Aangifte ?an Mmg. De Vreemde. Donderdag 7 Mei 1896. 40ste Jaargang No. 3095, Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en Z a 1 e r d a g a v o n d. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. UitgeverJ. WINKEL Bureau: SCHA©KW, taan, D 4. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van l tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 5 ct. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel. GemeenteSchagen. Bekendmakingen. Beschrijving Personeels Belasting. FEUILLETON. Arie Meier en Pieter Honijk. Belasting op Bedrijfs- en andere Inkomsten. Hij, die daartoe gehotfden, nalaat de verplichtingen na te komen, be doeld bij art. 15, 1 eerste lid, en art. 15, 2 eerste lid, wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste f 25.— Gelijke straf wordt opgelegd in ge val van overtreding van art. 45. Overtreding van art. 16 wordt ge straft met eene geldboete van ten hoogste f 400. Personen die van een bewijs voor zien moeten zijn als bedoeld in art. 34 en die in gebreke blijven dit be wijs op aanvrage aan bevoegde amb tenaren te vertoonen, worden gestraft met eene geldboete van ten hoogste f 25.—. Geven zij ter bekoming van dat be wijs aan het bevoegd gezag een val AliEicei Miiiu- COURANT. AiWlBltiS- k LiltMlL Burgemeester en Wethouders der Ge meente Schagen, maken bekerd lo. dat de primitieve beschrijTing voor de Personeele Belasting, voor het dienstjaar 18961897, zal aanvangen op Maandag, den 4en Mei aanstaande 2o. dat de Rijks-Ontvanger of zijn gemachtigde aan de woningen van alle ingezetenen zal uitreiken een beschrijviugs- biljetde daarop voorkomende vragen behooren met de meeste nauwkeurigheid te worden ingevuld, waartoe de Ontvan ger of zijn gemachtigde kosteloos de ge vraagde inlichtingen zal verstrekken 80. dat het biljet behoort ondertee kend te worden en na verloop van acht dagen zal worden teruggehaald, waarvoor een bewijs wordt afgegevendegene, die geen biljet heeft ontvangen of te wiens huize het niet wordt teruggehaald, kan zich hierop niet beroepen, maar z il tot vrijwaring van boete verplicht ziju ten kantore van den Rijks-ontvanger de ver- eischte aangifte te doen, vóór of uiterlijk op den 31sten Mei aanstaande 4o. dat een ieder gehouden is de te doene aangiften met zijne handteske- ning te bekrachtigen en dat, wan neer iemand verklaart niet te kun nen schrijven, de Ontvanger of gemach tigde de invulling des-gevraagd kosteloos zal verrichten, waarna het biljet, na voor lezing door den Ontvanger of zijn gemach tigde, met een derden persoon zal worden onderteekend 5o, dat in- en uitwonende dienstboden der eerste, en de in- en uitwonende dienstmeisjes der vierde klasse, die op 1 Mei 1896 reeds den leeftijd van 15 jaren Roman van Robert Kohlrausch. 16. Nadat zij een poos zwijgend tegenover elkander hadden gezeten, vroeg Boysen „Wilt ge alleen zijD, zal ik gaan?" „Neen niet gaan, bij mij blijven." Dat waa alles wat SealsfEld antwoordde, dadelijk daarop was hij weder iD gepeins ver zonken. Boysen aarzelde even voor hij ver der vroeg „Zaagt ge dat meisje heden voor de eer ste maal?" Een paar groote oogen staarden hem aan en bewezen hom, dat de vraag niet begrepen was. „Hot meisje wier aanblik u zoo beeft doen ontstellen, zoudt ga soms willen weten wie het is Een kort, ernstig, angstig hoofdschudden was het geheele antwoord. Toen Boysen er echter aan toevoegde: „ik kaD het u zeggen mr. Sealsfield" toen sprong hij op, vatte hem bij den schouder en liep „Wat wil je van me, waarom begin je soo met mij? Waarom kwel jo mij? Wat heb ik je gedaan, dat ook gjj mij martelen moet? Rust wil ik hebben, rust, verder nietsI Dat is toch niet te veel, dat gij mij een weinig rust laat." Zijn stem was ten laatste beesch van op gewondenheid en zijn oogen gloeiden vlak voor Boysens gelaat. Vervolgens liet hij hem los, ging een paar maal de kamer op en neer, stond weder vlak voor Boysen en zeide, zonder die smart van voorheen in zijDe stem, koud en toornig: „En wat geeft n bet recht tot zulke