Briefen nit ie Maasstad.
Zondag 24 Mei 1896.
De Vreemde.
40ste Jaargang No. 3100.
BIJVOEGSEL.
FEUILLETON.
Gemengd Nieuws.
Rotterdam, 21 Mei 1896.
XCIH.
En de duizenden, die nooit te voren
vereenigd waieu geweest, weigerden nu.
„Neen*, donderden zij, „niet vóór alle on
ze eischen fijn ingewilligd, beginnen wij
het werk weer.* Vergeefs dreigde, bezwoer
en schold het bestuur; de massa wss aan
zijn regeering ontgroeid en deed niet meer
zijnen zin. Toen kwamen een paar angstige
dageD. Niemand zag er een einde in.De vrou
wen .der stakers schaarden zich aan de
zijde der mannen, woedend gillend en krij-
schend, en wat er nu gebeuren moest, om
de orde in de stad terug te brengen, wist
geen sterveling.
Verloting van r ij wielen.
Tegen het einde van den vorige
maand ontvingen vele parijsche wiel
rijders een circulaire, waarin een Lon-
denscbe firma mededeelde, dat zij om
reclame voor hare rijwielen te maken,
de heeren een bon stuurde, voorzien
van een gewaarmerkt lotnummer, waar
mede zij gratis aan een verloting van
rijwielen mochten deelnemen. Men kan
niet gemakkelijk voorstellen met hoe
veel zorg de heeren de bons bewaarden.
Na den dag der trekking kregen ailen
de mededeeling, dat op hun nommer
een rijwiel gevallen was, dat hen na
toezending van 16 francs 35 onmiddel-
lijk zou worden toegezonden. Velen
zonden geld. Anderen vertelden elkan
der wederkeerig hun geluk en kwamen
zoodoende achter het bedrog. Een
Turk met name Galotti had onder den
naam van Vernon een kamer gehuurd
om de gelden in ontvangst te nemen,
die hem als eenig agent der engelsche
rijwiel-firma moesten worden toege
zonden De firma bestaat wel, maar
het is haar nooit ingevallen een ver
loting te houden, of den Turk als agent
te benoemen. De vindingrijke zoon van
het Oosten is evenwel in verzekerde
bewariug genomen.
—Eenbal ten gunste van
een ter dood veroordeelde. Dat is het
nieuwste wat men zich bij de amori-
kanen heeft geoorloofd. In Cleveland,
in den staat Ohio vond voor eenige da
gen dit merkwaardig amusement plaats,
in een der grootste en voornaamste
zalen en wel ten gunste van den ter
dood veroordeelden moordenaar Kelch,
die den 23en Juli in het staatstucht-
huis te Columbus opgehangen zal wor
den. De zusters en verdere verwan-
ton van Kelch hadden het initiatief tot
dit bal genomen, om van het overschot
van dit „feest" de kosten van begra
ving te kunnen bestrijden. Voor het
bal werden 600 kaarten verkocht, te
gen vijf dollars per stuk, Terwijl de
paren lustig in de rondte draaiden, zat
de moordenaar eenzaam in zijn cel, en
zag zich in zijn geest wellicht reeds aan
de galg bengelen.
Een aangename verras
sing, In een Weener bank verschenen
onlangs twee vreemdelingen, die francs
biljets ter inwisseling aanboden.. De
kassier overhandigde hem bij vergissing
3000 francs te veel, de beide heeren
verwijderden zich en lieten verder niets
meer van zich hooren. Het geval werd
bij gerechtelijke publicatie in de bladen
bekend gemaakt. Nu verscheen den
9 Mei 1.1. bij de Weener Lombardd en
Verrekenbank een heer, die zich legiti
meerde als N. Galesloot, ingenieur uit
Mons in België. Hij deelde mede, dat
hij die vreemdeling was, die 3000 fres.
te veel had ontvangen bij eene inwis
seling. Hij had het geld toen, zonder
het na te tellen, bij zich' gestoken en
was denzelfden dag uit Weenen ver
trokken en had onderweg de vergissing
ontdekt. Daar hij niet meer zich den
naam van het wisselkantoor wist te
herinneren, had hij de zaak laten rusten,
tot hij weder naar Weenen moest. Nu
was hij ia Weenen terug en deponeer
de de 3000 francs voor het hem onbe
kende bankiershuis. Op het kantoor der
Lombardbank herinnerde men zich nu
HACER
RANT
Hier kon het punctum staan,
Maar ginds verneem ik ooren,
Die na het laatste woord,
Nog graag een laatster hooren...
