WORDT VERVOLGD.
Gemengd Nieuws.
De twee portretten.
Ter Overdenking.
N ij d.
ben doorgebracht, op vrije voeten gesteld,
nadat door de rechtbank, in raadkamer
vergaderd, een bevel tot ontslag van rechts
vervolging was uitgevaardigd.
Beiden zija naar Utrecht vertrokken en
hebben hnn intrek genomen in de woning,
welke door de vrouw, vóór haar arrestatie
werd bewoond.
L. 1. Zondag woonden wij
eene tooneelvoorstelling bij in het lokaal
van den heer A. Bruin te Schagerbrug.
Zooals men weet, hadden zich aldaar eeni-
ge dames en heeren vereenigd tot een re
derijkerskamer, die den 2en Paaschdag met
veel succes heeft opgevoerd„Het Zan
gersfeest' eD „Eén moet er trouwen'.
De voorstelling, welke wij bijwoonden, ge
schiedde ten voordeele van eene weduwe
met kinderen, en zal door het groote getal
inteekenaren nog door eene uitvoering ge
volgd worden.
Verbiedt dus reeds het liefdadigheids-
doel het uitoefenen van critiek, nog een
andere oorzaak moet ons het zwijgen op
leggen. De opkomst van het publiek was
zoo gering en bet grootste deel gaf zoo
weinig blijk van sympathie met de spe
lers, dat wij en enkele andere aandach-
tigen, er door gehinderd weiden, gc-en
wonder dat de spelers ontstemd raakten en
daarvan in hun spel het zijn dillettanten-
lieten blijkendaarbij nog enkele onge
lukjes een scherm dat niet op wilde, een ta
fel, die niet om wilde, zoodat we eenvoudig
moeten constaleeren het gezelschap had
een ongeluVkigen avond. Toch bleek ons
dat „Het Zangersfeest" een aardig blijspel
is, waard door goede spelers opgevoerd
te worden en dus eene gelukkige eerste
keuze en dat het dank zij de uitnemen
de krachten uitstekend door deze
dames en heeren opgevoerd
kan worden. Bovenal trof ons ook de
keurige tooneelschikking (de regie was in
goede handen) allergezelligste kamers wa
ren het, waarin de handeling werd afge
speeld dat ziet men ten plattelande heel
wat minder.
Mogen de leden het a. s. Zondag beter
treffen wat quantiteit, doch vooral wat qua-
liteit van het publiek betreft.
Als woonachtig in de
grensgemeente DINXPERLO moest de
gemeente-vroedvrouw Theodora Wisselink
op 26 October j.1. hare diensten verleenen
in de Duitsche grensgemeente Suderwick.
Zij was, toen zij de verlossing zou ver
richten, echter zóó beschonken, dat zij
voor haar taak niet berekend was. Van
dit geval werd bij de Duitsche autoritei
ten aangifte gedaan eu deze traden verder
in correspondentie met den inspecteur van
het geneeskundig staatstoezicht in Gelder
land, met het gevolg dat deze laatste den
gemeenteraad van Diüxparlo dringend ver
zocht, dsze gemeente-vroedvrouw uit haar
betrekking te ontslaan, die volgens verkla
ring van deu burgemeester, meermalen bij
het verrichten harer taak misbruik van
sterken drank moet hebben gemaakt. De
gemeenteraad van Dinxperlo heeft nu be
doelde vroedvrouw zaterdag uit haar be
trekking ontslagen.
DeNoordhollandsche Ver-
eeniging „Het Witte Kruis" zal hare
dertigste algemeene vergadering houden op
dinsdag 12 Mei, in het gebouw „Gon-
cordia", te AMSTERDAM. Op de agenda
komt o. a. voor: de verkiezing van drie
leden van het hoofdbestuur, ter vervul
ling der vacatureD, ontstaande door de
periodieke aftreding van de heerenE.
van den BergH. J. Calkoen en P. J.
Eldik Thieme (als algemeene secretaris
onmiddellijk herkiesbaar). Voor deze va
caturen worden voorgesteld, de heeren
G. C. van Balen Blanken Jrarts te
Spanbroek, secretaris der afdeeling West-
Friesland de heer E. J. K. van den Steen
burgemeester van Spanbroek, voorzitter der
afdeeling West-Friesland; de heeren P. J.
zij hem waarschuwde, zou zij de gelegen
heid te baat nemeD, om hem te zien en te
spreken en den dank van zijne lippen te
hooren.
