De Vreemde.
Donderdag 4 Juni 1896.
P
40ste Jaargang Ho. 3103.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en
Z a t e r d a g a v o n d. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
UitgeverJ. WINKEL
Burean: SCHAGKS1, Laan, D 4.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Atzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 5 ct.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
GemeenteSchagen.
Bekendmakingen.
Binnenlandsch Nieuws,
FEUILLETON.
1111
URA1UT.
MTerteatiE- k LaillmlM
Burgemeester en "Wethouders van Scha-
gen, brengen naar aanleiding van art. 228,
al2 der wet van den 29 Juni 1851
(Staatsblad no. 85) aan belanghebbenden in
herinnering, dat alle vorderingen
ten laste der gemeente zullen moeten wor
den ingediend zijn binnen zes maanden,
volgende op het jaar, waarover dezelven
loopen, en dat bij gebreke daarvan de vor
deringen zullen verjaard en vernietigd
zijn.
Wordende dus allen, die nog eenige
vorderingen ten laste dezer gemeente
mochten hebben over den jare 1895 uit-
genoodigd, die vóór 30 Juni a. s. in te
leveren teneinde zich daardoor voor de
nietigheid en verjaring er van te vrijwaren.
Schagen, 29 Mei 1896.
Burgemeester en Wethouders voornoemd:
S. BERMAN.
de Secretaris,
DENIJS.
Vergadering van den raad
der gemeente ZIJPE, gehouden op Dins
dag 2 Juni 1896, des morgens teu 10
nre.
Aanwezig alle leden.
Na opening der vergadering werden de
notulen gelezen en onmiddellijk daarna
goedgekeurd.
Voorzitter doet vervolgens mededeeling
omtrent de inlichtingen die B. en W. inge
wonnen hebben omtrent de hooistekers.
Van den burgemeester van Schagen had de
heer Rulst een kort schrijven ontvangen
met de mededeeling dat iedere hooisteker
f 25.— bezoldiging kreeg; daarbij was een
reglement, of eigenlijk een instructie ge
voegd. Ónze gemeente, zegt voorzitter,
zou minstens moeten bestsan uit 10 wij
ken, voor iedere wijk 2 hooistekers, dus
dat werd per wijk een onkosten van t 50.
en in 't geheel f 500.daarmede oor-
Roman van Robert Kohlrausch.
23.
Na een panze ging Mr. Sealsfiold voort:
„Valeska begon met ongeteekendo smaad-
brieten aan uwe moeder te schrijven, waar
in zij haar van mijn vroeger woest leven
vertelde; zij spreidde ook dergelijke ge
ruchten over mij in de kleine stad rond
en ik gevoelde, hoe de Iuidjeg sich van mij
terngtrokkeo. En ook zij, ook zij dat
was het ellendigste, ik gevoelde, hoe
het werkte, ik zag het, hoe zij mij aanzag
met angstig vragend oog. Ook dat ik niet
meer aandrong op de publiekmaking van ons
engagement, moest baar verdaoht voorko
men; maar ik dnrfde het niet te wagen, zoo
lang Valeska in de stad was. O, ik heb
geleden wat een mensch slechts lijden kan 1
Zie daar voor mij, visk voor mijeen doel,
een vorig begeerd, na lang strijden bijna
verkregen iets, een rustplaats waar ik ge
luk eu vrede zon kunnen genieten en dan
elke beweging in die richting verhinderd te
gevoelen door het rammelen van een ket
ting neen, geen ketting, want dat konde
ijzer laat zich verbreken, een levende
band, een slang, die zieh om mijn leden
wond en wrong, en die mij de vrije adem
haling misgnnde en de gifttanden sloeg in
het wezen dat ik zoo vurig en oprecht lief
had
Een vreeselijke opgewondenheid had zich
van hem meester gemaakt, hij stond daar
voor Boyseu, met hoogopgebeven armen en
gebalde vuisten. Vervolgens liet hij ze
sakken en sprak dof verder, als klonk er
nog een dof dondergerommel uit zijne woor
den: ȕk heb haar gedood en ik heb er
nog geen berouw van. Ik zou bet voor
de tweede maal doen, als ik haar nu voor mij
had. Ztj beeft nwe moeder geschreven
over onze verhouding, haar naam, ons kind,
hetgeen er zooal was voorgevallen tusschen
baar en mij, kortom al datgene, dat ik je
moeder zou hebben medegedeeld, voorzich
tig en langzaam; zij slingerde het haar in
het gelaat als een brutale smasd. Uwe
moeder stuurde mg den brief en vroeg mij
of het waar was, wat daar stond geschre
ven. Ik wist dat ik haar niets zon kan-
deelt de heer G- C. Rulstkunnen heel
wat branden worden gebluscht. Daaren
boven zou de gemeente nog ver
plicht zijn hooiijzers aan te koopen. Voor
zitter herinnert verder, hoe met gevallen van
hooibroei moet worden gehandeld, wat reeds
in de politieverordening staat vastgesteld;
hoe B. en W. altijd het recht hebben tot
onderzoek. Niet alle branden gelooft spr.
