WORDT VERVOLGD. Gemengd Nieuws. De twee portretten. Ter Overdenking. N ij d. ben doorgebracht, op vrije voeten gesteld, nadat door de rechtbank, in raadkamer vergaderd, een bevel tot ontslag van rechts vervolging was uitgevaardigd. Beiden zija naar Utrecht vertrokken en hebben hnn intrek genomen in de woning, welke door de vrouw, vóór haar arrestatie werd bewoond. L. 1. Zondag woonden wij eene tooneelvoorstelling bij in het lokaal van den heer A. Bruin te Schagerbrug. Zooals men weet, hadden zich aldaar eeni- ge dames en heeren vereenigd tot een re derijkerskamer, die den 2en Paaschdag met veel succes heeft opgevoerd„Het Zan gersfeest' eD „Eén moet er trouwen'. De voorstelling, welke wij bijwoonden, ge schiedde ten voordeele van eene weduwe met kinderen, en zal door het groote getal inteekenaren nog door eene uitvoering ge volgd worden. Verbiedt dus reeds het liefdadigheids- doel het uitoefenen van critiek, nog een andere oorzaak moet ons het zwijgen op leggen. De opkomst van het publiek was zoo gering en bet grootste deel gaf zoo weinig blijk van sympathie met de spe lers, dat wij en enkele andere aandach- tigen, er door gehinderd weiden, gc-en wonder dat de spelers ontstemd raakten en daarvan in hun spel het zijn dillettanten- lieten blijkendaarbij nog enkele onge lukjes een scherm dat niet op wilde, een ta fel, die niet om wilde, zoodat we eenvoudig moeten constaleeren het gezelschap had een ongeluVkigen avond. Toch bleek ons dat „Het Zangersfeest" een aardig blijspel is, waard door goede spelers opgevoerd te worden en dus eene gelukkige eerste keuze en dat het dank zij de uitnemen de krachten uitstekend door deze dames en heeren opgevoerd kan worden. Bovenal trof ons ook de keurige tooneelschikking (de regie was in goede handen) allergezelligste kamers wa ren het, waarin de handeling werd afge speeld dat ziet men ten plattelande heel wat minder. Mogen de leden het a. s. Zondag beter treffen wat quantiteit, doch vooral wat qua- liteit van het publiek betreft. Als woonachtig in de grensgemeente DINXPERLO moest de gemeente-vroedvrouw Theodora Wisselink op 26 October j.1. hare diensten verleenen in de Duitsche grensgemeente Suderwick. Zij was, toen zij de verlossing zou ver richten, echter zóó beschonken, dat zij voor haar taak niet berekend was. Van dit geval werd bij de Duitsche autoritei ten aangifte gedaan eu deze traden verder in correspondentie met den inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht in Gelder land, met het gevolg dat deze laatste den gemeenteraad van Diüxparlo dringend ver zocht, dsze gemeente-vroedvrouw uit haar betrekking te ontslaan, die volgens verkla ring van deu burgemeester, meermalen bij het verrichten harer taak misbruik van sterken drank moet hebben gemaakt. De gemeenteraad van Dinxperlo heeft nu be doelde vroedvrouw zaterdag uit haar be trekking ontslagen. DeNoordhollandsche Ver- eeniging „Het Witte Kruis" zal hare dertigste algemeene vergadering houden op dinsdag 12 Mei, in het gebouw „Gon- cordia", te AMSTERDAM. Op de agenda komt o. a. voor: de verkiezing van drie leden van het hoofdbestuur, ter vervul ling der vacatureD, ontstaande door de periodieke aftreding van de heerenE. van den BergH. J. Calkoen en P. J. Eldik Thieme (als algemeene secretaris onmiddellijk herkiesbaar). Voor deze va caturen worden voorgesteld, de heeren G. C. van Balen Blanken Jrarts te Spanbroek, secretaris der afdeeling West- Friesland de heer E. J. K. van den Steen burgemeester van Spanbroek, voorzitter der afdeeling