Brieven uil de Maasstad.
Zondag 23 April 1393.
40sto Jaargang Uo. 3092.
De Vreem
BIJVOEGSEL.
FEUILLETON.
Gemengd Nieuws.
scIETR
RANT.
Rotterdam, 24 April 1896.
XC.
De Staatsloterij heeft hier een mensch
gelukkig gemaakt. Dat wil zeggen, geluk
kig, nu ja, we zullen zien
Hij heeft vijf-en-twintig honderd
gulden getrokken, zijnde een tientje van
den hoofdprijs in de derde klasse der 351ste
staatsloterij.
Dat was een gebeurtenis van wat blief-je
Vijf-en-twintig honderd galden, dal ver
dient ie anders nog in geen vijf jaren en
»ou heeft hij het zoo iu 't handje
Hij is gek van plezier, hij weet geen
raad met zooveel geld.
Maar ik moet u eerst vertellen wie „hij"
is.
Eiken morgen, precis? om half negen,
gaat mijn huisbel tweemaal over. Dan komt
de meid binnen: mevrouw, wat is er noo-
dig vandaag
Vraag is of ie spinazie heeftant
woordt mevrouw.
De meid gaat naar de trap, trekt aan
het touw, de deur zweeft naar binnen o-
pen en in het deurgat komt een man
staan, een kraakzindelijke kerel, met een
pilo broek aan en een helder gewasschen
blauw linnen kiel.
Dat is «hij", onze groentenboer, Kees
Dirksen. Hij heet eigenlijk anders, maar
ik vind dat u dit niemendal aangiat. Om
dat hij f 2500 rijk is behoeft niet iedereen
zijn naam te weten Kees Dirksen dus.
Hoewel altijd opgeruimd, altijd even
hartelijk zich wijdend aan zijne groenteza
ken, was Kees Dirksen toch niet beslist te
vreden; hij had verlangens, die zijn nede
rige staat hem niet vergunde in vervulling
te brengen.
„Weet-je, mijnheer/ heeft hij mij
wel eens verteld, want ik sta bij hem nog
al in den pas, weet-je mijnheer, ik zon
nou zoo graag het rijden met den wagen
aan kant doen, want dat verveelt me een
beetje, zie je, ik zou graag thuis blijven
in mijn winkeltje en de klanten daar ont
vangen.
En kan dat dan niet, Kees
Niet al te best mijnheer, want mijn
winkel is te ver uit de buurt, ik moest zoo
iets kunnen huren bij den Binnenweg, dat
is een goeie stand, weet je, daar is veel
loop. Bij mij in de buurt is het te stil
voor zoo iets. Maar, ik ben niet rijk ge
noeg om een kansje in een drukke buurt
te durven wagen. Jammer mijnheer, jam
mer.
Ik gun het je graag, Kees.
Dat weet ik mijnheer, maar dat
helpt me niet veel als u 't me niet kwa
lijk neemt. Zie je, als mijnheer Mees
eens over z'n hart streek en dan zijn hand
in zijn brandkas stak, dat zou voor Kees
Dirksen een bonne boel zijn 1
Toen nu verleden week vrijdag de meid
de deur opengetrokken en Kees toegeroe
pen had, of ie spinazie had, gaf Kees dit
zonderlinge antwoordIk mot dadelijk
mijnheer is effetj'es spreken.
Kan je 't met mevrouw of met mij
niet af vroeg de meid.
Wel neen ik, mijnheer moet ik
hebben.
Nu, mijnheer kwam. Wel Kees,
wat is er van je verlangeD.
Mijnheer, feliciteer me.
Waarom Kees, ben je jarig. Gunst,
kerel, wat kijk je vroolijk.
Mijnheer, ik zeg nog eens, feliciteer
me, ik ben den koning te rijk, ik heb
van nacht en gisterennacht geen oog toege
daan.
Moet ik je daarom feliciteeren
Neen, Mijnheer, neen raai er is
effetjes. Wat denk je.