Ie kunnen voorkomen met hooistekers
b.v. bij den heer Kroon was de politie
er zelve bij om het hooi te verwijderen en
toch vloog de boel nog in den brand.
Da heer Zeeman gelooft, dat zulks met
hooistekers 't geval wellicht niet zou zijn
geweest.
Voorz. oordeelt daarentegen van wel
en haalt een voorbeeld aan van den
heer v. Beusekom, waar meermalen was ge-
ijzerd en die nu met voeren toch een heel
gedeelte tot asch verbroeid gevonden had.
De heer Feisser informeert ol de ge
meente geen hooiijzer heeft.
Voorzitter zegtéén.
De heer Feisser zegt, dat Verleden jaar
veel gespioken werd, daar of daar broeit
het hooi erg; zou het dan niet weuschelijk
zi,n, dat de politie daar heen ging om
daar te ijzerenP
Voorzitter merkt op dat zulks reeds in de
politieverordening wordt voorgeschreven.
„Of dat dan wel goed wordt toege
past vraagt de heer Eeisser; t want,* ver
volgt Sprtoen de boel bij Kroon in den
brand stond werd er reeds beweerd, dat
het perceel van der MolenhetWceshuis,
nu aan de beurt lag; had dat nu niet
kunnen voorkomen worden, de veldwachter
giat er toch tweemaal per dag voorbij p*
De heer Schuijt was van den beginne af
voor hooistekers, maar na de inlichtingen
van Schagen, waardoor de kosten zeer hoog
bleken te zijn, was Spr. ervoor terug ge
deinsd. Zon het niet mogelijk zijn, dat de
assurantie-maatschappijea zouden worden
aangeschreveu?* vraagt Spr. „Zoo dit niet
mogelijk is, zou hij toch zeer gaarne het po
litietoezicht op deze zaak zeer verscherpt
willen zien; het hoofd van de politie
zou in dien tijd meer de agenten kunnen
laten rondgaan. Spr. vindt den toestand
zooals die nu is, zeer bedenkelijk. De
nen voorliegen en geloofde dus, dat mijn
geluk voor eeuwig verstoord was. Toen
ben ik heengegaan, om die vrouw te ver
moorden. Het was geen doodslag, ik wil
mij niet verontschuldigen; bet was een
moord, een volslagen moord, gepleegd en
van te voren uiterst zorgvuldig gewikt en
gewogen, alle kans van slagen welberekend
en overdacht. Ik stak een revolver bij mij,
die ik nog bezit, in bare woning bij de
Jaritzen zou het geschieden en in mijne
vermomming, die ik altijd placht aan te
hebben, als ik naar baar toeging, sloop ik
mijn gewonen weg, achter den wal langs.
Ik zag nog eens naar de verlichte vensters
van het huis nwer moeder en dat versterk
te mij in mijn voornemen. In de scheme
ring van den avond, op den wal kwam die
ellendige mij tegen. Zij wilde om het huis
uwer moeder sluipen en spionneeren of zij
mij daar ook aantrof; dat bracht mij tot het
uiterste» Ik schooi haar neer, zonder een
woord te spreken. Toen zij op den grond
lag verruimde mijn borst zich eerst door
een nooit gekend gevoel van vrijheid en
troostmaar in hetzelfde oogenblik hoorde
ik een stem naast mij; ik bad een ge
tuige gehad bi] mijne daad. Toenmaals voor
het oerst maakte die ontzettende doodsangst
zieh van mij meester, die mij in later jaren
bijna waanzinnig heeft doen worden. Die
stem, die ik hoorde, was van den u goed be
kenden Jaritz; hij was op verzoek van Vales
ka met haar gegaan, omdat zij, alleen zijnde,
bang was in het donkerzij had hem bevo
len aebter te blijven toen zij mij komen
zag. Na stond hij voor mij en bedreigde
mij bij hoog oh laag met de politie. Ik
kende hem reeds goed genoeg om te waien
wat ik daarvan denken moest. Ik wist te
goed dat hij zich met geld voor alles liet
gebruiken en bij liet zich ook ditmaal
daarmede den mond stoppen. Het kostte
mij een deel van mijn vermogen, maar daar
voor beloofde hij mjj te zullen zwijgen.
