Brieven uit fle Maasstad
Zondag 7 Juni 1896.
40ste Jaargang No. 3104.
De Vreemde.
BIJVOEGSEL.
XCV.
Op het oogenblik: waarin ik mij tot
schrijven zet, houden drie dingen hier
veler gedachten bezig, waarvan ik, om
dat zij nog in het stadium van wor
ding verkeeren, nog niets kan mededee-
len.
Of de heer De Klerk, de werkman,
voor den gemeenteraad gekozen is
't Is te hopen en 't is bijna te ver
wachten. Nog zijn de stembussen, ge
vuld met biljetten, gesloten. Morgen
worden zij geopend en morgen zullen
wij 't weten. Niemand is er, behalve
in de ultra-aristocratische" kringen, die
niet graag De Klerk gekozen zag. Maar
juist die ultra-kringen doen het hem en
met hun invloed hebben zij genoeg ge
werkt, om nog een grijntje twijfel te
doen voortbestaan over den goeden af
loop. Als mijn lezers dezen ontvangen,
weten zij het reeds.
Een tweedo gebeurtenis staat onmid
dellijk in verband met de droeve zaak
Hoogsteden, die tot heden nog altijd op
een oplossing wacht. Er is weer een
man gevangen genomen, van wien men
eenige medeplichtigneid vermoedt, maar
voor zoover ik het uit gedane mededee-
lingen beoordeelen kan, is nog volstrekt
niets bepaalds bekend. De familie van
den man zegt dat het eenvoudig onmo
gelijk is en de politie heeft toch genoeg
reden gehad om tot 's mans arrestatie
over te gaan.
Eigenaardig is het, hoe kalm de pers
deze wending in de zaak bejegent. Zij
heeft dan ook een harde les gehad,
door haar wel wat plomp optreden te
genover Yan Berkel. Al doende leert
men en wordt men voorzichtig.
De derde zaak betreft het plotseling
verdwijnen van een brievenbesteller,
spoorloos midden in een bestelling zoek
geraakt. Dadelijk is men aan een mis
daad gaan denken, een misdaad weer
zoo groot als de hierboven gesignaleer
de. Waar de man gevonden zal wor
den en in welken toestand, men is er
druk over aan 't gissen gegaan.
Ook dit hoop ik, zal de lezer vóór 't
ontvangen dezes weten en ik maak er
alleen melding van, volledigheidshalve
en omdat zij werkelijk emotioneerend
óp de bevolking hier gewerkt hebben.
Mogen wij, wat het laatste betreft,
zonder reden.
Een vierde nieuwtje dat ook nogal
F E 1 L L E T O N.
gowerkt heeft, en dat gelukkig van
heel wat vroolijker aard dan de boven-
gemolde is, is het bericht van de we
derverschijning van „Abraham Prikkie"
onder redactie van Willem Smalt.
Zaterdag a. s. verschijnt reeds het
eerste nummer der nieuw te openen
serie.
Ik heb dat met genoegen gehoord.
Wij zijn in ons landje zoo doodarm aan
werkelijk humoristische periodieken, dat
wij de opleving van den populair ge
worden Abraham onder den eersten
leider, met vreugde tegemoet mogen
zien.
Smalt is een artiest en een door en
door geestige kerel. Hij is wel zoo
wat de eenige in Nederland, met De
Koo, den redacteur van den Groenon
Amsterdammer en de Volksstem, u al
len wel bekend, vooral in het type van
Pruttelman-Brommeyer, die een blad
als Prikkie redigeeren kan, zóó dat
men het ook in het buitenland met be
langstelling ziet.
Het geweldig zoutelooze Uilenspiegel
mag als bewijs voor deze mijne bewe
ring gelden.
Met Smalt is Jan Linse aan Prikkie
verbonden, natuurlijk als teekenaar.
