Een menschennoodlot. dat indertijd van een dergelijke vermis sing in de couranten bad gestaan en kon men daar nog uitvinden welk ban kiersbuis bedoeld was. Onverwijld word nu de kassier ontboden, die de verlo ren gewaande som onder de grootste vreugde in ontvangst nam. Verver en Rechter. Een verver moest voor den rechter zijn eed afleggen. Daar zijne vingers pikzwart waren zei de rechter Trek je handschoenen uit Zet je bril op repliceerde de verver. Im schonen Monat Mai. Bij Tempelburg in Vommeren is de vo rige week een man doodgevroren. Zondag zijn te Alexandrië 77 choleragevallen voorgekomen, waarvan twintig met den dood eindigden. De Grieksche regeering zal aan de Kamer voorstellen de Olympi sche spelen in stand te honden. Zij wil, te beginnen met 1898, om de vier jaar dtze spelen doon houdec te Athene. De kosten daarvan zullen gedragen worden door de schatkist. De restauratie van het stadion zal geheel door den heer Averoff worden betaald. Inhet oudegedeelte van het Parlementsgebouw te Loiiden was eer gister een ongewoon schouwspel te zien. Men had er tafels opgeslagen ter lengte van 50 voet, tosschen den hoofdingang van de Westmiüster Halle en den ingang voor Parlementsleden. Deze tafels waren bedekt met een reusachtig verzoekschrift, onderteekend door bijna 257000 vrouwen uit bijna alle kiesdistricten van het Ver- eenigde Koninkrijk, waariu de steun der Parlementsleden wordt gevraagd ter uitbrei ding van het kiesrecht voor de vrouwen. De minister van Binnenlandsche Zaken had bijzondere vergunning verleend om het verzoekschrift op die wijze ten loon te spreiden. Een oude student. E e- nige dagen geleden is de oudste Duitsche student overleden. Deze student telde 70 jaren. Hij is ruim 50 jaren ingeschre ven geweest bij de universiteit te Greifs- wald, zonder ooit een examen te hebben afgelegd. De verklaring voor deze eeuwige studie is nog al eenvoudig. Een rijk bloedverwant van den student had hem bij testament een zeer ruim jaargeld toe gekend, zoolang hij studeerde. De slim me studiosus paste wel op, dat hij nooit een examen deed, maar bleef tot aan zijn dood „studeeren". Ook Groningen had tot vóór eenige ja ren een „ouden" student, die om dezelfde redenen als deze Duitsche bleef „studeeren". Deze onde studiorus was een figuur in de stad en bereikte eveneens een hooge ouder dom. Levensbeeld van Georg Harlem. Een heerlijke dag in den nazomer liep ten eindein het Westen ging langzaam het rood van de zon in de horizon on der, schemerende schaduwen legden zich neder op het velden op de bergen. Een zacht avondkoeltje streek door de hooge Ik heb 't zien aankomen van 't eerste uur af, en vrat gij zelf niet hebt verteld, ben ik van Saffi te weten gekomen. Eu nog heden ben ik mjjn oude dankbaar voor het ide9 om mij als kamerdiennaar (e verhuren bij den beer Buterweck, ofschoon ik bet eerst slechts gedaan heb, om te zien, of die schaapskop Buterweck mij het meisje niet voor den neus zou wegsnappen, en met een om over de straat heen te spionneeren oi Soalsfield niet heelemaai gek werd en din gen uitflapte, die hjj voor zichzelf houden moest eerst met uw komst is het ODge- luk in huis gekomen. Die kleine baviaan, die lnmmel van een bakkerszoon, kon mij niet gevaarlijk worden, trots al sija geld, dat had ik spoedig in de gaten- Gjj ech ter, gij hebt mij het meisje ontstolen.* Hij schepte adem en voer met zijn hand langs zijn halsboord, als wilde deze hem doen stikken. Vervolgens trad hij een schre de op Boysen toe en begon opnieuw. „Mij had zij toebehoord, voor mij is zij al tijd bestemd geweest. Ik ben met baar opge groeid en heb eerst gemeend, dat zij mijne zuster was, tot de onde het ons beiden an ders heeft gezegd- Slechts natuurlijk met het doel. dat wij beiden zouden kunnen trouwen BDders had hij het natuurlijk niet ver teld en natuurlijk ook omdat wij samen het geld zouden krijgen, dat haar lieve papa mijnheer Seaisfield, haar jaarlijks nitbetaalt, opdat wij hem niet aan het gerecht zouden overleveren en zouden nitroepenhjj is een moordenaar.