Vervolgens ging bij heen, opdat wij niet
te zamen zouden gezien worden wanneer er
mensohen door het geluid van hot schot
naderbij gelokt zouden worden laat in den a-
vond zou ik nog eenmaal bij hem in zijne
woning komen, om al het nadere te be
spreken, ook omtrent do opvoeding van bet
kind, waarvoor hij sorgen zou. Toen hij
heengegaan was, kwam plotsoliog de dolle,
dwaze hoop bij mij op, dat ik nwe moeder
alles vertellen zou en dat ik haar zou kun
nen overhalen om met mij te vluchten. Ik
stormde naar haar toe, geen mensob zag
mij in huis gaan. ook de meid van je moe
der was toevallig niet thuis. Sltchts gij en j
koster voor de aanstelling van hooistekers
zijn veel te hoog, daar feiteljjk de ge-
aueeute aan 10 wijken nog te kort heeft,
vroeger hadden deze 2 ct. per wagen, maar
om het daarheen terug te voeren, vindt
Spr. zelf, dat zal wel moeilijk gaan.
De hear Nobel kan zich geheel met het
advies van den heer Schuijt vereenigen
wat het verscherpen van politie-toezicht
betreft, maar het aanschrijven der
maatschappijen vindt Spr. ondoenlijk;
ten eerste kan men bij raming zelfs niet zeg
gen hoeveel assurantie-maatschappijen
er in de Zijpe vertegenwoordigd zijn en
ten tweede oordeelt Spr. 't het werk van de
maatschappij zelf, die maatregelen te ne
men, die het gevaar van brand verminde
ren.
Voorzitter wijst op de bepaling van een
maatschappij die half geld terugbetaalt bij
hooibroeiïog.
De heer Feisser oordeelt dit een zeer
goede bepaling.
De heer Schuijt evenwel is niet zoo in
genomen met die bepaling, want als de
verbranding van het perceel geschiedt door
hooibroeiïug buiten eigeu schuld, wat zeer
goed mogelijk is, dan is die bepaling zeer
drukkend.
De heer Feisser informeert naar de
boete, gesteld op de overtreding van de
politieverordening, waar het hooibroei
betreft.
De secretaris licht toe dat hel maximum
van de straf f 25.of 6 dagen hechte
nis kan zijn.
Voorzitter geeft in overweging als de
tijd van broeiing nadert dat gedeelte uit
de politieverordening te doen drukken en
aan te plakken en het toezicht op hooi
broei te verscherpen.
Met algemeens stemmen goedgevonden.
Voorz. doet vervolgens mededeeling, dat
eenige sollicitanten zich aangemeld hebben
voor de vacature van onderwijzeres te
't Zand. De heer de Fries, hoofd der
school aldaar, zou de dames Elfrink van
Alkmaar en Briefjes van Winkel zullen
doen overkomen en nog eens naar een derde
informeeren en dan zou de heer de Vries
het Dagelijksch Bestuur meedeelen, wie
naar zijn oordeel het beste was en als
uwe moeder kunt mij gezien hebbengij
waart toenmaals een kind en laagt slapend
in uw bad, en zi) zat daarnaast en hield als
een trouwe moeder bij u de wacht.*
„Ik heb n gezieD, dat was dus mijn
droom, de schrik mijner kinderjaren, die
mij ook op later leeftijd, ja tot nu toe, nog
zoo trouw is bijgebleven.*
„Geen droom was het, een verschrikke
lijke werkelijkheid. Toen ik zoo verkleed
en vermomd binnenstormde, sprong zij ver
schrikt op en ODtstelde hevig, een vreemd
manspersoon in de kamer te zien en alleen
tegenover bem te staan, om haar kind en
zichzelve te verdedigen, want ook zij had mij
niet dadelijk herkend. Dadelijk evenwel
trok ik mijn valschen baard af en trachtte
haar gernst te stellen ik, in mijn vreese-
lijk opgewonden gemoedstoestand en toen
zeide ik haai alles. Alles wat ik verplicht was
haar te zeggen, ook het laatste, den moord.