West-Friesland; de heeren P. J. zij hem waarschuwde, zou zij de gelegen heid te baat nemeD, om hem te zien en te spreken en den dank van zijne lippen te hooren. Toch evenwel kon hij er niet toe komen, met de gedachte aan Salfi, zijn vriend dezen zonderlingen brief te toonen hij wist reeds, dat ijverzucht en versland slechte vrienden zijn, en dat een bevaDgen oog tusschen de regels le2en kan, wat daar niet staat. Ook den bediende hieromtrent eenige vragen te doen, wilde bij niet; dat voor bem van dien kant geen waarheid komen zon, stond bij hem vast en wellicht bad hij hem ook niet anders kunnen zeggen, dan dat de brievenbesteller hem dezen brief gegeven had. Wat Boysen meer verontrnslte, dan de onzekerheid over den afzender, was de waarschnwing zelve. Voor de tweede maal was hem no zoo iets toegevoegd en toch vermocht hij nergens rondom hem een gevaar, een dreigend iets te ontdekken. Zag hij bet onheil voor zich, koD hij het zien, dan had hij ook den moed, het tegemoet te treden. Maar dit onzekere, donkere, geheimzin nige deed hem de borst beklemmen, en do woorden van den vreemde klonken hem weder in het oor: „Somwijlen is men door een net omspannen, zonder dat men het weet." Tegelijk echter deden deze woorden zijne gedachten in andere richting gaan. Daar boven, aan den overkant van de straat, verwijlde de lichtgestalte, voor wier ver schijning, dat wist hij de duistere gedachten zonden vlieden, evenals nacht en duisternis voor het zegevierende licht. Hij zon heden de zon mogen aanschonwen waarvoor zich dan nog langer met donkere, dnistere zaken afgegeven? Ving kleedde bij zich aan voor het be zoek, waarvoor het nor reeds was aange broken en schreed naar den overkant, naar het buis van den vreemde. van Eldik Ikiememr. E. J. C. van Ihienen, burgemeester van Zaandam de heer E. J. Fonk, koopman te Alkmaar, penningmeester van de afdeeling aldaar en lid van de commissie van beheer over den ontsmettingsoven. Ter voorziening in de vacature, ont staande in de commissie van beheer van het Herstellingsoord te Hilversum, door de periodieke aftreding van den heer dr. P. Ankersmil te Amsterdam (dadeüjk weder benoembaar), zijn voorgedragen, de heeren dr. P. Ankersmil eu mr. J. Walig. Weinigen maken zich er een juiste voorstelling van, welke enor me vlakte land in Indië met thee be plant is. Volgens het bericht van een indisch landbouwdepartement waren in het laatst van 1893 rond 422.550 acres in den thee-cultuur. Het meeste bloeit de THEEBOUW in Assam, Cachar, Ayl- fet en Bengalen, minder in PeDdhab, Madras, Travancour en Cohin-china. In de laatste tien jaren heeft de indische theeproductie zich over 88 provinciën uit gebreid. In bet jaar 1894 waren 883505 personen werkzaam op de theeplanta ges, 156120 arbeidden bij tijd en wijlen in den theebouw. 96 Procent van de in dische thee ging naar Engeland. In In dië zelve wordt 7000000 kilo thee ver bruikt. Daarvan zijn ongeveer 2500000 kilo buitenlandsch product. 1000000 kilo komt van Ceylon. In doorsnede genomen gebruikt dus elk persoon in Indië Va hectogram per jaar. Daaren tegen drinkt in Engeland ieder gemid deld genomen, 57*—5V2 kilo per jaar. De minister van land- bouw heeft in het Lagerhuis moeten er kennen, dat er in Es<ex longziekte onder het vee uitgebroken, en tevens, dat de ziekte niet van buitenlands inge voerd was. Bij deze laatste mededeeling juichte de oppositie toe tegen haren zin toch had de meerderheid onlangs het wetsontwerp, waarbij, zoogenaamd tot af weer van besmetting uit den