* „Wat weet gij van hem?* Ka had Boysen het stilzwijgen verbroken; toonloos hadden de woorden geklonken, dof en trenrig. „Och kom, kan je nn weer praten Zie je wel, ik versta de kunst om de luidjes aan het babbelen te krijgen. Een fijn exem plaar die mijnheer Seaisfield, dat kan ik je verzekeren. De liefste van nwe geëerde moeder en de vader van uw eigen liefje, en daarenboven nog een gemeeoe moordenaar, die zij eeu kop kleiner moesten maken.* Daar was die beschnldiging weder, die in den brief hsd gestaan en die hem zoo had beangstigdSeaisfield, de minnaar van zijn moeder. Na echter bad tij geen macht meer over hem; van de bieeke lippen had hij de woorden gehoord„gij moet mij nooit voor schuldig houden,* en niets kon de overtuiging aan hare onschuld doen wankelen. En hoe smartelijk hem opnieuw ook deze vreeselijke gedachte trof, dat Eva's vader zijn hand met bloed bevlekt bad, de overtuiging, dat zijne moeder onschuldig was, hield hem staande. Dat was hem een boomen, zoodat de bladeren ritselden en fluisterden, als of de boomen elkander ver telden van de inenschen, die in hare scha duwen hadden gewandeld, vau menschen- geluk en menscheuleed, die oude, overoude geschiedenis. Op deu rand van een grasvlakte zat een jonge man. Het hoofd had hij in de hand gesteund en zoo zag hij droomend voor zich uit naar het landschap en luisterde naar den vertrouwden klank van de avondklok, die nu door de stilte weerklonk. Er lag smart en ernst op het smalle, bieeke gelaat, waar uit een piar donkere oogen weemoedig staarden. Zoo jong en dan reeds te moeten ster ven. Hij geloofde wederom die vreeselijke woorden te hooren, die zijn doodvonnis waren; vreder die rustige, grijze oogeu voor zich te zien, die hem door de bril len—glazen zoo koud en bedaard hadden opgenomen. Dus tot het voorjaar nogdan moest hij sterven, scheiden van Gods heerlijke wereld, die hij zoo innig lief had. En hoe mooi en schoon was deze we reld juist hsden. Hoe vlamde de eeue ster na de andere aan den helderen hemel op; hij verhief zich langzaam van achter de ber gen, de maan in al baar liefelijke pracht 1 Nu rnstte zijn bieeke glans op het huisje, daar aan de berghellingin dat huisje woonde zijn moeder. Arme moeder Nu zat zij zeker wel op de bank voor hare woning en was bezorgd over hem, en naast haar zat, met haar keuvelend, het mooie dochtertje van den buurman, Roosje, het aardige, mooie meisje, zijn eenige vriendin buiten zijoe moeder. Hij moest weemoedig terug denken aan de dagen zijner kindsheid. Toen zij nog naar school gingen, was zij reeds zijne trouwe vriendin geweest, onbekommerd o- ver de plagerijen der anderen, die hem om zijn schuwen en teruggetrokken aard niet gaarne mochten. Hoe dikwijls was zij, wanneer hij als kind ziek geweest was, en stil en rustig in bed leggen moest, snel naar binnen gewipt en had hem met haar vroo- lijk gesnap door menig eenzaam uurtje heen geholpen. En nu was zij een vaste, gaarne geziene gast in het huisje van moeder Martha. Daarvoor hing hij haar ook aan, met al de liefde van zijn rijk hart, met de gansche kracht zijner jonge, raar liefde verlangende ziel. Hoe dikwijls had hij haar willen zeggen ,/Ik heb je lief boven alles ter wereld'; maar steeds had hij de woorden teruggedrongen, die hem bijna te machtig uit de ziel opborrelden. En nu was alles voorbijnu kon hij niet meer openbaren, waartoe zijn bart hem drong. Want wanneer hij haar aan