Brieven uil de Maasstad. Zondag 23 April 1393. 40sto Jaargang Uo. 3092. De Vreem BIJVOEGSEL. FEUILLETON. Gemengd Nieuws. scIETR RANT. Rotterdam, 24 April 1896. XC. De Staatsloterij heeft hier een mensch gelukkig gemaakt. Dat wil zeggen, geluk kig, nu ja, we zullen zien Hij heeft vijf-en-twintig honderd gulden getrokken, zijnde een tientje van den hoofdprijs in de derde klasse der 351ste staatsloterij. Dat was een gebeurtenis van wat blief-je Vijf-en-twintig honderd galden, dal ver dient ie anders nog in geen vijf jaren en »ou heeft hij het zoo iu 't handje Hij is gek van plezier, hij weet geen raad met zooveel geld. Maar ik moet u eerst vertellen wie „hij" is. Eiken morgen, precis? om half negen, gaat mijn huisbel tweemaal over. Dan komt de meid binnen: mevrouw, wat is er noo- dig vandaag Vraag is of ie spinazie heeftant woordt mevrouw. De meid gaat naar de trap, trekt aan het touw, de deur zweeft naar binnen o- pen en in het deurgat komt een man staan, een kraakzindelijke kerel, met een pilo broek aan en een helder gewasschen blauw linnen kiel. Dat is «hij", onze groentenboer, Kees Dirksen. Hij heet eigenlijk anders, maar ik vind dat u dit niemendal aangiat. Om dat hij f 2500 rijk is behoeft niet iedereen zijn naam te weten Kees Dirksen dus. Hoewel altijd opgeruimd, altijd even hartelijk zich wijdend aan zijne groenteza ken, was Kees Dirksen toch niet beslist te vreden; hij had verlangens, die zijn nede rige staat hem niet vergunde in vervulling te brengen. „Weet-je, mijnheer/ heeft hij mij wel eens verteld, want ik sta bij hem nog al in den pas, weet-je mijnheer, ik zon nou zoo graag het rijden met den wagen aan kant doen, want dat verveelt me een beetje, zie je, ik zou graag thuis blijven in mijn winkeltje en de klanten daar ont vangen. En kan dat dan niet, Kees Niet al te best mijnheer, want mijn winkel is te ver uit de buurt, ik moest zoo iets kunnen huren bij den Binnenweg, dat is een goeie stand, weet je, daar is veel loop. Bij mij in de buurt is het te stil voor zoo iets. Maar, ik ben niet rijk ge noeg om een kansje in een drukke buurt te durven wagen. Jammer mijnheer, jam mer. Ik gun het je graag, Kees. Dat weet ik mijnheer, maar dat helpt me niet veel als u 't me niet kwa lijk neemt. Zie je, als mijnheer Mees eens over z'n hart streek en dan zijn hand in zijn brandkas stak, dat zou voor Kees Dirksen een bonne boel zijn 1 Toen nu verleden week vrijdag de meid de deur opengetrokken en Kees toegeroe pen had, of ie spinazie had, gaf Kees dit zonderlinge antwoordIk mot dadelijk mijnheer is effetj'es spreken. Kan je 't met mevrouw of met mij niet af vroeg de meid. Wel neen ik, mijnheer moet ik hebben. Nu, mijnheer kwam. Wel Kees, wat is er van je verlangeD. Mijnheer, feliciteer me. Waarom Kees, ben je jarig. Gunst, kerel, wat kijk je vroolijk. Mijnheer, ik zeg nog eens, feliciteer me, ik ben den koning te rijk, ik heb van nacht en gisterennacht geen oog toege daan. Moet ik je daarom feliciteeren Neen, Mijnheer, neen raai er is effetjes. Wat denk je. Ik weet het waarachtig niet, Kees. Zeg het maar...? Non mijnheer, ik heb een tientje gespeeld in de staatsloterij... Ja, Kees? En heb ja eeu prijsje ge trokken Een prijs—je, zag u maar gerust een prijs, een grooten, dikken, vetten prijs. Och, wat jammer dat ik geen heel lot heb kun nen nemen. Maar dit is voor arme lui niet weggelegd... Nou meneer, den eersten prijs, den hoogsl.en prijs heb ik getrokken. Ik ben nou een rijk man. Ik heb nou ééns dui zend en nog ééns één duizend en dan nog vijf keer honderd gulden. Wat zeg u daar van meneer, wat zeg n daarvan Nou, dat je een geluksvogel bent, Kees, een rechte geluksvogel. Niewaar Ja, me mosder heeft het me wel gezegd. Die zag het wel ankomen, de brave ziel. Rijk ben ik, rijk, rijk, rijk! Hé Kees, niet zoo dol. Zóó rijk is dat niet. Ja, voor u misschien niet, zei hij met groote minachtig. 