Een menschennoodlot.
dat indertijd van een dergelijke vermis
sing in de couranten bad gestaan en
kon men daar nog uitvinden welk ban
kiersbuis bedoeld was. Onverwijld word
nu de kassier ontboden, die de verlo
ren gewaande som onder de grootste
vreugde in ontvangst nam.
Verver en Rechter.
Een verver moest voor den rechter zijn
eed afleggen. Daar zijne vingers pikzwart
waren zei de rechter
Trek je handschoenen uit
Zet je bril op repliceerde de verver.
Im schonen Monat Mai.
Bij Tempelburg in Vommeren is de vo
rige week een man doodgevroren.
Zondag zijn te Alexandrië
77 choleragevallen voorgekomen, waarvan
twintig met den dood eindigden.
De Grieksche regeering
zal aan de Kamer voorstellen de Olympi
sche spelen in stand te honden. Zij wil,
te beginnen met 1898, om de vier jaar
dtze spelen doon houdec te Athene. De
kosten daarvan zullen gedragen worden
door de schatkist. De restauratie van het
stadion zal geheel door den heer Averoff
worden betaald.
Inhet oudegedeelte van
het Parlementsgebouw te Loiiden was eer
gister een ongewoon schouwspel te zien.
Men had er tafels opgeslagen ter lengte van
50 voet, tosschen den hoofdingang van
de Westmiüster Halle en den ingang voor
Parlementsleden.
Deze tafels waren bedekt met een
reusachtig verzoekschrift,
onderteekend door bijna 257000 vrouwen
uit bijna alle kiesdistricten van het Ver-
eenigde Koninkrijk, waariu de steun der
Parlementsleden wordt gevraagd ter uitbrei
ding van het kiesrecht voor de vrouwen. De
minister van Binnenlandsche Zaken had
bijzondere vergunning verleend om het
verzoekschrift op die wijze ten loon te
spreiden.
Een oude student. E e-
nige dagen geleden is de oudste Duitsche
student overleden. Deze student telde
70 jaren. Hij is ruim 50 jaren ingeschre
ven geweest bij de universiteit te Greifs-
wald, zonder ooit een examen te hebben
afgelegd. De verklaring voor deze eeuwige
studie is nog al eenvoudig. Een rijk
bloedverwant van den student had hem
bij testament een zeer ruim jaargeld toe
gekend, zoolang hij studeerde. De slim
me studiosus paste wel op, dat hij nooit
een examen deed, maar bleef tot aan zijn
dood „studeeren".
Ook Groningen had tot vóór eenige ja
ren een „ouden" student, die om dezelfde
redenen als deze Duitsche bleef „studeeren".
Deze onde studiorus was een figuur in de
stad en bereikte eveneens een hooge ouder
dom.
Levensbeeld van Georg Harlem.
Een heerlijke dag in den nazomer liep
ten eindein het Westen ging langzaam
het rood van de zon in de horizon on
der, schemerende schaduwen legden zich
neder op het velden op de bergen. Een
zacht avondkoeltje streek door de hooge
Ik heb 't zien aankomen van 't eerste uur
af, en vrat gij zelf niet hebt verteld, ben ik
van Saffi te weten gekomen. Eu nog heden
ben ik mjjn oude dankbaar voor het ide9
om mij als kamerdiennaar (e verhuren bij
den beer Buterweck, ofschoon ik bet eerst
slechts gedaan heb, om te zien, of die
schaapskop Buterweck mij het meisje niet
voor den neus zou wegsnappen, en met een
om over de straat heen te spionneeren oi
Soalsfield niet heelemaai gek werd en din
gen uitflapte, die hjj voor zichzelf houden
moest eerst met uw komst is het ODge-
luk in huis gekomen. Die kleine baviaan,
die lnmmel van een bakkerszoon, kon mij
niet gevaarlijk worden, trots al sija geld,
dat had ik spoedig in de gaten- Gjj ech
ter, gij hebt mij het meisje ontstolen.*
Hij schepte adem en voer met zijn hand
langs zijn halsboord, als wilde deze hem
doen stikken. Vervolgens trad hij een schre
de op Boysen toe en begon opnieuw.