zich verbond, moest ook zij ellendig en ongeluk kig worden, en zij moest gelukkig worden, zoo gelukkig tenminste, als maar een mensch zijn kon op aarde. Wat in zijn macht stond, wilde hij tot haar geluk hijdrngen, al mocht ook daardoor hem het harte bre ken; een weinig vroeger of later, wat lag hem daaraan gelegen p Een dor blad viel voor zijne voeten neder hij werd daardoor uit zijne over peinzingen gewekt en stond op. Zijn be sluit was genomen. Met vaste schreden ging hij naar het dorp en op het huisje van zijne moeder toe. troost en in zijn door dit bewustzijn opge helderde oogen, kon zijn tegenstander lezen, dat zijn pijl geen doel getroffen had. Die nederlaag verhoogde slechfs zijne woedehij trad nog meer naar voren, tot dat hij aan den voet van de trap stond, en pakte toen de leuning, zoodat deze kraakte. „Gij wilt mij niet gelooven Ik heb n slechts in dit opzicht eenmaal voorgelogen, slechts een enkele maal. Toen ik u schreef, dat Saffi uw zuster was. Dat is niet waar. Ik heb u daardoor slechts van haar willen afbrengen, maar dat is mij niet gelakt. En nn heeft zij daarbinnen u zeker alles reeds duidelijk gemaakt,* en hierbij wees bij met den vinger in de rich ting van het buis, waar Boyson's moeder hare laatste slaap sliep, „eer zij er van tusschen gegaan is, dat zulks niet mogelijk was. Maar haar liefste is die Seaisfield toch geweest, zij had er aan óón ook niet genoeg, juist zooals jijzelf, als jijzelf.* Boysen wendde het gelaat van hem af en staarde het donker in. Hij hoorde boe de andere evenals hij een paar treden opsteeg en hoe de bevende stem zooveel nader bij zijn oor klouk. „Hebt gij dan den ring niet gezien, dien Saöi aan den vinger had Een ring met die roode steenen, waarin figuren zijn P Je moet hem gevoeld hebbeo, toen je haar de hand hebt gedrukt. Ik zal je zeggen wien die eigenljjk toebehoort, uwe mooie moe der behoort hij toe en hij komt van haar liefste, die nu amerikaan geworden is en nu Seaisfield heet. Ik weet het, want ik ben er bij geweest op een avond, toen hij bij den onde binnenstormde en ik heb mede geboord, wat zij toen beiden verhandelden. Ik was nog een jongen en heb mij toen achter de sofa verstopt, omdat ik gaarne wilde weten, wat die bidden te verhandelen hadden, en ik heb mijn ooren goed open gezet en heb mij balf ziek gelachen over hen, om dat zjj de deur zoo zorgvuldig sloten en mij natuurlijk niet in de gaten hadden. En toen zijn zij te zamen beginnen te praten over den moord en daarbij heeft de amerikaan een ring op tafel geworpec en nog allerlei ande re dingen, die hem verraden konden. Hij zat vervloekt io angst, anders had hij de zaak wel voor zich gehouden. De oude heeft gelachen en den ring genomen en ge zegd „Hebt u geen angst, zij zal hem weor terug hebben, die mevrouw Boysen.* Hij heeit het later zeker vergeten om dien ring terug te geven mijn oode is altijd wat vergeetachtig als bet geldzaken betreft maar gehoord heb ik het, met mijn eigen „Goeden avond moederWees gegroet Roosje riep hij de beide vrouwen toe, die op haar oude plaatsje voorjhet huisje zaten en hem vriendelijk begroetten. Ver volgens trippelde zijne moeder ijverig in bnis, waar nog zoo veel te doen wasvoor de nimmer moede vingeren. Zoodoende bleef Herman alleen met RoosjelaDg za ten zij zwijgend naast elkander op de bank. Zijn ziel w*s nog geheel vervuld door zijn daar straks genomen besluithoe zwaar hem dit werd( gevoelde hij na eerst in zijn geheelen omvang. Nn zij naast hem zat en het maanlicht op haar gouden haren scheen, nu de grcote, blauwe oogen, naden kend in de verte staarden. Wanneer hij haar nu eens bij de hand nam, en haar zeide„Ik heb n lief Wanneer hij baar nu in zijn 'armen drukte en haar kuste, herhaaldelijk