Linse is geen artiest, maar geestig,
zeer populair in Rotterdam en daar in
alle kringen, wat men pleegt te noemen
„getapt". Smalt heeft een donkere ge
baarde kop, is groot en stoer, Linse's
gezicht heeft een dunne, wijduit loopen-
de snor, een groote neus, kleine oogen,
hij is klein en loopt wat voorover.
Beide mannen vormden dus naar het
uiterlijk een volkomen contrast. Op
één punt stemmen zij over een, zij be
zitten geest en dien hebben zij voor
Prikki zeker noodig.
Aan Linse's naam is het verhaal
verbonden van een massa grappige
gebeurtenissen; Van Znylen en hij heb
ben er een massa doen lachen.
Willem en Jan, geheel in generaals
uniformen, met steken op die er vol
strekt niet bijhooren, rijdend in een
open vigelant door de stad met een
ouden koetsier, die er een stalen ge
zicht op nahield, op den bokrij
dend langs de marinierskazerne, waar
de verschrikte schildwacht de wacht
buiten riep en het geweer presenteer
den; zóó zag men ze voor jaren wel
eens te zamen. Ook in andere vermom
mingen, maar altijd vol guitenstreken.
Nu zijn beiden wat ouder geworden,
Van Zuylen zéér bezadigd, hard wer
kend en tot in de kleinste plaatsjes
van het land, de lui aan 't lachend
brengend. Linse ook bezadigd, maar
nog een leuk opmerker, graag lachend
om oude^heldendaden door hem bedreveu.
Voor Rotterdam, dat er dan toch
hot sterkst ir. betrokken is, is Prikkie'»
herrijzing een gebeurtenis, en menig
een die hier in kunstdingen doet, die
niet bepaald „fair" kunnen genoemd
worden, ziet de ouwe scherpe oom
Bram nu juist niet met zoo dol veel
plezier weer komen.
Lezer, ge houdt natuurlijk veel van
zwemmen. Ach, 't is zoo heerlijk niet
waar, in warme dagen, vrij als Adam,
neer te ploffen in koele stroomen en
zich het lichaam te voelen dooi tin
telen van een alleraangenaamste kou
de, die een ware verkwikking is na
zooveel doorstane hitte.
Nu mag ik wel zeggen dat er on
der de arbeidende en lagere burgerklas
sen in Rotterdam wel tienduizend lie
den zijn die graag zwemmen. Neen,
dat is niet te veel.
Welnu voor die lui, die 't niet te
best betalen kunnen heeft Rotterdam
twee zwemgelegenheden en dan zijn
ze er nog naar nauw en ondiep. In
den regel is het er te vol om behoor
lijk plaats te krijgen.
Meermalen is op dit gebrek gewezen
en meermalen ook heeft men de vroe
de vaderen verandering gevraagd, maar
tot heden, en dat nog wel in de zin-
delijkste natie van Europa, bleef het
gebed onverhoord.
En zoo is het er toegekomen dat
men op de warme dagen, zooals wij
er nu reeds een paar gehad hebben,
midden op den dag op drukke singels,
een paradijs-naakten man of eenige
dito jongens in het water kan zien
springen en proestend kan zien rond-
spartelen in het heldere nat.
O maar, de dames vinden dat na
tuurlijk verschrikkelijk horribel,
affreus. Boos draaien zij de lieve kopjes
om en beklagen zich over zooveel
schaamteloosheid.
Gelijk hebben zij, 't is heel erg.
De politie pleegt er na een half uur
tje wel bij te komen, maar zij kan er
weinig aan doen, want als een drei
gende diender aan de ééne zijde ver
schijnt, zwemt de overtreder van de
wellevendheidsgeboden doodleuk naai
de andere zijde. De agent is mach
teloos en gewoonlijk kiest hij wel de
wijste partij als hij alles blauw blauw
laat, want de zwemmer ziet er vol
strekt geen been in, een wandeling
over de publieke straat te onderne
men, zoomaar in het diepst neglicé,
dwars door de kuierende menigte tot
hij het jongie dat voor een cent zijn
goed bewaart, heeft bereikt. Nu dat is
dan nog erger. We kunnen nu deze
dames verschrikkende dingen nog voor
komen, door spoedig wat meor zwem
gelegenheden te bezorgen.