Toch evenwel kon hij er niet toe komen,
met de gedachte aan Salfi, zijn vriend dezen
zonderlingen brief te toonen hij wist reeds,
dat ijverzucht en versland slechte vrienden
zijn, en dat een bevaDgen oog tusschen
de regels le2en kan, wat daar niet staat.
Ook den bediende hieromtrent eenige vragen
te doen, wilde bij niet; dat voor bem van
dien kant geen waarheid komen zon, stond
bij hem vast en wellicht bad hij hem ook
niet anders kunnen zeggen, dan dat de
brievenbesteller hem dezen brief gegeven
had.
Wat Boysen meer verontrnslte, dan de
onzekerheid over den afzender, was de
waarschnwing zelve. Voor de tweede maal
was hem no zoo iets toegevoegd en toch
vermocht hij nergens rondom hem een gevaar,
een dreigend iets te ontdekken. Zag hij bet
onheil voor zich, koD hij het zien, dan
had hij ook den moed, het tegemoet te
treden.
Maar dit onzekere, donkere, geheimzin
nige deed hem de borst beklemmen, en
do woorden van den vreemde klonken hem
weder in het oor: „Somwijlen is men door
een net omspannen, zonder dat men het
weet." Tegelijk echter deden deze woorden
zijne gedachten in andere richting gaan.
Daar boven, aan den overkant van de straat,
verwijlde de lichtgestalte, voor wier ver
schijning, dat wist hij de duistere
gedachten zonden vlieden, evenals nacht en
duisternis voor het zegevierende licht. Hij
zon heden de zon mogen aanschonwen
waarvoor zich dan nog langer met donkere,
dnistere zaken afgegeven?
Ving kleedde bij zich aan voor het be
zoek, waarvoor het nor reeds was aange
broken en schreed naar den overkant, naar
het buis van den vreemde.
van Eldik Ikiememr. E. J. C. van
Ihienen, burgemeester van Zaandam de
heer E. J. Fonk, koopman te Alkmaar,
penningmeester van de afdeeling aldaar en
lid van de commissie van beheer over den
ontsmettingsoven.
Ter voorziening in de vacature, ont
staande in de commissie van beheer van
het Herstellingsoord te Hilversum, door de
periodieke aftreding van den heer dr. P.
Ankersmil te Amsterdam (dadeüjk weder
benoembaar), zijn voorgedragen, de heeren
dr. P. Ankersmil eu mr. J. Walig.
Weinigen maken zich er
een juiste voorstelling van, welke enor
me vlakte land in Indië met thee be
plant is. Volgens het bericht van een
indisch landbouwdepartement waren in
het laatst van 1893 rond 422.550 acres
in den thee-cultuur. Het meeste bloeit
de THEEBOUW in Assam, Cachar, Ayl-
fet en Bengalen, minder in PeDdhab,
Madras, Travancour en Cohin-china.
In de laatste tien jaren heeft de indische
theeproductie zich over 88 provinciën uit
gebreid. In bet jaar 1894 waren 883505
personen werkzaam op de theeplanta
ges, 156120 arbeidden bij tijd en wijlen
in den theebouw. 96 Procent van de in
dische thee ging naar Engeland. In In
dië zelve wordt 7000000 kilo thee ver
bruikt. Daarvan zijn ongeveer 2500000
kilo buitenlandsch product. 1000000
kilo komt van Ceylon. In doorsnede
genomen gebruikt dus elk persoon in
Indië Va hectogram per jaar. Daaren
tegen drinkt in Engeland ieder gemid
deld genomen, 57*—5V2 kilo per jaar.
De minister van land-
bouw heeft in het Lagerhuis moeten er
kennen, dat er in Es<ex longziekte
onder het vee uitgebroken, en tevens,
dat de ziekte niet van buitenlands inge
voerd was. Bij deze laatste mededeeling
juichte de oppositie toe tegen haren
zin toch had de meerderheid onlangs het
wetsontwerp, waarbij, zoogenaamd tot af
weer van besmetting uit den vreemde, de
invoer van levend vee verboden werd, aan
genomen.
