Briefen nit ie Maasstad. Zondag 24 Mei 1896. De Vreemde. 40ste Jaargang No. 3100. BIJVOEGSEL. FEUILLETON. Gemengd Nieuws. Rotterdam, 21 Mei 1896. XCIH. En de duizenden, die nooit te voren vereenigd waieu geweest, weigerden nu. „Neen*, donderden zij, „niet vóór alle on ze eischen fijn ingewilligd, beginnen wij het werk weer.* Vergeefs dreigde, bezwoer en schold het bestuur; de massa wss aan zijn regeering ontgroeid en deed niet meer zijnen zin. Toen kwamen een paar angstige dageD. Niemand zag er een einde in.De vrou wen .der stakers schaarden zich aan de zijde der mannen, woedend gillend en krij- schend, en wat er nu gebeuren moest, om de orde in de stad terug te brengen, wist geen sterveling. Verloting van r ij wielen. Tegen het einde van den vorige maand ontvingen vele parijsche wiel rijders een circulaire, waarin een Lon- denscbe firma mededeelde, dat zij om reclame voor hare rijwielen te maken, de heeren een bon stuurde, voorzien van een gewaarmerkt lotnummer, waar mede zij gratis aan een verloting van rijwielen mochten deelnemen. Men kan niet gemakkelijk voorstellen met hoe veel zorg de heeren de bons bewaarden. Na den dag der trekking kregen ailen de mededeeling, dat op hun nommer een rijwiel gevallen was, dat hen na toezending van 16 francs 35 onmiddel- lijk zou worden toegezonden. Velen zonden geld. Anderen vertelden elkan der wederkeerig hun geluk en kwamen zoodoende achter het bedrog. Een Turk met name Galotti had onder den naam van Vernon een kamer gehuurd om de gelden in ontvangst te nemen, die hem als eenig agent der engelsche rijwiel-firma moesten worden toege zonden De firma bestaat wel, maar het is haar nooit ingevallen een ver loting te houden, of den Turk als agent te benoemen. De vindingrijke zoon van het Oosten is evenwel in verzekerde bewariug genomen. —Eenbal ten gunste van een ter dood veroordeelde. Dat is het nieuwste wat men zich bij de amori- kanen heeft geoorloofd. In Cleveland, in den staat Ohio vond voor eenige da gen dit merkwaardig amusement plaats, in een der grootste en voornaamste zalen en wel ten gunste van den ter dood veroordeelden moordenaar Kelch, die den 23en Juli in het staatstucht- huis te Columbus opgehangen zal wor den. De zusters en verdere verwan- ton van Kelch hadden het initiatief tot dit bal genomen, om van het overschot van dit „feest" de kosten van begra ving te kunnen bestrijden. Voor het bal werden 600 kaarten verkocht, te gen vijf dollars per stuk, Terwijl de paren lustig in de rondte draaiden, zat de moordenaar eenzaam in zijn cel, en zag zich in zijn geest wellicht reeds aan de galg bengelen. Een aangename verras sing, In een Weener bank verschenen onlangs twee vreemdelingen, die francs biljets ter inwisseling aanboden.. De kassier overhandigde hem bij vergissing 3000 francs te veel, de beide heeren verwijderden zich en lieten verder niets meer van zich hooren. Het geval werd bij gerechtelijke publicatie in de bladen bekend gemaakt. Nu verscheen den 9 Mei 1.1. bij de Weener Lombardd en Verrekenbank een heer, die zich legiti meerde als N. Galesloot, ingenieur uit Mons in België. Hij deelde mede, dat hij die vreemdeling was, die 3000 fres. te veel had ontvangen bij eene inwis seling. Hij had het geld toen, zonder het na te tellen, bij zich' gestoken en was denzelfden dag uit Weenen ver trokken en had onderweg de vergissing ontdekt. Daar hij niet meer zich den naam van het wisselkantoor wist te herinneren, had hij de zaak laten rusten, tot hij weder naar Weenen moest. Nu was hij ia Weenen terug en deponeer de de 3000 francs voor het hem onbe kende bankiershuis. Op het kantoor der Lombardbank herinnerde men zich nu HACER RANT Hier kon het punctum staan, Maar ginds verneem ik ooren, Die na het laatste woord, Nog graag een laatster hooren... Da werkstaking is geëindigd. Er is in dit blad zoo geregeld mogelijk mel ding