„Mij had zij toebehoord, voor mij is zij al
tijd bestemd geweest. Ik ben met baar opge
groeid en heb eerst gemeend, dat zij mijne
zuster was, tot de onde het ons beiden an
ders heeft gezegd- Slechts natuurlijk met het
doel. dat wij beiden zouden kunnen trouwen
BDders had hij het natuurlijk niet ver
teld en natuurlijk ook omdat wij samen
het geld zouden krijgen, dat haar lieve papa
mijnheer Seaisfield, haar jaarlijks nitbetaalt,
opdat wij hem niet aan het gerecht zouden
overleveren en zouden nitroepenhjj is een
moordenaar.*
„Wat weet gij van hem?* Ka had Boysen
het stilzwijgen verbroken; toonloos hadden de
woorden geklonken, dof en trenrig.
„Och kom, kan je nn weer praten Zie
je wel, ik versta de kunst om de luidjes
aan het babbelen te krijgen. Een fijn exem
plaar die mijnheer Seaisfield, dat kan ik je
verzekeren. De liefste van nwe geëerde
moeder en de vader van uw eigen liefje,
en daarenboven nog een gemeeoe
moordenaar, die zij eeu kop kleiner moesten
maken.*
Daar was die beschnldiging weder, die in
den brief hsd gestaan en die hem zoo had
beangstigdSeaisfield, de minnaar van zijn
moeder. Na echter bad tij geen macht
meer over hem; van de bieeke lippen had
hij de woorden gehoord„gij moet mij
nooit voor schuldig houden,* en niets kon de
overtuiging aan hare onschuld doen wankelen.
En hoe smartelijk hem opnieuw ook
deze vreeselijke gedachte trof, dat Eva's
vader zijn hand met bloed bevlekt bad, de
overtuiging, dat zijne moeder onschuldig
was, hield hem staande. Dat was hem een
boomen, zoodat de bladeren ritselden en
fluisterden, als of de boomen elkander ver
telden van de inenschen, die in hare scha
duwen hadden gewandeld, vau menschen-
geluk en menscheuleed, die oude, overoude
geschiedenis.
Op deu rand van een grasvlakte zat een
jonge man. Het hoofd had hij in de hand
gesteund en zoo zag hij droomend voor zich
uit naar het landschap en luisterde naar den
vertrouwden klank van de avondklok, die
nu door de stilte weerklonk. Er lag smart
en ernst op het smalle, bieeke gelaat, waar
uit een piar donkere oogen weemoedig
staarden.
Zoo jong en dan reeds te moeten ster
ven.
Hij geloofde wederom die vreeselijke
woorden te hooren, die zijn doodvonnis
waren; vreder die rustige, grijze oogeu
voor zich te zien, die hem door de bril
len—glazen zoo koud en bedaard hadden
opgenomen.
Dus tot het voorjaar nogdan moest
hij sterven, scheiden van Gods heerlijke
wereld, die hij zoo innig lief had.
En hoe mooi en schoon was deze we
reld juist hsden. Hoe vlamde de eeue ster
na de andere aan den helderen hemel op;
hij verhief zich langzaam van achter de ber
gen, de maan in al baar liefelijke pracht 1
Nu rnstte zijn bieeke glans op het huisje,
daar aan de berghellingin dat huisje
woonde zijn moeder.
Arme moeder
Nu zat zij zeker wel op de bank voor
hare woning en was bezorgd over hem,
en naast haar zat, met haar keuvelend,
het mooie dochtertje van den buurman,
Roosje, het aardige, mooie meisje, zijn
eenige vriendin buiten zijoe moeder.