En zij, daarvoor zal ik haar altijd zegeuen en
dankbaar zijn, zij heeft mij niet vervloekt- Zij
heeft mij gezegd, dat zij mij altijd nog even
vurig liethad, ja, dat zij mij zon volgen
zooals ik daar was met schuld beladen, een
overtreder van de wet, voor God en de
wereld, ten prooi aan wroeging ea ver
driet, «onder rust, voor mijn toekomstig le
ven, met het Kaïas-stempel op het voor
hoofd, als zij alleen en geen kind had, als
zij geen moeder was geweest. Haar kind
moebt zij geen moordenaar tot vader gaven.
Daarom moesten wij op dat oogenblik schei
den, voor altijdmijn beeld zon zijn in haar
hart bewaren, mijn ring, het pand onzer
liefde wilde zij blijven dragen, maar in dit
leven mochten wij elkander niet meer weer
zien.
En wij zijn gescheiden, gescheiden voor
altijd. Wij spraken verder af, dat ik nog dien
zelfden nacht zon vluchtennog eenmaal
rustte zij in mijne armen, dan was bet voor
bij. Van haar ging ik naar Jaritz, om alles
daar in orde te brengeD; ik gaf hem geld
voor de opvoeding van mijn kind, en wij
stelden met elkandor vast, waar ik latere
sommen daarvoor zou opsturen; ook den ring
trok ik daar van mijn vinger, omdat ik er
bevreesd voor was, dat die uwe moeder zon
kannen schaden, wanneer ik hem mocht blij
ven dragen. In dienzelfden nacht, toen ik
gereed stond te vlochten, kwam de gedach
te in mij op, dat het zeer onverstandig van
mij zon zijn te vluchten en zoo de aandacht
op mij te doen vestigen. Ik bleef en leed.
En de gansohe stad zocht dien nacht te ver
geefs naar den dader, ook ik zelf deed, als-
ofik jjverig naspeurde, ik zelf vertelde, dat ik
de vermoorde vroeger gekend had, alleen om
de raad nu B. en W. machtiging, ver
leende, om de benoeming te doen, zou
de nieuwe functionarisse met 1 Juli
kunnen in dienst treden, daar mej. Freen
tegen dien datum gaarne ontslag zou wil
len hebben.
Wederom met algemeene stemmen goed
gevonden en verleend.
Voorz. deelt ten slotte nog mede, dat
het nieuwe scheidingshek aan 't Zand, ge
maakt is voor f 85,50, waaraan de heer
Meijer de helft zal bijdragen.
Volgde nu de rondvraag, die niets op
leverde, zoodat de vergadering gesloten
werd.
Uitreiking der Bekroo-
niDgen, toegekend op de Pinkster-Ten
toonstelling te Kolhorn.
Het Departement Kolhorn der Maatsch.
tot Nut v. 't Alg. hield zondag 31 Mei
eene buitengewone zomervergadering. Be
halve de Leden met hunne Dames en
gasten, hadden alle inzenders van Voor
werpen voor den Pinkster-Tentoonstelling
eene uitnoodiging daartoe ontvangen.
Eenige Leden der Vereeniging D. O. G.