Ik weet het waarachtig niet, Kees.
Zeg het maar...?
Non mijnheer, ik heb een tientje
gespeeld in de staatsloterij...
Ja, Kees? En heb ja eeu prijsje ge
trokken
Een prijs—je, zag u maar gerust een
prijs, een grooten, dikken, vetten prijs. Och,
wat jammer dat ik geen heel lot heb kun
nen nemen. Maar dit is voor arme lui niet
weggelegd... Nou meneer, den eersten prijs,
den hoogsl.en prijs heb ik getrokken. Ik ben
nou een rijk man. Ik heb nou ééns dui
zend en nog ééns één duizend en dan nog
vijf keer honderd gulden. Wat zeg u daar
van meneer, wat zeg n daarvan
Nou, dat je een geluksvogel bent,
Kees, een rechte geluksvogel.
Niewaar Ja, me mosder heeft het
me wel gezegd. Die zag het wel ankomen,
de brave ziel. Rijk ben ik, rijk, rijk, rijk!
Hé Kees, niet zoo dol. Zóó rijk is
dat niet.
Ja, voor u misschien niet, zei hij
met groote minachtig. 't Zou u te min zijn,
hé?
Ben je mal Kees. 'k Vind het een aar
dig sommetje.
Zeg u nou maar een som, een dikke
som m mm mm.
En wat ga je met dat geld doen,
Kees Natuurlijk je winkel op den Bin-
neweg huren
Kees krabde zich achter de ooren.
Dat heb ik ook al gedacht, maar
het vrouwmensch wil niet. Ze zegt, als
je een paar honderd gulden getrokken had,
ééa onzer eerste bankiers.
moest je het doen, maar nou niet.
Kees, dat is niet verstandig van je
vrouw.
Nee misschien niet. Maar kijk eens
au( ze zei: kijk is snurk, ja ze zei snurk,
omdat ik een prijs uit de loterij had, kijk
is snurk, we hebben nou twee duizend,
vijfhonderd gulden. Daar kunnen we een
hoop van doen. Als ja 't uitzet, maak je
best drie of vierhonderd gulden rente, en
als we op Overschie gaan wonen, kom je
er royaal van toe. Dan hoef jij niet meer
te werken en ik ook niet, dan kan jij
visschen en ik kan voor de deur zi'ten en
dan hebben we geen sterveling dankie
meer te zeggen. Nou, meneer, daar heb
ik ooren naar, en nou wou ik u eens vra
gen waar ik dat geld zou uitzetten, wat raai
u me. Ik ken n en ik weet dat n me
ten beste zal raden. Non
Kees, het spijt me, kerel, maar die
hoop moet ik je ontnemen. Hoeveel geld
zei je vrouw, dat je trekken zou?
Wel, een drie of vierhonderd gul
den. We nemen er een paar honderd gul
den van af om onze meubeltjes wat op te
knappen en de rest zetten we uit.
Ja maar beste maD, je vrouw rekent
niet goed.
Dat heb ik ook al gedacht. Ik heb
gezegd, je maakt er op zijn hoogst twee
honderd en vijftig gulden van per jaar.
Maat ik wou graag een paar honderd gul
den besteden met een huisje te koopen.
Manlief, je slaat de plank mis. Eer
stens heb je voor tweehonderd en vijftig
gulden geen huisje, nergens is er zoo één
te koop. En tweedens maak je vau vijf
en twintig honderd gulden geen vier en
geen drie en zelfs geen tweehonderd gal
den rente. Naar den gewonen standaard,
kan jij van je geld per jaar ten hoogste
vijf en zeventig gulden trekken!
Kees viel haast om van 't lachen.
Die is goed, hè hè, dat zou u wel
willen. Vijf en zeventig gulden. Nee, dat
moet je mij wijs maken.
Op mijn woord van eer Kees, geen
cent meer. Ik verzeker het je.
Maar, dat kan niet, dat is afzetterij,
dat is gemeen.