Da werkstaking is geëindigd. Er
is in dit blad zoo geregeld mogelijk mel
ding gemaakt ran het verloop der zaak te
Rotterdam, die de aandacht had getrok
ken van heel ons land.
Een werkstaking als deze is vrij wel
zonder wedergade in de sociale geschiede-
denis van Nederland, das, al is het laat
ste woord gesproken, een laatster woord
is noodig en nuttig.
Ieder die belangstelt in de historie der
volksontwikkeling in Nederland, moet be
lang stellen in deze strike.
De beweging was niet reusachtig mooi,
zooals volksbewegingen vaak kunnen zijn;
men denke slechts aan de geschiedenis
van de staking der glasblazers in Frank
rijk.
Maar als we allet met kalmte bezien,
dan merken we toch hier heel veel
moois op I En ook heel veel leelijks
Mooi is de spoedige en flinke organi
satie der bootwerkers. Men moet de
bootwerkers kennen om dat te beoordee-
len.
Het is een wonderlijk troepje, 't Be
staat uit van alles en nog wat, een sa
menraapsel van mislukten en keuuisloo-
zen. Nimmer is iemand bootwerker ge
worden, omdat hij er roeping toe ge
voelde. Wie niet slagen kon in een vak,
wie nergens anders een betrekking koe
krijgen, wie blijken moest onbruikbaar te
wezen voor een werk van beleid en kalm
te, die allen worden bootwerkers.
Het is niet moeielijk klaar te komen
aan den walkant en een bootwerker heett
niets noodig dan een paar stevige handen,
een stalen weerstandsvermogen en een
krachtige constitutie, Ontwikkeling
behoeft hij niet, lezen en schrijven is
voor hem niet noodig. Zoo nu zijn de
allermeesten.
Zeker, er zijn beteren bijer zijn door
noodlot gedwongenen bij, menschen van een
kom-af, ontwikkeld en talen sprekend,
maar die zijn er toch heel weinig. In
hoofdzaak is het gilde der Rotterdamsche
bootwerker» onontwikkeld en ruw.
Yan een vereeniging dier menschen, een
vereeniging die kracht ontwikkelen en
zich indrukwekkend manifesteeren kon.
Roman van Robert Kohlrausch.
20.
Het regende niet meer loen Boysen bui
ten kwam, maar het was nog winderiger
en ontsluimiger geworden en de donkere,
hier en daar vaneen gescheurde wolken,
dreven langs een door de maan mat ver
lichtte bemel voort. Nadat Boysen de oogen
voor een oogwenk gesloten had, vermocht
hij den hem zoo vertrouwden weg door den
tuin gemakkelijk weder te vinden; ook de oude
toren naast de linde stond daar, in
scherpere omtrekken dan in den voor
avond.
Boysen liep er op toe, doch hoe hij ook
rondkeek, sjjn blik vermocht geen levend
wezen te ontdekken. Hjj trad op de swarte
schaduw toe, waar de toren nit den maar
te vooricbijn springt, de grauwe muur
was slechts onderbroken door een denr.
