Brieven uit fle Maasstad Zondag 7 Juni 1896. 40ste Jaargang No. 3104. De Vreemde. BIJVOEGSEL. XCV. Op het oogenblik: waarin ik mij tot schrijven zet, houden drie dingen hier veler gedachten bezig, waarvan ik, om dat zij nog in het stadium van wor ding verkeeren, nog niets kan mededee- len. Of de heer De Klerk, de werkman, voor den gemeenteraad gekozen is 't Is te hopen en 't is bijna te ver wachten. Nog zijn de stembussen, ge vuld met biljetten, gesloten. Morgen worden zij geopend en morgen zullen wij 't weten. Niemand is er, behalve in de ultra-aristocratische" kringen, die niet graag De Klerk gekozen zag. Maar juist die ultra-kringen doen het hem en met hun invloed hebben zij genoeg ge werkt, om nog een grijntje twijfel te doen voortbestaan over den goeden af loop. Als mijn lezers dezen ontvangen, weten zij het reeds. Een tweedo gebeurtenis staat onmid dellijk in verband met de droeve zaak Hoogsteden, die tot heden nog altijd op een oplossing wacht. Er is weer een man gevangen genomen, van wien men eenige medeplichtigneid vermoedt, maar voor zoover ik het uit gedane mededee- lingen beoordeelen kan, is nog volstrekt niets bepaalds bekend. De familie van den man zegt dat het eenvoudig onmo gelijk is en de politie heeft toch genoeg reden gehad om tot 's mans arrestatie over te gaan. Eigenaardig is het, hoe kalm de pers deze wending in de zaak bejegent. Zij heeft dan ook een harde les gehad, door haar wel wat plomp optreden te genover Yan Berkel. Al doende leert men en wordt men voorzichtig. De derde zaak betreft het plotseling verdwijnen van een brievenbesteller, spoorloos midden in een bestelling zoek geraakt. Dadelijk is men aan een mis daad gaan denken, een misdaad weer zoo groot als de hierboven gesignaleer de. Waar de man gevonden zal wor den en in welken toestand, men is er druk over aan 't gissen gegaan. Ook dit hoop ik, zal de lezer vóór 't ontvangen dezes weten en ik maak er alleen melding van, volledigheidshalve en omdat zij werkelijk emotioneerend óp de bevolking hier gewerkt hebben. Mogen wij, wat het laatste betreft, zonder reden. Een vierde nieuwtje dat ook nogal F E 1 L L E T O N. gowerkt heeft, en dat gelukkig van heel wat vroolijker aard dan de boven- gemolde is, is het bericht van de we derverschijning van „Abraham Prikkie" onder redactie van Willem Smalt. Zaterdag a. s. verschijnt reeds het eerste nummer der nieuw te openen serie. Ik heb dat met genoegen gehoord. Wij zijn in ons landje zoo doodarm aan werkelijk humoristische periodieken, dat wij de opleving van den populair ge worden Abraham onder den eersten leider, met vreugde tegemoet mogen zien. Smalt is een artiest en een door en door geestige kerel. Hij is wel zoo wat de eenige in Nederland, met De Koo, den redacteur van den Groenon Amsterdammer en de Volksstem, u al len wel bekend, vooral in het type van Pruttelman-Brommeyer, die een blad als Prikkie redigeeren kan, zóó dat men het ook in het buitenland met be langstelling ziet. Het geweldig zoutelooze Uilenspiegel mag als bewijs voor deze mijne bewe ring gelden. Met Smalt is Jan Linse aan Prikkie verbonden, natuurlijk als teekenaar. Linse is geen artiest, maar geestig, zeer populair in Rotterdam en daar in alle kringen, wat men pleegt te noemen „getapt". Smalt heeft een donkere ge baarde kop, is groot en stoer, Linse's gezicht heeft een dunne, wijduit loopen- de snor, een groote neus, kleine oogen, hij is klein en loopt wat voorover. Beide mannen vormden dus naar het uiterlijk een volkomen contrast. Op één punt stemmen zij over een, zij be zitten geest en dien hebben zij voor Prikki zeker noodig. Aan Linse's naam is het verhaal verbonden van een massa grappige gebeurtenissen; Van Znylen en hij heb ben er een massa doen lachen. Willem en Jan, geheel in generaals uniformen, met steken