„Ik zou wel een zwaluw willen zijn,"
zeide Johan heel bedaard, terwijl hij het
wittebrood in de melk brokkelde, „dan
zou ik niets dan jongen broeden. Ik
zou een heel groot nest bouwen en het
heelemaal vol broeden. En dan zou ik
naar Afrika vliegen of naar Italië en alle
meenemen en papa en mama ook."
draafde naar de aangrenzende kleadkamer, 1
krabde daar aan de deur, keerde toen
weer voor het bed der jonge vrouw terug,
en blafte.
„Is hij weg? Nu al? Hoe laat ishet
dan
Terwijl zij zich oprichtte, ob op het klokje
op de nschttifel te zien, gaf Plokje zich
alle moeite, om hetzelfde te dom. Hij
ging opzitten, keek op het tafeltje en
steunde, wauschijnlijk omdat hij het met
den besten wil nog niet zoo ver gebracht
had, dit hij op da klok kon zien.
„A.cht uurzeidejde jonge vrouw. „Ja,
dan moet ik wel opstaan. Kom, nog vijf
minuten
Toen echter de vijf minuten voorbij-
waren, was Flokje's meesteres weer inge
slapen.
Nu begon het den hond te vervelenHij
ging stapvoets door beide kamers, besnuf
felde stoelen, kasten, kleedingstukken en
wendde knorrend het hoofd af, als hij
in den grooten spiegel zijn beeld herken
de. En toch was Plokje niet zoo leelijk.
Hij behaorde tot de klasse der keeshondjes
ea mocht zich op eene zuivere afstamming
beroemen. Eindelijk krabde hij meerma
len aan de deur, en ditmaal was zij zoo
beleefd, zich te openen. De deur naar het
salon was, omdat daar schoon gemaakt
werd, open, en Plokje stapte, het dienst
meisje slechts even met zijnen staart groe
tend, op het balkon. Daarnaast werd
gesproken, en de geur van frissche koffie
kwam hem in den neus.
Bemerkte Flokje het niet, of wilde hij
het niet bemerken Hij ging pardoes in
de zon liggen, knipte met de oogen en
maakte het zich gemakkelijk,
„Nu? Is het niet heerlijk, hier te
zitten zeide daarnaast eene vrouwen
stem.
„Ja, lief vrouwtje, je hebt gelijk zooals
altijd." En de jonge officier kuste zijne
eohtgenoote teeder. Doch direct daarop
stoven zij verschrikt uiteen. Een knaap
stormde de bilkonkamer binnen en wierp
de deur achter zich dicht, zoodat de mu
ren dreunden.
„PapaMamaZiet eens wat ik ge
maakt heb!" Hij reikte den vader zijne
lei aan en liet zijne stralende blikken van
de ld op den vader, van dezen op de lei
zweven.
„Wat is dat?"
„Dat zijn de zeven dwergen."
„O zoo, moeten dat de zeven dwergen
zijn, ja, ja, men moet het maar weten, dan
ziet men het direct. Maar nu willen wij
koffie drinken."
Johan ging zitten en begon dapper m
het kopje te roeren, terwijl de jonge moe
der hem liefkoz-nd over het haar streek.
„Zag eens, Johan", begon de officier
weer, „je wilt zeker schilder worden
Johan bedacht zich een oogenblik. Ja",
antwoordde hij, „of koetsier. Dat is ook
heel mooi."
Of het mooi isZeg eens, vrouw
tje. De man heeft ons gisternacht beslist
te veel af genomen."
„Vind je Nou, laat hem. Wij hebben
ons er zoo goed voor geamuseerd. Hoe
vondt je onze buurvrouw in rose zijde?"
„Prachtig. En jeu scheen de man bui
tengewoon te bevallen."
„Zeg, het is een net man en zoo op de
hoogte."
noodigo opmerkzaamheid geschonken heeft.
Het huiskleed was los om haar lichaam ge
worpen en deed met moeite de sierlijke ge
stalte in al haar fijnheid en bekoorlijkheid
herkennen, maar het was toch niet dat een
voudige kleed, dat een frisch gezoud lichaam
zoo goed staat. Alle energie en elasticiteit,
welke haar gisteren zoo bekoorlijk hadden doen
schijnen, waren nu verdwenen. Schoon
bleef echter haar gezichtje trots dat alles,
boeiend door het eigenaardige, overmoedige,
aantrekkelijke evenals een vreemde bloem,
al is die ook eenigszins door de scherpe zon
minder frisch geworden.