Er is waarempel in Rotterdam water
genoeg
Gemengd Nieuws.
Ramp te Moskou.
RAAIT
Rotterdam, 3 Juni 1896.
Roman van Robert Kohlrausch.
24.
(SLOT.)
„Jij hier zeg wat is er met mij
gebeerd Zwak en mat kwam de stem
van uit het ledikant. Boysen lag daar in
zijn bed, in het huis van zjjn vriend Buter-
weck, het was klaarlichte dag en hij had
joist de oogen verwonderd opgeslagen.
„Zoo, ben je wakker, dat is een mooie
boel. Wat er gebeurd is Niets bijzon
ders. Je bent eon beetje ziek geweest, je
hebt een kleine oefening in de wijsbegeerte
gehouden, zonder dat je er zelf iets van
af wist, verder niets."
Buterweck deed zijn best onbevangen en
vroolijk te spreken, maar in zijn goedmoe
dige oogen blonk een groote vreugde, toen
hij op het eerste geluid van Boysen's lip
pen naar diens bed snelde en in woord en
blik diens terugkeer tot het bewustzijn
zag.
„Ziek ben ik dus geweest En zonder
bewustzijn Was dat lang f"
„O neen. Yier weken zal het geweest
zijo. Wat je gemankeerd hebt, ik zie aan
je oogen, dat je het gaarne weten wilt, de
geneeskundige faculiteit noemt het met een
afschuwelijk woord zenuwziekte, ik noem
uwe ziekte de herstelling van het Europee-
sche evenwicht. Het is tcch immers waar:
een zekere mate van overspanning kunnen
de zenuwen van een mensch nn eenmaal
verdragen, vervolgers ontzeggen zij eiken
dienst, het komt dan tot een algemeene strike.
Dat was ook met jou het geval i instorting
debacle, groote pauze. Men geraakt bewus
teloos en wanneer men ontwaakt, ziet men
de wereld met andere oogen aan. Voirloo-
pig zult ge nog een weinig moeten blijven
slapen; wij hebben onze wedemjdscbe ken
nismaking weder hernieuwd en nu, legt je op
jou andere zijde, sluit je oogen of ik jaag je
een schrik op 't lijf met een morphine-poe-
der."
Zoo babbelde hij voort met zijn holdere
stem, die hij met het oog op den zieke
eenigstins dempte. De ander loisterde
slechts met een half oor naar hem. Hjj
zocht zich weder in het verleden terug te
denken, maar een donkere afgrond lag tus-
schen hem en dat tijdstip, een afgrond zoo
diep, dat hij dien met geen mogelijkheid
zou kunnen overbruggen.
Eenige gestalten traden naar voren, uit de
donkere schemering; de herinnering kwam we
der en toonde hem de diogen, die hij be
leefd had. Met Sealsfleld's dood eindigde de
reeks der verschijningen donker stond het
Boysen voor don geest, dat bjj Eva had we
dergezien, als had bi) de doode naar zijn
laatste rustplaats vergezeld; maar het kon
ook zijn dat hij dit alles gedroomd bad.
En vervolgens, hij gehoorzaamde de aan
wijzing van zijn vriend niet, maar wendde
zich wederom naar dezen levendiger en opge
wekter dan zooeven en vroeg: „Heb ik dat
gedroomd of was zij hier?"
„Zij P Ach zij I Ja natuurlijk, was die hier.
Zij heeft u verpleegd naar alle regelen der
kunst, zoodat ik mjjn biezen wel kon pak
ken. Ik was er woedend over, zoo geheel
beeft zij mij in de schaduw gesteld. Maar
wanneer gij nn niet slapen gaat, zeg ik haar
dat zij niet wederkomen mag en dat doet
zij dan ook, daaromtrent zijn wij het gansch
eens, dat kunt gij gerust gelooveD. Alzoo
slapenvoorwaarts, marsch Een, twee
„Ik slaap reeds, je behoeft niet verder te
tellen."