op die er vol strekt niet bijhooren, rijdend in een open vigelant door de stad met een ouden koetsier, die er een stalen ge zicht op nahield, op den bokrij dend langs de marinierskazerne, waar de verschrikte schildwacht de wacht buiten riep en het geweer presenteer den; zóó zag men ze voor jaren wel eens te zamen. Ook in andere vermom mingen, maar altijd vol guitenstreken. Nu zijn beiden wat ouder geworden, Van Zuylen zéér bezadigd, hard wer kend en tot in de kleinste plaatsjes van het land, de lui aan 't lachend brengend. Linse ook bezadigd, maar nog een leuk opmerker, graag lachend om oude^heldendaden door hem bedreveu. Voor Rotterdam, dat er dan toch hot sterkst ir. betrokken is, is Prikkie'» herrijzing een gebeurtenis, en menig een die hier in kunstdingen doet, die niet bepaald „fair" kunnen genoemd worden, ziet de ouwe scherpe oom Bram nu juist niet met zoo dol veel plezier weer komen. Lezer, ge houdt natuurlijk veel van zwemmen. Ach, 't is zoo heerlijk niet waar, in warme dagen, vrij als Adam, neer te ploffen in koele stroomen en zich het lichaam te voelen dooi tin telen van een alleraangenaamste kou de, die een ware verkwikking is na zooveel doorstane hitte. Nu mag ik wel zeggen dat er on der de arbeidende en lagere burgerklas sen in Rotterdam wel tienduizend lie den zijn die graag zwemmen. Neen, dat is niet te veel. Welnu voor die lui, die 't niet te best betalen kunnen heeft Rotterdam twee zwemgelegenheden en dan zijn ze er nog naar nauw en ondiep. In den regel is het er te vol om behoor lijk plaats te krijgen. Meermalen is op dit gebrek gewezen en meermalen ook heeft men de vroe de vaderen verandering gevraagd, maar tot heden, en dat nog wel in de zin- delijkste natie van Europa, bleef het gebed onverhoord. En zoo is het er toegekomen dat men op de warme dagen, zooals wij er nu reeds een paar gehad hebben, midden op den dag op drukke singels, een paradijs-naakten man of eenige dito jongens in het water kan zien springen en proestend kan zien rond- spartelen in het heldere nat. O maar, de dames vinden dat na tuurlijk verschrikkelijk horribel, affreus. Boos draaien zij de lieve kopjes om en beklagen zich over zooveel schaamteloosheid. Gelijk hebben zij, 't is heel erg. De politie pleegt er na een half uur tje wel bij te komen, maar zij kan er weinig aan doen, want als een drei gende diender aan de ééne zijde ver schijnt, zwemt de overtreder van de wellevendheidsgeboden doodleuk naai de andere zijde. De agent is mach teloos en gewoonlijk kiest hij wel de wijste partij als hij alles blauw blauw laat, want de zwemmer ziet er vol strekt geen been in, een wandeling over de publieke straat te onderne men, zoomaar in het diepst neglicé, dwars door de kuierende menigte tot hij het jongie dat voor een cent zijn goed bewaart, heeft bereikt. Nu dat is dan nog erger. We kunnen nu deze dames verschrikkende dingen nog voor komen, door spoedig wat meor zwem gelegenheden te bezorgen. Er is waarempel in Rotterdam water genoeg Gemengd Nieuws. Ramp te Moskou. RAAIT Rotterdam, 3 Juni 1896. Roman van Robert Kohlrausch. 24. (SLOT.) „Jij hier zeg wat is er met mij gebeerd Zwak en mat kwam de stem van uit het ledikant. Boysen lag daar in zijn bed, in het huis van zjjn vriend Buter- weck, het was klaarlichte dag en hij had joist de oogen verwonderd opgeslagen. „Zoo, ben je wakker, dat is een mooie boel. Wat er gebeurd is Niets bijzon ders. Je bent eon beetje ziek geweest, je hebt een kleine oefening in de wijsbegeerte gehouden, zonder dat je er zelf iets van af wist, verder niets." Buterweck deed zijn best onbevangen en vroolijk te spreken, maar in zijn goedmoe dige oogen blonk een groote vreugde, toen hij op het eerste geluid van Boysen's lip pen naar diens bed snelde en in woord en blik diens terugkeer tot het bewustzijn