Hij moest weemoedig terug denken aan
de dagen zijner kindsheid. Toen zij nog
naar school gingen, was zij reeds zijne
trouwe vriendin geweest, onbekommerd o-
ver de plagerijen der anderen, die hem
om zijn schuwen en teruggetrokken aard niet
gaarne mochten. Hoe dikwijls was zij,
wanneer hij als kind ziek geweest was,
en stil en rustig in bed leggen moest, snel
naar binnen gewipt en had hem met haar vroo-
lijk gesnap door menig eenzaam uurtje heen
geholpen. En nu was zij een vaste, gaarne
geziene gast in het huisje van moeder
Martha. Daarvoor hing hij haar ook aan,
met al de liefde van zijn rijk hart,
met de gansche kracht zijner jonge, raar
liefde verlangende ziel. Hoe dikwijls had
hij haar willen zeggen ,/Ik heb je lief
boven alles ter wereld'; maar steeds had
hij de woorden teruggedrongen, die hem
bijna te machtig uit de ziel opborrelden.
En nu was alles voorbijnu kon hij niet
meer openbaren, waartoe zijn bart hem
drong. Want wanneer hij haar aan zich
verbond, moest ook zij ellendig en ongeluk
kig worden, en zij moest gelukkig worden,
zoo gelukkig tenminste, als maar een mensch
zijn kon op aarde. Wat in zijn macht
stond, wilde hij tot haar geluk hijdrngen,
al mocht ook daardoor hem het harte bre
ken; een weinig vroeger of later, wat lag
hem daaraan gelegen p
Een dor blad viel voor zijne voeten
neder hij werd daardoor uit zijne over
peinzingen gewekt en stond op. Zijn be
sluit was genomen. Met vaste schreden
ging hij naar het dorp en op het huisje
van zijne moeder toe.
troost en in zijn door dit bewustzijn opge
helderde oogen, kon zijn tegenstander
lezen, dat zijn pijl geen doel getroffen
had.
Die nederlaag verhoogde slechfs zijne
woedehij trad nog meer naar voren, tot
dat hij aan den voet van de trap stond, en
pakte toen de leuning, zoodat deze
kraakte. „Gij wilt mij niet gelooven
Ik heb n slechts in dit opzicht eenmaal
voorgelogen, slechts een enkele maal. Toen
ik u schreef, dat Saffi uw zuster was. Dat
is niet waar. Ik heb u daardoor slechts
van haar willen afbrengen, maar dat is mij
niet gelakt. En nn heeft zij daarbinnen u
zeker alles reeds duidelijk gemaakt,* en
hierbij wees bij met den vinger in de rich
ting van het buis, waar Boyson's moeder
hare laatste slaap sliep, „eer zij er van
tusschen gegaan is, dat zulks niet mogelijk
was. Maar haar liefste is die Seaisfield
toch geweest, zij had er aan óón ook niet
genoeg, juist zooals jijzelf, als jijzelf.*
Boysen wendde het gelaat van hem af en
staarde het donker in. Hij hoorde boe de
andere evenals hij een paar treden opsteeg
en hoe de bevende stem zooveel nader bij
zijn oor klouk.