gemaakt ran het verloop der zaak te Rotterdam, die de aandacht had getrok ken van heel ons land. Een werkstaking als deze is vrij wel zonder wedergade in de sociale geschiede- denis van Nederland, das, al is het laat ste woord gesproken, een laatster woord is noodig en nuttig. Ieder die belangstelt in de historie der volksontwikkeling in Nederland, moet be lang stellen in deze strike. De beweging was niet reusachtig mooi, zooals volksbewegingen vaak kunnen zijn; men denke slechts aan de geschiedenis van de staking der glasblazers in Frank rijk. Maar als we allet met kalmte bezien, dan merken we toch hier heel veel moois op I En ook heel veel leelijks Mooi is de spoedige en flinke organi satie der bootwerkers. Men moet de bootwerkers kennen om dat te beoordee- len. Het is een wonderlijk troepje, 't Be staat uit van alles en nog wat, een sa menraapsel van mislukten en keuuisloo- zen. Nimmer is iemand bootwerker ge worden, omdat hij er roeping toe ge voelde. Wie niet slagen kon in een vak, wie nergens anders een betrekking koe krijgen, wie blijken moest onbruikbaar te wezen voor een werk van beleid en kalm te, die allen worden bootwerkers. Het is niet moeielijk klaar te komen aan den walkant en een bootwerker heett niets noodig dan een paar stevige handen, een stalen weerstandsvermogen en een krachtige constitutie, Ontwikkeling behoeft hij niet, lezen en schrijven is voor hem niet noodig. Zoo nu zijn de allermeesten. Zeker, er zijn beteren bijer zijn door noodlot gedwongenen bij, menschen van een kom-af, ontwikkeld en talen sprekend, maar die zijn er toch heel weinig. In hoofdzaak is het gilde der Rotterdamsche bootwerker» onontwikkeld en ruw. Yan een vereeniging dier menschen, een vereeniging die kracht ontwikkelen en zich indrukwekkend manifesteeren kon. Roman van Robert Kohlrausch. 20. Het regende niet meer loen Boysen bui ten kwam, maar het was nog winderiger en ontsluimiger geworden en de donkere, hier en daar vaneen gescheurde wolken, dreven langs een door de maan mat ver lichtte bemel voort. Nadat Boysen de oogen voor een oogwenk gesloten had, vermocht hij den hem zoo vertrouwden weg door den tuin gemakkelijk weder te vinden; ook de oude toren naast de linde stond daar, in scherpere omtrekken dan in den voor avond. Boysen liep er op toe, doch hoe hij ook rondkeek, sjjn blik vermocht geen levend wezen te ontdekken. Hjj trad op de swarte schaduw toe, waar de toren nit den maar te vooricbijn springt, de grauwe muur was slechts onderbroken door een denr. En terwijl hij deze denr naderde, hoorde hij plotseling, hoe zij in haar roestige hengsels draaide; voelde hij, hoe een hand zich in de duisternis naar de zijne nitstrekte en hem met vasten greep den toren introk; te gelijk vernam bij een paar woorden, ge fluisterd, nauwelijks verstaanbaar: „Kom bier, hier ben ik.* Het was hem toegaiehenen of het Saffi's ■tem niet was geweest; maar eer hij vragen kon, hoorde hij hoe de denr vast in het slot getrokken werd en tegelijk wist hj) onde kinderherinneringen leefden in zijn ziel we der ep dat hij gevangen zat in den don keren toren. En nn kwam er nit de duisternis, van achteren nit den toren een paar licht punten te voorschijn, een lnide stem, man nelijk en hard; hg had das goed gehoord het was Saffi niet, die tot hem sprak. „Goeden avond, mijnheer Boysen,klonk het hem te gemoet, doch de begroetende tvoorden veranderden in een bedreiging, door den toon op welken zij werden geait. „Wie sijt gij? Wat wilt ge van mjj P* „Dat snit gij dadelgk tien. Ik heb het plan mij eenigen tijd met u te amnzeerea. Wij sollen het ons eerst een oogenblik aan genamer maken.