zag. „Ziek ben ik dus geweest En zonder bewustzijn Was dat lang f" „O neen. Yier weken zal het geweest zijo. Wat je gemankeerd hebt, ik zie aan je oogen, dat je het gaarne weten wilt, de geneeskundige faculiteit noemt het met een afschuwelijk woord zenuwziekte, ik noem uwe ziekte de herstelling van het Europee- sche evenwicht. Het is tcch immers waar: een zekere mate van overspanning kunnen de zenuwen van een mensch nn eenmaal verdragen, vervolgers ontzeggen zij eiken dienst, het komt dan tot een algemeene strike. Dat was ook met jou het geval i instorting debacle, groote pauze. Men geraakt bewus teloos en wanneer men ontwaakt, ziet men de wereld met andere oogen aan. Voirloo- pig zult ge nog een weinig moeten blijven slapen; wij hebben onze wedemjdscbe ken nismaking weder hernieuwd en nu, legt je op jou andere zijde, sluit je oogen of ik jaag je een schrik op 't lijf met een morphine-poe- der." Zoo babbelde hij voort met zijn holdere stem, die hij met het oog op den zieke eenigstins dempte. De ander loisterde slechts met een half oor naar hem. Hjj zocht zich weder in het verleden terug te denken, maar een donkere afgrond lag tus- schen hem en dat tijdstip, een afgrond zoo diep, dat hij dien met geen mogelijkheid zou kunnen overbruggen. Eenige gestalten traden naar voren, uit de donkere schemering; de herinnering kwam we der en toonde hem de diogen, die hij be leefd had. Met Sealsfleld's dood eindigde de reeks der verschijningen donker stond het Boysen voor don geest, dat bjj Eva had we dergezien, als had bi) de doode naar zijn laatste rustplaats vergezeld; maar het kon ook zijn dat hij dit alles gedroomd bad. En vervolgens, hij gehoorzaamde de aan wijzing van zijn vriend niet, maar wendde zich wederom naar dezen levendiger en opge wekter dan zooeven en vroeg: „Heb ik dat gedroomd of was zij hier?" „Zij P Ach zij I Ja natuurlijk, was die hier. Zij heeft u verpleegd naar alle regelen der kunst, zoodat ik mjjn biezen wel kon pak ken. Ik was er woedend over, zoo geheel beeft zij mij in de schaduw gesteld. Maar wanneer gij nn niet slapen gaat, zeg ik haar dat zij niet wederkomen mag en dat doet zij dan ook, daaromtrent zijn wij het gansch eens, dat kunt gij gerust gelooveD. Alzoo slapenvoorwaarts, marsch Een, twee „Ik slaap reeds, je behoeft niet verder te tellen." En nu ging hij werkelijk op zijn andere zijde liggen en in zijne droomen zag hij ziin gelief de Eva, zooals zij daar zat voor zijn leger, in haar zwart gewaad; bij gevoeldde hoe zij zijn koortsachtig gloeiend voorhoofd ver koelde en zijn klamme handen in de baren hield. Ook bij zijn ontwaken de vroege schemering van den winterdag was reeds gekomen, en een lamp verspreidde haar mild licht verdween hare vriendelijke ge stalte niet. Zij was daar, hij kon haar groeten en haar danken en uit baar ant woord hoorde hij de vreugde over zijne be ginnende genezing. Het begin was bier reeds bijna de heele zaak. Eenmaal tot bet bewustzijn, aan het leven teruggegeven,, sterkte hij aan, zoo vlog als inwendig gezonde naturen dat plachten te doen. Maar tegelijk verdween ook de vreugde van deze genezing meer en meor. Want Boysen meende te gevoelen, hoe Eva zich al meer van hem aftrok en zich op een afstand hield. Dat zij ernstiger was, dat verklaarde haar vaders dood; maar dat was het niet alleen een scheidsmuur scheen zich langzamerhand tusschen hen te hebben opgericht, een onzichtbaar iets dat de vrijen omgang belemmerde en het gezel lig samenzijn zeer benadeelde. Wanneer Boysen over de toekomst of het verleden begon te spreken, viel zjj hem tel kenmale in de rede. „Laat ons daar he den nog niet van spreken, daarvoor is later altijd nog tijd genoeg." Hij gehoor zaamde haar wil, maar hij gevoelde mei klimmenden angst, dat niet de zorg voor zijne gezondheid haar