„Hebt gij dan den ring niet gezien, dien
Saöi aan den vinger had Een ring met
die roode steenen, waarin figuren zijn P Je
moet hem gevoeld hebbeo, toen je haar de
hand hebt gedrukt. Ik zal je zeggen wien
die eigenljjk toebehoort, uwe mooie moe
der behoort hij toe en hij komt van haar
liefste, die nu amerikaan geworden is en nu
Seaisfield heet. Ik weet het, want ik ben
er bij geweest op een avond, toen hij bij den
onde binnenstormde en ik heb mede geboord,
wat zij toen beiden verhandelden. Ik was
nog een jongen en heb mij toen achter de
sofa verstopt, omdat ik gaarne wilde weten,
wat die bidden te verhandelen hadden,
en ik heb mijn ooren goed open gezet en
heb mij balf ziek gelachen over hen, om
dat zjj de deur zoo zorgvuldig sloten en mij
natuurlijk niet in de gaten hadden. En toen
zijn zij te zamen beginnen te praten over den
moord en daarbij heeft de amerikaan een
ring op tafel geworpec en nog allerlei ande
re dingen, die hem verraden konden. Hij
zat vervloekt io angst, anders had hij de
zaak wel voor zich gehouden. De oude
heeft gelachen en den ring genomen en ge
zegd „Hebt u geen angst, zij zal hem weor
terug hebben, die mevrouw Boysen.* Hij
heeit het later zeker vergeten om dien ring
terug te geven mijn oode is altijd wat
vergeetachtig als bet geldzaken betreft
maar gehoord heb ik het, met mijn eigen
„Goeden avond moederWees gegroet
Roosje riep hij de beide vrouwen toe,
die op haar oude plaatsje voorjhet huisje
zaten en hem vriendelijk begroetten. Ver
volgens trippelde zijne moeder ijverig in
bnis, waar nog zoo veel te doen wasvoor
de nimmer moede vingeren. Zoodoende
bleef Herman alleen met RoosjelaDg za
ten zij zwijgend naast elkander op de bank.
Zijn ziel w*s nog geheel vervuld door
zijn daar straks genomen besluithoe
zwaar hem dit werd( gevoelde hij na eerst
in zijn geheelen omvang. Nn zij naast hem
zat en het maanlicht op haar gouden haren
scheen, nu de grcote, blauwe oogen, naden
kend in de verte staarden.
Wanneer hij haar nu eens bij de hand
nam, en haar zeide„Ik heb n lief
Wanneer hij baar nu in zijn 'armen drukte
en haar kuste, herhaaldelijk kuste op den
kleinen, rooden mond, op het blonde haar,
op de lieve, blauwe oogenDan sterven 1
Maar daar greep het hem weder als met
ijzige hand aan het hart, en in zijn bin
nenste weerklonk het„Halt, gij moogt
niet Dan wendde hij zijn bedroefden
blik van haar af, naar de duizenden, dui
zenden sterren, die zoo vredig en troost
rijk aan den hemel schitterden.
„Herman,* zeide toen plotseling Roos
je, met een licht sidderende stem en zag
hem zeldzaam onderzoekend in de oogen:
„gij hebt het steeds zoo goed met mij ge
meend en nn zon ik u nu eens om raad
willen vragen; ik heb anders niemand, dien
ik zoo iets zou kunnen vragen mijn
neel Frans wil mij tol vrouw en nu
wilde ik u vragen of ik hem hij is
een aardige, brave jongen, maar
Zij aarzelde en boog diep blozend het
blonde kopje.
Herman was doodsbleek geworden. Was
het dan mogelijk, dat ook zij hem lief
had Wilde zij zekerheid hebben, of hij
haar liei had Waarom zou zij het hem
anders vragen
Het werd in zijn binnenste als moest
hij voor haar op de knieën vallen en
uitroepen „Neen, neen, duizendmaal
neen, gij zult zijn vrouw niet worden; de
mijne, de mijne zult gij zijn, de mijne
voor eeuwig
Vervolgens echter werd het hem weder
zoo wee om het hartehij durfde het niet
zeggen, wat hem op de ziel brandde, hij
durfde niet. Maar zou hij haar in dit
uur, in hetwelk zij hem hare neiging ver
raden had, aanraden, een andere
Hij kneep de lippen te zamen en druk
te de handen tegen de wild kloppende
slapen.
Wanneer hij nu sterk bleef, zijn be
sluit getrouw, om zijn geluk te ontloopen,
dat hem zoo nabij geweest was, dat hem,
nog nooit zoo schoon was toegeschenen.