't Zou u te min zijn, hé? Ben je mal Kees. 'k Vind het een aar dig sommetje. Zeg u nou maar een som, een dikke som m mm mm. En wat ga je met dat geld doen, Kees Natuurlijk je winkel op den Bin- neweg huren Kees krabde zich achter de ooren. Dat heb ik ook al gedacht, maar het vrouwmensch wil niet. Ze zegt, als je een paar honderd gulden getrokken had, ééa onzer eerste bankiers. moest je het doen, maar nou niet. Kees, dat is niet verstandig van je vrouw. Nee misschien niet. Maar kijk eens au( ze zei: kijk is snurk, ja ze zei snurk, omdat ik een prijs uit de loterij had, kijk is snurk, we hebben nou twee duizend, vijfhonderd gulden. Daar kunnen we een hoop van doen. Als ja 't uitzet, maak je best drie of vierhonderd gulden rente, en als we op Overschie gaan wonen, kom je er royaal van toe. Dan hoef jij niet meer te werken en ik ook niet, dan kan jij visschen en ik kan voor de deur zi'ten en dan hebben we geen sterveling dankie meer te zeggen. Nou, meneer, daar heb ik ooren naar, en nou wou ik u eens vra gen waar ik dat geld zou uitzetten, wat raai u me. Ik ken n en ik weet dat n me ten beste zal raden. Non Kees, het spijt me, kerel, maar die hoop moet ik je ontnemen. Hoeveel geld zei je vrouw, dat je trekken zou? Wel, een drie of vierhonderd gul den. We nemen er een paar honderd gul den van af om onze meubeltjes wat op te knappen en de rest zetten we uit. Ja maar beste maD, je vrouw rekent niet goed. Dat heb ik ook al gedacht. Ik heb gezegd, je maakt er op zijn hoogst twee honderd en vijftig gulden van per jaar. Maat ik wou graag een paar honderd gul den besteden met een huisje te koopen. Manlief, je slaat de plank mis. Eer stens heb je voor tweehonderd en vijftig gulden geen huisje, nergens is er zoo één te koop. En tweedens maak je vau vijf en twintig honderd gulden geen vier en geen drie en zelfs geen tweehonderd gal den rente. Naar den gewonen standaard, kan jij van je geld per jaar ten hoogste vijf en zeventig gulden trekken! Kees viel haast om van 't lachen. Die is goed, hè hè, dat zou u wel willen. Vijf en zeventig gulden. Nee, dat moet je mij wijs maken. Op mijn woord van eer Kees, geen cent meer. Ik verzeker het je. Maar, dat kan niet, dat is afzetterij, dat is gemeen. Neen, Kees, dat is het niet. Men- schen die van hun geld in de stad willen leven, moeten formidabel rijk zijn. Een ton is betrekkelijk nog maar een bee tje. Maar, maar, wat moet ik dan met mijn f 2500 doen Eoei, foei meneer, wat is de wereld slecht tegenwoordig, wat moet ik dan uitvoeren Ga jij naar huis, Kees en zeg te- geD je vrouw, dat het beste zal wezen, dat je voor een deel van dat geld je grooten winkel huurt voor drie jaar en de rest uitzet voor je ouwen dag, of dat je het Boman van Bobert Kohlrausch. 13. Een koele tocht en groote stilte kwamen Boysen tegemoet, toen op zijn bellen de groote eikenhouten deur openging en een dienaar verscheen. Een droef schemerlicht heerscbte er in de vestibule, welke rijk en deftig was gebouwd, maar zonder een en kele versiering en van waaruit zwarte mar meren trappen naar boven voerden. Boysen kon dat alles goed opnemen, terwijl bij op den terngkeer van den dienaar wachtte, die hem zon gaan aanmelden. En terwjjl bij deze donkere pracht aanschouwde, kwam er een vurig, door zijn liefde nog verhoogd medelijden bij hem op, met bet jonge schep seltje, dat in deze ernstige omgeving hare lente jaren afgescheiden van de wereld moest doorbrengen. De terngkeerende dienaar verzoeht hem, te volgen, en voerde hem door een paar ledige kamers in bet particnlier vertrek van den huisheer. Eva was niet