Terwijl Reimar in stilte bij zichzelven deze
vergelijking maakte, vond hij tevens gele
genheid, eonige gewone gezegden te bezigen;
maar hij word direct in de rede gevallen
met de vraag, of hjj zijn schetsboek wel mede
genomen had.
„Neen, barones," verontschuldigde hij
zich bescheiden, „do inbond is Riet zoo be
zienswaard en de tot mij gerichte wensch
geleek mij niet zoo dringend, dat
„Dat men er zich niet aan behoeft ie
sloren," viel zij bem pruttelend in de rede.
„Waarom zjjt ge dan hier gekomen Wel
licht, om den n toekomenden dank te halen
Hij protesteerde ten sterkste, maar zij schonk
hem geen gehoor en voer op den zelfden spot
zieken toon voort: „Daarop rekent gij bij
mij te vergeefs." Ik gevoel mij volstrekt
niet nwe scbuldenares. Naar mijn zin is
het een schandaal goweest, zoo te capitn-
leeren. Ik begrijp mijn papa noch graaf
Felix; met een gedachten zweepslag over de
paarden, waren wjj nit alle verlegenheid
geweest."
„Dan is het recht jammer, dat gij niet
teagel en zweep in handen gehad hebt, ba
rones," meende hij, en zag haar daarbjj
lachend in bet gelaat. „Wij hadden dan bij het
gedrang zeer zeker ernstige beenen- en sche
delbreuken knnnen constateeren."
„Dat is de zaak van die onbeschaamden,
die zichzelven zoo zonder meer in het gevaar
begeven," antwoordde zij met een weinig
minder vuur. „Met welk recht bedreig
den zij ons Ach, ik had wel over ben been
willen jagen, al waren wij zei ven ook daarbij
te gronde gegaan. Ik was buiten mij zelve.
Beeldt gij u maar niet in, dat gij ons uit
het gedrong geholpen bebt; of meent ge
soms, dat ik u bedoeld heb, toen ik over
mijn ridder sprak, dien ik verwachtte, omdat
het mij hier tnsscben deze vier muren bijna
ondraaglijk wordt? Neen, geëerde heer, een
ridder stel ik mij anders voor; die had met blik
semende oogen en in edelen toorn het zwaard
uit de schede getrokken cn niet zcoals gij
„Natuurlijk. Heeft zeker meer geleerd
Jan ik. Is op da militaire academie ge
weest, en van adel, ea cavalerist, en ik
beu eenvoudig de kameraad van hst hooge
nummer en bij de turnschool gedetacheerd.
Het bloed steeg de jonge vrouw in het
gezicht.
„Wees toch niet direct zoo wantrouwig,
Karei."
„Och wat, Anni, in.j is het gezelschap
onaangenaam. Mevrouw groet nauwelijks,
slaapt een gat in den dag en speelt de
groote dame; ik kan nil eenmial zulke
nietsdoeners niet uitstaan."
„Ik geloof, dat hij er onder lijdt. Zijue
vronw is
„Och, wat weet jij daar van Heeft hij
je tot zijne vertrouwde gema.kt?"
„Neen", zeide Ansi. in haar kopje kij
kend. „Maar hij heeft zno'n melancholi-
schen trek en gevoelt zich, naar het schijnt,
zeer eenzrarr. Het was mij, alsof hij men-
schen zocht, die hem b grijpen.'
Waarom kleurde Anni een weinig? Zij
had het toch werkelijk niet noodig te
doen.
Ook hij kleurde nn, bij ergerde zich
over zijne vrouw. Doch het gebabbel van
het kind deed hem zn ergernis vergeten.
De beide echtgenooten keken elkander
glimlachend aan.
Eensklaps werden allen opgeschrikt.
Een paar bloempotten, die het dichtst
bij den houten wand stonden welke
het groote balcon in twee deelen, ver
deelde, vielen op de straat, en Plokje
dook in hunne plaats op.
Toornig sprong de officier op.
„Wil je wel eens, leelijke hond!" riep
hij en hij zocht na.r een voorwerp, dat hij
nuar den hond kon werpen, zoodat Plokje
het voor het beste hield, haastig zijneu
vooruitgeschoven post op het balkon van
den buurman te verlaten en zich in de
woning van zijnen meester terug te trek-
keD.
„Die mooie potten jammerde JohaD.
„Het was zeker de roos."
Anni keek bezorgd Daar haar echt
genoot, die zich van woede niet wist te
honden. Zij volgde hem in de ka
mer, waar hij heftig op en neer
liep.