zoo spreken deed. En hij had zich niet bedrogen. Hij was door den arts voor gezond verklaard gewor den en had het bed mogen verlaten en ge voelde met vrengde den terugkeer van zijn levenskrachten; op den eersten dag echter, dat hij voor de eerste maal van de vrije buitenlucht had mogen genieten en wel- en bljj-gemoed thuiskwam, vond hij een schrij ven van de hand van Eva, waarbij zij een struik frisscbe rozen had gedaan. „Mijn lie ve vriend," reeds de aanhef deed hem ont stellen, wsb hij, de geliefde, niet meer dan een vriend P „Gij zijt nu gezond en dat wil voor ons zeggen, scheiden. Dat was het, wat mij zoo ernstig zijn deed; dien gan- schen tijd, meer nog dan den dood van mijn geliefden vader; het uitzicht op onze schei ding die niet te vermijden is. In de nala tenschap van mijn dierbaren dooden heb ik schrifturen gevonden, waaruit ik ben te we ten gekomen, dat er een schuld op zijn le ven rnst. Wat het is, weet ik niet nauw keurig, ik heb er ook niet verder naar ge zocht; gij zult haar wel kennen, deze schold die ons scheidt. Niet omdat ik mijn vader ver vloek en mg zijner schaam neen, ik kan zijner altijd slecht in dankbaarheid, liefde en kindorljjke vereering gedenken. Ik dank hem alles, wat ik ben, een schat van liefde waardoor bij mij omgeven heeft van mijne jeugd af aan, en die door niets ter wereld ook niet door de grootsto schuld, de grootste zonde niet, kan weggevaagd worden. Maar ow leven kan ik ook niet belasten door deze schuld. Gij moet vrij en zonder kluister uw weg gaan, die voor u ligt. Ik weet het, ook gij zult lijden; maar het moet zijn en gij hebt uw kunst die u troosten zal. Vaarwel dan voor altijd en neem deze bloemen tot aandenken aan een korten bloei tijd van guluk en vergeet uwe arme Eva." „U vergeten u Met een lacbjej kon bij deze woorden uiten, toen hij den brief ten einde gelezen haden het was niet het bittere lachje van den gekrenkte, neen, het was het trotsche lachje van den man die gelukkig wordt, omdat hij gelukkig worden wil. Hij gevoelde hot in dit oogenblik die per dan te voren, hoe nauw kracht en ge luk met elkander verwant waren. Hij was jong, hij was gezond, hei leven lag voor hem,hij wilde zich niet datgene laten ontruk ken, waarvan zijn ziel met gloeiend verlan- genvervuld was. I>. Er zijn bij de ramp te Moskou veel meer kinderen omgekomen daD men eerst dacht. Ver over de duizend kleinen zijn vertreden Een vrouw, die van den beginne op het veld was, verhaalde, dat al vroeg in den morgen het gedrang zoo groot was, dat men zich niet bewegen kon. „'t Werd telkens erger en de druk van ellebogen en vuisten tegen mijn liehaatn werd zoo sterk, dat ik in onmacht viel. Toen werd ik opgenomen, uit den rij getild en als een hal in de lucht geworpen. Ik ging van groep tot groep en kwam zoo, nadat ik inmiddels mijn bewustzijn herkregen had, uit het gedrang. Enkelen anderen is het ook zoo gegaan. Uitgeput legde ik mij neer in het gras en toen hoorde ik een ontzettend gehuil van „karaoul, karaoul, karaoul (hulp, hulp, hulp). Ik bcb slechts vier kozak ken gezien, die pogingen aanwendden, den storm te bezweren! Wat konden zij doen? Zij waren zelf in gevaar. Politie was Diet te zien Toen het gedrang het grootst wss, ge leek de menscheumenigte een reusachti- gen bal, voortrollend in een dikke wolk stofA Een correspondent schrijft, dat nog den volgenden dag het veld den indruk van een slagveld maakte, Eu thans ook nog. Kleedingstukken liggen nog verspreid en plassen bloed zijn nog niet ingedroogd! Het kerkhof ligt op een halfuur af- stands van het veld. Bet wordt door in fanterie bewaakt en overal op de paden staan wachten. Nog zijn niet allen be graven. Er liggen overal nog lijken, het zij in kisten, hetzij op de grasvelden, met doekeD bedekt, alleen het hoofd vrijgela ten. En arme