Neen, Kees, dat is het niet. Men-
schen die van hun geld in de stad willen
leven, moeten formidabel rijk zijn. Een
ton is betrekkelijk nog maar een bee
tje.
Maar, maar, wat moet ik dan met
mijn f 2500 doen Eoei, foei meneer,
wat is de wereld slecht tegenwoordig, wat
moet ik dan uitvoeren
Ga jij naar huis, Kees en zeg te-
geD je vrouw, dat het beste zal wezen, dat
je voor een deel van dat geld je grooten
winkel huurt voor drie jaar en de rest
uitzet voor je ouwen dag, of dat je het
Boman van Bobert Kohlrausch.
13.
Een koele tocht en groote stilte kwamen
Boysen tegemoet, toen op zijn bellen de
groote eikenhouten deur openging en een
dienaar verscheen. Een droef schemerlicht
heerscbte er in de vestibule, welke rijk en
deftig was gebouwd, maar zonder een en
kele versiering en van waaruit zwarte mar
meren trappen naar boven voerden. Boysen
kon dat alles goed opnemen, terwijl bij op
den terngkeer van den dienaar wachtte, die
hem zon gaan aanmelden. En terwjjl bij
deze donkere pracht aanschouwde, kwam er
een vurig, door zijn liefde nog verhoogd
medelijden bij hem op, met bet jonge schep
seltje, dat in deze ernstige omgeving hare
lente jaren afgescheiden van de wereld
moest doorbrengen.
De terngkeerende dienaar verzoeht hem,
te volgen, en voerde hem door een paar
ledige kamers in bet particnlier vertrek van
den huisheer. Eva was niet tegenwoordig,
maar Mr. Sealsfield kwam den bezoeker te
gemoet, de handen toegestoken tot een
hartelijke begroeting, een vriendeljjk lachen
op zijn hoekig,na weder gezond er uitziend
gelaat.
„Wees welkom, hartelijk welkom," zeide
bij, en er klonk zooveel oprechte vreugde
in zijn stem, dat Boysen tegelijk meteenige
verwondering, maar ook met oprechte dank
baarheid tot hem opzag. Het was toch de
vader van zgne geliefde die zoo tot hem
sprak, en dus wekte ieder vriendelijk woord
een dubbelen weerklank in zijn bartdank
en hoop.
„Ik heb een paar dagen laten voorbij
gaan," antwoordde hij bescheiden. „Ik wilde
niet indringend sebjjnen."
„Hoe weinig kent gg mij nog! Wanneer
een klnizenaar eenmaal behoefte bcoft ge
kregen naar hot bij zijn van een enkel mensch,
dan wacht bij op dien» komst met de
grootste spanning. Maar na zijt gij er
en znllen wij elkander beter leeren ken
nen.'
Zij namen naast elkander plaatsen Mr.Seals
field, keek den schilder aan mot een langen,
vorscbende blik. „Gij heet Riehard, niet
waar?" vroeg hij, en toen de andere zwij
geld heelemaal naar de spaarbank brengt
en staan laat tot je het noodig hebt.
Er was zoo'n diepe teleurstelling op
Kees' gelaat, dat ik medelijden met hem
kreeg.
Maar 't is toch een aardig somme
tje, Keis, je kunt er blij om wezen, want
iu elk geval kun je er een onbezorgden
ouwen dag van hebben. Er zijn soliede
maatschappijsn waar je later een lijfrente
kant koopen voor js geld, groot geDoeg
om er bescheiden van te leven. Spreek er
eens met je vrouw over.
Kees betoogde nog heel veel en ging
toen heen met de belofte dat hij er met
het vrouwmensch over spreken zon. En
hij zou me komen vertellen, wat zij had
gezegd.
Maar Kees kwam den volgenden mor
gen niet en drie morgens daarna niet. De
meid nam groenten van een anderen maD.
Op den vijfden morgen kwam Kees. Hij
vroeg weer mijnheer te spreken. Ik ging
naar beneden. Wat zag de kerel er uit.
Slordig, verwaarloosd, smerig.