kuste op den kleinen, rooden mond, op het blonde haar, op de lieve, blauwe oogenDan sterven 1 Maar daar greep het hem weder als met ijzige hand aan het hart, en in zijn bin nenste weerklonk het„Halt, gij moogt niet Dan wendde hij zijn bedroefden blik van haar af, naar de duizenden, dui zenden sterren, die zoo vredig en troost rijk aan den hemel schitterden. „Herman,* zeide toen plotseling Roos je, met een licht sidderende stem en zag hem zeldzaam onderzoekend in de oogen: „gij hebt het steeds zoo goed met mij ge meend en nn zon ik u nu eens om raad willen vragen; ik heb anders niemand, dien ik zoo iets zou kunnen vragen mijn neel Frans wil mij tol vrouw en nu wilde ik u vragen of ik hem hij is een aardige, brave jongen, maar Zij aarzelde en boog diep blozend het blonde kopje. Herman was doodsbleek geworden. Was het dan mogelijk, dat ook zij hem lief had Wilde zij zekerheid hebben, of hij haar liei had Waarom zou zij het hem anders vragen Het werd in zijn binnenste als moest hij voor haar op de knieën vallen en uitroepen „Neen, neen, duizendmaal neen, gij zult zijn vrouw niet worden; de mijne, de mijne zult gij zijn, de mijne voor eeuwig Vervolgens echter werd het hem weder zoo wee om het hartehij durfde het niet zeggen, wat hem op de ziel brandde, hij durfde niet. Maar zou hij haar in dit uur, in hetwelk zij hem hare neiging ver raden had, aanraden, een andere Hij kneep de lippen te zamen en druk te de handen tegen de wild kloppende slapen. Wanneer hij nu sterk bleef, zijn be sluit getrouw, om zijn geluk te ontloopen, dat hem zoo nabij geweest was, dat hem, nog nooit zoo schoon was toegeschenen. Een vreeselijke strijd deed zijn hart hoor baar bonzenhet gansche verlangen van zijn naar liefde dorstende natuur ontwaakte in hem en een gloeiend begeeren naar ge luk en zaligheid greep hem aan. Maar spoedig was het voorbijvervolgens stond hem weder klaar voor den geest„hij kon Roosje deze ontgoocheling niet besparen, hij moest haar deze getinge smart aan doen om haar voor dat zware leed te be hoeden, hetwelk haar geheele leven zou verwoesten.' Zoo kon hij haar het beste vergelden, wat zij goéds en liefs aan hem gedaan had, en vergelden wilde hij het haar, zelfs lot prijs van het zwaar- ooron. Toen wij een paar jaar lster ver weg waren en de zaak geheel in het ver geetboek was geraakt, en geen mensch ons daar kende, toen heeft hij Saffi den ring ge geven en heeft haar voorgelogen, dat die van haar moeder was. Maar ik weet toch hoe de zaak in elkander zit en heb nooit vergeten, wat ik toenmaals heb gehoord." Hij sprak zeer ving, zonder ophouden, bijna zonder adem te scheppen. Wat hij zoo laDg in zijn ziel verborgeD bad gedra gen, zoo laDg bewaard had, achter het mas ker van ondoorgrondbare onverschilligheid, dat alles vertelde hij nu in wilde baast. „Eu nog iets anders heb ik dien avond er- vareo. Zij spraken nog met elkander, toen er in de andeie kamer achter de gesloten deur een kind begon te schreien en toen hij dat hoorde is Seaisfield doodsbleek go- worden en heeft zich nit de voeten gemaakt, Het zal hem geen groot genoegen verschaft hebben, het kind te hooren schreonwen, wier moeder bij vermoord had. En ik wil n ook zeggen, wie dat kind was. Saffi was het, die de oude vervolgens opgevoed heeft voor mij, opdat ik haar eenmaal trouwen zon en die gij mjj ontstolen hebt, jon roo- ver Met een paar sprongen was hij de treden opgesprongen, die tussehen hem en Boysen lagen. Deze wendde zich om, daar hij zijn vervolger hoorde naderen, en zoo stonden zij daar tegenover elkander, oog in oog, zich met de blikken metende. - „Wilt gij bet loochenen, dat het meisje s nageloopen is, en dat gij haar niet hebt weggejaagd begon de razende opnienw. „Ik