te Barsingerhorn waren welwillend
genoeg geweest, hunne medewerking te
verzekeren om het gezellige van dien avond
te helpen verhoogen. Te acht nur was
er eene kleine schare bijeen en Dr. Bee-
ker, voorzitter van het Departement, open
de de Vergadering. Na te hebben doen
uitkomen, dat het hoofddoel, waartoe deze
belegd waB, bestond in het uitreiken der
prijzen aan de verleden week bekroonden,
sprak hij een woord van welkom tot de
aanwezigen, vooral tot hen die zich eene
vrij groote wandeling hadden moeten ge
troosten om het Vergader-locaal te berei
ken, en tot die leden van D. O. G. welke,
hun woord gestand, ter Vergadering aan
wezig waren. Daarna werd de aandacht ge
vraagd voor eeDe bijdrage van den heer
Ds. Koojman van Barsingerhorn die een
verhaal las, getiteld
„De vlncht van den Apotheker." Op
komische wijze kwam in dit verhaal aan
het licht, welke fabelachtige afmetingen
een eenvoudig praatje aan kon nemen,
vooral wanneer het de minder goede zijde
de justitie vooruit te loopen en bij latere
ontdekking van die bekendheid geen ver
denking op mij te laden. Ik werd in vorboor
genomen; maar geen enkel spoor van schuld
werd natuurlijk bij mij bevonden; een man
met een zwarte baard had men bij den ver
moorde in en uit zien gaan; bem alleen was
toegang verleend geworden, dus hij alleen
kon de euveldaad hebben bedreven, dus ook
hij alleen werd gezocht, maar niet gevonden.
Ai de moeite was te vergeefs/ die man was
van de aardbol weggevaagd. Zoo bleef ik
nog een paar weken in de nabijheid
van nwe moeder, in dezelfde stad, zonder
dat ik eeu enkele maal haar zag of sprak."
Boysen bewoog zijne lippen, maar de
woorden die hij .mompelde, bleven onver
staanbaar; zijne zenuwen beletten hem bij
na te spreken.
„Wat zegt ge?" vroeg mr. Sealsfhld.
„Ik dacht aan een blad uit bet dagboek
mijner moeder, dat ik eenigen tijd geleden
gevonden heb."
Mr. SaaRfield vroeg niet verder, hij ging
weder voort met vertellon. „Ik kon dat dub
bel spel van bedrog en lengen niet langer
meer volhouden; ik nam mijn kind, mijn
Eva met mij, en ging over zee naar Azië,
Afrika en Amerika. Ik heb gewerkt, meer
dan een menscbenkracht kan verdragen; ik
ben een rijk man geworden, en de eerste
jaren dat ik vreemden grond onder de voeten
bad, ben ik gezond geweest naar ziel en
lichaam. Daarna kwam echter het minder
worden van mijn denkvermogen, en het ver
slappen mijner zennweD, waarvan ik natuur
lijk te veel gevergd had. Het was niet het
zoogenaamd geweten, dat mij kwam pij
nigen. Geloof dat maar niet. Ik heb geen
berouw over de daad zelf met die vrouw
is niets anders gebeurd dan wat zij verdien
de en wanneer ik als gezworene over oog
zalven recht bad moeten spreken, ik zon nit
volle overtuiging mijzelven hebben vrijgespro
ken.*
„Er zal wel geen misdadiger bestaan, die
dat niet zal doen," merkte Boysen op.
„Ik echter wil ook mijn daad verantwoor-
don en verdedigen voor een rechtbank, waar
voor we allen eens zallen moeten terecht
staan. Neen, neen, mijn geweten is rein.
Maar," zijn stem werd weder mat, en een
toon van opnieuw ontwakende angst klonk
er nit, „zulke daden moeten alleen zij doen,
die geen zenuwen en geen lantaisie hebben.
Ik beb beiden en zij hebben mij geroïneerd.
„Eerst kwam de zachte vraagZon het
mogelijk zijn, dat het nog eens uitkwam
dan de vrees dat het werkelijk geschie
den kon, dan de gedachte, dat men verden
van onzen naaste betreft. Na eene korte
pauze gaf de heer C. Spaans uit Bar
singerhorn een stuk op de piano te
booren dat op eene correcte, fijne en ge
voelvolle wijze voorgedragen werd en
duidelijk bewees, dat deze speler lang
geen vreemdeling is op zijn instrument
maar wat vingervlugheid 't overwin
nen va n technische bezwaren, en 't
weergeven der inteniiën van den Componist
betreft, eene aanmerkelijke hoogte heeft be
reikt. Een daverend applsus viel zijn
„Waterval" ten deel en 't was jammer
dat wij hem dien avond niet meer moch
ten hooren-
De heer L. W. v. d. Meer v. Kolhorn
gaf daarna eene Voordracht op de wijze
van Willem v. Zuijlen en had daartoe ge
kozen „Ik ben op de IJsbaan geweest"
dat op luchtige en grappige wijze werd
weergegeven, waarna er een Duet volgde
gezongen door Mej. M. Mars en den heer
J. Spaans.
Eene welluidende Sopraanstem klonk door
de zaal toen de drie Coupletten van Men-
delsohDs „zondagmorgen* vertolkt werden.