Een vreeselijke strijd deed zijn hart hoor
baar bonzenhet gansche verlangen van
zijn naar liefde dorstende natuur ontwaakte
in hem en een gloeiend begeeren naar ge
luk en zaligheid greep hem aan. Maar
spoedig was het voorbijvervolgens stond
hem weder klaar voor den geest„hij kon
Roosje deze ontgoocheling niet besparen,
hij moest haar deze getinge smart aan
doen om haar voor dat zware leed te be
hoeden, hetwelk haar geheele leven zou
verwoesten.' Zoo kon hij haar het beste
vergelden, wat zij goéds en liefs aan
hem gedaan had, en vergelden wilde
hij het haar, zelfs lot prijs van het zwaar-
ooron. Toen wij een paar jaar lster ver
weg waren en de zaak geheel in het ver
geetboek was geraakt, en geen mensch ons
daar kende, toen heeft hij Saffi den ring ge
geven en heeft haar voorgelogen, dat die
van haar moeder was. Maar ik weet toch
hoe de zaak in elkander zit en heb nooit
vergeten, wat ik toenmaals heb gehoord."
Hij sprak zeer ving, zonder ophouden,
bijna zonder adem te scheppen. Wat hij
zoo laDg in zijn ziel verborgeD bad gedra
gen, zoo laDg bewaard had, achter het mas
ker van ondoorgrondbare onverschilligheid,
dat alles vertelde hij nu in wilde baast.
„Eu nog iets anders heb ik dien avond er-
vareo. Zij spraken nog met elkander, toen
er in de andeie kamer achter de gesloten
deur een kind begon te schreien en toen
hij dat hoorde is Seaisfield doodsbleek go-
worden en heeft zich nit de voeten gemaakt,
Het zal hem geen groot genoegen verschaft
hebben, het kind te hooren schreonwen, wier
moeder bij vermoord had. En ik wil n ook
zeggen, wie dat kind was. Saffi was het,
die de oude vervolgens opgevoed heeft voor
mij, opdat ik haar eenmaal trouwen zon
en die gij mjj ontstolen hebt, jon roo-
ver
Met een paar sprongen was hij de treden
opgesprongen, die tussehen hem en Boysen
lagen. Deze wendde zich om, daar hij zijn
vervolger hoorde naderen, en zoo stonden
zij daar tegenover elkander, oog in oog, zich
met de blikken metende. -
„Wilt gij bet loochenen, dat het meisje
s nageloopen is, en dat gij haar niet hebt
weggejaagd begon de razende opnienw.
„Ik weet het, hoe zij mij behandeld heeft,
en honderdmaal heb ik het gezworen, ter
wijl ik deemoedig uwe bevelen moest af
wachten, dat ik het u eenmaal zou inpeperen.
Dat is nu voorbij, nu heb ik slechts te be
velen, en gij zult u voor mij vernederen,
zoo diep, dat gij op de aarde ligt. Dat alles,
wat gij mij hebt aangedaan, dat had ik n
wellicht kannen vergeven; maar dit niet,
d-it zij u in nacht en ontijd is nagereisd tot
hier, slechts om met u te zamen te zijn.
Toen ik haar gezien heb, gisteren middag,
toen is er een eind aan gekomen aan mijn
geduld, en ik ben heengegaan en heb dit
voor mij gekocht."
Hij hanlde een mes te voorschijn en hield
het Boysen vlak onder de oogen, die het
evenwel zonder schrik of beven aanzag. Hij
wist, dat bij zich verweren zou, om zijn le
ven zoo dnur mogelijk te verkoopen,' maar
trots dat stond de dood hem met onuitwisch-
bare zekerheid op te waohfen en zijne ge
dachten hielden ziet neg eetmaal bezig met
ste offer.
Hij liet langzaam de handen zakkon en
zag het meisje vast in de oogen.
„Zie, Roosje," zeide hij met bevende
stem, „uw neef is, zooals ge zegt, een
aardige, brave jongen en als hij u liet
heeft, zal hij u zeker voor 't leven ge
lukkig maken daarom
Hij kwam niet verderwant aan al
hare leden bevend, was Roosje opgespron
gen en staarde hem met hare groote oogen
aan, tot het eindelijk stootend over hare
lippen kwam „Gij, gij, raadt mij zulks
aan Gij Zeker,' stiet zij er vervolgens
ruw uit, „dan zal het wel het beste zijn
gij waart altijd mijn beste vriend. God
zij met jel* En met deze woorden was
zij haastig heengesneld.