vragen „Ik zal het u zeggen: ik heb uw doch ter lief. Meent gij niet, dat dat mij het recht geeft, na te gaan, welk een geheim n omhult Ik haat die duisternis, help mg, het licht daarin te ontsteken." „Een zeldzaam recht, in der daad 1 Ik echter zeg u, wanneer gij het nog eenmaal waagt, zoo tot mij te spreken, dan zien wij elkander heden voor de laatste maal. En wanneer gij gehoopt hebt op de hand mijner dochter, zoo zeg ik u, dat de«e boop te vergeefs isdat nooit, nooit iets van dien aard geschieden kan. Verstaat gij mij, zullen hebben bereikt, in de belasting moe ten worden aangegeven 60. dat geene aangifte behoeft te wor den gedaan bij het in dienst hebben van slechts éene vrouwelijke bediende, overigens naar de eerste, derde of vierde klasse be lastbaar, in dienst van den belastingplichti ge, die geene andere bedienden houdt, en vier of meer eigen of aangehuwde kin deren, kindskinderen of pupillen bij zich heeft inwonen, die op 1 Mei van dit jaar jonger zijn dan een-en-twiritig jaar 7o. dat degene die na 15 Mei dezes jaars een perceel in gebruik neemt, voor dit. perceel de belasting naar de eerste vier grondslagen voor den tijd des dienstjaars, die dan nog over is, verschuldigd ishier van behoort hij aangifte te doen ten kan tore van den ontvanger; wanneer de Ont vanger in een andere gemeente gevestigd is, kunnen die aaDgiften bij het Gemeen tebestuur worden ingeleverd, alwaar koste loos beschrijvingsbiljetten verkrijgbaar zijnbehalve de dagteekening moet ook het uur der aangifte worden vermeld 80. dat degene die in den loop des dienstjaars een perceel verlaat, zonder daar in eenige roerende goedeien of iemand in zijnen dienst achter te laten, hiervan tegen bewijs, schriftelijke aangifte behoort te doen ten kantore van den Ontvanger, op een aldaar kosteloos verkrijgbaar bil jet, binnen éene maand, volgende op die, waarin het perceel is verlaten bij niet- inachtneming vao dezen termijn gaat de aanspraak op afschrijving of teruggave van belasting onherroepelijk verloren; 9o dat degene, dis zich bezwaard acht met zijn aanslag, daartegen binnen drie maanden na afkondiging van het kohier een bezwaar-scbrift kan indienen op ongeze geld papier bij Heeren Gedeputeerde Sta ten der Provincie of bij den Heer Inspec teur te Helder, waarbij moet worden over gelegd een duplicaat van het aanslagbiljet, te verkrijgen bij den Ontvanger tegen beta ling van 5 ets; do bezwaarschriften tegen de schattingen of tegen eigen aan giften moeten echter op zegel worden ge steld lOo. dat voor het dienstjaar 1896-1897 tot tegenschalters zijn benoemd, de Heeren: mijnheer Boysen." „Ik versta u, maar ik geloof u niet. Er is een oud, heilig woord, dat zegtde liefde is sterker dau do dood. Op dit woord ver trouw ik, daaruit schop ik kracht. Zou de liefde niet sterker zijn dan de wil eeus va ders, dau de schaduw van wellicht een donker verleden lig zag, hoe zijne laatste woorden den ou de troffen. Ineenkrimpend trad Mr. Seals field terng, zag hem lang zwijgend aan; zij ne trekken verloren de uitdrukking van toorn, en een diepe weemoed klonk uit zijne woorden, toen hij zeide „Dat kan nooit gebeuren, Riehard Boysen. Mijne dochter kaD nooit de uwe worden, ge' loof mij, nooit nooit." En tranen verstikten zijn slem; weenend wierp hij zich in 6en stoel en verborg de oogen echter de handen. Boysen echter waagde een laatste poging. Vlak trad bij voor den vreemde en met zachte stem vroeg hij „Is het Valeska, die tusschen mij en uwe dochter staat?" Dezelfde angstkreet als des avonds was het antwoord- Bleek en bevend sprong Sealsfield op, week voor Boysen terng tot aan het schot van do kamer en riep met half verstikte stem „Ik wil niet meer gekweld worden, mjjne krachten zijn ten einde. Waarom vervolgt gij mij bij dag en bij nacht 1b wil ster ven, als gij bet verlangt, maar ik kan dat ge martel niet langer verdragen Ik ben ook slechts een mensch, waarom beeft dan niemand, niemand medelijden met mij „Spreek zoo nietl" Hot was Eva van wier lippen deze troostende