Wat scheelt jon, Kees?
Och, dronken gewees1, mijnheer. Ik
kon het niet helpen. Wat heb je aan je
geld als je er geen rente van trekt, och
ik heb het ervan genomen. Maar het spijt
me. Ze zeien allemaal hetzelfde als u. En
nou weten we niet wat we doen zullen,
mijnheer 1 't Is beroerd. Ik beb gedacht
en gedacht en onderweg meer' borrels ge
dronken dan ik verdragen km. Wat moet
ik doen met mijn geld mijnbeer? In een
winkel heb ik geen zie meer, want me
vrouw wil niet erg.
Ik heb nadrukkelijk betoogd, dat uit
zetten op de spaarbank het bmte zal we
zen en ik heb het zoo ver gebracht, dat
Kees me beloofd beeft, met het geld bij me
te komen, dan zouden we 't samen naar
de spaarbank brengen. Hij wist niet hoe hij
dat doen moet, met zooveel geld.
Maar of hij het doen zal, weet ik niet.
Het z ij n sterke beenen, die
de weelde kunnen dragen, dat
iszeker! D.
Een arbeider te Blesdijke,
deed dezer "dagen te Wolvega aangifte
van de geboorte van een tweeling, zijn
19e eu 20e kind. Ondanks de slechte tijds
omstandigheden was de vader toch in zijn
schik met de verschijning dezer nieuwe
wereldburgers, want thans was hem voor
de eerste maal een zoon geboren.
De vrouwen van Cincinna-
(ie, die onlangs een wetiontwerp hebben
doen aannemen tegen h°t dragen van hoo-
ge hoeden door dames in schouwburgen,
gend knikte verwonderd over de herha
ling der vraag, welke bij reeds eenmaal had
beantwoord, mompelde de Amerikaan een
paar maal halfluid, terwijl hij er als in die
pe gedachten, met het hoofd bij knikte
„Riehard Boysan! Riehard Boygen." Ver
volgens wierp hg hot hoofd mot een krach
tige beweging achterover, als wilde bij de aan
hem opdringende gedachten weren, en zeide
„Wij wachten met ongeduld erop, dat
uw schilderij nn werkelijk eens het onze zal
worden, bier in onze kamers. Hoe staat het
met de beoordeeliDg; wat zeggen de luidjes
ervan P*
„Een paar boosaardige critici van de
moderne pen uitgezonderd, gunnen mij geen
vredeoverigens heb ik veel goed* gehoord
en ben ik zeer gelukkig.
„Gelukkig en beseheiden, zoo is het goed.
Ik zie het n aan, dat gij n door nw succes
niet zult laten bederven."
„Ik kan mij niet begrijpen hoe succes de
menschen onbescheiden maken kan. Het
beste dat wij in onze schepping leggen, is
toch geen uiting van het vleesch, dat
geeft ons slechts de genade des hemels,
een verborgene, geheimzinnige macht in ons
binnenste, die ons somtijds dikwijls verrast,
ja bijna verschrikt.®
Mr. Sealsfild knikte wederom nadenkend
vervolgens vroeg bij haastig:
„En hebt gij reeds bericht van buis
Heeft uwe moeder zicb over den verkoop
verheugd
„Ik ben een weinig ongernst. Op mijn
telegram hoeft zij mij sleehts met een paar
woorden geantwoord, zeer hartelgk, op
een briefkaart, Dat is hare manier van doen
niet, en ik vrees bjjn8, dat zij ziek is."
„Ziek Dat willen wij niet hopen Ik
zou anders vreozen, dat ik n ongeluk had
aangebracht."
De amerikasn had deze woorden haastig
uitgesproken en het was Boysen niet ont
gaan, dat bij angstig was ineengekrompen.
Nu echter had hij zich weder hersteld en
zeido met oen stem, die weker klonk dan
gewoonlijk
„Neen neen, dat willen wij niet hopen.