tegenwoordig, maar Mr. Sealsfield kwam den bezoeker te gemoet, de handen toegestoken tot een hartelijke begroeting, een vriendeljjk lachen op zijn hoekig,na weder gezond er uitziend gelaat. „Wees welkom, hartelijk welkom," zeide bij, en er klonk zooveel oprechte vreugde in zijn stem, dat Boysen tegelijk meteenige verwondering, maar ook met oprechte dank baarheid tot hem opzag. Het was toch de vader van zgne geliefde die zoo tot hem sprak, en dus wekte ieder vriendelijk woord een dubbelen weerklank in zijn bartdank en hoop. „Ik heb een paar dagen laten voorbij gaan," antwoordde hij bescheiden. „Ik wilde niet indringend sebjjnen." „Hoe weinig kent gg mij nog! Wanneer een klnizenaar eenmaal behoefte bcoft ge kregen naar hot bij zijn van een enkel mensch, dan wacht bij op dien» komst met de grootste spanning. Maar na zijt gij er en znllen wij elkander beter leeren ken nen.' Zij namen naast elkander plaatsen Mr.Seals field, keek den schilder aan mot een langen, vorscbende blik. „Gij heet Riehard, niet waar?" vroeg hij, en toen de andere zwij geld heelemaal naar de spaarbank brengt en staan laat tot je het noodig hebt. Er was zoo'n diepe teleurstelling op Kees' gelaat, dat ik medelijden met hem kreeg. Maar 't is toch een aardig somme tje, Keis, je kunt er blij om wezen, want iu elk geval kun je er een onbezorgden ouwen dag van hebben. Er zijn soliede maatschappijsn waar je later een lijfrente kant koopen voor js geld, groot geDoeg om er bescheiden van te leven. Spreek er eens met je vrouw over. Kees betoogde nog heel veel en ging toen heen met de belofte dat hij er met het vrouwmensch over spreken zon. En hij zou me komen vertellen, wat zij had gezegd. Maar Kees kwam den volgenden mor gen niet en drie morgens daarna niet. De meid nam groenten van een anderen maD. Op den vijfden morgen kwam Kees. Hij vroeg weer mijnheer te spreken. Ik ging naar beneden. Wat zag de kerel er uit. Slordig, verwaarloosd, smerig. Wat scheelt jon, Kees? Och, dronken gewees1, mijnheer. Ik kon het niet helpen. Wat heb je aan je geld als je er geen rente van trekt, och ik heb het ervan genomen. Maar het spijt me. Ze zeien allemaal hetzelfde als u. En nou weten we niet wat we doen zullen, mijnheer 1 't Is beroerd. Ik beb gedacht en gedacht en onderweg meer' borrels ge dronken dan ik verdragen km. Wat moet ik doen met mijn geld mijnbeer? In een winkel heb ik geen zie meer, want me vrouw wil niet erg. Ik heb nadrukkelijk betoogd, dat uit zetten op de spaarbank het bmte zal we zen en ik heb het zoo ver gebracht, dat Kees me beloofd beeft, met het geld bij me te komen, dan zouden we 't samen naar de spaarbank brengen. Hij wist niet hoe hij dat doen moet, met zooveel geld. Maar of hij het doen zal, weet ik niet. Het z ij n sterke beenen, die de weelde kunnen dragen, dat iszeker! D. Een arbeider te Blesdijke, deed dezer "dagen te Wolvega aangifte van de geboorte van een tweeling, zijn 19e eu 20e kind. Ondanks de slechte tijds omstandigheden was de vader toch in zijn schik met de verschijning dezer nieuwe wereldburgers, want thans was hem voor de eerste maal een zoon geboren. De vrouwen van Cincinna- (ie, die onlangs een wetiontwerp hebben doen aannemen tegen h°t dragen van hoo- ge hoeden door dames in schouwburgen, gend knikte verwonderd over de herha ling der vraag, welke bij reeds eenmaal had beantwoord, mompelde de Amerikaan een paar maal halfluid, terwijl hij er als in die pe gedachten, met het hoofd bij knikte „Riehard Boysan! Riehard Boygen." Ver volgens wierp hg hot hoofd mot een krach tige beweging achterover, als wilde bij de aan hem opdringende gedachten weren, en zeide „Wij wachten met ongeduld erop, dat uw schilderij nn werkelijk eens het onze zal worden, bier in onze kamers. Hoe