En terwijl hij deze denr naderde, hoorde hij
plotseling, hoe zij in haar roestige hengsels
draaide; voelde hij, hoe een hand zich in
de duisternis naar de zijne nitstrekte en
hem met vasten greep den toren introk;
te gelijk vernam bij een paar woorden, ge
fluisterd, nauwelijks verstaanbaar: „Kom
bier, hier ben ik.*
Het was hem toegaiehenen of het Saffi's
■tem niet was geweest; maar eer hij vragen
kon, hoorde hij hoe de denr vast in het slot
getrokken werd en tegelijk wist hj) onde
kinderherinneringen leefden in zijn ziel we
der ep dat hij gevangen zat in den don
keren toren.
En nn kwam er nit de duisternis, van
achteren nit den toren een paar licht
punten te voorschijn, een lnide stem, man
nelijk en hard; hg had das goed gehoord
het was Saffi niet, die tot hem sprak.
„Goeden avond, mijnheer Boysen,klonk
het hem te gemoet, doch de begroetende
tvoorden veranderden in een bedreiging, door
den toon op welken zij werden geait.
„Wie sijt gij? Wat wilt ge van mjj P*
„Dat snit gij dadelgk tien. Ik heb het
plan mij eenigen tijd met u te amnzeerea.
Wij sollen het ons eerst een oogenblik aan
genamer maken.*
In het mnlle, droge zand, dat de grond
van den toren bedekte, waz geen schrede
was geen sprake. Elk leefde voor zich.
Sommigen brachten hun eerlijk verdiend
geld thuis, waren lief voor vrouwen en
kinderen, mainteneerden lofwaardige uit
spanningen sommigen verzopen hun hal
ve weekloon, sloegen vrouw en kinderen,
vonden uitsluitend genoegen in kroegzit-
ten en lui neerhangen op brugleuningen.
Sommigen hadden nooit iets gehoord van
een sociale kwestie, begrepen niet dat een
mensch ergens anders voor op de wereld
is dan voor stom—geld verdienen, trouwen,
kinderen krijgen en doodgaan sommigen
waren op de hoogte fan hun tijd en
wieten, gevoelden althans, van hooger
roeging dan wtrken en winnen alleen.
O, die ze niet kent, weet niet hoe zon
derling een gilde de Rotterdamsche boot
werkers vormen.
En ziedaarDe firma Miilleï en Co.
heeft haar loonstandaard verlaagd, schijnbaar
verlaagd; een andere firma, Jos de Poor
ter geeft te kennen dit voorbeeld te zul
len volgen, en tweehonderd bootwer
kers weigeren donderdagavond in deie
eischen te bewilligen. Ettelijke uren la
ter staan zesduizend bootwerkers als
één man gereed, de tweehonderd bedreig
den metfërdaad te steunen.
Vrijdag zijn vierduizend man vereenigd,
da andere tweeduizend komen vervolgens
en geleidelijk, de enkele werkelijk ont
wikkelde bootwerkers stellen zich san
het hoofd en het leger is klaar. Nog deDzelf-
den dag zijn zij in het voorloopig bezit
van een twee-verdiepingen hoog huis en
twee stoombootjes
Ik ben zoo vrij dat bewonderenswaar
dig te noemen en, afgescheiden van de
meeningen orer het goed recht van werk
staking zal iedereen mij die vrijheid wil
len vergunnen of mij bijstaan in mijne
bewondering.
In ééo dag lsg de geheeh Rotterdam
sche handel stil. Geen schip van de klei
ne driehonderd, die in de havens lagen,
kon de worden gelost.
Wat er verder gebeurde, is nit dit blad
bekend. Er werd druk vergaderd, soms
heel rumoerig, er werd een loonlijst door
de verschillende groepen van het gilde op
gemaakt; er werden van de zijde van de
cargadoors concessies gedaan en niet aan
vaard de burgemeester bood zijne tus-
schenkomst, doch dit leidde tot nietseen
verbod van samenscholingen werd uitge
vaardigd de schutterij kwam op de been;
oorlogschepen stoomden voor de stad gre
nadiers kwamen uit Den Haag en huzaren
stonden tot komen gereed.