Kom, vertel mij eens een weinig van uwe
'moeder. Verwonder u niet over mijn ver-
I zoek, ook ik ben een goed zoon geweest,
zoolang mijne moedor leefde; maar ik heb
haar vroeg verloren,"
Hij had de laatste zin doen volgen op de
verwondering, die duideljjk in Boysen's oogan
te lezen was, en toen deze die verkiariug
had vernomen, begon hij vroolijk over het
hem zoo aangename thema te babbelen. Hij
vertelde van zijn geboortestad, zijn jeugd,
bereiden thans een wetsontwerp voor ter
indiening in de Wetgevende Vergadering
van Obio, waarbij bezoekers vsd schouw
burgen met boeten worden bedreigd, indien
zij lijden aan ,/chronischen dorst*, tenge
volge waarvan zij telkens in de pauzes of
vaker hunne plaatsen verlaten. Ook wordt
bij het nieuwe wetsontwerp het pruimen
met boeten bedreigd.
Te P r e 81 o i), in Engeland,
is een jeugdig onderwijzer tot 3 boete
veroordeeld, omdat hij kinderen, die straf
verdiende, de keuze liet tusschen een pak
slaag en het uittrekken van een tand.
Drie jongens lieten zich zoo een tand uit
trekken.
TeBriangon (dep. Opper-
Alpen) heeft het Dinsdag den geheelen
dag gesneeuwd en eergisterochtend lag de
sneeuw er 40 centimeter, op andere plaat
sen in den omtrek 2 en meer meters
hoog. De gemeenschap met Grenoble
was gestremd en men vreesde dat ver
scheidene zomerschalets der landbouwers
onder de vracht sneeuw zouden zijn inge
stort.
Te Binche (Henegouwer))
zijn drie kinderen, die door hunne moe
der alleen thuis waren gelaten, na ver
moedelijk met lucifers gespeeld te hebben,
levend verbrand. De moeder, weduwe se
dert eenige weken, vond, thuis komende,
drie geheel verkoolde lijkjes.
Medelijden verdiende de
arbeiders-vrouw Augusto Grossen, die eer
gisteren onder beschuldiging van doodslag
door nalatigheid terecht stond voor de Ie
rechtbank te Berlijn. De aangeklaagde had
een één-jarig kind ter verpleging, waarvoor
zij van de moeder wekelijks twee gulden
ontving.
Op een dag verliet zij haar huis om
naar haren in de nabijheid werkenden man
eten te brengen. Zij geloofde het kind
zoolang wel zonder toezicht le kunnen la
ten, ouadat het in de wieg sliep. Toen
de aangeklaagde na ongeveer een kwartier
terugkwam, en de deur van hars kamer
opende, drong een dikke rookwolk haar te
gemoet. Op den grond naast de ijzeren
kachel lag een kussen, dat in brand ge
raakt was. Zij snelde op de wieg tos, het
kind Heek gestikt. Buiten het kind wa
ren nog een kleine hond en een kanarie
vogel, die zich eveneens in de kamer be
vonden, gestikt. Voor de aangeklaagde
zich uit hare woning verwijderd had, had
zij een kussen over de lijn boven de
kachel gehangen. De deur van de kamer
in het bouwvallige huis sloot niet te test,
zij moest hard toegehaald worden, wilde
zij in slot vallen. De aangeklaagde nam
nu aan, dat het misschien door den schok
van de innige liefde, die moeder en zoon el
kaar toedroegen. Maar het scheen alsof Mr.
Sealsfield zich niet interresseerde voor din
gen die in Boysens oog hoofdzaak waren.
D kwijls viel hij hem in de rede met vragen,
die dingen betroffen, die vroemden toch on
bekend moesten zijn. Eens, toen hij het
uiterlijk van zijne moeder )>sd geschilderd
en haar voorgesteld had, met wit haar, zag
hij, boe de Amerikaan bem verschrikt aanzag.
„Wit haar?" vroeg bij. „Is nwe moeder
dan zoo oud
„Niet oud in den eigenlijken zien. Maar
zij beeft zich den dood mijns vaders zeer
aangetrokken en dat heeft haar oud ga-
maakt voor haar tijd."