* In het mnlle, droge zand, dat de grond van den toren bedekte, waz geen schrede was geen sprake. Elk leefde voor zich. Sommigen brachten hun eerlijk verdiend geld thuis, waren lief voor vrouwen en kinderen, mainteneerden lofwaardige uit spanningen sommigen verzopen hun hal ve weekloon, sloegen vrouw en kinderen, vonden uitsluitend genoegen in kroegzit- ten en lui neerhangen op brugleuningen. Sommigen hadden nooit iets gehoord van een sociale kwestie, begrepen niet dat een mensch ergens anders voor op de wereld is dan voor stom—geld verdienen, trouwen, kinderen krijgen en doodgaan sommigen waren op de hoogte fan hun tijd en wieten, gevoelden althans, van hooger roeging dan wtrken en winnen alleen. O, die ze niet kent, weet niet hoe zon derling een gilde de Rotterdamsche boot werkers vormen. En ziedaarDe firma Miilleï en Co. heeft haar loonstandaard verlaagd, schijnbaar verlaagd; een andere firma, Jos de Poor ter geeft te kennen dit voorbeeld te zul len volgen, en tweehonderd bootwer kers weigeren donderdagavond in deie eischen te bewilligen. Ettelijke uren la ter staan zesduizend bootwerkers als één man gereed, de tweehonderd bedreig den metfërdaad te steunen. Vrijdag zijn vierduizend man vereenigd, da andere tweeduizend komen vervolgens en geleidelijk, de enkele werkelijk ont wikkelde bootwerkers stellen zich san het hoofd en het leger is klaar. Nog deDzelf- den dag zijn zij in het voorloopig bezit van een twee-verdiepingen hoog huis en twee stoombootjes Ik ben zoo vrij dat bewonderenswaar dig te noemen en, afgescheiden van de meeningen orer het goed recht van werk staking zal iedereen mij die vrijheid wil len vergunnen of mij bijstaan in mijne bewondering. In ééo dag lsg de geheeh Rotterdam sche handel stil. Geen schip van de klei ne driehonderd, die in de havens lagen, kon de worden gelost. Wat er verder gebeurde, is nit dit blad bekend. Er werd druk vergaderd, soms heel rumoerig, er werd een loonlijst door de verschillende groepen van het gilde op gemaakt; er werden van de zijde van de cargadoors concessies gedaan en niet aan vaard de burgemeester bood zijne tus- schenkomst, doch dit leidde tot nietseen verbod van samenscholingen werd uitge vaardigd de schutterij kwam op de been; oorlogschepen stoomden voor de stad gre nadiers kwamen uit Den Haag en huzaren stonden tot komen gereed. En er gebeurde iets nog eigenaardigers dan alles te voren. Het bestuur, dat ten slotte en nadat de firma Müller veel van hare voorwaarden tot loonsverlaging had laten vallen, tot de conclusie kwam, dal het beter was de staking te eindigen, verneembaar; maar Boysen zag, hoe een schaduw de beide liebtpnnten bedekte, en dan gleed plotseling een heldere, ver blindende lichtstraal over de kale muren. Een lantaarn, wier omhulsel teruggeslagen was, werd in de hoogte gehouden, en de man, die ze droeg, liet haar schijnsel na op Boysen's gelaat vallen. „Ziezoo, nn weet ik tenminste, dat gij het zijt en geen ander. Nu ben ik tevre den, en kunt gij ook mij herkennen, wanneer n dat genoegen doen kan.* Hij wendde de lantaarn ter zjjde, zoo dat ook hij helder besohenen werd en Boysen herkende hem. Ja, hij was het, de dienaar van zijn vriend, die huichelachtige, sluipende kerel. Heinrich Jaritz was het, de vijand zijner kinderjaren, veranderd in zjjne ware gedaante, het gelaat nn eiodelijk eens in een andere plooi, met een uitdrukking van dierlijke woede, met een moordlustige haat vervnld, maar dat gelaat, dat Boysen als kind had gezien en dat hij nn reeds gedu rende weken had moeten zien. Een woest lachen klonk er van de lippen van den dienaar. „Kan mijnheer Boysen wel goed zien Kan mijnheer Boysen mij wel herkennen P" „Wat moet dat beieekenen P Waarom lokt gij mij hierheen en waarom gooit gij de denr in slot, zoodat wjj geen van beiden naar bniten knnnen P* „Voor de aardigheid, waarde heerwij hebben tijd en kannen elkander alles in de grootste gemoedsrust modedeelen. De denr gaat niot open, dat weet ik zoo goed als n; ik heb mijzelf in mijn jengd eenmaal opgesloten, toen ik zwaluwnesten in den bo- ventoren wilde