En nu ging hij werkelijk op zijn andere zijde
liggen en in zijne droomen zag hij ziin gelief
de Eva, zooals zij daar zat voor zijn leger, in
haar zwart gewaad; bij gevoeldde hoe zij
zijn koortsachtig gloeiend voorhoofd ver
koelde en zijn klamme handen in de baren
hield. Ook bij zijn ontwaken de vroege
schemering van den winterdag was reeds
gekomen, en een lamp verspreidde haar
mild licht verdween hare vriendelijke ge
stalte niet. Zij was daar, hij kon haar
groeten en haar danken en uit baar ant
woord hoorde hij de vreugde over zijne be
ginnende genezing.
Het begin was bier reeds bijna de heele
zaak. Eenmaal tot bet bewustzijn, aan het
leven teruggegeven,, sterkte hij aan, zoo vlog
als inwendig gezonde naturen dat plachten
te doen. Maar tegelijk verdween ook de
vreugde van deze genezing meer en meor.
Want Boysen meende te gevoelen, hoe Eva
zich al meer van hem aftrok en zich op
een afstand hield. Dat zij ernstiger was,
dat verklaarde haar vaders dood; maar
dat was het niet alleen een scheidsmuur
scheen zich langzamerhand tusschen hen te
hebben opgericht, een onzichtbaar iets dat
de vrijen omgang belemmerde en het gezel
lig samenzijn zeer benadeelde.
Wanneer Boysen over de toekomst of het
verleden begon te spreken, viel zjj hem tel
kenmale in de rede. „Laat ons daar he
den nog niet van spreken, daarvoor is
later altijd nog tijd genoeg." Hij gehoor
zaamde haar wil, maar hij gevoelde mei
klimmenden angst, dat niet de zorg voor
zijne gezondheid haar zoo spreken deed.
En hij had zich niet bedrogen. Hij was
door den arts voor gezond verklaard gewor
den en had het bed mogen verlaten en ge
voelde met vrengde den terugkeer van zijn
levenskrachten; op den eersten dag echter,
dat hij voor de eerste maal van de vrije
buitenlucht had mogen genieten en wel- en
bljj-gemoed thuiskwam, vond hij een schrij
ven van de hand van Eva, waarbij zij een
struik frisscbe rozen had gedaan. „Mijn lie
ve vriend," reeds de aanhef deed hem ont
stellen, wsb hij, de geliefde, niet meer dan
een vriend P „Gij zijt nu gezond en dat
wil voor ons zeggen, scheiden. Dat was
het, wat mij zoo ernstig zijn deed; dien gan-
schen tijd, meer nog dan den dood van mijn
geliefden vader; het uitzicht op onze schei
ding die niet te vermijden is. In de nala
tenschap van mijn dierbaren dooden heb ik
schrifturen gevonden, waaruit ik ben te we
ten gekomen, dat er een schuld op zijn le
ven rnst. Wat het is, weet ik niet nauw
keurig, ik heb er ook niet verder naar ge
zocht; gij zult haar wel kennen, deze schold
die ons scheidt. Niet omdat ik mijn vader ver
vloek en mg zijner schaam neen, ik kan
zijner altijd slecht in dankbaarheid, liefde
en kindorljjke vereering gedenken. Ik dank
hem alles, wat ik ben, een schat van liefde
waardoor bij mij omgeven heeft van mijne
jeugd af aan, en die door niets ter wereld
ook niet door de grootsto schuld, de
grootste zonde niet, kan weggevaagd worden.
Maar ow leven kan ik ook niet belasten
door deze schuld. Gij moet vrij en zonder
kluister uw weg gaan, die voor u ligt. Ik
weet het, ook gij zult lijden; maar het moet
zijn en gij hebt uw kunst die u troosten
zal. Vaarwel dan voor altijd en neem deze
bloemen tot aandenken aan een korten bloei
tijd van guluk en vergeet uwe arme Eva."