„Japite Veldhuis, op reis naar Amster
dam" werd nn als humoristische voor
dracht ten beste gegeven door den heer
G. Rolle van Haringhuizon en on
der algemeene hilariteit werden daar in de
wederwaardigheden geschetst van een Over-
ijsselsc'n plattelandsch raadslid, op die
reis ondervonden. Thans kwam de
hoofdschotel. Da voorzitter nam het woord
om dan tot de uitreiking der prijzen over
te gaan.
Hij schetste het nut en het doel van
tentoonstellingen, maakte een vergelijking
tusschen deze en die van het vorige jaar,
waarbij aangetoond werd, dat men, voor
al wat dames-werk betrof, niet achter
uitgegaan wasSpr. ontvouwde de redenen
waarom naar zijn oordeel de inzendingen
der mannen minder geweest waren dan
toengaf eene toelichting omtrent de
wijze op welke de Jury hare plichten ver
staat en over de manier waarop prijzen
toegekend worden, sprak daarna den
wensch uit dat over twee jaar eene der
gelijke tentoonstelling terzelfder plaatse
weer zoo goed of nog beter moge slagen
king op mij koesterde en vervolgens die
ontzettende angst voor vervolging. Die
angst heeft mij gedreven van plaats tot
plaats, van stad tot stad, van land tot landl
Noemt gij het maar vervolgingswaanzin,
heel wol mogeljjk; gij kunt het mijnerzijds
noemen zooals ga wilt; ik alleen weet, hoe
naamloos en ontzettend ik daardoor heb
geleden. Honderd dooden ben ik gestorven
in plaats van dien eenen dien de menschen
mij slechts konden aandoen. Wanneor er
een moordenaar veroordeeld moest worden,
was ik hot altijd, die hem in mijn geest
moest verdedigen en telkens klonk mij
daarbij in de ooren: ook gij aijt verdoemd.
Moest er een terechtstelling plaats hebben,
dan was ik bet altijd, voor wien de bijl
geslepen werdik dwaalde door de strateD,
drukte mijn gloeiend hoofd tegen den gevan
genismuur, ik telde evenals dengene die
werkelijk sterven moest, de minuten die nog
verstrijken, moesten eer de beul een einde
aan het leven van dien ongelukkige maakte.
Ik hoopte, dat hot bier in Duitschland beter
sou worden, oog in oog met het gevaar,
man beweert immers dat de moordenaar ten
laatste wordt teruggedreven naar de plaats
waar de euveldaad geschied is. Maar het
is erger en erger geworden. Gij hebt de
lichten gezien, die in die eone kamer brand
den, den eenen nacht voor, den andere na.
Daar heb ik eene ontmoeting gehad, ont
zettend. De gestalte mijner vrouw is op
een avond in den maneschijn nit haar lijst
gatreden en is in de gedaante nwer moeder
op mij toegetreden en heeft met mij gespro
ken, wat, kan ik u niet zeggen, alleen dat
het vreeselijk was. O, hoe ik sedert gele
den heb. Hoe ik vervolgd ben geworden,
schrede voor schrode, door gestalten die
mij nagingen op straat; hoe zij aan mjjn
bed kwamen en den slaap van mijn leger
stede dreven. Hoe werd ik nagegaan door
spionnen en
„Toch slechts maar in nwe verbeelding."
„Neen, ook in werkelijkheid. Gij hebt
mijn gangen nagegaan, dan die Jaritz bier, die
do stad rondsloop om mij te bewakon. In
bet huis van uw vriend was er een van
hom, als dionaar verkleed, hebt gij dat al
les dan niet gehoord f Da oude was voor
eergisteren bij mij en heeft mij toen alles
verteld. Was dat dan ook verbeelding f Hg
kwam bij mij, om geld te halen, de som,
die ik bij mijn dood aan Saffi vermaakt
badhij is daarmede over de zee, wanneer
het hem te voren niet ontstolen is gewor-
don, wat bij feitelijk verdiend had. Van hem
hoorde ik ook, dat gij alles reeds wist en
dat vond ik het ellendigste en tegelijk het