En er gebeurde iets nog eigenaardigers
dan alles te voren. Het bestuur, dat ten
slotte en nadat de firma Müller veel van
hare voorwaarden tot loonsverlaging had
laten vallen, tot de conclusie kwam, dal
het beter was de staking te eindigen,
verneembaar; maar Boysen zag, hoe een
schaduw de beide liebtpnnten bedekte,
en dan gleed plotseling een heldere, ver
blindende lichtstraal over de kale muren.
Een lantaarn, wier omhulsel teruggeslagen
was, werd in de hoogte gehouden, en de
man, die ze droeg, liet haar schijnsel na op
Boysen's gelaat vallen.
„Ziezoo, nn weet ik tenminste, dat gij
het zijt en geen ander. Nu ben ik tevre
den, en kunt gij ook mij herkennen, wanneer
n dat genoegen doen kan.*
Hij wendde de lantaarn ter zjjde, zoo dat
ook hij helder besohenen werd en Boysen
herkende hem. Ja, hij was het, de dienaar
van zijn vriend, die huichelachtige, sluipende
kerel. Heinrich Jaritz was het, de vijand
zijner kinderjaren, veranderd in zjjne ware
gedaante, het gelaat nn eiodelijk eens in
een andere plooi, met een uitdrukking van
dierlijke woede, met een moordlustige haat
vervnld, maar dat gelaat, dat Boysen als
kind had gezien en dat hij nn reeds gedu
rende weken had moeten zien.
Een woest lachen klonk er van de lippen
van den dienaar. „Kan mijnheer Boysen
wel goed zien Kan mijnheer Boysen mij
wel herkennen P"
„Wat moet dat beieekenen P Waarom
lokt gij mij hierheen en waarom gooit gij
de denr in slot, zoodat wjj geen van beiden
naar bniten knnnen P*
„Voor de aardigheid, waarde heerwij
hebben tijd en kannen elkander alles in de
grootste gemoedsrust modedeelen. De denr
gaat niot open, dat weet ik zoo goed als
n; ik heb mijzelf in mijn jengd eenmaal
opgesloten, toen ik zwaluwnesten in den bo-
ventoren wilde uithalen. Toen heb ik ook
bjj dood en leven moeten schreeawen; maar
toen was het dag en hebben de menschen
mij gehoordnn zon men goede loogen
moeten hebben, wilde men hen do beschreea-
wen. Ziet ge,* hij Dam de lantaarn op
en belichtte daarmede het slot „bet is
alles goed in orde. Alles nog goed en
sterk,slechts de grendelknop is er af gebroken,
waarmede men bet vroeger van binnen kon
openen. Wanneer er iemaod bniten is, die
heeft het gemakkelijk, die behoeft de sleu
tel maar om te draaieD, maar veel wande
laars zullen er van avond wel niet
voorbijgaan en zoo moeten wij het met ons
tweöen afdoen, waDt wij zitten samen in
den val.'
Met een kort, stootend lachen sloot hij
zijn sarrende toespraak en zooals hij daar
stond, tegen de leuning van de Daar boven
voerende trap geleund, helder verlicht door
de lantaarn, die hg naast de denr op den
kwam met dit voorstel daattoe bij de le
den.
Doch de cargodoors namen maatregelen,
vreemde werklieden kwamen, de Katholieke
en Prolestantsche werklieden, die bij ge-
loofs-vereenigiitgen waren aangesloten,
scheidden zich van de stiking af. Vrees
voor totalen ondergang van den handel be
gon te heerschen en het eenig mogelijke
ging gebeuren, de zaak bloedde dood.
Het bestuur heeft de bootwerkers van
den nederlaag gered. Op den laatsten dag,
teen alles duidelijk verloren bleek, wist
het een stemmig uit te lokken tot niet
voortzetting der staking en de bootwerkers
hielden de eer eau zich, zij waren ciet-
overwonnen, zij waren overwinnaars.
si-
De merkwaardigste avond, dien ik mij
uit de massa vergaderavonden kan herin
neren, is Maandagavond geweest. Nimmer
heb ik zoo iets gezien. Het w*s een ver
gadering van vrouwen in een klein zaaltje
op Katendrecht. Een viertal petroleum
lampen brandden flauw en hoewel er niet
gerookt werd, hing een dikke walm tus-
schen de muren. Wij stonden dicht op
één, schouder aan schouder, vrouwen en
journalisten. Enkelen onzer deelden eau
de cologne uit om den ondragelijken slank
van zooveel zweetend menschdom in zoo'n
kleine ruimte een weinig te verdrijven.