„U vergeten u Met een lacbjej kon
bij deze woorden uiten, toen hij den brief
ten einde gelezen haden het was niet het
bittere lachje van den gekrenkte, neen, het
was het trotsche lachje van den man die
gelukkig wordt, omdat hij gelukkig worden
wil. Hij gevoelde hot in dit oogenblik die
per dan te voren, hoe nauw kracht en ge
luk met elkander verwant waren. Hij was
jong, hij was gezond, hei leven lag voor
hem,hij wilde zich niet datgene laten ontruk
ken, waarvan zijn ziel met gloeiend verlan-
genvervuld was.
I>.
Er zijn bij de ramp te Moskou veel
meer kinderen omgekomen daD men eerst
dacht. Ver over de duizend kleinen zijn
vertreden
Een vrouw, die van den beginne op het
veld was, verhaalde, dat al vroeg in den
morgen het gedrang zoo groot was, dat
men zich niet bewegen kon. „'t Werd
telkens erger en de druk van ellebogen en
vuisten tegen mijn liehaatn werd zoo sterk,
dat ik in onmacht viel. Toen werd ik
opgenomen, uit den rij getild en als een
hal in de lucht geworpen. Ik ging van
groep tot groep en kwam zoo, nadat ik
inmiddels mijn bewustzijn herkregen had,
uit het gedrang. Enkelen anderen is het
ook zoo gegaan.
Uitgeput legde ik mij neer in het gras
en toen hoorde ik een ontzettend gehuil
van „karaoul, karaoul, karaoul (hulp,
hulp, hulp). Ik bcb slechts vier kozak
ken gezien, die pogingen aanwendden, den
storm te bezweren! Wat konden zij doen?
Zij waren zelf in gevaar. Politie was Diet
te zien
Toen het gedrang het grootst wss, ge
leek de menscheumenigte een reusachti-
gen bal, voortrollend in een dikke wolk
stofA
Een correspondent schrijft, dat nog den
volgenden dag het veld den indruk van
een slagveld maakte, Eu thans ook nog.
Kleedingstukken liggen nog verspreid en
plassen bloed zijn nog niet ingedroogd!
Het kerkhof ligt op een halfuur af-
stands van het veld. Bet wordt door in
fanterie bewaakt en overal op de paden
staan wachten. Nog zijn niet allen be
graven. Er liggen overal nog lijken, het
zij in kisten, hetzij op de grasvelden, met
doekeD bedekt, alleen het hoofd vrijgela
ten. En arme nagelatenen loopen snik
kend daartu9schen. In de felle hitte, waar
in reeds vele lijken tot ontbinding zijn
overgaan, is de staük ondraaglijk. Zelfs
de doodgravers houden hun zakdoek voor
de neus. Op de gezichten der lijken ligt
een trek van vreedzame rust, die zoo vol
komen behoort bij het goedmoedige Rus
sische type. De armen zijn over de lorst
gekruist, velen schijnen kalm te slapeD.
De toestand der gewonden is over het
algemeen zeer slecht. De meeste der be
komen kwetsuren zijn doodelijk. Eén vrouw
Nog geen uur sedert Eva geschreven
had, was voorbij, of hij stond voor haar,
dien zij door haar brief voor altijd had wil
len scheiden en om zijne lippen speelde
nog steeds dat zegevierende lachje van
voorheen.
„Gij komt toch fot mij, dat is niet
goed van je„' zeide zij zacht. Hij echter
vroeg„Geloofdet gij bet werkelijk, dat ik
zonder strijd opgeven zou, wat mij het
hoogste op aarde toeschijnt
Zij vond geen antwoord; diep ademhalend
stond zij voor hom, zonder baar blik van den
grond op te heffen. „Geloofdet gij dat wer
kelijk", herbaalde hij nog eens op dringen
der toon, inniger, smeekender, al zijne lief
de samenvattende in die weinige woorden.