„Roosje
Te laatnu was ook zij van hem heen
gegaan, in toorn vau hem heengegaan, zijn
eenige vriendin.
Dat verheugende gevoel der goede
daad, der opofferende dankbaarheid, dat
hem voorheen kracht gegeven had, week
nu voor een gevoel van oneindig wee,
voor de verschrikkelijke verlatenheid, die
over hem kwam bij de gedachte, hoe
troosteloos en ongelukkig nu het laatste
jaar zijns levens zijn zon, daar nu ook de
laatste vroolijke zonnestraal uit zijn leven
geweken waswat nog voor hem lag, was
vreeselijk leeg en dor, en de eenige
redding de dood.
Hij sloeg de handen voor hel bieeke
gelaat. „IlermaD,* zeide daar zacht de
stem der moeder. „Moeder' riep hij en
wierp zich snikkend aan de trouwe borst.
Toen de lente weder in het land kwam
droegen zij hem grafwaarts. En de
lentezon scheen helder op den verschen graf
heuvel en op het eenvoudige houten kruis;
en de warme wind strooide vitte bloemen
op het graf en in de twijgen van den
treurwilg floot de nachtegaal haar weemoe
dig lied, als wilde zij uit licht en zonne
schijn den moeden pelgrim een vaarwel in
het stille graf toeroepen.
Eene krieuwelende ge
schiedenis.
Even als 't in elk leger zoo wordt ook
ia het Nederlandsch-Indische leger formida
bel opgesneden, vooral wanneet de toehoor
ders tot de lichtgeloovigen behooren. In
een gezelschap dischte onlangs een oud-
korporaal, die in een klein dorpje zijn
laatste levensdagen denkt te slijten, het
volgend verhaal op. „Op zekeren dag
waren wij aan het patrouilleeren, toen wij
onverhoeds door Atchineezen werden over
vallen. Ik kreeg een kogel in mijn been
en mijn kameraad links kreeg eer. houw
met den klewang over het onderste deel
van den rug. Wij vielen beiden om en
mijn kameraad was spoedig door bloed
verlies bewusteloos geworden. Onze pa
trouille dreef den vijand terug, maar het
duurde lang voor er draagbaren kwamen,
op welke wij naar onze post werden te
ruggebracht. Toen men ons optilde, zag
ik een menigte boosaardige mieren rond
kruipen, doch gaf er geen acht op.
In het hospitaal kwam ik naast mijn
kameraad te leggen, wiens wond buiten
gewoon snel genas. Dit beviel hem wel,
alleen klaagde hij tegen den arts voort
durend over een vreeselijk jeuken. De arts
haar die hij zoo had lief gehad. Hij meen
de Eva voor zich te zien en zag tot haar
op met den weemoed van iemacid die voor
altijd afscheid neemt, maar spoedig verdween
dit liefelijk beeld en dat zijner moeder trad
er voor in de plaats. Aan die diepste, oud
ste en reinste liefde zijns levens, klemde
zijne gedachten zich in dit oogenblik vast.
Met eeu stem, die nauwelijks meer op die
van een mensch geleek, v09r de andere
voort, hem zijn haat in bet aangezicht te
slingeren. „Toen heb ik den brief geschre
ven, die u hierheen brengen zon en die
heeft n ook in den val gelokt. Ja, wanneer
het meisje n had kunnen waarsobuwen ik
geloof dat zij hare zaligheid daarvoor had
feil gehad.