staat het met de beoordeeliDg; wat zeggen de luidjes ervan P* „Een paar boosaardige critici van de moderne pen uitgezonderd, gunnen mij geen vredeoverigens heb ik veel goed* gehoord en ben ik zeer gelukkig. „Gelukkig en beseheiden, zoo is het goed. Ik zie het n aan, dat gij n door nw succes niet zult laten bederven." „Ik kan mij niet begrijpen hoe succes de menschen onbescheiden maken kan. Het beste dat wij in onze schepping leggen, is toch geen uiting van het vleesch, dat geeft ons slechts de genade des hemels, een verborgene, geheimzinnige macht in ons binnenste, die ons somtijds dikwijls verrast, ja bijna verschrikt.® Mr. Sealsfild knikte wederom nadenkend vervolgens vroeg bij haastig: „En hebt gij reeds bericht van buis Heeft uwe moeder zicb over den verkoop verheugd „Ik ben een weinig ongernst. Op mijn telegram hoeft zij mij sleehts met een paar woorden geantwoord, zeer hartelgk, op een briefkaart, Dat is hare manier van doen niet, en ik vrees bjjn8, dat zij ziek is." „Ziek Dat willen wij niet hopen Ik zou anders vreozen, dat ik n ongeluk had aangebracht." De amerikasn had deze woorden haastig uitgesproken en het was Boysen niet ont gaan, dat bij angstig was ineengekrompen. Nu echter had hij zich weder hersteld en zeido met oen stem, die weker klonk dan gewoonlijk „Neen neen, dat willen wij niet hopen. Kom, vertel mij eens een weinig van uwe 'moeder. Verwonder u niet over mijn ver- I zoek, ook ik ben een goed zoon geweest, zoolang mijne moedor leefde; maar ik heb haar vroeg verloren," Hij had de laatste zin doen volgen op de verwondering, die duideljjk in Boysen's oogan te lezen was, en toen deze die verkiariug had vernomen, begon hij vroolijk over het hem zoo aangename thema te babbelen. Hij vertelde van zijn geboortestad, zijn jeugd, bereiden thans een wetsontwerp voor ter indiening in de Wetgevende Vergadering van Obio, waarbij bezoekers vsd schouw burgen met boeten worden bedreigd, indien zij lijden aan ,/chronischen dorst*, tenge volge waarvan zij telkens in de pauzes of vaker hunne plaatsen verlaten. Ook wordt bij het nieuwe wetsontwerp het pruimen met boeten bedreigd. Te P r e 81 o i), in Engeland, is een jeugdig onderwijzer tot 3 boete veroordeeld, omdat hij kinderen, die straf verdiende, de keuze liet tusschen een pak slaag en het uittrekken van een tand. Drie jongens lieten zich zoo een tand uit trekken. TeBriangon (dep. Opper- Alpen) heeft het Dinsdag den geheelen dag gesneeuwd en eergisterochtend lag de sneeuw er 40 centimeter, op andere plaat sen in den omtrek 2 en meer meters hoog. De gemeenschap met Grenoble was gestremd en men vreesde dat ver scheidene zomerschalets der landbouwers onder de vracht sneeuw zouden zijn inge stort. Te Binche (Henegouwer)) zijn drie kinderen, die door hunne moe der alleen thuis waren gelaten, na ver moedelijk met lucifers gespeeld te hebben, levend verbrand. De moeder, weduwe se dert eenige weken, vond, thuis komende, drie geheel verkoolde lijkjes. Medelijden verdiende de arbeiders-vrouw Augusto Grossen, die eer gisteren onder beschuldiging van doodslag door nalatigheid terecht stond voor de Ie rechtbank te Berlijn. De aangeklaagde had een één-jarig kind ter verpleging, waarvoor zij van de moeder wekelijks twee gulden ontving. Op een dag verliet zij haar huis om naar haren in de nabijheid werkenden man eten te brengen. Zij geloofde het kind zoolang wel zonder toezicht le kunnen la ten, ouadat het in de wieg sliep. Toen de aangeklaagde na ongeveer een kwartier terugkwam, en de deur van hars kamer opende, drong een dikke rookwolk haar te gemoet. Op den grond naast de ijzeren kachel lag een kussen, dat in brand ge raakt was. Zij snelde op de wieg tos, het kind Heek gestikt. Buiten het kind wa ren