weet het, hoe zij mij behandeld heeft, en honderdmaal heb ik het gezworen, ter wijl ik deemoedig uwe bevelen moest af wachten, dat ik het u eenmaal zou inpeperen. Dat is nu voorbij, nu heb ik slechts te be velen, en gij zult u voor mij vernederen, zoo diep, dat gij op de aarde ligt. Dat alles, wat gij mij hebt aangedaan, dat had ik n wellicht kannen vergeven; maar dit niet, d-it zij u in nacht en ontijd is nagereisd tot hier, slechts om met u te zamen te zijn. Toen ik haar gezien heb, gisteren middag, toen is er een eind aan gekomen aan mijn geduld, en ik ben heengegaan en heb dit voor mij gekocht." Hij hanlde een mes te voorschijn en hield het Boysen vlak onder de oogen, die het evenwel zonder schrik of beven aanzag. Hij wist, dat bij zich verweren zou, om zijn le ven zoo dnur mogelijk te verkoopen,' maar trots dat stond de dood hem met onuitwisch- bare zekerheid op te waohfen en zijne ge dachten hielden ziet neg eetmaal bezig met ste offer. Hij liet langzaam de handen zakkon en zag het meisje vast in de oogen. „Zie, Roosje," zeide hij met bevende stem, „uw neef is, zooals ge zegt, een aardige, brave jongen en als hij u liet heeft, zal hij u zeker voor 't leven ge lukkig maken daarom Hij kwam niet verderwant aan al hare leden bevend, was Roosje opgespron gen en staarde hem met hare groote oogen aan, tot het eindelijk stootend over hare lippen kwam „Gij, gij, raadt mij zulks aan Gij Zeker,' stiet zij er vervolgens ruw uit, „dan zal het wel het beste zijn gij waart altijd mijn beste vriend. God zij met jel* En met deze woorden was zij haastig heengesneld. „Roosje Te laatnu was ook zij van hem heen gegaan, in toorn vau hem heengegaan, zijn eenige vriendin. Dat verheugende gevoel der goede daad, der opofferende dankbaarheid, dat hem voorheen kracht gegeven had, week nu voor een gevoel van oneindig wee, voor de verschrikkelijke verlatenheid, die over hem kwam bij de gedachte, hoe troosteloos en ongelukkig nu het laatste jaar zijns levens zijn zon, daar nu ook de laatste vroolijke zonnestraal uit zijn leven geweken waswat nog voor hem lag, was vreeselijk leeg en dor, en de eenige redding de dood. Hij sloeg de handen voor hel bieeke gelaat. „IlermaD,* zeide daar zacht de stem der moeder. „Moeder' riep hij en wierp zich snikkend aan de trouwe borst. Toen de lente weder in het land kwam droegen zij hem grafwaarts. En de lentezon scheen helder op den verschen graf heuvel en op het eenvoudige houten kruis; en de warme wind strooide vitte bloemen op het graf en in de twijgen van den treurwilg floot de nachtegaal haar weemoe dig lied, als wilde zij uit licht en zonne schijn den moeden pelgrim een vaarwel in het stille graf toeroepen. Eene krieuwelende ge schiedenis. Even als 't in elk leger zoo wordt ook ia het Nederlandsch-Indische leger formida bel opgesneden, vooral wanneet de toehoor ders tot de lichtgeloovigen behooren. In een gezelschap dischte onlangs een oud- korporaal, die in een klein dorpje zijn laatste levensdagen denkt te slijten, het volgend verhaal op. „Op zekeren dag waren wij aan het patrouilleeren, toen wij onverhoeds door Atchineezen werden over vallen. Ik kreeg een kogel in mijn been en mijn kameraad links kreeg eer. houw met den klewang over het onderste deel van den rug. Wij vielen beiden om en mijn kameraad was spoedig door bloed verlies bewusteloos geworden. Onze pa trouille dreef den vijand terug, maar het duurde lang voor er draagbaren kwamen, op welke wij naar onze post werden te ruggebracht. Toen men ons optilde, zag ik een menigte boosaardige mieren rond kruipen, doch gaf er geen acht op. In het hospitaal kwam ik naast mijn kameraad te leggen, wiens wond buiten gewoon snel genas. Dit beviel hem wel, alleen klaagde hij tegen