Daar sloeg zij de oogen op en zag hem aan,
en voor een kort oogenblik straalde de ou
de glans van geluk op haar gelaat.
„Eva!" riep bij en breidde de armen uit;
zij echter was weder echter ernstig gewor
den, scbodde langzaam bet hoofd en zeide:
„Neen, het kan niet zijn. Maak het mij
niet zwaarder."
Treurig liet hij de armen zinken. „Ar
me Eva", zeide bij zachtkens „hoe moet gij
geleden en gestreden hebben, om zoo vreemd
tegenover mij te staan I"
Een onderdrukt snikken deed haar ge
stalte sidderenzij trad naar het venster.
Zoo stond zij een poos, vervolgens kwam
het haar aarzelend over de lippen „Zeg
mij, weet gij 't van papa meen ik
weet gij alles
„Alles."
Hij zag hoe zij ineenkromp bij dat eene
woord, maar vervolgens hief zij moedig het
hoo'd op, trad weder op hem toe en zag
hem vast in de oogen, „Ook ik moet het
weteD. Wilt gij het mij zeggen
„Kom."
Hij sprak slechts dat eene woord, zij ech
ter volgde de beweging zijner band en zette
zich in een stoel neder, die een weinig in
de schaduw stond. Daar zat zij, het gelaat
van bet heht afgewend, de haDdeu in den
schoot gevouwen, het hoofd gebogen. En
nu zeide hij haar alles, do geheele geschie
denis legde hij voor haar bloot tot aan het
trenrigo eind, tot aan de bekentenis van
haar vader. Zij boorde dat het een moord
was, die op zijn ziel had gedrukt en toen
zij dat hoorde, viel zij den verteller in de
rede.
„Gevoelt gij het nu," vroeg zjj en hare
woorden klonken als een gesteun, „dat ik
eenzaam en alleen blijven moet voor de rest
mjjns levens
Hij echter bad baar„Hoor mij eerst
was in het gedrang gescalpeerd. Een an
dere vrouw heeft drie uren in een ravijn
gelegen met een berg lijken en kermende
gewonden op haar.
Eiken dag nog melden zich menschen
aan de hospitalen om opgenomen te wor
den. Zij zijn in het gedrang gewond, naar
huis gegaan, maar gevoelen zich niet in
staat te werken.
De scherpe veroordeelingen van het be
leid der politie blijven aanhouden. Zij
heeft haar taak gedurende de kroningsfees
ten dan ook zeer zonderling opgevat. In
hoofdzaak zorgde zij voor het uitzetten van
verdachte vreemdelingen, soms wel 800
of 1000 per dag. Maar aan het volks
feest tchijnt zij niet te hebben gedacht.
Toen Maandagavond de hoofdcommissa
ris van politie Wlassowski bij den keizer
ontboden was, verspreidde zich bliksem
snel het gerucht door de stad, dat hij op den
terugweg zich doodgeschoten had. Dit was
echter niet meer dan een gerucht, evenzoo
dat kozakken zijn huis en zijn persoon
bewaken, omdat de woedende menigte hem
lynchen wil.
Zijn beleid is onbegrijpelijk kdom ge
weest. Groote troepenmachten waren in
de buurt en hij heeft geen soldaten ontboden
althans niet véér het te laat was,
Kaiser, rechter van instructie voor zeer
ernstige zaken bij het tribunaal in het ar
rondissement Moskon, is met het onderzoek
belast, onder leiding van de procureurs van
het hof van justitie.
Zij, door wier plichtsverzuim de ramp
kon plaats hebben, zullen zwaar gestraft
wordeD, want de czaar is hevig verbolgen
en wil een streDg, niets ontziend onder
zoek.