uithalen. Toen heb ik ook bjj dood en leven moeten schreeawen; maar toen was het dag en hebben de menschen mij gehoordnn zon men goede loogen moeten hebben, wilde men hen do beschreea- wen. Ziet ge,* hij Dam de lantaarn op en belichtte daarmede het slot „bet is alles goed in orde. Alles nog goed en sterk,slechts de grendelknop is er af gebroken, waarmede men bet vroeger van binnen kon openen. Wanneer er iemaod bniten is, die heeft het gemakkelijk, die behoeft de sleu tel maar om te draaieD, maar veel wande laars zullen er van avond wel niet voorbijgaan en zoo moeten wij het met ons tweöen afdoen, waDt wij zitten samen in den val.' Met een kort, stootend lachen sloot hij zijn sarrende toespraak en zooals hij daar stond, tegen de leuning van de Daar boven voerende trap geleund, helder verlicht door de lantaarn, die hg naast de denr op den kwam met dit voorstel daattoe bij de le den. Doch de cargodoors namen maatregelen, vreemde werklieden kwamen, de Katholieke en Prolestantsche werklieden, die bij ge- loofs-vereenigiitgen waren aangesloten, scheidden zich van de stiking af. Vrees voor totalen ondergang van den handel be gon te heerschen en het eenig mogelijke ging gebeuren, de zaak bloedde dood. Het bestuur heeft de bootwerkers van den nederlaag gered. Op den laatsten dag, teen alles duidelijk verloren bleek, wist het een stemmig uit te lokken tot niet voortzetting der staking en de bootwerkers hielden de eer eau zich, zij waren ciet- overwonnen, zij waren overwinnaars. si- De merkwaardigste avond, dien ik mij uit de massa vergaderavonden kan herin neren, is Maandagavond geweest. Nimmer heb ik zoo iets gezien. Het w*s een ver gadering van vrouwen in een klein zaaltje op Katendrecht. Een viertal petroleum lampen brandden flauw en hoewel er niet gerookt werd, hing een dikke walm tus- schen de muren. Wij stonden dicht op één, schouder aan schouder, vrouwen en journalisten. Enkelen onzer deelden eau de cologne uit om den ondragelijken slank van zooveel zweetend menschdom in zoo'n kleine ruimte een weinig te verdrijven. Op een biljart zaten drie vrouwen, vor mend hit bestuur. Haar gezichten waren vuurrood, berstend bijna in het strakge spannen glimmende vel. De voorzitteres „voerde het woord* met schelle, krijschen- de, valsche stem. Aanhoudend leegde zij groote glazen bier „om wat bij stem te blijven En wat zij sprak was opwindende taal, iü eiken volzin een paar stugge koetsiers- vloeken, haar vnistsn waren gebald, en in de heftige bewegingen van het lichaam zakte de rokken een eind omlaag. De an deren gilden daar doorheen, woedend, gil den „Staken, Staken*, vloekten De „petroleuses" van de Eransche revo lutie 1 Alles is voorbij. Na vele emotievolleda- gen is gelukkig ons lief Rotterdam weer grond gezet had, meende Boysen weder het gelaat te zien van den knaap uit vroeger ja ren, het ijzer omhoog houdend om het arme katje te dooden. „Wat wil je nu eigenlijk van mij „Dat zult gij hooren ik beo expres hier gekomen om het je te vertellen. Het is friet veel wat ik wil, alleen je leven, mjjDheer Boysen, niets meer dan je leven." „Voor bedreigingen ben ik niet bang. Ik heb den dood vandaag reeds eenmaal in de oogen gezien.* Hjj bad de laatste woorden meer tot zichself gesproken, dan tot den an der, die echter had ze ook gehoord en lach te Inid, nog luider en spottender dan te vo ren„Ach ja,* riep hij, „omdat de oudede kraaienmarsoh geblazen beeftHa I ha I hal* Hond, ellendelingBoysen had zich oo- genblikkelijk op hem geworpen en een oo genblik worstelden zjj in het; malle zand, terwijl hunne schaduwen eenige malen ver groot, den reuzenstrijd op de muren afbeeld den. Eerst had Boysen de overhand, maar zijn tegenstander) was taai en vlug en zijno ei genespieren verslapten hij gevoelde het met schrik zijn door waken en verdriet af genomen krachten lieten hem in den steek. Vervolgens was