den arts voort durend over een vreeselijk jeuken. De arts haar die hij zoo had lief gehad. Hij meen de Eva voor zich te zien en zag tot haar op met den weemoed van iemacid die voor altijd afscheid neemt, maar spoedig verdween dit liefelijk beeld en dat zijner moeder trad er voor in de plaats. Aan die diepste, oud ste en reinste liefde zijns levens, klemde zijne gedachten zich in dit oogenblik vast. Met eeu stem, die nauwelijks meer op die van een mensch geleek, v09r de andere voort, hem zijn haat in bet aangezicht te slingeren. „Toen heb ik den brief geschre ven, die u hierheen brengen zon en die heeft n ook in den val gelokt. Ja, wanneer het meisje n had kunnen waarsobuwen ik geloof dat zij hare zaligheid daarvoor had feil gehad. „Zij heeft op mij geloerd, nog straks, toen ik wegging, is zij mij van verre nage loopen. Ik echter versta) de knnst, de lui op een dwaalspoor te brengen. En nu ben ik bier, en heb u voor mij, u dien ik haat zooals geen ander; die mij in den weg ge komen is, juist toen ik mijn doel trachtte te bereiken en die nu weer uit mijn weg moet al ga ik er ook zelf mede naar den duivel. Voorgesteld heb ik mij dat reeds honderdmaal, dag en naoht, zoo tegenover u te staan, maar nu Saffi I* Boysen had het geroepen, en als verlamd door dien naam, door het geluid dat hen te- genklonk, door het geruisch der geopende deur, dat hij tegelijk vernomen had, liet Hein- rich Jaritz den reeds opgeheven arm zakken, waarin hij het mes had gericht, om dendoo- delijken stoot toe brengen. Oogenblikkelijk stond het meisje naast hen beiden op de treden der trap en naar adem hijgend begon zij te spreken. „Ja, daar is Saffi en het sohijnt mij toe, dat zij juist op tijd gekomen is. Wees niet boos, mijnheer Boysen, dat ik n nageroisd ben, maar het is slechts uit angst geweest, die mij gedreven heeft, en gij ziet zelf, dat ik reden daarvoor heb gehad. Gisterenavond heb ik van uw vriend gehoord, dat August er van door was gegaan, en toen was het mij onmogelijk langir daar te blijven en toen ben^ ik hem nagereisd, ik wist dadelijk waar of ik hera moest vinden. Omdat hij tooh nog 's middags bij ons was geweest en toen is er een scène geweest omdat bij uit zijn dienst was weggeloopen. Bovendien hadt gij mij gezegd „Wat hebt gij hier te zoeken P* „U heb ik te zoeken en ik ben blijde dat ik u gevonden heb. Zwaar genoeg hebt gij het mij gemaakt met uw kattenaard, met nw sluipwegenje bent me nog al eenige zeide dat het bij genezende wonden altjjd zoo het geval was. Mijn kameraad ge loofde hem niet; bij wentelde zich in zijn bed rond als een paard dat koliek heeft en steunde herhaaldelijk„Ik voel iets le vendigs in mijn heup; het krieuwelt af schuwelijk.' Toen ging er mij een licht op. Ik herinnerde mij de troep mieren, die op de plek, waar wij gelegen hadden, ronddwarrelden en zeide: „Kerel ik weet het nu gij hebt mieren in uw heup. In den beginne wilde hij mij niet gelooven; toen het gekrieuwel er ger werd, geloofde hij het toch Toen wij er den arts over spraken, lachte deze ons uit. Nu ja, elk mensch weet, dat alle docto ren meer of minder licht geraakt zijn en altijd gelijk willen hebbenditmaal kreeg hij toch een langen neus. Mijn kameraad verzocht den doctor, de wond wederom open te maken om te onderzoeken wat er aan schortte maar deze wilde daarvan niets weten. Ten slotte deed hij bet toch, omdat hij dacht, dat er inwendig misschien een kleine zweer of iets anders in den wond was ontstaan. Nauwelijks had hij een kleine opening gemaakt, toen of gij mij gelooft of niet het hoold van een groote mier te voorschijn kwam en achterelkander twaalf mieren uit de wond te voorschijn marcheerden Toen had men het verblatte gezicht van den arts eens moeten zien