„Om uw vader P Die is in den oorlog
gebleven, zooals ge gezegd hebt, niet waar
Hij verstomde; vervolgens voegde bij er na
een poos zacbt aan toe.' „Ja, ja, wanneer
men zijn hart te zeer aan één enkel mensch
hangt, dat wreekt zich steeds. Gij zijt
nog jong., hoedt u daarvoor, hoor naar mijn
raad. Anders komt er een dag, waarop gij
in eens zult bemerken, dat gij alleen in de
wereld staat. Alleen, met de schaduwen van
uw hoop en verwachtingen, diu gij hebt moe
ten begraven, en met berinneringen, die u
beangstigen, in plaats van opbeuren. Die
treden dan bij nacht aan nw bed en zien
n am en beademen n met bannen killen
adem en daardoor verbleken de haren."
Hij had telkens zachter gesproken; in nau
welijks verstaanbaar gemompel waren de
woorden weggestorven. B">ysen waagde het
niet te praten; hij had het gevoal, ais zag
hij een nachtwandelaar voor zich, dien hij
door een geluid wel weder tot de werkelijk
heid zon kannen terugvoeren, maar ook wel
licht verderven kon. Minnten gingen voor
bij in diep stilzwijgen. De vreemde verhard
de nog altijd in zijn droomerigen toestand,
en toen hij opnieuw sprak, scheen hij in ge
dachten het gesprek te hebben voortgesponneD.
„Ik zou wel willen welen, of gij hst mooi
zoudt vinden," zeids hij op gedempton toon.
„Wat?" vroeg Boysen verwonderd.
„Nn, de schilderij."
„Welke schilderij?"
„Ach jal Ik dacht dat wij er over had
den gesproken." Hij haalde diep adem en
zag Boysen met een woederlijkon blik aan.
Yeivolgens sprak hij op anderen toon, als
had bij zichzelf bezonnen. „Ik bedoel bet
portret mijner gestorven vrouw. Mij is bet
natuurlijk zeer lief, want het gelijkt spre-
l kend. Maar ik hoor gaarne het oordeel van
een kunstenaar daarover; wilt gij het niet
eens gaan zien En daar komt Eva ook
I juist aan, om het a te laten zien,"
De deur was stillebons opengegaan en
Eva stond voor ben. Zij reikte Boysen de
hand en met stil vergenoegen zag hij, da',
haar gelaat zioh kleurde, en dat hare oogen
van vreugde schitterden. Ook liet zij het
toe, dat bij hare hand langer in de zijne
hield dan noodig was. Op haar vad8rs her
baalden wensch echter verklaarde zij zich
dadelijk bereid, Boysen het portret hater
moeder te laten ziende vader maakte
geen aanstolte hen te volgen, ook noodigde
Eva hem daartoe niet nit. Zoo gingen zij
alleen door een reeks van kamers, die voor
een deel door halt neergelaten zonnescher
men in een half duister gehuld waren, tot
dat zij er eene binnengingen, welke aan de
straatzijde lag en waarin Boysen de ka
mer herkende, in welke altijd 's avonds het
licht brandde.
Zij bleven beiden voor bet portret staan,
dat aan den zijwand van de kamer hing.
Het was een schoon geschilderd portret, een
heerlijk vrouwenbeeld, met jeugdige trekken,
dat een weinig zwaarmoedig op hen beiden
nederzag. t.Boyeen sloeg het lang en mot
volle oplettendheid gade en gedurende die
oogenblikken meende bij eeu scherpe gelij
kenis tusschen deze vrouw en zijne moeder
te ontdekken.
„Het is wonderlijk,® zeide hij, „maar dit
portret gelijkt opvallend op mijn moeder.
Wij hebben ook van haar een portret uit
haar jeugd en daaraan herinnert mij dit.