woorden kwamen; zij was onhoorbaar weder binnen gekomen, en stond tegenover haar vader, de oogen vragend en vol smart op hem gevestigd. „Zeg niet, dat niemand medelijden met u henfi; ik kan dat niet hooren, want mijn bart is vol medelijden voor a, dat bet bijna berst. Toen breidde hg zijne armen uit, en druk te haar aan zijn borst. „Ja, Eva, gij zijt goed! Gij zult mij bij staan, en mij beschermou, niet waar Zij vervolgen mij allen, en loeren op mij en willen niet, dat ik slaap. Eu dit mensch hier, dien ik heb lief gehad, is do ergste van allen. Hij wil mij u ontnemen, u, mijn kind, mijn geluk, mijn vrede." En zich tot Boysen wendende,zeide hij„Ga, zeg ik je, ik wil alleen ziju met mijne dochter." Boysen gehoorzaamde bet be»el. Zach- keus ging hij naar buiten, door een laafs en blik van E«a begeleid, waarin zij vergeving Afgekondigd en aangeplakt te Schagen. Ie Mei 1896. De Burgemeester, S. BERMAN. De Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Scha gen, brengen voor zooveel noodig met het oog op het verzuim betrekkelijk het doen van aangifie ter Secretarie bij verhuizing binnen de gemeente, aan de ingezetenen in herinnering, het bepaalde bij art. 5 van de politieverordening dezer gemeente, laidende als volgt „Ingeval van verhuizing binnen de ge- meente z«l daarvan binnen acht dagen „behooren te worden kennis gegeven ter „Secretarie, te weten „Voor een geheel gezin, inwonende „dienst- en werkboden daaronder begrepen, „door het hoofd van dat gezin „Voor afzonderlijk levende personen „door henzelf; „Voor de geheele bevolking van ge stichten of andere inrichtiogen, waar per sonen oLder eenig bestuur te zamen wo- „nen, door de bestuurders dier inrich- „tingen „Overtreding wordt gestraft met eene „geldboete van ten hoogste één gulden. Schagen, 1 Mei 1896. Burgemeester en Wethouders voornoemd, S. BERMAN. de Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders der Ge meente SCHAGEN, daartoe van Regee- ringswege uitgenoodigd, vestigen biermede de aandacht van het publiek op enkele der voornaamste verplichtingen, welke het, ingevolge de bovengenoemde Wet van 2 voor haar vader vroeg. Maar terwijl hij over de straat stapte naar het bnis van zij nen vriend, zag hij nog altijd voor zijne oogen, do stevige gestalte van den man, die hem voortwees van zijn drempel, zijn dochter vast in de armen houdende, als moest hg haar verdedigen tegen hem, die haar zoo innnig liefhad. De Amerikaan weigerde hem de oplossing van het raadsel, nu goed, dan moest hjj op andere middelen peinzen. Zonder ergens meer over na te denken, en in deze duister nis voort te leven, daartoe verzette zich zijn geheele natuur. Tot wie rou hij zich ech ter anders wenden dat tot Saffi zelve. Zij had wol verklaard, niets beslist te weten, maar als hij haar na een vaste vingerwij zing geven kon, dan zoa zij hem wellicht betere inlichtingen kunnen ve'Strekken. Dat was het besluit van Boysen's ijverig nadenken. Hij wilde Saffi opzoeken, wilde zien of hij haar niet alteen spreken kon en eindelijk ook het slot van de waarschuwing hooren. De gedachte aan zijn vriend hield hem niet me6r tereg; bier gold het erger dingen dan de jaloezie van een minnaar. Da vroege schemering van een droeven No vemberdag was reeds gevallen, toon Boy sen den weg insloeg naar Saffi's woning. Waar deze lag, had hij reeds van Buter- weck gehoord en de s'raat vond hij met behulp van vragen spoedig genoeg. Hjj was zeer verwonderd, in een rijk, elegant, nieuw kwartier te komen, waar de huizen met bal- coos, drie of vier verdiepingen hoog op stegen. Toen hij echter naar de nommers ziende, zijn doel naderde, zag hij, hoe plot seling, tusschen een paar prachtige gebou wen, een donkere, vuile opening was. In deze opening stond een oud, klein, slechts twee verdiepingen hoog zijnd hais, bijna doodgedrukt door zijn beide hoogverheven buren, zwart en leelijk er uitziende. Zeldzaam en vreemdsoortig scheen dit huis tusschen zijn beide gebaren, een overblijfsel van de oude straat, die plaats bad