het hem, als viel er naast hem een doffe slag, bonte lichten dansten er voor zijne oogen en toen hij de gesloten oogen wederom opende, ontdekte hij, dat bij op de onderste trede van de trap in elkan der gezonken was. Met moeite richtte hij zich op; een gloeiende pijn brandde bem in het hoofd, en toen hg de hand daarnaar op hief was zij rood van bloed; bloed was er ook aan de uiterste pnnt van de ODdeiste trede van de trap, das deze moest bem de wond geslagen hebben. „Immer en altijd bedaard, mijn waaide,'' seide de barde stem van den man, die te gen de deur geleund tegenover hem stond en op wiens gelaat telkens meer de wraak zucht, die bem verteerde, te lezen stond. „Het is niets dan een beetje bloed, slechts een klein proefje, wij zullen er spoedig meer van hebben.* Een gevoel van slaperigheid en afmatting was er over Boysen gekomen, met moeite hield hjj sich staande tegen den zijwand van den toren geleund, en als van nit d9 verre verte, klonken de tot hem gesproken woorden in de ooren. „Ziet ge wel, zolk een kleine aderlating doet goed. Ge zjjt reeds veel stiller en be daarder geworden, en wij kaDnen nn eens aardig met elkander keuvelen. Gij zijt zulk een nieuwsgierig heer, je hebt zoo gaarne nienws willen weteD, je bent waarachtig bier heen gegaan, om alles eens door te snuffelen, de goede oude geworden. Maar lang, heel lang r og, zullen wij ons deze Meidagen herinneren. De schade is ontzettend, zeker meer dan vier millioen galden. En de schsde, die nog geveeld zal wor den, is ook groot, want een aantal schepen werden naar andeie havens gecharterd. Maar het werk is weer begonnen, het vertrouwen is herleefd; nn zal alles wel weer in orde komen. De van werkkracht-bezielde eerste koop stad des rijks kan gelukkig tegen een stootje. O. TePera is een afschuw e- lijke misdaad ontdekt. Sinds eenigen tijd werd daar in een huis een walglijke lucht geroken. Toen de politie er mede in kennis werd gesteld, vond zij de bewoners van het huis, namelijk de moe der, de dochter en den kok, vermoord en reeds tot ontbinding overgegaan. Men gelooft dat hier jaloezie in hrt spel is de vroegere minnaar van het meisje is ten minste in hechtenis genomen. Uit Tabris wordt aan The Daily News geseind, dat de Sh&h Maandag van daar is vertrokken na»r Teheran. Wegens schaarschte van levens middelen langs den te volgen weg zal het gevolg van den Shah maar uit duizend personen bestaan. Overal in het land is rust. Op het terrein der Ber- lijnsche tentoonstelling is het werk ge staakt door debloemenverkoopsters. Zij waren aangenomen tegen een loon van 20 mark per naaand en 10 pCt. van de verkochte bloemen. De nfzet is echter vooral wegens de hooggesteldu prijzen, beweren zij zóó gering, slechts onge veer 3 mark gemiddeld eiken dsg, dat zij bijna niets verdienen. De meesten hebben daarom de mand er bij ne.dergelegd. nu wil ik je h9t genoegen eens doen, met je te vertellen, wat je gaarne zoudt willen hooren. Aan iemand oververtellen zal je het niet, daarvoor zal ik straks zorgen U moet zeer kalmpjes en rustig blijven en geen alarm maken, anders krijgt n dit in 't lijf en dat moet ge zelf maar weten, hoe je dat verduwen kunt". Hij bad een groot dolkmes te voorschijn gehaald en liet het in het schijnsel van bet liebt schitteren. Boysen zag daar natuurlijk naar; de dood die bier zoo nabjj was, joeg hem geen schrik aan. Maar de duffe lucht van de enge ruimte had een beDanwenden invloed op zjjn longen; hij meende den manr te kunnen, moeien weg- duwen, een onbezchrjjfeljjkjverlangen naar da buitenlucht, die frissche buitenlucht, maakte zich van hem meester en hij hief het hoofd omhoog opdat een windvlaag die nn en dan langs de oude trap naar beneden joeg, hem zou verfrisschen. „Voorstellen behoeven wij elkander niet meer,® begon de ander ,opnieuw. „Gij hebt nataurlijk reeds opgesnuffeld, dat ik Henrich