Op een biljart zaten drie vrouwen, vor
mend hit bestuur. Haar gezichten waren
vuurrood, berstend bijna in het strakge
spannen glimmende vel. De voorzitteres
„voerde het woord* met schelle, krijschen-
de, valsche stem. Aanhoudend leegde zij
groote glazen bier „om wat bij stem te
blijven
En wat zij sprak was opwindende taal,
iü eiken volzin een paar stugge koetsiers-
vloeken, haar vnistsn waren gebald, en in
de heftige bewegingen van het lichaam
zakte de rokken een eind omlaag. De an
deren gilden daar doorheen, woedend, gil
den „Staken, Staken*, vloekten
De „petroleuses" van de Eransche revo
lutie 1
Alles is voorbij. Na vele emotievolleda-
gen is gelukkig ons lief Rotterdam weer
grond gezet had, meende Boysen weder het
gelaat te zien van den knaap uit vroeger ja
ren, het ijzer omhoog houdend om het arme
katje te dooden.
„Wat wil je nu eigenlijk van mij
„Dat zult gij hooren ik beo expres hier
gekomen om het je te vertellen. Het is friet
veel wat ik wil, alleen je leven, mjjDheer
Boysen, niets meer dan je leven."
„Voor bedreigingen ben ik niet bang. Ik
heb den dood vandaag reeds eenmaal in de
oogen gezien.* Hjj bad de laatste woorden
meer tot zichself gesproken, dan tot den an
der, die echter had ze ook gehoord en lach
te Inid, nog luider en spottender dan te vo
ren„Ach ja,* riep hij, „omdat de oudede
kraaienmarsoh geblazen beeftHa I ha I hal*
Hond, ellendelingBoysen had zich oo-
genblikkelijk op hem geworpen en een oo
genblik worstelden zjj in het; malle zand,
terwijl hunne schaduwen eenige malen ver
groot, den reuzenstrijd op de muren afbeeld
den. Eerst had Boysen de overhand, maar
zijn tegenstander) was taai en vlug en zijno ei
genespieren verslapten hij gevoelde het met
schrik zijn door waken en verdriet af
genomen krachten lieten hem in den steek.
Vervolgens was het hem, als viel er naast
hem een doffe slag, bonte lichten dansten
er voor zijne oogen en toen hij de gesloten
oogen wederom opende, ontdekte hij, dat bij
op de onderste trede van de trap in elkan
der gezonken was. Met moeite richtte hij
zich op; een gloeiende pijn brandde bem in
het hoofd, en toen hg de hand daarnaar op
hief was zij rood van bloed; bloed was er
ook aan de uiterste pnnt van de ODdeiste
trede van de trap, das deze moest bem de
wond geslagen hebben.
„Immer en altijd bedaard, mijn waaide,''
seide de barde stem van den man, die te
gen de deur geleund tegenover hem stond
en op wiens gelaat telkens meer de wraak
zucht, die bem verteerde, te lezen stond.
„Het is niets dan een beetje bloed, slechts
een klein proefje, wij zullen er spoedig meer
van hebben.*
Een gevoel van slaperigheid en afmatting
was er over Boysen gekomen, met moeite
hield hjj sich staande tegen den zijwand van
den toren geleund, en als van nit d9 verre
verte, klonken de tot hem gesproken woorden
in de ooren.