vreemde, de invoer van levend vee verboden werd, aan genomen. Het was gedurende mijn verblijf te L- dat ik een verwarden brief van Dauvers ontving. Het was een onsamenhangend ge heel, doch ik begreep er uit, dat zijn ver loofde ziek was. Den volgenden dag deed hij mij de treurige mededeeling dat ze dood was Haastig deed ik mijne zaken at en spoedde mij huiswaarts. Ik vreesde het erg ste voor hem. Mijn vrees bleek gegrond te zijn. Dau vers was niets meer dan een schim. Na een poosje vertelde hij mij, dat de gebeur tenis geheel onverwacht was geweest. Ge durende eenige dagen was het meisje aan hare kamer gebonden geweest en toen Ik heb haar niet levend meer gezieo, zei bij op gebroken toon. En nu is mij zelfs het voorrecht ontzegd, haar graf te bezoeken. De dokter, haar oom en voogd, stond er op dat ze in Florence begraven zou worden. En hij Is hoengegaan. Waarheen weet ik niet. Ge weet, wij sympathiseerden nooit, hij haatte mij, geloof ik. Alles wat mij nog rest is dit. De arme jor.gen haalde een cabinet-por- tret te voorschijn. Ik bezag het nauw keurig, want het was niet de beeltenis van eene levende, doch van eene doode. Een vreemd, half krankzinnig verlangen moest hem bezield hebben, zijn liefste in haren laatsten slaap op een foto vereeuwigd te hebben. Pijnlijk als het onderwerp was, was het eene wonderlijke voorstelling. De handen waren op de borst gevouwen en de gelaats trekken droegen eene uitdrukking van vol komen kalmte, vrede, ongekende rust, zulk eene natuurlijke uitdrukking dat men zou verwachten haar alle oogenblikken de lippen te zien openen en te hooren spre ken. Het scheen alsof de kleur nauwelijks van haar gelaat geweken was. Een enkel takje lelietjes der dalen lag op de borst. Toen ik het hem teruggaf, zag ik dat het door een van de eerste fotografen ge maakt was. Doch natuurlijk vroeg ik geen bijzonderheden. Ik deed zooveel als in mijn vermogen was mijn best, zijne ge dachten af te leideD, doch het gelukte mij niet. leen ik een paar dagen daarna terog- keerde vond ik hem in een gemakstoel gezeten. Ik was zachtkens de studeerka mer binnengekomen en begroette hem vrien delijk, mijne hand op zijn schouder leg gende. Doch hij keerde zich niet om en keek niet op. Hij bewoog zich niet, doch bleef staren op eene foto op zijne knie de foto, die hem alles was op de wereld En hij was dood.... Verscheidene weken gingen voorbij. Ik had uit de nalatenschap van mijD vriend eene verzameling fotografiën gekregeD, waar onder tweezelfde, de beeltenis zijner ver loofde in haren laatsten slaap voorstellen de. Ze waren mij bekend. Zonderling, riep ik eens op een avond uit, toen ik bezig was de beide portretten met elkander te vergelijken. Tot op dat oogenblik had ik altijd gedacht dat de bei de foto's van één en hetzelfde negatief afgedrukt waren. Doch thans zag ik dat dit niet zoo was. De camera moest verschoven zijn of...? Het volgende oogenblik had ik met een kreet van afschuw de beide foto's neergelegd. Ik ontstak de lamp en bezag de foto's door een vergrootglas. Ik beefde over »1 mijne leden en ver liet haastig het hnis. Ik wilde den fotograaf spreken, die deze foto gemaakt heeft, zei ik zou ik, de ne gatieven oog mogen zien? Beide Ja zeker, mijnheer. Ik heb ze zelf genomen. Waarom naamt ge er twee Omdat dan stellig ees van beide goed zon zijn. De heer Dauvers bestelde van beide na. Eenige weken geleden zond ik hem een afdruk van dit negatief, Waar hebt ge uwe platen ontwik keld viel ik haastig in. En hoe lang waart ge afwezig? Een