nog een kleine hond en een kanarie vogel, die zich eveneens in de kamer be vonden, gestikt. Voor de aangeklaagde zich uit hare woning verwijderd had, had zij een kussen over de lijn boven de kachel gehangen. De deur van de kamer in het bouwvallige huis sloot niet te test, zij moest hard toegehaald worden, wilde zij in slot vallen. De aangeklaagde nam nu aan, dat het misschien door den schok van de innige liefde, die moeder en zoon el kaar toedroegen. Maar het scheen alsof Mr. Sealsfield zich niet interresseerde voor din gen die in Boysens oog hoofdzaak waren. D kwijls viel hij hem in de rede met vragen, die dingen betroffen, die vroemden toch on bekend moesten zijn. Eens, toen hij het uiterlijk van zijne moeder )>sd geschilderd en haar voorgesteld had, met wit haar, zag hij, boe de Amerikaan bem verschrikt aanzag. „Wit haar?" vroeg bij. „Is nwe moeder dan zoo oud „Niet oud in den eigenlijken zien. Maar zij beeft zich den dood mijns vaders zeer aangetrokken en dat heeft haar oud ga- maakt voor haar tijd." „Om uw vader P Die is in den oorlog gebleven, zooals ge gezegd hebt, niet waar Hij verstomde; vervolgens voegde bij er na een poos zacbt aan toe.' „Ja, ja, wanneer men zijn hart te zeer aan één enkel mensch hangt, dat wreekt zich steeds. Gij zijt nog jong., hoedt u daarvoor, hoor naar mijn raad. Anders komt er een dag, waarop gij in eens zult bemerken, dat gij alleen in de wereld staat. Alleen, met de schaduwen van uw hoop en verwachtingen, diu gij hebt moe ten begraven, en met berinneringen, die u beangstigen, in plaats van opbeuren. Die treden dan bij nacht aan nw bed en zien n am en beademen n met bannen killen adem en daardoor verbleken de haren." Hij had telkens zachter gesproken; in nau welijks verstaanbaar gemompel waren de woorden weggestorven. B">ysen waagde het niet te praten; hij had het gevoal, ais zag hij een nachtwandelaar voor zich, dien hij door een geluid wel weder tot de werkelijk heid zon kannen terugvoeren, maar ook wel licht verderven kon. Minnten gingen voor bij in diep stilzwijgen. De vreemde verhard de nog altijd in zijn droomerigen toestand, en toen hij opnieuw sprak, scheen hij in ge dachten het gesprek te hebben voortgesponneD. „Ik zou wel willen welen, of gij hst mooi zoudt vinden," zeids hij op gedempton toon. „Wat?" vroeg Boysen verwonderd. „Nn, de schilderij." „Welke schilderij?" „Ach jal Ik dacht dat wij er over had den gesproken." Hij haalde diep adem en zag Boysen met een woederlijkon blik aan. Yeivolgens sprak hij op anderen toon, als had bij zichzelf bezonnen. „Ik bedoel bet portret mijner gestorven vrouw. Mij is bet natuurlijk zeer lief, want het gelijkt spre- l kend. Maar ik hoor gaarne het oordeel van een kunstenaar daarover; wilt gij het niet eens gaan zien En daar komt Eva ook I juist aan, om het a te laten zien," De deur was stillebons opengegaan en Eva stond voor ben. Zij reikte Boysen de hand en met stil vergenoegen zag hij, da', haar gelaat zioh kleurde, en dat hare oogen van vreugde schitterden. Ook liet zij het toe, dat bij hare hand langer in de zijne hield dan noodig was. Op haar vad8rs her baalden wensch echter verklaarde zij zich dadelijk bereid, Boysen het portret hater moeder te laten ziende vader maakte geen aanstolte hen te volgen, ook noodigde Eva hem daartoe niet nit. Zoo gingen zij alleen door een reeks van kamers, die voor een deel door halt neergelaten zonnescher men in een half duister gehuld waren, tot dat zij er eene binnengingen, welke aan de straatzijde lag en waarin Boysen de ka mer herkende, in welke altijd 's avonds het licht brandde. Zij bleven beiden voor bet portret staan, dat aan den zijwand van de kamer hing. Het was een schoon geschilderd portret, een heerlijk vrouwenbeeld, met