in de
hand had gestopt, waarop te lezen
stond, dat hij het geld gestolen en in
den tuin begraven had.
De politie ging zoeken en zij vond op
de aangewezen plaats 5300 kronen.
De man heeft nu bekend, dat hij de
zakken verwisseld heeft. 1000 kronen
gebruikte hij om een tekort in de post-
kas te dekken, eenige zeldzame Zweed-
sche bankbiljetten, die hem zouden kun
nen verraden, heeft hij verbrand en de
rest begtaven. De vrouw wist van niets,
vóór zij dit briefje kreeg, en zal waar
schijnlijk niet vervolgd worden.
SCHAKER
COURANT.
49.
YJjr
Thomas Eardy.
SLOT.
Tegen den middag kwamen zij in de na
bijheid van een herberg, aan den straatweg
gelegen, en Tesz zon er met Angel zijn
binnengegaan om iets te eten, wanneer hij
haar niet bepraat had, tnsschen de hoornen
en boschjes een schuilhoekje te zoeken, tot
hjj teruggekomen zon zijn. Hare kleederen
waren gemaakt naar de nieuwste mode, zelfs
haar parasol met elpenbeenen knop, had
een vorm, die in deze afgelegen streken ze
ker de bevreemding zon hebben opgewekt.
Angel keerde spoedig met het eten voor een
half dozijn personen en twee fiessehen wijn
terug, toereikend om hen gednrende een dag
of meer te onderhonden, ingeval soms iets
hen dwingen kon, zich schuil te moeten
houdeu.
Zij zetten zich op een omgehakten boom
stam neder en begonnen met hun maaltijd.
Tusschen een en twee uur pakten eg de rest bij
elkander en gingen verder.
„Ik gevoel mg sterk genoeg om nog een
eindweegs te gaan," zeide Tesz.
„Ik geloof, dat wij van nnal den landweg
wel kannen gebruiken wij zullen ons even
wel maar niet te spoedig naar de kust be
geven, daar men daar te sterk op ons let
ten zon," merkte Clareop. „Later, wanneer
men ons vergeten heeft, kannen wij ons naar
de eene ot andere haven begeven."
Zij antwoordde slechts daardoor, dat zij
hem enger omvatte en zoo wandelden zij het
binnenland in. Olschoon het nog Mei was
zoo was bet weer helder en vroolijk, en te
gen den raiddag werd het weer bijna warm.
Gedurende de laatste mijlen van hnn tocht
had het voetpad hen diep in een boschach-
tige streek gevoerd en tien zij tegen den
avond op een straatweg stoitten, bemerkten
*0 een huis op welks deur met witte let'ers
geschilderd stond „dit huis is te baar."
Bijzonderheden volgden met eene verwij
sing naar- een Londenscben agent. Toen si)
do tuinpoort binnen gingen, zagen zij bet
huis, een flink gebouw, naar een regelmatig
plan uitgevoerd.
„Ik ken het," zeide Clare. „Het is het
D.
heereDbuis van Bromsborst. Gij ziet, de
deur is gesloten en het gras groeit tusschen
de naden van den steeoen drempel."
„Eenige der vensiers zijn
„Om de kamers te luchten, zooals ik ver
moed."
„Al de kamers zijn leeg en wjj zijn zonder
dak boven ons hoofd."
„En gij zjjt moede, mijn lieve Teszl*
zeide Angel. „Wij zullen spoedig halt ma
ken." En baar op den moeden moQd kas
send, voerde hij haar voorwaarts.
Hij was eveneens moede, want zij hadden
niet minder dan twintig mijlen goloopen;
bet werd dos noodwendig aan nachtrust te
denken. Zij zagen in den omtrek rond naar
een alleenliggende hut en zij waren reeds
op weg bjj eene dezer aan te kloppen, toen
bet hen beiden aan moed ontbrak en zij
gingen weder voort. Hun gang werd
slepend, vervolgens maakten zij weder
halt.
„Kunnen wjj niet onder do hoornen slapen?"
vroeg Tesz.
Hij hield dit jaargetijde nog niet voor warm
genoog
„Ik beb aan het leege huis gedacht, dat
wij straks zijn voorbijgegaan," zeide hij-
„Laat ons daar weder beengaan.*
Zij keerden alzoo terug. De weg naar
de poort deden zij een half our vlugger dan
zooeven. Zij bleef buiten, terwijl bij heen
ging, om toe te zien, of zich ook iemand in
dit huis bevond.
Tesz zette zich aan den rand van den
weg neder, terwijl Clare op het huis toe-
stapte. Zijne afwezigheid duurde nog ai
lang en toen hij terugkwam, vond hij Tesz
in grooto angst, niet over zichzelf maar
over hem.