moeten maken voor den geest des tijds, zoo stond bet daar, als een oude, vuile grijsaard, tusschen jonge, krachtige minnen. Naar een ingang zag Boysea eerst te vergeefs. Slechts de winkel in het beneden huis, voor welks stoffige vensters eenige winkelwaren en een paar reclameplaten, had een deor. Een kleine tuin was vroger ook roudom het huis geweest, welks eertijds ste vige omsohuttting nu nog mot moeite zich staande hield bloemen hadden er sinds ja ren niot gestaan, en na was er als eenige versiering een paar papierproppen, die door October 1898 (Staatsblad No. 149), met 1 Mei 1894 in werking getreden, heeft te vervullen. Die verplichtingen zijn verrat in de hiernavolgende artikelen Art. 15. 2. Ieder die optreedt als bestuurder of be- heerend vennoot van eene hier te lande gevestigde vennootschap, onderlinge ver zekeringmaatschappij, coöperatieve vereeni- giog, of vau eene vereeniging of stich ting, die een bedrijf of beroep uitoefent, of als boekhouder eener hier te lande gevestigde reederij, is gehouden daarvan schriftelijk binnen ééne maand kennis te geven bij h8t bestuur der gemeente waar hij woont. Art. 16. Hier te lande wonende beheerende ven- nooten van Nederlandsehe vennoot schappen en maatschappijen, als bedoeld in art. 6, 2, en van de in art. li be doelde commanditaire vennootschappen op aandeelen, bestuurders van hier te lande gevestigde naamlooze vennootschappen, coöperatieve en andere vereenigingen en onderlinge verzekeringmaatschappijen, als ook boekhouders van hier te lznde geves tigde reederijen, mogen niet tot het doen van uitdeelingen of nitkeeringen, waarover volgens art. 5, 1 en 2 en art. 6, 2 belasting verschuldigd is, overgaan, alvo rens daarvan aangifte gedaan en de over vroegere uitdeelingen of nitkeeringen verschuldigde belasting betaald te heb ben. Bij liquidatie mogen de bier bedoelde uitdeelingen of uitkeeringen niet geschieden, alvorens de daarover verschuldigde belas ting is voldaaD. Art. 45. Bestuurders van de bij art. li en c bedoelde naamlooze vennootschappen, coö peratieve vereenigingen, andere vereenigin- gen en stichtingen, die een bedrijf of be roep uitoefenen, onderlinge verzekering maatschappijen en sociëteiten, alsook be heerende vennoolen van hier te lande gevestigde commanditaire vennootschappen op aandeelen en boekhouders van hier te lande gevestigde reederijen, zijn gehouden den wind opgezweept, ronddartelden. Ook hier van oit den tuin was geen verdere in gang, Boysen besloot, het huis rond te stappen en te zien of er aan de achterzijde van het huis zooiets niet te vinden was. Een smalle gang, waarin twee menschen zich niet mast elkander hadden kannen be wegen, voerde langs een hoogen muur van het huis van den buurman naar het achtereinde van het huis. Slechts aan het einde vau den gang, die geheel in donkor gehuld was, was een smalle lichtstreep te zien, en de luide, gelijkmatige toon, van een vallenden regen drop klonk Boysen te gemoet. Een kleine tuin, nog donkerder en vuiler dan de ruim te voor het huis, lag daarachter; van hier nit leidde een smalle deur naar een kraken de trap, die naar boven voerde. Terwjjl hij dia opsteeg, moest Bojsen denken aan Saffi met deze ellendige omgeving; hij zag in zijn gedachten die bloemenstrooiende schoon heid hier in die vuile omgeving. Boven was het nog donkerder en met moeite ontdekte Boysen den op een stuk pa pier geschilderden naam Gloystedt. E n bel waardoor bij zich had kannen doen aanmel den was niet aanwezig, zoodoende klopte hij zacht op de deur. Hij moest hot kloppen echter luider herhalen, voor er binnen iets tc hooren kwam; na echter hoorde hij slee- pende schreden langzaam naderbij komen en terwijl hij het kletteren van de veitig- hiidsketting vernam, zag hij, dat een deur in kier werd geopend. In de kamer was reeds licht op en in het gedempte schijnsel kon Boysen door de deur opening een schijnbaar oud, vrouwen hoofd herkennen, dat naar buiten zag. „Is juffrouw Saffi te spreken vroeg bij beleefd. Een mismoedig, onverstaanbaar