„Zij heeft op mij geloerd, nog straks,
toen ik wegging, is zij mij van verre nage
loopen. Ik echter versta) de knnst, de lui
op een dwaalspoor te brengen. En nu ben
ik bier, en heb u voor mij, u dien ik haat
zooals geen ander; die mij in den weg ge
komen is, juist toen ik mijn doel trachtte te
bereiken en die nu weer uit mijn weg moet
al ga ik er ook zelf mede naar den
duivel. Voorgesteld heb ik mij dat reeds
honderdmaal, dag en naoht, zoo tegenover
u te staan, maar nu
Saffi I*
Boysen had het geroepen, en als verlamd
door dien naam, door het geluid dat hen te-
genklonk, door het geruisch der geopende
deur, dat hij tegelijk vernomen had, liet Hein-
rich Jaritz den reeds opgeheven arm zakken,
waarin hij het mes had gericht, om dendoo-
delijken stoot toe brengen.
Oogenblikkelijk stond het meisje naast
hen beiden op de treden der trap en naar
adem hijgend begon zij te spreken. „Ja,
daar is Saffi en het sohijnt mij toe, dat zij
juist op tijd gekomen is. Wees niet boos,
mijnheer Boysen, dat ik n nageroisd ben,
maar het is slechts uit angst geweest, die
mij gedreven heeft, en gij ziet zelf, dat ik
reden daarvoor heb gehad. Gisterenavond
heb ik van uw vriend gehoord, dat August
er van door was gegaan, en toen was het
mij onmogelijk langir daar te blijven en
toen ben^ ik hem nagereisd, ik wist dadelijk
waar of ik hera moest vinden. Omdat hij
tooh nog 's middags bij ons was geweest
en toen is er een scène geweest omdat bij
uit zijn dienst was weggeloopen. Bovendien
hadt gij mij gezegd
„Wat hebt gij hier te zoeken P*
„U heb ik te zoeken en ik ben blijde dat
ik u gevonden heb. Zwaar genoeg hebt gij
het mij gemaakt met uw kattenaard, met
nw sluipwegenje bent me nog al eenige
zeide dat het bij genezende wonden altjjd
zoo het geval was. Mijn kameraad ge
loofde hem niet; bij wentelde zich in zijn bed
rond als een paard dat koliek heeft en
steunde herhaaldelijk„Ik voel iets le
vendigs in mijn heup; het krieuwelt af
schuwelijk.' Toen ging er mij een licht op.
Ik herinnerde mij de troep mieren, die
op de plek, waar wij gelegen hadden,
ronddwarrelden en zeide:
„Kerel ik weet het nu gij hebt mieren
in uw heup. In den beginne wilde hij
mij niet gelooven; toen het gekrieuwel er
ger werd, geloofde hij het toch Toen wij er
den arts over spraken, lachte deze ons uit.
Nu ja, elk mensch weet, dat alle docto
ren meer of minder licht geraakt zijn en
altijd gelijk willen hebbenditmaal kreeg
hij toch een langen neus. Mijn kameraad
verzocht den doctor, de wond wederom open
te maken om te onderzoeken wat er aan
schortte maar deze wilde daarvan niets
weten. Ten slotte deed hij bet toch, omdat
hij dacht, dat er inwendig misschien een
kleine zweer of iets anders in
den wond was ontstaan. Nauwelijks
had hij een kleine opening gemaakt, toen
of gij mij gelooft of niet het hoold
van een groote mier te voorschijn kwam
en achterelkander twaalf mieren uit de
wond te voorschijn marcheerden Toen had
men het verblatte gezicht van den arts
eens moeten zien I Hij zeide, dat hij over
dit raadselachtig geval een boek wilde
schrijven. Of hij het gedaan heeft, weet
ik niet. Maar wel weet ik, dat mijn ka
meraad kort daarna geheel hersteld het
hospitaal verliet. Had ik de mieren zelf
niet gezien, geen jota zou ik er van ge
looven.
SPRANKELS.
De menschen hooren niet gaarne
van treurige dingen en het allertreurigste
op deze duistere aarde is immers een
jeugd zonder een enkelen zonnestraal.