half uurtje. Ik deed het io een donker vertrek achter de sterfkamer. Is er niemand in de kamer geweest, terwijl ge afwezig waa't Niemand, mijnheer. Ik sloot haar af en slak den sleutel bij mij. Wanneer ontving de heer Dauvers afdrnkken van dit negatief t Den drieëntwintigstan van de vori ge maand. (Zooals ik verwacht had, den dag vóór zijn dood Er behoefde niets meer gezegd. Ik kocht de negatieven en nam ze mede. Waaiom ik het deed Ik zal het n vertellen, ge vermoedt het reeds. De beide foto's kort sa elkaar van uit dezelfde richting genomen, verschilden Van elkaar. Bijna onzichtbaar, doch voor het oog der liefde duidelijk genoeg; de liefde ziet scherp. De hoading der handen was veranderd. Ze hadden zich schijnbaar krampachtig los gemaakt van elkander en toen weer geslo ten, met Jit verschil, dat de wijsvinger naar boven stak. Denk eens wat dit beteekende! Niet dood En hij, Dauvers, had het opgemerkt en was van schrik gestorven En hij, haar oom, had het geweten, nog erger, had hetvan waar anders die ge heimzinnigheid Alles kwam mij nu duidelijk voor den geest. Hij haatte Dauvers, zij had geld en Van mijn vriend uit Florence vernam ik dat dr. M. onder een aangenomen naam in Florence leefde. Aan zijn adres verzond ik een pakje, inhoudende de twee foto's, die zijn mis daad aan het licht brachten. Ik teeken- de de houdiDg der handen zóó, dat het da delijk in het oog moest loopen. Dit alleen zou hein overtuigen, dat zijn misdaad aan het licht was gebracht. Op een bijgaand reepje papier schreef ik deze woorden „Mij is de wrake". Letlerk. Bijv. Geen leelijker ondeugd dan de nijd, ook wel afgunst, jaloerschheid genoemd, waar door de mensch zijn eigen geluk verwoest, en er op uit is, dat van anderen te ver woesten, en voor anderen te bederven wat men zelf niet krijgen kan. De nijd is ook een Janus met twee aangezichten, het ee ne lacht, het andere staat droevig, en die lach is om het leed van anderen en die droefheid om 't geluk van andereD. De nijd is als een kalkoen die boos wordt als hij iets glanzigs of kleurigs ziet. De nijdigaard wordt, naar Horatius zegt, mager van den overvloed zijns naasteD. De nijd is een afschuwelijke ondeugd, ook in onze dagen zooveel gevonden [en de oor zaak van zooveel ellende. Welk een afgnnst, welk een broodnijd, welk een „jalousie de métier" alom De eer, de voorspoed, het welslagen van den een ontneemt den ander zijn rust, zijn slaap. Laat iemand vooruitkomen in de we reld, hoort eens wat men alzoo van hem te zeggen heeft. Laat een of andere onderneming welsla gen, wat geeft men er niet op af, wat doet men niet om tegen te werken Hoe menig bekwaam, talentvol mensch wordt geweerd uit een of ander lichaam of plaats of kriDg door menschen, die niet kunnen dulden overschaduwd te worden. Hoeveel lijdt, kwijnt, sterft door die on deugd. En is het al naar genoeg in het maat schappelijk leven met znlken in aanraking te komen, van zulken in ren of ander af hankelijk te zijn, hoe verschrikkelijk met hen in één gezin te moeten samenleven, broeders en zusters die altijd jaloeisch op elkaar zijn, die elkaar niets gunnen, niet kunnen verdragen in geest of talenten, schoonheid of gaven te moeten achterstaan. De nijdigaard is een gelukslooper, en niet alleen dat van anderen, maar ook van zich zelf. Zijn aangezicht vervalt, want de nijd, zei eens een groot man, is verrotting der heen deren, een voortdurende zelfkwelling. De nijdigaard is zijn eigen beemter en benl. En waar we deze ondeugd vinden op al lerlei gebied, in allerlei