jeugdige trekken, dat een weinig zwaarmoedig op hen beiden nederzag. t.Boyeen sloeg het lang en mot volle oplettendheid gade en gedurende die oogenblikken meende bij eeu scherpe gelij kenis tusschen deze vrouw en zijne moeder te ontdekken. „Het is wonderlijk,® zeide hij, „maar dit portret gelijkt opvallend op mijn moeder. Wij hebben ook van haar een portret uit haar jeugd en daaraan herinnert mij dit. üield men ze naast elkander, dm zou de gelijkenis wellicht spoedig verdwijnen, de de kleur van haar, de trek om den mond, zijn gehoel anders; het is meer een uitdruk king van het wezen over 't gehoel, dat de gelijkenis doet ontstaan." „Maar bet is u toch beier gegaan dan mij," zeide Eva treurig. ,Zi) is gestor ven, en dit portret is alles, wat mij van haar gebleven is." „O n< en," zeide Boysen met een uitdruk king van vast vertrouwen in zijno woorden. „Zoo vlug vergaan de werken van een goed mensch niet. Wg leven ook nog na onzen dood, zoo lang or monsehen zijn, die met ons geleefd hebben. Ook in nw vaders ziel, daar ben ik zeker van, leeft uwe moeder nog en zaait daar liefde en zacht moedigheid voor u." Eva zag bem dankbaar aan. „Dat is een goed woord,® zeide vjj, „ik zal mij nooit weder beklagen. Maar voor een meisje ia bet dubbel hard, zonder moe der te zijnwij ontberen de liefde zoo moeilijk." Boygen kampte met de woorden, welke hem op de lippen zweefden; maur het alleon zijn met baar, de milde, vriendelijke blik, met wel ken het portret hem aanzag, gaven hem moed; hij meende van den stommen mond de woor den te hooren „Maak haar gelnkkig." Zoo doende begon bij met kloppend harte „Ik kan het mij voorstellen, dat gij n arm gevoelen zult zonder de liefda uwer moeder. Maar slechts lot dat oogenblik, waarin een andere, grootere, geweldiger liefde bij u hare rechten doet gelden, wanneer die liefde vanaf de lippen van een mensch tot u zegt„Daar ben ik, laat ik u gelukkig ma ken. Juffrouw Eva, gelooft gij aan deze liefde „Ja, daaraan geloof ik," zeide zij, maar geen toon van geluk deed haar slem sidderen zij sprak ernstig,' bijna opgewekt eD zacht, voegde zij er aan toe: „Maar ik zal mijn vader nooit verlaten." „Nooit „Nooit, zoolang hij leeft. Hij heeft mij lief, bij is ziek en hij kan mij niet missen." „Zieken kunnen wederom gezond worden, dus ook hij." „Ik vrees van neen. Want het is meer een ziekte der ziel dan van het lichaam. Wat hem pijnigt en beangstigt, ik weet het niet, maar juist op deze plaats, in deze ka mer mag ik bet niet vergeten, hoe ziek mïi vader is en hoe noodig hii mij heeft." „En waarom juist bier „Ouidat zgne ziekte in deze kamer voor de eerste maal zulk een ernstige wen ding heelt genomen. Wanneer gj er op let, zult gij zien, dat er iederen avond in deze kamer lichten branden. Dat is sedert toonmaal», dat bij zoo krank i«." Zij zog eenige oogenblikken zwijgend naar bet beeld harcr moederBoysen waagde het niet, ergens n»ar te vragen; maar ook zonder dat sprak zij spoedig verder „Vroeger was papa een «terke, energieke, somwijlen rnwe man. Maar in de laatste jaren dat wij in de binnenlanden wareD, maakte een onverklaarbare onrust aich van hem meesier, een zonderlinge baast bpgon al zijn doen en laten te kenmerken; ik her kende hem somwijlen niet meer, zoo was hij veranderd. En ten slotte bekende hij mij, dat een zonderling gevoel hem plaagde, dat beimweh voor een land, dat bij nooit gekend had. Mijn grootouder* zijn dnit- scbers geweest, de naam Sealsfield is slechts aangenomen, en naar ban vaderland, dit Doitschland, dreef bem het verlangen." „Mag ik den naam van nwe grootouders vragen P „Zij heeten Schelling en hebben in Ber lijn gewoond; maar zjjn reeds lang gestor-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5