Karl Emil Franzos.
Hoe ontvankelijker en weerloozer d e
jeugd is, des te kwetsbaarder is zij en
iedere wond, het hart toegebracht, doet
haar in zich zelf terugtrekken en zich ge
wennen aan een eenzaam leven in zich
zelve, wat zeer bedenkelijk is, al is het
voor krachtige geesten heilzaam.
Fanny Lewald.
Ontrouwe mannen huichelen het
meeste jaloerschheid. Paul Mira.
Trouw is de dankbaarheid van he t
hart. Paul Mira.
Onrechtmatige berisping duldt nie
mand, valsche lot duldt een ieder.
Paul Mira.
Menigeen gewaagt van eigen tekort
komingen, alleen met net doel om gepre
zen ts worden.
Menigeen huichelt zoolang een deugt,
tot hij zelf gelooft, die werkelijk te bezit
ten.
Die op zijn roem pocht heeft ze
niet verdiend.
Welk een onderscheid bestaat er tus
sehen het hoe en het waarom iets gedaan
wordt,
Een trotsch mensch verlangt van zich
zeiven het buitengewone, een hoogmoedige
verlangt het voor zich zeiven.
keeren ontloopen. Maar uu ben ik in uw
gezelschap, ofschoon dat geheel en al toe
val is, dat ik hier gekomen ben. Terwijl
ik zoo hier in den tuin sta en naar het huis
van mijnheer Boysen kijk, hoor ik achter
iu den ouden toren praten en zoodoende
heb ik de deur opengerukt en daardoor
ben ik juist ter rechter tijd gekomen."
„Betor was het, als je weer heengingt*.
„Kan zijn, maar als ik het doe, gaat dit
met me mede."
Met een vlugge greep had zij hem het
mes omtrukt en wilde nu voor hem heen,
naar den uitgang. Hij echter trad haar in
den weg.
„Geef het mes terug,* riep hij en sprong op
haar toe. Boysen trachtte hem te houden, maar
de razende schudde den door bloedverlies he
vig verzwakte van zich af.
„Neem het,* riep zij hem toe en verborg
het mes op haar rug, doch door zijn aanloop,
moest zij terugwijken naar de trap die op
de stadsgracht nitkwam. De denr daarbo
ven was open, de mat glinsterende hemel
zag door de smalle opening naar binnen. En
in deze sohemering stegen de strijdenden tre
de voor trede in de hoogte, vurig worste
lende om bet moordwapen. Nu had
Jaritz de hand van het meisje gevat, waar
in zij hot mos vasthield en een wild been
en weer wringen begon daarboven in de
deuropening, op den smallen omloop. Boysen
was hen gevolgdmet moeite sleepte bij
zich de treden op, hjj hoorde den hijgenden
adem der beide strijdenden en zag hnnne
donkere gestalten, die zich afteekenden in bet
lichte vierkant van de denropening. Hij
wilde Saffi te hulp komen, wildeden ellen
deling neerslaan, maar toen hij de onde
leuning van de trap losliet, kon hij zich
onmogelijk staande houden.
En nu zag hij, hoe Jaritz voor een oogen
blik het meisje had losgelaten, om adem te
scheppen, zich met vernieuwde kracht op
haar stortte en haar buiten de deur drong.
Terwijl zij buiten op den omloop den strijd
voortzetten en Boysen hanne gestalten gade
sloeg, greep een overweldigende angst hem
opnieuw aan. Hij sleepte zich voort tot aan
de deur; hij vatte de post met beide handen;
hij hijgde naar adem, bij zocht naar woorden.
„Saffi!* kreet hij, „Saffi! niet daar,
niet daar!" maar zijn kreet klonk te Iaat. E :n
krakend geluid, een kreet nit twee kelen,
dan een plons in het water, de plaats
Waar zij gestaan hadden was leeg, de hou
ten balustrade bing gebroken in de wind te
slingeren.
WORDT VERYOLGD.