Het was gedurende mijn verblijf te L-
dat ik een verwarden brief van Dauvers
ontving. Het was een onsamenhangend ge
heel, doch ik begreep er uit, dat zijn ver
loofde ziek was. Den volgenden dag deed
hij mij de treurige mededeeling dat ze dood
was
Haastig deed ik mijne zaken at en
spoedde mij huiswaarts. Ik vreesde het erg
ste voor hem.
Mijn vrees bleek gegrond te zijn. Dau
vers was niets meer dan een schim. Na
een poosje vertelde hij mij, dat de gebeur
tenis geheel onverwacht was geweest. Ge
durende eenige dagen was het meisje aan
hare kamer gebonden geweest en toen
Ik heb haar niet levend meer gezieo,
zei bij op gebroken toon. En nu is mij
zelfs het voorrecht ontzegd, haar graf te
bezoeken.
De dokter, haar oom en voogd, stond
er op dat ze in Florence begraven zou
worden.
En hij
Is hoengegaan. Waarheen weet ik
niet. Ge weet, wij sympathiseerden nooit,
hij haatte mij, geloof ik.
Alles wat mij nog rest is dit.
De arme jor.gen haalde een cabinet-por-
tret te voorschijn. Ik bezag het nauw
keurig, want het was niet de beeltenis
van eene levende, doch van eene doode.
Een vreemd, half krankzinnig verlangen
moest hem bezield hebben, zijn liefste in
haren laatsten slaap op een foto vereeuwigd
te hebben.
Pijnlijk als het onderwerp was, was het
eene wonderlijke voorstelling. De handen
waren op de borst gevouwen en de gelaats
trekken droegen eene uitdrukking van vol
komen kalmte, vrede, ongekende rust,
zulk eene natuurlijke uitdrukking dat men
zou verwachten haar alle oogenblikken de
lippen te zien openen en te hooren spre
ken. Het scheen alsof de kleur nauwelijks
van haar gelaat geweken was. Een enkel
takje lelietjes der dalen lag op de borst.
Toen ik het hem teruggaf, zag ik dat
het door een van de eerste fotografen ge
maakt was. Doch natuurlijk vroeg ik geen
bijzonderheden. Ik deed zooveel als in
mijn vermogen was mijn best, zijne ge
dachten af te leideD, doch het gelukte mij
niet.
leen ik een paar dagen daarna terog-
keerde vond ik hem in een gemakstoel
gezeten. Ik was zachtkens de studeerka
mer binnengekomen en begroette hem vrien
delijk, mijne hand op zijn schouder leg
gende. Doch hij keerde zich niet om en
keek niet op. Hij bewoog zich niet, doch
bleef staren op eene foto op zijne knie
de foto, die hem alles was op de wereld
En hij was dood....
Verscheidene weken gingen voorbij. Ik
had uit de nalatenschap van mijD vriend
eene verzameling fotografiën gekregeD, waar
onder tweezelfde, de beeltenis zijner ver
loofde in haren laatsten slaap voorstellen
de. Ze waren mij bekend.
Zonderling, riep ik eens op een avond
uit, toen ik bezig was de beide portretten
met elkander te vergelijken. Tot op dat
oogenblik had ik altijd gedacht dat de bei
de foto's van één en hetzelfde negatief
afgedrukt waren.
Doch thans zag ik dat dit niet zoo was.
De camera moest verschoven zijn of...?
Het volgende oogenblik had ik met
een kreet van afschuw de beide foto's
neergelegd.
Ik ontstak de lamp en bezag de foto's
door een vergrootglas.
Ik beefde over »1 mijne leden en ver
liet haastig het hnis.
Ik wilde den fotograaf spreken, die
deze foto gemaakt heeft, zei ik zou ik, de ne
gatieven oog mogen zien?
Beide Ja zeker, mijnheer. Ik heb
ze zelf genomen.
Waarom naamt ge er twee
Omdat dan stellig ees van beide
goed zon zijn. De heer Dauvers bestelde
van beide na. Eenige weken geleden zond
ik hem een afdruk van dit negatief,
Waar hebt ge uwe platen ontwik
keld viel ik haastig in. En hoe lang
waart ge afwezig?