Huwelijksadvertentie in
een blad van Kentucky
„Aan de meisjes tusschen 16 en 21,
wien het mocht aangaan, zij bekend
„Dat ik, Jarvis Pumer(adres Pigeou
Roost, Clay Couuty, Kentucky) in 't vol
le bezit mijner geestvermogens en in staat
om eene huwelijksovereenkomst aan te gaan,
bezittende een fraaie boerderij van 150
acres met een boomgaard van 300 vrucht
dragende appelboomen, voorzien van de
nieuwste veredelde Poolsche en Chineesche
varkens en Spaansche kippen, benevens
alle geriefelijkheden des levens, evenals
Adam in een Eden zonder hulpe tegeno
ver mij, mits dezen belove aan ieder
jonge vrouw van den leeftijd voornoemd,
die mij eene Eva wezen en de gerieflijk
heden en genoegens van mijn tehuis met
mij deelen wil, al mijn hebben en hou
den te vermaken en haar een vriendelijk
en liefhebbend man te zijn.
„Men begrijpe echter wèl, dat geen
meisje met den naam Suze zich behoeft
aan te melden en dat een meisje, om te
ten einde toe aan;" en na deelde hij baar
alles over den dood haars vaders mede,
noemde baar zijne laatste woordenver
volgens sprak hij haar ook van zijne moe
der, die ook de schuldige vergiffenis ge
schonken bad. Eu loen hij zoo ver geko
men was, dat hij de ster der vergevende
liefde voor haar oog had doen opgaan,
toen stonden er voor de eerste maal tra
nen in hare oogen, weldadige, bevrijdende
tranen.
Boysen was opgestaan en vlak voor haar
getreden. Zijn gelaat was hoog gekleurd
en zijne oogen schitterden. „Nu weet gjj
alles, hoor nu nog slechts dat eene nooit
sal ik ophouden te trachten dat gjj de mijne
wordt; tot aan het einde van mjjn leven
zal ik om nw bezit strjjden. Ik geloof niet
aan die oude, gruweljjke bedreiging dat de
zonde der vaderen zal bezocht worden aan de
kinderen in het derde en vierde gelid. Ik
geloof niet aan die geërfde zonde, waarvan
de kiem reeds in ons ligt en die met ons
groeit en groot wordt. En wanneer er een
erfdeel nws vaders in uw ziel rust, wan
neer zijn hartstochtelijke zinnen in n voort
leven hem heeft de hartstocht lot eon
slechte daad vervoerd, waarvoor hjj honderd-,
ja duizendvoudig heeft geboet; ik echter
weet, dat uit den hartstocht ook al het
grootsche van het leven kan geboren wor
den. En iets grootsch zult gjj voor mg
scheppen, iets oneindig grootschhet ge
luk van mijn leveD. Een reine vlam zal
het vuur van nw hart zijn, waaraan ik mjj
zal kannen warmeD, wanneer ik huiverig
ben geworden in mijn strijd tegen die koude,
harde wereld, een schoon, beider licht, dat
zijn schijnsel uitgiet over het huis dat wij
ons zullen bouwen."
Hij zweeg en zag op haar neder. Zij
antwoordde Diet dadelijk, en ook, toen zij
eindelijk sprak, was het nog niet dat ant
woord hetwelk bi) verwachtte.
„Het is te veel, te nieuw, ik bid n
laat mij tijd tot nadenken."
Hij boog zich over haar heen en streek
haar met de hand over het blonde haar, dat
hij zoo lief had. Ook deze laatste aarze
ling, deze laatste strijd ontmoedigde hem
niet; hij kuikto haar toe en de trotsche ze
kerheid, van de overwinning te zullen] beha
len, stond onveranderd in zijne oogen, toen
hij zeide„Tot morgen dan Eva".
Toen echter de nacht voorbij was, hield
hjj weder een schrijven uit het huis van
den overbuur in hauden. „Wanneer het
zonde is, zoo moge de hemel het mij ver
geven. Ik kan niet anders, ik sou sterven
zonder u. Ja, ik weet dat nu, en ik zal