vorm, bovenal vreeselijk en verderfelijk is de minnenijd, zooals Shakespeare dien in O t h e 1- 1 o, [den moor van Venetië, voor oogen stelt, waar die nijd de onschuld verworgt. Hoe treffend teekent Dante een veroor deelde in de hel, die zegthet ongeluk van andereD verheugde mij steeds meer dan eigen geluk. En Ovidins waar hij zegt„De nijd woont in een sombere, vunzige grot, waar nooit een heldere zonnestraal of frissche luchtstroom doorheen speelt. Vaal is zijn gelaat mager zijn lijf, loensch zijn oog blik, vuil zijn gebit, zijn hart vol gal, zijn tong vol venijn. Hij kan niet slapen en niet lachen, of 't moet zijn bij 't zien van anderer smart." Afschuwelijk, die nijd En nu begrijpen wij van zelf, dat de nijdigaard tevens een reinsiard, kwaadspre ker en lasterxar is. Ik wenschte wel dat ik bij u zoo'n af schuw, zoo'n haat, tegen den nijd kon op wekken, dat ge u zeiven eens ernstig on derzocht of die ook min of raerr bij u wordt gevonden, om die dan, zij 't ook in eens dan na veel strijd uit te binnen. En hebt gij benijders, heeft de nijd het op u gemunt, 't is toch^beter benijd dan be klaagd, te wordeD en de nijdigaard is diep te beklagen. Leert uw'geluk in nzelven vinden, zoo veel mogelijk vrij van de omstandigheden, los van hetgeen de menschen zeggen en denkt aan B i 1 d e r d ij k s woorden De booswicht schept in mij te lasteren [zijn vermaak. Beschaam hem door uw deugd, dat is [de rechte wraak. En gaat de nijd de wereld niet uit, brengt hij zooveel kwasds in het leren, bereidt hij telkens de komst voor dat af zichtelijk monsier met root in de eene en moord in de andere hand, laat die nijd nu maar geen plaats vinden, geen plaats langer behouden in uw hart, maar leert liefde kennen, liefde die niet afgun stig is, die weeneD kan met de weenen den, en zich verblijden met de blijden. Zoo znlt ge bonwen aan uw eigen geluk- stempel, terwijl gij ten zegen voor anderen zijt. Daar was eens een nijdigaard in wiens tuin geen enkel bloempje bloeide, en die ging in den nacht de bloemen vertrappen in den hof zijns buurmans. Doch een an der, die dat gemerkt had, ging 'morgens viocg aan bet werk om zooveel mogelijk weer op te richten en aan te binden. En toen hij aan het eind zag hoeveel er nog was hersteld, toen gevoelde hij zich zoo recht gelukkig. Moogt gij, lezers, de laffe daad van dien nijdigaard verfoeiend, in zedelijken zin het voorbeeld van dien ander volgen. R. N. Gruwel ij ke mishandeling. Een daad van afschuwelijke wreedheid is dezer dagen gepleegd in een werkzaal der Verreries de la Coupe, de groote glas blazerij te Jumet in Henegouwen. Een uit schepper (man, die het gesmolten glas met de blaaspijp uitschept) had een diepge- wortelden haat opgevat tegen een giasbla- zersgezel, zekeren George Wery, omdat de ze laatste geweigerd had, aan de jongste werkstaking deel te nemen tn iederen dag trouw naar zijn werk was gegaan. Toen de uitschepper Wery in de fabriek ontmoet te, liep hij hem tegen het lijf onder het uitroepen van „Jambe de Bois een ver achtelijke nitdiukking, waarmede de werk lieden gewoonlijk een lafaard betitelen. De ze beleediging werd door Wery op scherpe wijze beantwoord, waarop beide mannen een hoogloopende ruzie kregen. Plotseling greep de woedende uitschepper een blaas pijp, waaraan een klomp witgloeiend ge smolten glas hing, en wierp zijn tegen stander de gloeiende massa in het gelaat. Wery viel met vreeselijke brandwonden, waarin het vloeibare glas siste, kermend van pijn op den grond. Men snelde hem te hulp en