Een half uurtje. Ik deed het io een
donker vertrek achter de sterfkamer.
Is er niemand in de kamer geweest,
terwijl ge afwezig waa't
Niemand, mijnheer. Ik sloot haar
af en slak den sleutel bij mij.
Wanneer ontving de heer Dauvers
afdrnkken van dit negatief t
Den drieëntwintigstan van de vori
ge maand.
(Zooals ik verwacht had, den dag vóór
zijn dood
Er behoefde niets meer gezegd. Ik
kocht de negatieven en nam ze mede.
Waaiom ik het deed Ik zal het n
vertellen, ge vermoedt het reeds.
De beide foto's kort sa elkaar van uit
dezelfde richting genomen, verschilden
Van elkaar. Bijna onzichtbaar, doch voor
het oog der liefde duidelijk genoeg; de
liefde ziet scherp.
De hoading der handen was veranderd.
Ze hadden zich schijnbaar krampachtig los
gemaakt van elkander en toen weer geslo
ten, met Jit verschil, dat de wijsvinger naar
boven stak.
Denk eens wat dit beteekende! Niet dood
En hij, Dauvers, had het opgemerkt en
was van schrik gestorven
En hij, haar oom, had het geweten, nog
erger, had hetvan waar anders die ge
heimzinnigheid
Alles kwam mij nu duidelijk voor den geest.
Hij haatte Dauvers, zij had geld en
Van mijn vriend uit Florence vernam
ik dat dr. M. onder een aangenomen naam
in Florence leefde.
Aan zijn adres verzond ik een pakje,
inhoudende de twee foto's, die zijn mis
daad aan het licht brachten. Ik teeken-
de de houdiDg der handen zóó, dat het da
delijk in het oog moest loopen.
Dit alleen zou hein overtuigen, dat zijn
misdaad aan het licht was gebracht.
Op een bijgaand reepje papier schreef
ik deze woorden „Mij is de wrake".
Letlerk. Bijv.
Geen leelijker ondeugd dan de nijd, ook
wel afgunst, jaloerschheid genoemd, waar
door de mensch zijn eigen geluk verwoest,
en er op uit is, dat van anderen te ver
woesten, en voor anderen te bederven wat
men zelf niet krijgen kan. De nijd is ook
een Janus met twee aangezichten, het ee
ne lacht, het andere staat droevig, en die
lach is om het leed van anderen en die
droefheid om 't geluk van andereD. De
nijd is als een kalkoen die boos wordt als
hij iets glanzigs of kleurigs ziet.
De nijdigaard wordt, naar Horatius zegt,
mager van den overvloed zijns naasteD.
De nijd is een afschuwelijke ondeugd, ook
in onze dagen zooveel gevonden [en de oor
zaak van zooveel ellende.
Welk een afgnnst, welk een broodnijd,
welk een „jalousie de métier" alom
De eer, de voorspoed, het welslagen van
den een ontneemt den ander zijn rust, zijn
slaap. Laat iemand vooruitkomen in de we
reld, hoort eens wat men alzoo van hem
te zeggen heeft.
Laat een of andere onderneming welsla
gen, wat geeft men er niet op af, wat doet
men niet om tegen te werken
Hoe menig bekwaam, talentvol mensch
wordt geweerd uit een of ander lichaam of
plaats of kriDg door menschen, die niet
kunnen dulden overschaduwd te worden.
Hoeveel lijdt, kwijnt, sterft door die on
deugd.
En is het al naar genoeg in het maat
schappelijk leven met znlken in aanraking
te komen, van zulken in ren of ander af
hankelijk te zijn, hoe verschrikkelijk met
hen in één gezin te moeten samenleven,
broeders en zusters die altijd jaloeisch op
elkaar zijn, die elkaar niets gunnen, niet
kunnen verdragen in geest of talenten,
schoonheid of gaven te moeten achterstaan.
De nijdigaard is een gelukslooper, en niet
alleen dat van anderen, maar ook van zich
zelf.
Zijn aangezicht vervalt, want de nijd, zei
eens een groot man, is verrotting der heen
deren, een voortdurende zelfkwelling.
De nijdigaard is zijn eigen beemter en
benl.