geluid was het geheele antwoord; vervolgens zeide een moede, angstige stem „Niet thuis, niemand thnis." „En mijnheer Gloystedt, ia dia ook niet thuis „Niemand thnis, niemand thuis." Zij mompelde hot zachtkens een paar maal als een van buiten geleerd formulier. Maar zij sloot de deur niet, zooils hij verwachtte, doch zag mot de nieuwsgierigheid van een eenzaam mensch tot h^m op. Een vlugge gedachte ging hum door de hersenen. Geen twijfel, de vronw die hier voor hem stond, was de arme waanzinnige, van wie Saffi hem had verteld een toeval had het guustig be schikt, dat hij haar alleen thuis trof; zij was het, wier lippen de naam Valeska het eerst genoemd hadden, zou hjj niet beproeveD, of j haar geest niet eeu schemering van helder-j binnen veertien dagen na de vaststelling van balans of rekening een zoodanig uit treksel als noodig is tot toelichting der winst, uitkeeringen of uitdeelingen te doen toekomen aan den voorzitter der commis sie van aanslag, bedoeld bij art. 19, 1 b of 2, die den aanslag moet regelen. Art. 47. 5. Art. 47. 6. Art. 34, le lid. Handelsreizigers, kramer» en alle verde re personen, die hun bedrijf of beroep rondtrekkende uitoefenen, voor zoover zij behooren tot de bedoelden bij art. la k en k, zijn gehouden, onverminderd hun ne verplichtingen omschreven bij artt. 12 en 14, zich ter plaatse binnen het Rijk, waar zij zich na het begin van het belas tingjaar het eerst bevinden, bij het ge meentebestuur schriftelijk aan te melden, met opgaaf van hun naam, hunne woon plaats en bun bedrijf of beroep. Ten blij- ke dat zij hieraan voldaan hebben, ont vangen zij kosteloos een door of vanwege het hoofd van dat bestuur onderteekend Bewijs, dat zij gehouden zijn mede te on- derteekecen en op aanvraag aan ambte naren der directe belastingen te vertoonen. Art. 47 7. heid zou verkrijgeD, wanneer hij met haar over die tjjdeu sprak „Dat spijt mij zeer," zeide hij, „ik heb een heel eind getoopen, en beu moede. Mag ik niet een oogenblik bij u in huis komen en uitrusten „Niet openmaken, heeft hij gezegd, niet openmaken, heeft bij gezegd." Zij sprak de woorden op dezelfde zeurige manier van straks; Boysen echter vatte den knop van de deur en zeide: „Ik weet wie ge zijt, mevrouw Gloystedt, en eigeulgk" Boysen sprak het zacht, maar met nadruk, „eigenlijk ben ik ge komen om n te bezoeken „Gekomen om u te berokken". Zij herhaalde de woorden en knikte een paar maal met het hoofd, maar hij zag, dat zij den zin ervan nog niet begrepen had. „Tot u, mevrouw Gloystedt," zeide hg haastig eu met nadruk, „er is een heer ge komen, om mevrouw Gloystedt te bezoe ken". Nu lachte zij, een vrooljjk, onderdrukt giegelen. „Iemand voor mevrouw Gloystedt. Een bezoek voor mevroaw Gloystedt. Dan moet mevrouw Gloystedt wel openmaken, niet waar „Zeker moet zij dat; een bezoek laat men niet waehtea." „Niet wachten natuurljjfe niet wach ten." Zij deed da veiligheidsketting van de deur en hij hoorde, boe zjj daarbij nog altijd in zich zelve lachte en mompelde. De denr deed zjj open en Boysen trad een stik-heete, erg naar kruidenthee riekende ka mer binnen. „Nu kan ik openmaken, jawel" zeide de vrouw, terwijl zij dan stoel voor haar gast naderbij schoof. „Anders houden tij mij al tijd opgesloten. Maar eens Zij brak af en weder klonk dat eigenaardig gelach. Tegelijk wees zij naar da tafel, die in de midden van de kamer stond, sloag de han den in elkander als een kind dat zich ver heugde, en zeide„Dat alles beeft daar al lemaal gebrand." „Gebrand vroeg Boysen, die zich had nedergezet en haar nu opmerkzaam gade sloeg. Hij zag, dat zij nog niet oud was, nauwelijks vijltig jaar; maar dat ziekte, wel licht ook geheim verdriet, haar gelaat zoo had doen verouderen. Zij scheen reeds we der vergeten te hebben, waarvan zij spr«.k; want zij gaf geen antwoord, maar kroop in haar leunstoel iu elkander en begon in hare handen te wrijven, alsof hei vroor, trots de half gloeiend staande kachel en trots het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 1