„Dat was de laatste maal 1" riep hij
luid. „Wij hebben nooit rust door dezen
hond Onlangs pas heeft hij ons de azalea
naar beneden gegooid, altijd snuffelt bij
hier op ons balkon rond. Natuurlijk, als
mevrouw tot tien uur te bed ligt, eu de
uran geene macht over zijne vrouw heeft
ik zal hem eens behoorlijk schrijven,
waar het op staat."
„Karei, maar wees toch bedaard
„Laat mij met rustIk weet, wat ik
te doen heb
Om drie uur kwam luitenant Von
Vliessheim met zijn vrouw van eene wan
deling thuis.
„He, Flokje, ik heb maar één hand
schoen," zeide de vrouw tot haar hondje.
een teekenpotlood tusschen de vingors ge
draaid en een paar woorden gesproken. Dat
gij het gepeupel daarmede echter op do
vlucht gedreven hebt, doet niets ter
zake."
„Ja juist5 stemde bij ernstig loe, „het slot
van de zaak doet niets ter zake. Een wel
doend woord iD dezen tijd, na alles slechts
tegen elkander opbrnischt is ongepast. Niet
de overwinning maakt de helden, maar de
persooD, hunne bedoelingen."
„Ja, maar dat is liet niet alleen."
In zijne trekken, in zijne oogen trad we
derom die bijna onmerkbare verandering in,
die ze in zekeren mate transparant maakte
en de vroolijke gedachten die er in zijn hoofd
ronddwaalden, deden zien.
„Pardon 1" voegde hij er bij, het hoofd
licht buigond, als ter bekrachtiging zijner
woorden. „In de oogen van de dames is
er meer voor noodig. De tenor alleen maakt
nog geen Lohengrin. Welk een jammer
lijke heldengestalte zon het zijn, zonder
blinkende uitrusting, al ware het dan ook
slechts maar een luitenants-helm."
Zij bewoog het hoo'd een weinig knorrig
en vertrok den weeken mond.
„Yoor zulk een gansje behoeft gij mij
niet te houden," antwoordde zij en ais hij
berouwhebbend de handen in elkander
vouwde, liet zij hem niet aan bet woord
komen, maar ging geringschattend voort
„De bakvischjes-romantiek heeft mij nooit
veel belang ingeboezemd. Integendeel,
ik ben veel te veel een kind van mijn
tijd, om in die beoordeeling te knnnen
worden opgenomen. Ik kan nn eenmaal
in dat stil bescheidene, in dat alledaagsche
bekrompen gemoedsleven, dat ons door klei
ne natnren steeds gepredikt wordt en dat
de vereerders van Jean Paul niet genoeg
kunnen prjjzen, geen smaak vinden en de da
gen van dat zeldzame zochten en in aan
bidding verzonken zijn, zijn nu voorbij.
Neen hoor, die armoede is iets afschuwelijks
en grootheid is iets schoons, iets goddelijks.
Zeker, het is niet hetzelfde, hoe men zich dat
verwerft," zeide zij, met de oogen droome-
rig in de verte starend, en voegde er met ener
gie aan toe, „de worm komt wellicht ook aan
do spits van den borg, maar een adelaar
neemt baar in zijn vlocht."
Over Reimar's voorhoofd vloog een scha
duw, terwijl hij haar aanhoorde; maar zijne
blikken bleven op het lieve gezichtje geves
tigd, dat door den trek van trots en eigen
waarde shchts schooner werd. Hij gaf haar
op het zooeven gesprokene geen antwoord,
maar keek slechts nieuwsgierig, naar het
van de bank op den grond gevallene boeken
Dat 9torinde, zonder zich te bedenken, de
trap weer at en kwam na korten tijd
met den vermisten handschoen, dUn zijne
meesteres met opzet beneden had laten
vallen, boven.
In de kamer werd daa op nog eene les
met Plokje gehouden. Hij moest niezen,
blaffen en op de achterpooten door de
kamer marcheeren.
„Koert, heb je gezien riep de dame
verheugd, „hij is bijna door de geheele
kamer gegaan! M at heb je daar i'
Luitenant Von Vliessheim overhandigde
zijne vrouw eene brief, en zij Ls
„Hoogwelgeboren heer.
Ik heb de eer u mede te deeleo, dat
uw bond ons weer tot last geweest ;b.
Als hij zich nog eenmaal op ons balkon
mocht laten zien, zal ik htm op de
straat gooier.
Erktr, luitenant."