constateerde, dat zijn rechter oog letterlijk verkoold was. Nadat een dokter den ongelukkige de eerste hulp verleend had, werd de pleger van dit af schuwelijk wanbedrijf gevankelijk wegge voerd. In Portugal heerscht, groole droogteEr is geen water voor 't vee. Een kellner s-m o p. In een restaurant komen een heer en een dame binnen, die zich aan een der tafeltjes neerzetten. De wei-opgevoede kellner ziet onmiddellijk naar een voetbank je voor de dame uit. Hij kijkt onder de verschillende tafeltjes, zonder er direct een te vinden. Op eens echter herinnert hij zich, dat onder het tafeltje links, waaraan eenige heeTen zitteD, een porte-pieds moet staan. Op beleefd-gebiedenden kellnerstoon zegt hij „Pardon, heeren 1" en duikt met een onder de tafel. Een der Eeeren Zsg, kerel wat zoek je een tientje Be kellnerNeen, mijnheer, een lankje Be heeren. Ha, ba, ha, ha, ha! Rij k en Mild. De millionnair Averof, door wiens mild heid men te Athene tot het herstellen van het StadioD en het houden van Olym pische spelen in slaat werd gesteld, en voor wien men daar een standbeeld uit dankbaarheid oprichtte, heeft zelf de spe len niet kunnen bijwonen. Hij koD, we gens zijn hoogen leeftijd, de reis van AUxandrië, waar hij woont, naar de Griek- sche hoofdstad niet ondernemen. Averof heeft te Alexandrië, waar hij geheel onbe middeld kwam, fortnin gemaakt en staat daar nu aan het hoofd van een groot han delshuis. Daar is hij de ziel en de steun der Grieksche kolonie. Hij geeft er jaar lijks groote sommen uit voor de Grieksche scholen, de Grieksche kerk en het Griek sche hospitaal. Het lyceum en de meisjes kostschool, welke hij er laat bonwen, kosten hem alleen reeds f 150000. En hij besteedde millioenen voor allerlei werken van openbaar nut in zijn Vaderland, o. a. f 250000 voor de voltooiing van het Polytechnicum te Athene, f 500000 voor een krijgsschool, enz. Ook bij nationale rampen, overstroomirgen, aardbeving, ging hij allen voor met milde giften en bij de geldelijke moeilijkheden onder het minis terie-Tricoupi9 schoot hij, in het alge meen belang, de Regeering f 1000000 voor. Een poging tot zelfmoord met copieerinkt. De zeventienjarige correspondent van een levensverzek. Maat schappij, Arthur Elsner, dronk verleden week op een avond, op het Westerspoor station te Weenen, met het doel, zich van kant te makeD, ongeveer twintig gram copieerinkt. Hij zonk, door misselijkheid overvallen, ineen en werd door een agent naar het commissariaat gebracht. Een ont boden geneesheer pompte hem de maag uit en bracht hem in het ziekenhuis. Be hoeftige levensomstandigheden waren de reden lot deze daad. Een straattooneeltje. In een der volkrijkste buurten van Am sterdam ontlokt een orgelman al draaiende de verleidelijkste danswijzen aan zijn in strument. De openbare lagere school, die j jist uilgiat, braakt een aantal kinderen uit, dol van pret, aan de schooltucht ont snapt en, door 't voorjaarsweer opgewekt, nog luidruchtiger dan anders. De toonen van het draaiorgel verlokken de kleinen al spoedig tot een dansje. En weldra is een geïmproviseerd bal in de open lucht in vollen gang, zooa's men slechts in de goede stad Amsterdam kan aanschouwen. Een heer met een rotting onder den arm slaat het typisch straattooneeltje gade. Plotseling voell hij zich den wandelstaf onder den arm wegtrekken en zich om. wendende, ziet hij nog juist het brutaal lachend gelaat van een bekende figuur uit de buurt, in de waudeling „Jan de zwem mer' of „Jan de onderduiker' genoemd, die zijn rotting in