En waar we deze ondeugd vinden op al
lerlei gebied, in allerlei vorm, bovenal
vreeselijk en verderfelijk is de minnenijd,
zooals Shakespeare dien in O t h e 1-
1 o, [den moor van Venetië, voor oogen
stelt, waar die nijd de onschuld verworgt.
Hoe treffend teekent Dante een veroor
deelde in de hel, die zegthet ongeluk
van andereD verheugde mij steeds meer
dan eigen geluk.
En Ovidins waar hij zegt„De nijd
woont in een sombere, vunzige grot, waar
nooit een heldere zonnestraal of frissche
luchtstroom doorheen speelt. Vaal is zijn
gelaat mager zijn lijf, loensch zijn oog
blik, vuil zijn gebit, zijn hart vol gal, zijn
tong vol venijn. Hij kan niet slapen en
niet lachen, of 't moet zijn bij 't zien van
anderer smart."
Afschuwelijk, die nijd
En nu begrijpen wij van zelf, dat de
nijdigaard tevens een reinsiard, kwaadspre
ker en lasterxar is.
Ik wenschte wel dat ik bij u zoo'n af
schuw, zoo'n haat, tegen den nijd kon op
wekken, dat ge u zeiven eens ernstig on
derzocht of die ook min of raerr bij u
wordt gevonden, om die dan, zij 't ook in
eens dan na veel strijd uit te binnen. En
hebt gij benijders, heeft de nijd het op u
gemunt, 't is toch^beter benijd dan be
klaagd, te wordeD en de nijdigaard is diep
te beklagen.
Leert uw'geluk in nzelven vinden, zoo
veel mogelijk vrij van de omstandigheden,
los van hetgeen de menschen zeggen en
denkt aan B i 1 d e r d ij k s woorden
De booswicht schept in mij te lasteren
[zijn vermaak.
Beschaam hem door uw deugd, dat is
[de rechte wraak.
En gaat de nijd de wereld niet uit,
brengt hij zooveel kwasds in het leren,
bereidt hij telkens de komst voor dat af
zichtelijk monsier met root in de eene
en moord in de andere hand, laat die
nijd nu maar geen plaats vinden, geen
plaats langer behouden in uw hart, maar
leert liefde kennen, liefde die niet afgun
stig is, die weeneD kan met de weenen
den, en zich verblijden met de blijden.
Zoo znlt ge bonwen aan uw eigen geluk-
stempel, terwijl gij ten zegen voor
anderen zijt.
Daar was eens een nijdigaard in wiens
tuin geen enkel bloempje bloeide, en die
ging in den nacht de bloemen vertrappen
in den hof zijns buurmans. Doch een an
der, die dat gemerkt had, ging 'morgens
viocg aan bet werk om zooveel mogelijk
weer op te richten en aan te binden. En
toen hij aan het eind zag hoeveel er nog
was hersteld, toen gevoelde hij zich zoo
recht gelukkig.
Moogt gij, lezers, de laffe daad van dien
nijdigaard verfoeiend, in zedelijken zin het
voorbeeld van dien ander volgen. R. N.
Gruwel ij ke mishandeling.
Een daad van afschuwelijke wreedheid
is dezer dagen gepleegd in een werkzaal
der Verreries de la Coupe, de groote glas
blazerij te Jumet in Henegouwen. Een uit
schepper (man, die het gesmolten glas met
de blaaspijp uitschept) had een diepge-
wortelden haat opgevat tegen een giasbla-
zersgezel, zekeren George Wery, omdat de
ze laatste geweigerd had, aan de jongste
werkstaking deel te nemen tn iederen dag
trouw naar zijn werk was gegaan. Toen de
uitschepper Wery in de fabriek ontmoet
te, liep hij hem tegen het lijf onder het
uitroepen van „Jambe de Bois een ver
achtelijke nitdiukking, waarmede de werk
lieden gewoonlijk een lafaard betitelen. De
ze beleediging werd door Wery op scherpe
wijze beantwoord, waarop beide mannen
een hoogloopende ruzie kregen. Plotseling
greep de woedende uitschepper een blaas
pijp, waaraan een klomp witgloeiend ge
smolten glas hing, en wierp zijn tegen
stander de gloeiende massa in het gelaat.