nagelatenen loopen snik kend daartu9schen. In de felle hitte, waar in reeds vele lijken tot ontbinding zijn overgaan, is de staük ondraaglijk. Zelfs de doodgravers houden hun zakdoek voor de neus. Op de gezichten der lijken ligt een trek van vreedzame rust, die zoo vol komen behoort bij het goedmoedige Rus sische type. De armen zijn over de lorst gekruist, velen schijnen kalm te slapeD. De toestand der gewonden is over het algemeen zeer slecht. De meeste der be komen kwetsuren zijn doodelijk. Eén vrouw Nog geen uur sedert Eva geschreven had, was voorbij, of hij stond voor haar, dien zij door haar brief voor altijd had wil len scheiden en om zijne lippen speelde nog steeds dat zegevierende lachje van voorheen. „Gij komt toch fot mij, dat is niet goed van je„' zeide zij zacht. Hij echter vroeg„Geloofdet gij bet werkelijk, dat ik zonder strijd opgeven zou, wat mij het hoogste op aarde toeschijnt Zij vond geen antwoord; diep ademhalend stond zij voor hom, zonder baar blik van den grond op te heffen. „Geloofdet gij dat wer kelijk", herbaalde hij nog eens op dringen der toon, inniger, smeekender, al zijne lief de samenvattende in die weinige woorden. Daar sloeg zij de oogen op en zag hem aan, en voor een kort oogenblik straalde de ou de glans van geluk op haar gelaat. „Eva!" riep bij en breidde de armen uit; zij echter was weder echter ernstig gewor den, scbodde langzaam bet hoofd en zeide: „Neen, het kan niet zijn. Maak het mij niet zwaarder." Treurig liet hij de armen zinken. „Ar me Eva", zeide bij zachtkens „hoe moet gij geleden en gestreden hebben, om zoo vreemd tegenover mij te staan I" Een onderdrukt snikken deed haar ge stalte sidderenzij trad naar het venster. Zoo stond zij een poos, vervolgens kwam het haar aarzelend over de lippen „Zeg mij, weet gij 't van papa meen ik weet gij alles „Alles." Hij zag hoe zij ineenkromp bij dat eene woord, maar vervolgens hief zij moedig het hoo'd op, trad weder op hem toe en zag hem vast in de oogen, „Ook ik moet het weteD. Wilt gij het mij zeggen „Kom." Hij sprak slechts dat eene woord, zij ech ter volgde de beweging zijner band en zette zich in een stoel neder, die een weinig in de schaduw stond. Daar zat zij, het gelaat van bet heht afgewend, de haDdeu in den schoot gevouwen, het hoofd gebogen. En nu zeide hij haar alles, do geheele geschie denis legde hij voor haar bloot tot aan het trenrigo eind, tot aan de bekentenis van haar vader. Zij boorde dat het een moord was, die op zijn ziel had gedrukt en toen zij dat hoorde, viel zij den verteller in de rede. „Gevoelt gij het nu," vroeg zjj en hare woorden klonken als een gesteun, „dat ik eenzaam en alleen blijven moet voor de rest mjjns levens Hij echter bad baar„Hoor mij eerst was in het gedrang gescalpeerd. Een an dere vrouw heeft drie uren in een ravijn gelegen met een berg lijken en kermende gewonden op haar. Eiken dag nog melden zich menschen aan de hospitalen om opgenomen te wor den. Zij zijn in het gedrang gewond, naar huis gegaan, maar gevoelen zich niet in staat te werken. De scherpe veroordeelingen van het be leid der politie blijven aanhouden. Zij heeft haar taak gedurende de kroningsfees ten dan ook zeer zonderling opgevat. In hoofdzaak zorgde zij voor het uitzetten van verdachte vreemdelingen, soms wel 800 of 1000 per dag. Maar aan het volks feest tchijnt zij niet te hebben gedacht. Toen Maandagavond de hoofdcommissa ris van politie Wlassowski bij den keizer ontboden was, verspreidde zich bliksem snel het gerucht door de stad, dat hij op den terugweg zich doodgeschoten had. Dit was echter niet meer dan een gerucht, evenzoo dat kozakken zijn huis en zijn persoon bewaken, omdat de woedende menigte hem lynchen wil. Zijn beleid is onbegrijpelijk kdom ge weest. Groote troepenmachten waren in de buurt en hij heeft