„Ziet ge wel, zolk een kleine aderlating
doet goed. Ge zjjt reeds veel stiller en be
daarder geworden, en wij kaDnen nn eens
aardig met elkander keuvelen. Gij zijt zulk
een nieuwsgierig heer, je hebt zoo gaarne
nienws willen weteD, je bent waarachtig bier
heen gegaan, om alles eens door te snuffelen,
de goede oude geworden. Maar lang, heel
lang r og, zullen wij ons deze Meidagen
herinneren.
De schade is ontzettend, zeker meer dan
vier millioen galden.
En de schsde, die nog geveeld zal wor
den, is ook groot, want een aantal schepen
werden naar andeie havens gecharterd.
Maar het werk is weer begonnen, het
vertrouwen is herleefd; nn zal alles wel
weer in orde komen.
De van werkkracht-bezielde eerste koop
stad des rijks kan gelukkig tegen een
stootje. O.
TePera is een afschuw e-
lijke misdaad ontdekt. Sinds eenigen tijd
werd daar in een huis een walglijke
lucht geroken. Toen de politie er mede
in kennis werd gesteld, vond zij de
bewoners van het huis, namelijk de moe
der, de dochter en den kok, vermoord en
reeds tot ontbinding overgegaan. Men
gelooft dat hier jaloezie in hrt spel is
de vroegere minnaar van het meisje is ten
minste in hechtenis genomen.
Uit Tabris wordt aan
The Daily News geseind, dat de Sh&h
Maandag van daar is vertrokken na»r
Teheran. Wegens schaarschte van levens
middelen langs den te volgen weg zal het
gevolg van den Shah maar uit duizend
personen bestaan.
Overal in het land is rust.
Op het terrein der Ber-
lijnsche tentoonstelling is het werk ge
staakt door debloemenverkoopsters.
Zij waren aangenomen tegen een loon van
20 mark per naaand en 10 pCt. van de
verkochte bloemen. De nfzet is echter
vooral wegens de hooggesteldu prijzen,
beweren zij zóó gering, slechts onge
veer 3 mark gemiddeld eiken dsg, dat
zij bijna niets verdienen. De meesten hebben
daarom de mand er bij ne.dergelegd.
nu wil ik je h9t genoegen eens doen,
met je te vertellen, wat je gaarne zoudt
willen hooren. Aan iemand oververtellen
zal je het niet, daarvoor zal ik straks zorgen
U moet zeer kalmpjes en rustig blijven en
geen alarm maken, anders krijgt n dit in
't lijf en dat moet ge zelf maar weten, hoe
je dat verduwen kunt".
Hij bad een groot dolkmes te voorschijn
gehaald en liet het in het schijnsel van bet
liebt schitteren.
Boysen zag daar natuurlijk naar; de dood
die bier zoo nabjj was, joeg hem geen schrik
aan. Maar de duffe lucht van de enge ruimte
had een beDanwenden invloed op zjjn longen;
hij meende den manr te kunnen, moeien weg-
duwen, een onbezchrjjfeljjkjverlangen naar da
buitenlucht, die frissche buitenlucht, maakte
zich van hem meester en hij hief het hoofd
omhoog opdat een windvlaag die nn en dan
langs de oude trap naar beneden joeg, hem
zou verfrisschen.
„Voorstellen behoeven wij elkander niet
meer,® begon de ander ,opnieuw. „Gij hebt
nataurlijk reeds opgesnuffeld, dat ik Henrich
Jaritz ben en dat wij oude bekenden z(jn.
Builen op de straat in het slof hebben wij
elkander leeren kennen. Toenmaals heb ik
onder gelegen, toen gij en nw lieven vriend
over mij heenlnimelden; maar toenmaals wist
ik reeds, dat ook mijn lijd eens zon ko
men. Ja, dat is nog een onde zaak, die wij
beiden hebben nit te maken, en ik heb er
mij reeds jaren op verheugd dat ik n eens
nog vaster in de armen zou bonden, dan gij
bet mij toenmaals gedaan hebt*.
Boysen boorde nauwelijks wat hij zeide.