Wery viel met vreeselijke brandwonden,
waarin het vloeibare glas siste, kermend
van pijn op den grond. Men snelde hem
te hulp en constateerde, dat zijn rechter
oog letterlijk verkoold was. Nadat een
dokter den ongelukkige de eerste hulp
verleend had, werd de pleger van dit af
schuwelijk wanbedrijf gevankelijk wegge
voerd.
In Portugal heerscht,
groole droogteEr is geen water voor 't vee.
Een kellner s-m o p.
In een restaurant komen een heer en
een dame binnen, die zich aan een der
tafeltjes neerzetten. De wei-opgevoede
kellner ziet onmiddellijk naar een voetbank
je voor de dame uit. Hij kijkt onder de
verschillende tafeltjes, zonder er direct een
te vinden. Op eens echter herinnert hij
zich, dat onder het tafeltje links, waaraan
eenige heeTen zitteD, een porte-pieds moet
staan. Op beleefd-gebiedenden kellnerstoon
zegt hij „Pardon, heeren 1" en duikt met
een onder de tafel.
Een der Eeeren Zsg, kerel wat zoek
je een tientje
Be kellnerNeen, mijnheer, een lankje
Be heeren. Ha, ba, ha, ha, ha!
Rij k en Mild.
De millionnair Averof, door wiens mild
heid men te Athene tot het herstellen van
het StadioD en het houden van Olym
pische spelen in slaat werd gesteld, en
voor wien men daar een standbeeld uit
dankbaarheid oprichtte, heeft zelf de spe
len niet kunnen bijwonen. Hij koD, we
gens zijn hoogen leeftijd, de reis van
AUxandrië, waar hij woont, naar de Griek-
sche hoofdstad niet ondernemen. Averof
heeft te Alexandrië, waar hij geheel onbe
middeld kwam, fortnin gemaakt en staat
daar nu aan het hoofd van een groot han
delshuis. Daar is hij de ziel en de steun
der Grieksche kolonie. Hij geeft er jaar
lijks groote sommen uit voor de Grieksche
scholen, de Grieksche kerk en het Griek
sche hospitaal. Het lyceum en de meisjes
kostschool, welke hij er laat bonwen,
kosten hem alleen reeds f 150000. En hij
besteedde millioenen voor allerlei werken
van openbaar nut in zijn Vaderland, o. a.
f 250000 voor de voltooiing van het
Polytechnicum te Athene, f 500000 voor
een krijgsschool, enz. Ook bij nationale
rampen, overstroomirgen, aardbeving, ging
hij allen voor met milde giften en bij de
geldelijke moeilijkheden onder het minis
terie-Tricoupi9 schoot hij, in het alge
meen belang, de Regeering f 1000000
voor.
Een poging tot zelfmoord
met copieerinkt. De zeventienjarige
correspondent van een levensverzek. Maat
schappij, Arthur Elsner, dronk verleden
week op een avond, op het Westerspoor
station te Weenen, met het doel, zich van
kant te makeD, ongeveer twintig gram
copieerinkt. Hij zonk, door misselijkheid
overvallen, ineen en werd door een agent
naar het commissariaat gebracht. Een ont
boden geneesheer pompte hem de maag
uit en bracht hem in het ziekenhuis. Be
hoeftige levensomstandigheden waren de
reden lot deze daad.
Een straattooneeltje.
In een der volkrijkste buurten van Am
sterdam ontlokt een orgelman al draaiende
de verleidelijkste danswijzen aan zijn in
strument. De openbare lagere school, die
j jist uilgiat, braakt een aantal kinderen
uit, dol van pret, aan de schooltucht ont
snapt en, door 't voorjaarsweer opgewekt,
nog luidruchtiger dan anders. De toonen
van het draaiorgel verlokken de kleinen
al spoedig tot een dansje. En weldra is
een geïmproviseerd bal in de open lucht
in vollen gang, zooa's men slechts in de
goede stad Amsterdam kan aanschouwen.
Een heer met een rotting onder den arm
slaat het typisch straattooneeltje gade.
Plotseling voell hij zich den wandelstaf
onder den arm wegtrekken en zich om.
wendende, ziet hij nog juist het brutaal
lachend gelaat van een bekende figuur uit
de buurt, in de waudeling „Jan de zwem
mer' of „Jan de onderduiker' genoemd,
die zijn rotting in de gracht werpt.