Angel was van een knaap te weten ge
komen, dat een oude vrouw het opzicht
over het huis had, dat zij slechts op mooie
dagen nit het naburig dorp kwam, om de
vensters te oponen eu te sluiten. Zij zou
tegen zonsondergang komen om ze te slat
ten. „Nu kannen wij onbezorgd door
een van de vensters naar binnen klau
teren."
Ooder Angels geleide stapte Tesz vrees
achtig op bet buis toe, wier gesloten ven
sters de mogelijkheid van bewoners toch wel
uitsloot. I'e deur werd na eenige stappen
bereikt; een venster daarnaast stond open,
Ciare klom naar binnen en trok Tesz daar
na door de opening.
De gang ni'genomcu, waren alle kamers
donker; zij stegen derhalve de trap op.
Boten waren de luiken eveneens diobtge-
sloton. Clare opende de deur van een
Mode 1-e chtgenoot.
Op een drukken Zotidag kwaai een
Parijzenaar wat laat met zijn vrouw aan
een buitengelegenheid, waar zij wilden
eten. Men -ras echter uitverkocht.
Wij hebben maar één cótelet meer,
zei de bediende.
Maar één P Wat moet raij'n vrouw
dau eten P was 't antwoord van den bra
ven echtgenoot.
groote kamer, ging daarbinnen en zette een
der lniken op een kier: Een straal van
dansend zonlicht stroomde binnen en deed
hen onderwetsohe meubels, carmozijnroode
gordijnen en een groot vierpootig ledikant
aanschonwen.
.Eindelijk rustl" zeide Angel, zijn reis
koffer en rijn bundel met levensmiddelen
nederzettend.
Zij hielden zich rustig, tot de oude vrouw
er geweest zou zijn. Voorzichtigheidshalve
haaldeAngel bet luik weder toe, omdat, ingeval
de vrouw bun kamerdeur eenB zou openen,
dat zij dan in donker gehuld zouden zijn.
Tosschen zes en zeven nur kwam zij, na
derde echter niet de vleugel, waarin zij bei
den zich bevonden. Zij hoorden haar de
vensters sluiten, ze vast maken, de deur
sluiten en beeDgaan. Vervolgens opende
Clare wederom een gedeelte van het luik;
zij deelde hun maal en langzamerhand viel
de schaduw van den nacht en hulde hen in
duister.
HOOFDSTUK VI.
De nacht was wonderbaar stil en zicht
In die korte uren vertelde Tesz Angel, hoe
bij in zijn slaap, met haar in zijn arm, over
de beek gegaan was. Tot nog toe bad hij
van dit alles niets geweten.
„Waarom bobt ga me dat den volgenden
morgen niet verteld?" zeide hij. .Het bad
misschien menig misverstand en leed voorko
men."
„Denk niet aan datgene wat voorbij is!"
»eide zij, „Ik zal aan uie's denken dan wat
ik no bezit. Waarom zullen wij ookWie
weet wat reeds de dag van morgen voor ons
brengt?"
Ooganschijnlijk niets treurigs. De morgen
was vochtig eu nevelig en daar Clare gezegd
was, da> de onde viouw alleen op mooi da
gen de vensters kwam openen, zoo waagde
hij het, gedurende Tesz nog sliep, het huis
rond te drentelen. Er bevonden zich geene
levensmiddelen in de voorraadkamer, maar
water was er welbij maakte zich den ne
vel ten nutte, om zieb van bet landhuis te
verwijderen en thee, brood en boter in een
winkel in hot dichtstbijzijnde dorp te halen;
eveneens kocht bij een spirituslicht opdat
men vunr maken kon, zonder dat hot rookte
Toen hij weder binnentrad ontwaakte zij, en
zij ontbeten met dat, wat bij had medege-
braobt.
Zij hadden geen Inst verder to gaan, de
dag v^liep, eveneens de volgprde nacht en
de daaropvolgende; toen zij, bijna zonder het
gewaar te worden, vijf dagen m vo'komene
atzondering doorgebracht hadden, zonder dat
een teeken of een toon van mensoheljjk Ie'
ven hnn vrede, voor zoover daar sprake van
kon *ijo, ge-toord had.
Toen Angel Tes? voorsloeg op te breken
en naar Soutbhampton of Londen te gaan,
verried zij groote lust, te blijven waar zij
was.
„Waarom znllen wij aan al dat goede
een einde maken!" vleidde zij. „Watkomen
moet, zal wel komen I" En dan voegde zij
er bij, door de jaloeziën heenglarend „Daar
buiten is alles leven en verwarring hier
binnen slechts liefde en tevredenheid."
Het liet zich niet loochenen hier binnen
was a'les slechts liefde, hartelijkheid en
eenvoud; buiten wachtte het onverbiddelijke
op hen.