Het bloed dat van zijn voorhoofd afvloeide,
legde een donkere schaduw over zijne oo
gen in zijn oor gonsde bet, als een gewel
dig opgezweepte stroom, telkens sterker
werd zijn verlangen naar Ioeht en vrjj-
heid. Met moeite sleepte hij zich een paar
treden in de hoogte, om, aan de traplenning
zich vasthoudende, bniten adem weder halt
te maken.
„Naar boven wil je; nn, daartegen heb ik
niets in te brongen, als bel je daar beter
bevalt- De kikvorsoben in de stadsgracht,
die nog niet bevroren zijn, kan je dan toever
trouwen, wat ik je nn vertel. Hier luidt
slechts de spreuk Verbodon nit gang voor
die hondsvotten, die anderen bun meisje ont
futselen.*
Hij had Siffi's naam nog niot genoemd,
maar nit den klank zijner laatste woorden,
nit deze stem, die koud en scherp geworden
was als staal, nit bet koortsachtig flikkeren
zijner oogen, bad Boysen het opgemerkt, ook
al had Saffi zelve het hem niet verteld, dat
hij een door ijverzacht opgesweept menscbyoor
sich had. Hij hoorde en zag het trots sijne
zwakte en met moeite gaf hij zachtkens ten
antwoord: „Je bent gek**
,'t Kan sijn, mijn waarde heer. Maar
wanneer ik het ben, hebt gij het mij ge
maakt en het is niet goed van n, mij daar
aan te herinneren. Niet goed voor uw per
soon, geloof mij.'
De woede ontzegde hem bijna het spreken,
hij kruiste de armen, als moest hij zieh met
geweld bedwingen, dat hij niet na reeds op
zijn vjjand losstormde en de tanden sche
merden wit tnsschen de half geopende lip
pen. Een oogenblik scheen hij te twijfelen,
of hjj er niet liefst dadelijk een eind aan
zon maken, msar de wellustige vreogds,
die hij zichrelt nog zou kunnen bereiden,
door hem nog eenige oógecblikken te kun
nen pijnigen, zegevierde; hem nn te voren
nog te kannen martelen, zijn siel door woor
den te kunnen wonden, veór hij sijn lfcbaam
met het koude staal trof, dat genot wilde
bij zichzelf door een overijlde daad niot
ontzeggen.
„Zeg niet,* riep hij, als had Boysen iets
ter zijner verdediging gezegd, „dat gij niets
om het meisje geeft. Ik weet, wat ik weet
en ik geloof n niet; geen woord. Je bent
een bedrieger, een huichelaar. Een eerroo-
ver t Je hebt mij bestolen en ik wil het
weder ternghebben, watje mij ontnomen hebt.
En al ben je ook nog tienmaal verlekkerd op
die mooie amerikaanzche, een praéhtige
schoonpapa heb je in 't nitsioht, zoo zon je
geen man moeten zpn om niet aan te nemen
wat je wordt aangeboden. En gij hebt baar
aohter u aangelokt, ik Weet het, dat gij het
gedaan hebt. Of was Saffi* dit #as de
eerste maal, dat hij baar naam uitsprak en zijn
stem werd nog doffer en dreigender „niet
nu drie avonden geleden bjj n, toen sij
weggeloopen was, midden Onder de voor
stelling P Is zjj n niet nageloopen tot
hier toe en zjjt gij hedenavond niet bier, Om
dat gjj meendet dat gjj haar hier zoudt aan
treffen?"
Boysen gaf geen antwoordde trots had
hem den mond gesloten; ook wanneer de ver-
dooving zijnor zenuwen nog niet zwaarder en
ernstiger geworden was. Met moeite klom
bij weer een paar treden omhoog, de fris
sche van boven binnendringende lucht te
gemoet; de andere scheen hem echter niet
te bemerken en ging voort, hem te be
spotten.
„Zondt ge dom genoeg geweest zijn, om
mijn brief te gelooven, dien ik n geschreven
heb, den derden valschen brief wanneer
gjj niet mal op het meisje geweest waart?