Wat doet zoo'n branie met een „hoog-
zije' op ook te kijken naar ons plezier
Intnsschen is „mijnheer' naar den wal-
lekaut gesneld en ontdekt zijn oog, door
de bellen, die uit het goor-groene water
der gracht opborrelen, de plaats waar zijn
wandelstok met zilveren knop (door de
zwaarte van het zilver, ziet uwe,) gezon
ken is. Ook menschen snellen toe, het or
gel verstomt en de dansende kinderen van
daareven komen joelende op htt standje
aangeluopen. De „meneer met de hooge—
zije" zich zoo het middelpunt van de
spraakzame menigte ziende, die het aan
op- of aanmerkingen aan zijn adres vol
strekt niet laat ontbreken, gevoelt zich
niet op zijn gemak.
„Voor twee „maffies" dreg ik hem er
uit, meheerroept een stem, „Maonus,
haol jij er is gauw de dreg van me moe
der, hij leit op de vliering'.
Manus verdwijnt en komt na eenigen
tijd met de dreg terug.
„Nou, meheer opvissche voor twee „maf-
fies 'n Mooie stok meheer, in 'n vloek
en 'n zucht is ie boven.'
„Meheeer" stort zijn twee kwartjes eu
het dreggen begint. Er wordt gevisch»,
geviseht, maar al wat er boven komt, niet
de rotting met den zilveren knop.
Nadat er zoo een tijdlang tevergeefs
Daar den stok gehengeld is en het natuur
lijk niet aan kwinkslagen ten koste van
den„meheer" heeft ontbroken, dringt er
iemand naar voren, die aanbiedt voor één
gulden den stok uit de gracht te „dui
ken'. 't Is „Jan de onderduiker", die
zelf den stok te water heeft geworpen.
„Meheer', die het half lachend, half ern-
gezicht van „Jan" ziet en reeds twee
kwartjes heeft geofferd, zonder zijn rotting
terug te krijgeD, heeft er niet veel lnst
in, wederom vootuit te betalen.
„U bent er goed genoeg voor „meheer',
roept Jan, in de gracht springend, wel
wetend, dat „meheer' een slecht onthaal
bij zijn vrienden zou vinden als hij soms,
na zijn eigendom terug te hebben ontvan
gen, mocht willen chicaneeren.
Na eenige keeren duikens b'engt „Jan"
het gezonken voorwerp uit de drap te
voorschijn en ontvangt zijn „drenkelin-
gengeld". Nog nauwelijks is Jan op het
droge of een politie—agent komt aange
stapt met statigen stap, zooals een die
naar van den Heiligen Hermandad be
taamt, Hij roept „Jan", die zich druip
nat verwijdert, nog toeBen j'e weer
aan den gang geweest, denk er om, hoor
Een heeris in een bier
huis zijn hoed kwijt geraakt en heeft er
een slecht exemplaar voor in ruil gekre-
gen.
Om zich over zijn verlies te wreken,
plaatst hij de volgende annonce
„Aan hem die in de Löwenbran giste
renavond mijn hoed heeft meegenomen,
doe ik door deze weten, dat het exem
plaar, hetwelk hij heeft laten hangen, mij
ook gestolen kan worden."
Een goedkoope Reis.
Onlangs is een arbeider goedkoop per
spoor van Goriitz naar Konigswusterhau-
sen gekomen. De man ging liggen op de
verbindingsstangec. van de Westinghous
—rem eu onttrok zich op deze manier aan
de oogen van het personeel. Te Konigs-
wuslerhause evenwel werd hij door een
der beamten ontdekt, die tot zijn schrik
van onder den waggon twee schoenen zag
uitsteken. Zijn eerste gedachte was aan
een ongeluk, toen hem eensklaps gemoede
lijk werd toegeroepen „Och laat me asje
blieft nog tot het volgende station meelie
zen, dan ben ik in Berlijnik heb na
melijk geen geld I"
Hij werd natuurlijk uit zijn gevaarlijke
positie verlost.
Tolstoj heeft voor een
poos een artikel geschreven over vader
landsliefde en christendom. Het is in vele
artikelen bestieden. Ook door zekeren
heer Oursine, dien Tolstoj daarop, zeer