I Hij zeide, dat hij over dit raadselachtig geval een boek wilde schrijven. Of hij het gedaan heeft, weet ik niet. Maar wel weet ik, dat mijn ka meraad kort daarna geheel hersteld het hospitaal verliet. Had ik de mieren zelf niet gezien, geen jota zou ik er van ge looven. SPRANKELS. De menschen hooren niet gaarne van treurige dingen en het allertreurigste op deze duistere aarde is immers een jeugd zonder een enkelen zonnestraal. Karl Emil Franzos. Hoe ontvankelijker en weerloozer d e jeugd is, des te kwetsbaarder is zij en iedere wond, het hart toegebracht, doet haar in zich zelf terugtrekken en zich ge wennen aan een eenzaam leven in zich zelve, wat zeer bedenkelijk is, al is het voor krachtige geesten heilzaam. Fanny Lewald. Ontrouwe mannen huichelen het meeste jaloerschheid. Paul Mira. Trouw is de dankbaarheid van he t hart. Paul Mira. Onrechtmatige berisping duldt nie mand, valsche lot duldt een ieder. Paul Mira. Menigeen gewaagt van eigen tekort komingen, alleen met net doel om gepre zen ts worden. Menigeen huichelt zoolang een deugt, tot hij zelf gelooft, die werkelijk te bezit ten. Die op zijn roem pocht heeft ze niet verdiend. Welk een onderscheid bestaat er tus sehen het hoe en het waarom iets gedaan wordt, Een trotsch mensch verlangt van zich zeiven het buitengewone, een hoogmoedige verlangt het voor zich zeiven. keeren ontloopen. Maar uu ben ik in uw gezelschap, ofschoon dat geheel en al toe val is, dat ik hier gekomen ben. Terwijl ik zoo hier in den tuin sta en naar het huis van mijnheer Boysen kijk, hoor ik achter iu den ouden toren praten en zoodoende heb ik de deur opengerukt en daardoor ben ik juist ter rechter tijd gekomen." „Betor was het, als je weer heengingt*. „Kan zijn, maar als ik het doe, gaat dit met me mede." Met een vlugge greep had zij hem het mes omtrukt en wilde nu voor hem heen, naar den uitgang. Hij echter trad haar in den weg. „Geef het mes terug,* riep hij en sprong op haar toe. Boysen trachtte hem te houden, maar de razende schudde den door bloedverlies he vig verzwakte van zich af. „Neem het,* riep zij hem toe en verborg het mes op haar rug, doch door zijn aanloop, moest zij terugwijken naar de trap die op de stadsgracht nitkwam. De denr daarbo ven was open, de mat glinsterende hemel zag door de smalle opening naar binnen. En in deze sohemering stegen de strijdenden tre de voor trede in de hoogte, vurig worste lende om bet moordwapen. Nu had Jaritz de hand van het meisje gevat, waar in zij hot mos vasthield en een wild been en weer wringen begon daarboven in de deuropening, op den smallen omloop. Boysen was hen gevolgdmet moeite sleepte bij zich de treden op, hjj hoorde den hijgenden adem der beide strijdenden en zag hnnne donkere gestalten, die zich afteekenden in bet lichte vierkant van de denropening. Hij wilde Saffi te hulp komen, wildeden ellen deling neerslaan, maar toen hij de onde leuning van de trap losliet, kon hij zich onmogelijk staande houden. En nu zag hij, hoe Jaritz voor een oogen blik het meisje had losgelaten, om adem te scheppen, zich met vernieuwde kracht op haar stortte en haar buiten de deur drong. Terwijl zij buiten op den omloop den strijd voortzetten en Boysen hanne gestalten gade sloeg, greep een overweldigende angst hem opnieuw aan. Hij sleepte zich voort tot aan de deur; hij vatte de post met beide handen; hij hijgde naar adem, bij zocht naar woorden. „Saffi!* kreet hij, „Saffi! niet daar, niet daar!" maar zijn kreet klonk te Iaat. E :n krakend geluid, een kreet nit twee kelen, dan een plons in het water, de plaats Waar zij gestaan hadden was leeg, de hou ten balustrade bing gebroken in de wind te slingeren. WORDT VERYOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 6