„En dan vrees ik," zeide zij, haar wang
tegen de zijne vlijende, .dat, wat gij nu van
mij denkt, niet kot laatste rijn zal. Ik wil
uwe tegenwoordige opinie omtrent mij niet
overleven. Ik zon liever dood rijn, wan
neer de tijd komt, in weiken gij mp
met verachting van u zondt wegstooten,
/ooda' ik niet zal kuunen ervaren of gij mij
veracht."
„Ik zal u nooit verachten 1"
„Ik hoop het ook. Maar wanneer ik mjjn
leven overzie, zoo zal later of vroeger, voor
ieder man de tnd komen, ik welke hij mij
veracht. Hoe dwaas en slecht was ik 1 En
tooh kon ik het vroeger niet verdragen, dat
een mug werd leed gedaan, en het zien van
een vogel in een kooi zou mij bijna kunnen
doen weenen."
Zij bloven nog een dag. In den nacht
klaardde de doisiere hemel op, zoodat de
oude vrouw in haar hut, vroeg wakker
werd. Zij besloot het landhuis dadelijk te
gaan luchten. Nadat zij de benedenkamers
reeds voor zes uur, geopend bad, steeg zij
naar de bovenkamers omhoog on stond ge
reed, de knop van de dear om te draaien,
in welke Tes* en Angel sliepen. Op di»
oogenhlik geloo'de zij ademhalen te hooren.
Hare pantoffels en bare onderdo» hadden tot
heden hare aanwezigheid peruischloos gemaakt
en voor het oogeoblik trok zij zich terug,
vervolgens echter keerde zij, in de meening,
dat haar gehoor haar bedrogen bad, opnieuw
naar de denr terug en trachtte den knop te
bewegen. Het slot was niet in orde, daar
om was van de binnenzijde een meubelstuk
voor de deur geschoven, znodat ejj zich
maar een haodhreed openen liet. E-n
stroom van zonlicht viel op de gelaatstrek
ken van bet paar, dat nog in diepe slaap
verzonken lagTesz.' lippen waren halt ge
opend als een pas ontloken roos eu streel
den bijna zijne wangen. De oude vrouw
was door het zien van zulk een lieflijke
onschuld, door de elegantie van Tesz' japon,
die over den Btoel hing, door de zijden
kousen daarnaast, zoo verrast, dat zjj haar
eersten toorn over landloopers en dergelijk
gespuis geheel vergeten was en vervangen
werd door de gedachte aan di eene of ande
re romantische schaking Zij sloot de deur
en trok zoo zacht als zjj gekomen was,
zich terag om met de baartjes over
deze zonderlinge ontdekking zich te be
raden.
Nauwelijks meer dan een minnat was se
dert haar vertrek verstreken, toen eerst
Tesz en vervolgens Clare ontwaakte. Beiden
hadden het gevoel alsof iets hen in hun
sl-sp gestoord bad, o schoon zij niet kon
den zeggen wat. Zoodra Angel aangeklbed
was, onderzocht hjj aan de verschillende
vensters het weer.
,Ik denk, dat wjj dadelijk heen moeten.
Bet weer is goed en ik kan het niet hel
pen, maar het is net, alsof er iemand dicht
bij het bnis is Bovendien zal de vrouw
vandaag wel bomen."
„O gelukkig huis, vaarwel!" eaida Tesa.
„Mijn leven kan nog slechts weinge we
ken duren. Waarom beb ik hier niet kan
nen blijven
„Spreek zoo niet, Tesz. Wjj sollen spoedig
deze landstreek achter ons hebben. Wp sol
len onzen koers bonden, eoo»ls wij d en begon
nen zjjn en ons naar het noorden b< geven.
Geen mensoh zal ons daar zoeken. Men zal
in de havens van Wess-x naar ons zoeken,
wanneer men ons tenminste vertolgt. Wan
neer wij eerst maar in het noorden zijn,
zullen wjj een havenplaats opzoeken en ma
ken dat wjj voortkomen."
Nadat Angel Tesz dusdanig had toegespro
ken, werd het plan in bet werk gesel en
trokken zp op het noorden aan. Hunne lan
ge rust iu het heerenhuis had hunne k'aoh-
ten vermeerderdtegen den middag ontdek
ten sij, dat zij de torenrpke stad Manehes-
ter naderden. Zjj: besloten, gednrende den
namiddag zich in een bosobje sohnil te hon
den en onder bescherming van de duisternis
verder te gaan. In de schemering haalde
Clare, sooals gewoonlijk, levensmiddelen; zoo-
dra het dooker werd, begon de marzch op
nieuw en tegen acht uor kruisteD zjj de gren
zen tutschen boven- en midden-Weasex
De marsch door een landschap zender veel
gebruikmaking van straatwegen, was niet
nieuw voor Tesz eu zij bewees boe behen
dig zij zjjn kon. Het onde MiDchenter moes
ten zij doortrekken, om d* stadsbrag over
een groot water te kunnen gebruiken dat
hen den weg versperde. Het wai reeds mii-