üield men ze naast elkander, dm zou de
gelijkenis wellicht spoedig verdwijnen, de
de kleur van haar, de trek om den mond,
zijn gehoel anders; het is meer een uitdruk
king van het wezen over 't gehoel, dat de
gelijkenis doet ontstaan."
„Maar bet is u toch beier gegaan dan
mij," zeide Eva treurig. ,Zi) is gestor
ven, en dit portret is alles, wat mij van
haar gebleven is."
„O n< en," zeide Boysen met een uitdruk
king van vast vertrouwen in zijno woorden.
„Zoo vlug vergaan de werken van een goed
mensch niet. Wg leven ook nog na onzen
dood, zoo lang or monsehen zijn, die met
ons geleefd hebben. Ook in nw vaders
ziel, daar ben ik zeker van, leeft uwe
moeder nog en zaait daar liefde en zacht
moedigheid voor u."
Eva zag bem dankbaar aan.
„Dat is een goed woord,® zeide vjj, „ik
zal mij nooit weder beklagen. Maar voor
een meisje ia bet dubbel hard, zonder moe
der te zijnwij ontberen de liefde zoo
moeilijk."
Boygen kampte met de woorden, welke hem
op de lippen zweefden; maur het alleon zijn
met baar, de milde, vriendelijke blik, met wel
ken het portret hem aanzag, gaven hem moed;
hij meende van den stommen mond de woor
den te hooren „Maak haar gelnkkig." Zoo
doende begon bij met kloppend harte
„Ik kan het mij voorstellen, dat gij n
arm gevoelen zult zonder de liefda uwer
moeder. Maar slechts lot dat oogenblik, waarin
een andere, grootere, geweldiger liefde bij
u hare rechten doet gelden, wanneer die
liefde vanaf de lippen van een mensch tot
u zegt„Daar ben ik, laat ik u gelukkig ma
ken. Juffrouw Eva, gelooft gij aan deze
liefde
„Ja, daaraan geloof ik," zeide zij, maar
geen toon van geluk deed haar slem sidderen
zij sprak ernstig,' bijna opgewekt eD zacht,
voegde zij er aan toe: „Maar ik zal mijn
vader nooit verlaten."
„Nooit
„Nooit, zoolang hij leeft. Hij heeft mij
lief, bij is ziek en hij kan mij niet missen."
„Zieken kunnen wederom gezond worden,
dus ook hij."
„Ik vrees van neen. Want het is meer
een ziekte der ziel dan van het lichaam.
Wat hem pijnigt en beangstigt, ik weet het
niet, maar juist op deze plaats, in deze ka
mer mag ik bet niet vergeten, hoe ziek mïi
vader is en hoe noodig hii mij heeft."
„En waarom juist bier
„Ouidat zgne ziekte in deze kamer voor
de eerste maal zulk een ernstige wen
ding heelt genomen. Wanneer gj er op
let, zult gij zien, dat er iederen avond in
deze kamer lichten branden. Dat is sedert
toonmaal», dat bij zoo krank i«."
Zij zog eenige oogenblikken zwijgend naar
bet beeld harcr moederBoysen waagde
het niet, ergens n»ar te vragen; maar ook
zonder dat sprak zij spoedig verder
„Vroeger was papa een «terke, energieke,
somwijlen rnwe man. Maar in de laatste
jaren dat wij in de binnenlanden wareD,
maakte een onverklaarbare onrust aich van
hem meesier, een zonderlinge baast bpgon
al zijn doen en laten te kenmerken; ik her
kende hem somwijlen niet meer, zoo was
hij veranderd. En ten slotte bekende hij
mij, dat een zonderling gevoel hem plaagde,
dat beimweh voor een land, dat bij nooit
gekend had. Mijn grootouder* zijn dnit-
scbers geweest, de naam Sealsfield is
slechts aangenomen, en naar ban
vaderland, dit Doitschland, dreef bem het
verlangen."
„Mag ik den naam van nwe grootouders
vragen P
„Zij heeten Schelling en hebben in Ber
lijn gewoond; maar zjjn reeds lang gestor-