de gracht werpt. Wat doet zoo'n branie met een „hoog- zije' op ook te kijken naar ons plezier Intnsschen is „mijnheer' naar den wal- lekaut gesneld en ontdekt zijn oog, door de bellen, die uit het goor-groene water der gracht opborrelen, de plaats waar zijn wandelstok met zilveren knop (door de zwaarte van het zilver, ziet uwe,) gezon ken is. Ook menschen snellen toe, het or gel verstomt en de dansende kinderen van daareven komen joelende op htt standje aangeluopen. De „meneer met de hooge— zije" zich zoo het middelpunt van de spraakzame menigte ziende, die het aan op- of aanmerkingen aan zijn adres vol strekt niet laat ontbreken, gevoelt zich niet op zijn gemak. „Voor twee „maffies" dreg ik hem er uit, meheerroept een stem, „Maonus, haol jij er is gauw de dreg van me moe der, hij leit op de vliering'. Manus verdwijnt en komt na eenigen tijd met de dreg terug. „Nou, meheer opvissche voor twee „maf- fies 'n Mooie stok meheer, in 'n vloek en 'n zucht is ie boven.' „Meheeer" stort zijn twee kwartjes eu het dreggen begint. Er wordt gevisch», geviseht, maar al wat er boven komt, niet de rotting met den zilveren knop. Nadat er zoo een tijdlang tevergeefs Daar den stok gehengeld is en het natuur lijk niet aan kwinkslagen ten koste van den„meheer" heeft ontbroken, dringt er iemand naar voren, die aanbiedt voor één gulden den stok uit de gracht te „dui ken'. 't Is „Jan de onderduiker", die zelf den stok te water heeft geworpen. „Meheer', die het half lachend, half ern- gezicht van „Jan" ziet en reeds twee kwartjes heeft geofferd, zonder zijn rotting terug te krijgeD, heeft er niet veel lnst in, wederom vootuit te betalen. „U bent er goed genoeg voor „meheer', roept Jan, in de gracht springend, wel wetend, dat „meheer' een slecht onthaal bij zijn vrienden zou vinden als hij soms, na zijn eigendom terug te hebben ontvan gen, mocht willen chicaneeren. Na eenige keeren duikens b'engt „Jan" het gezonken voorwerp uit de drap te voorschijn en ontvangt zijn „drenkelin- gengeld". Nog nauwelijks is Jan op het droge of een politie—agent komt aange stapt met statigen stap, zooals een die naar van den Heiligen Hermandad be taamt, Hij roept „Jan", die zich druip nat verwijdert, nog toeBen j'e weer aan den gang geweest, denk er om, hoor Een heeris in een bier huis zijn hoed kwijt geraakt en heeft er een slecht exemplaar voor in ruil gekre- gen. Om zich over zijn verlies te wreken, plaatst hij de volgende annonce „Aan hem die in de Löwenbran giste renavond mijn hoed heeft meegenomen, doe ik door deze weten, dat het exem plaar, hetwelk hij heeft laten hangen, mij ook gestolen kan worden." Een goedkoope Reis. Onlangs is een arbeider goedkoop per spoor van Goriitz naar Konigswusterhau- sen gekomen. De man ging liggen op de verbindingsstangec. van de Westinghous —rem eu onttrok zich op deze manier aan de oogen van het personeel. Te Konigs- wuslerhause evenwel werd hij door een der beamten ontdekt, die tot zijn schrik van onder den waggon twee schoenen zag uitsteken. Zijn eerste gedachte was aan een ongeluk, toen hem eensklaps gemoede lijk werd toegeroepen „Och laat me asje blieft nog tot het volgende station meelie zen, dan ben ik in Berlijnik heb na melijk geen geld I" Hij werd natuurlijk uit zijn gevaarlijke positie verlost. Tolstoj heeft voor een poos een artikel geschreven over vader landsliefde en christendom. Het is in vele artikelen bestieden. Ook door zekeren heer Oursine, dien Tolstoj daarop, zeer

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 2