Jaritz ben en dat wij oude bekenden z(jn. Builen op de straat in het slof hebben wij elkander leeren kennen. Toenmaals heb ik onder gelegen, toen gij en nw lieven vriend over mij heenlnimelden; maar toenmaals wist ik reeds, dat ook mijn lijd eens zon ko men. Ja, dat is nog een onde zaak, die wij beiden hebben nit te maken, en ik heb er mij reeds jaren op verheugd dat ik n eens nog vaster in de armen zou bonden, dan gij bet mij toenmaals gedaan hebt*. Boysen boorde nauwelijks wat hij zeide. Het bloed dat van zijn voorhoofd afvloeide, legde een donkere schaduw over zijne oo gen in zijn oor gonsde bet, als een gewel dig opgezweepte stroom, telkens sterker werd zijn verlangen naar Ioeht en vrjj- heid. Met moeite sleepte hij zich een paar treden in de hoogte, om, aan de traplenning zich vasthoudende, bniten adem weder halt te maken. „Naar boven wil je; nn, daartegen heb ik niets in te brongen, als bel je daar beter bevalt- De kikvorsoben in de stadsgracht, die nog niet bevroren zijn, kan je dan toever trouwen, wat ik je nn vertel. Hier luidt slechts de spreuk Verbodon nit gang voor die hondsvotten, die anderen bun meisje ont futselen.* Hij had Siffi's naam nog niot genoemd, maar nit den klank zijner laatste woorden, nit deze stem, die koud en scherp geworden was als staal, nit bet koortsachtig flikkeren zijner oogen, bad Boysen het opgemerkt, ook al had Saffi zelve het hem niet verteld, dat hij een door ijverzacht opgesweept menscbyoor sich had. Hij hoorde en zag het trots sijne zwakte en met moeite gaf hij zachtkens ten antwoord: „Je bent gek** ,'t Kan sijn, mijn waarde heer. Maar wanneer ik het ben, hebt gij het mij ge maakt en het is niet goed van n, mij daar aan te herinneren. Niet goed voor uw per soon, geloof mij.' De woede ontzegde hem bijna het spreken, hij kruiste de armen, als moest hij zieh met geweld bedwingen, dat hij niet na reeds op zijn vjjand losstormde en de tanden sche merden wit tnsschen de half geopende lip pen. Een oogenblik scheen hij te twijfelen, of hjj er niet liefst dadelijk een eind aan zon maken, msar de wellustige vreogds, die hij zichrelt nog zou kunnen bereiden, door hem nog eenige oógecblikken te kun nen pijnigen, zegevierde; hem nn te voren nog te kannen martelen, zijn siel door woor den te kunnen wonden, veór hij sijn lfcbaam met het koude staal trof, dat genot wilde bij zichzelf door een overijlde daad niot ontzeggen. „Zeg niet,* riep hij, als had Boysen iets ter zijner verdediging gezegd, „dat gij niets om het meisje geeft. Ik weet, wat ik weet en ik geloof n niet; geen woord. Je bent een bedrieger, een huichelaar. Een eerroo- ver t Je hebt mij bestolen en ik wil het weder ternghebben, watje mij ontnomen hebt. En al ben je ook nog tienmaal verlekkerd op die mooie amerikaanzche, een praéhtige schoonpapa heb je in 't nitsioht, zoo zon je geen man moeten zpn om niet aan te nemen wat je wordt aangeboden. En gij hebt baar aohter u aangelokt, ik Weet het, dat gij het gedaan hebt. Of was Saffi* dit #as de eerste maal, dat hij baar naam uitsprak en zijn stem werd nog doffer en dreigender „niet nu drie avonden geleden bjj n, toen sij weggeloopen was, midden Onder de voor stelling P Is zjj n niet nageloopen tot hier toe en zjjt gij hedenavond niet bier, Om dat gjj meendet dat gjj haar hier zoudt aan treffen?" Boysen gaf geen antwoordde trots had hem den mond gesloten; ook wanneer de ver- dooving zijnor zenuwen nog niet zwaarder en ernstiger geworden was. Met moeite klom bij weer een paar treden omhoog, de fris sche van boven binnendringende lucht te gemoet; de andere scheen hem echter niet te bemerken en ging voort, hem te be spotten. „Zondt ge dom genoeg geweest zijn, om mijn brief te gelooven, dien ik n geschreven heb, den derden valschen brief wanneer gjj niet mal op het meisje geweest waart?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5