geen soldaten ontboden althans niet véér het te laat was, Kaiser, rechter van instructie voor zeer ernstige zaken bij het tribunaal in het ar rondissement Moskon, is met het onderzoek belast, onder leiding van de procureurs van het hof van justitie. Zij, door wier plichtsverzuim de ramp kon plaats hebben, zullen zwaar gestraft wordeD, want de czaar is hevig verbolgen en wil een streDg, niets ontziend onder zoek. Huwelijksadvertentie in een blad van Kentucky „Aan de meisjes tusschen 16 en 21, wien het mocht aangaan, zij bekend „Dat ik, Jarvis Pumer(adres Pigeou Roost, Clay Couuty, Kentucky) in 't vol le bezit mijner geestvermogens en in staat om eene huwelijksovereenkomst aan te gaan, bezittende een fraaie boerderij van 150 acres met een boomgaard van 300 vrucht dragende appelboomen, voorzien van de nieuwste veredelde Poolsche en Chineesche varkens en Spaansche kippen, benevens alle geriefelijkheden des levens, evenals Adam in een Eden zonder hulpe tegeno ver mij, mits dezen belove aan ieder jonge vrouw van den leeftijd voornoemd, die mij eene Eva wezen en de gerieflijk heden en genoegens van mijn tehuis met mij deelen wil, al mijn hebben en hou den te vermaken en haar een vriendelijk en liefhebbend man te zijn. „Men begrijpe echter wèl, dat geen meisje met den naam Suze zich behoeft aan te melden en dat een meisje, om te ten einde toe aan;" en na deelde hij baar alles over den dood haars vaders mede, noemde baar zijne laatste woordenver volgens sprak hij haar ook van zijne moe der, die ook de schuldige vergiffenis ge schonken bad. Eu loen hij zoo ver geko men was, dat hij de ster der vergevende liefde voor haar oog had doen opgaan, toen stonden er voor de eerste maal tra nen in hare oogen, weldadige, bevrijdende tranen. Boysen was opgestaan en vlak voor haar getreden. Zijn gelaat was hoog gekleurd en zijne oogen schitterden. „Nu weet gjj alles, hoor nu nog slechts dat eene nooit sal ik ophouden te trachten dat gjj de mijne wordt; tot aan het einde van mjjn leven zal ik om nw bezit strjjden. Ik geloof niet aan die oude, gruweljjke bedreiging dat de zonde der vaderen zal bezocht worden aan de kinderen in het derde en vierde gelid. Ik geloof niet aan die geërfde zonde, waarvan de kiem reeds in ons ligt en die met ons groeit en groot wordt. En wanneer er een erfdeel nws vaders in uw ziel rust, wan neer zijn hartstochtelijke zinnen in n voort leven hem heeft de hartstocht lot eon slechte daad vervoerd, waarvoor hjj honderd-, ja duizendvoudig heeft geboet; ik echter weet, dat uit den hartstocht ook al het grootsche van het leven kan geboren wor den. En iets grootsch zult gjj voor mg scheppen, iets oneindig grootschhet ge luk van mijn leveD. Een reine vlam zal het vuur van nw hart zijn, waaraan ik mjj zal kannen warmeD, wanneer ik huiverig ben geworden in mijn strijd tegen die koude, harde wereld, een schoon, beider licht, dat zijn schijnsel uitgiet over het huis dat wij ons zullen bouwen." Hij zweeg en zag op haar neder. Zij antwoordde Diet dadelijk, en ook, toen zij eindelijk sprak, was het nog niet dat ant woord hetwelk bi) verwachtte. „Het is te veel, te nieuw, ik bid n laat mij tijd tot nadenken." Hij boog zich over haar heen en streek haar met de hand over het blonde haar, dat hij zoo lief had. Ook deze laatste aarze ling, deze laatste strijd ontmoedigde hem niet; hij kuikto haar toe en de trotsche ze kerheid, van de overwinning te zullen] beha len, stond onveranderd in zijne oogen, toen hij zeide„Tot morgen dan Eva". Toen echter de nacht voorbij was, hield hjj weder een schrijven uit het huis van den overbuur in hauden. „Wanneer het zonde is, zoo moge de hemel het mij ver geven. Ik kan niet anders, ik sou sterven zonder u. Ja, ik weet dat nu, en ik zal

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5