Dat is eene onbeschaamdheid riep
mevrouw Von \liessheim. „Hokje op de
straat gooen En zij boog zich tot den
hond neer. „Mijn Plokje Arm dier I Jij
op straat! Welk een ruwtieidZij rich-
te zich op. „Je schrijft hem een brief,
Koert
„Zeker. Dat spreekt vanzelf."
„Maar een gepeperde! Dat verlang
ik. Het is eene beleediging voor mij,
en die duld ik niet, in geen geval van
znlke menschen.'
„Sta mij toe
„Heur vader was houthandelaar."
„Na, dat heelt toch hiermede niets te
maken."
Mevrouw Von Vliessheim werd driftig.
«Koert! Je weigert mij je bescher
ming
„Zeker nietZulk een brief laat ook
ik mij niet schrijven.'
En hoe meer hij erover nadacht, hoe
meer zijne vrouw aandrong, des te opge
wondener werd hij.
„Je eer is aangerand zeide mevrouw
van Vliessheim.
Deze meneer moet eens en voor al
tijd op zijne plaats gezet worden."
Reeds Da een uur ontving luitenant
Erker den volgenden brief
„Hoogwelgeboren heer.
„Ik gevoel mij door uw regelen gedron
gen uwen aanmatigenden toon te moeten
afwijzen. Ik doe u opmerker, dat ik
uwe uitlating, volgens welke gij ODzen
hond op de straat wilt werpen, voor on
waardig houd, en weet voor 't overige,
dat gij het niet wagen zindt, uwe be
dreiging waar te maken. Eene veront
schuldiging over het gedrag van onzen
hond, acht ik onder deze omstandigheden
niet op hare plaats.
Von Vliessheim, 1ste luitenant."
Luitenant Von Vliessheim zat in zijne
kamer voor een tactisch vraagstuk, toen
luitenant Erker bij hem aangediend werd.
Eene minuut later stonden beiden tegeu-
over elkaar,
„Wat verschaft mij de eer vroeg
Vliessheim met een vormelijke buiging.
Luitenant Erker zag hem grimmig aan.
„Ik kom," zeide hij heftig, „om u te zeg
gen, dat gij volstrekt niet het recht hebt,
mij terecht te wijzen."
„Dit recht eisch ik", aDtwoorde Vliess
heim met koele voornaamheid.
vroeg, alsof zijn oog den fran schen titel niet
had kannen ontcijferen, op de hem eigen-
zijnde, bedaarde wijze
„Dat is zeker geen werk van Jean Paul,
wat gij daar leest, juffrouw
Zij zag hem aan en lachte, bokte
zich echter vervolgens en raapte hei
boek op.
„Ik heb dien schrijver nooit kannen uit
staan," verklaarde zij, „mij staat reeds zijn
sierlijke beweging en zijn gedwongen hu
mor tegen. Dan bevalt mij de uwe nog
beter."
Hij boog zich diep.
„De worm dankt n."
Een zacht rood steeg haar naar de wan-
gen.
„Gij meent toch niet", riep zij verward nit
en vervolgens ging zij op den eerljjksten toon
van berouw voort„Neen waarachtig,
beleedigen wilde ik n niet. Hoe kunt
gij dan ook zoo iets alleen op uzelf toe
passen F"
„Ja," antwoordde hij luimig, „ik krnip ook
altijd langs de aardo voort en ben somtijds
nog zoo dom, dat ik er mij somtijds nog
wel inwroet."
„Ea nu wringt en kronkelt gij u als zulk
een nietig beest."
„Zooals dat dier doet, als het gekweld
wordt."
„Ik iemand kwellen F" vroeg zij in schert
senden overmoed. „Houdt gij mj tot een
dergelijke boosheid in staat F"
„Ik wil aannemen, dat het onbewust ge
schiedde, uit tijdverdrijf."
„Daar kunt gij gelijk aan hebben. Tijd
verdrijf? Lieve God!" zuchtte zij, „hoe
ellendig, boe gruwelijk. Ik kom mijzelf voor
als een vogel die in een kooitje is opgeslo
ten en van het eene stokje op het andere
springen kan. Die pikt ook met zijn snavel
naar iederen vinger, die zich tnsscben de
tralies doorsteekt. Waarom komt gij mij
dan ook zoo te na F"
„Omdat ik" Hij aarzelde en onder
drukte de bekentenis, dat hij hier toch ei
genlijk heengslokt geworden was. Ook hjj
wilde haar niet beleedigen, maar koeltjes
antwoordde hij„Omdat ik naar de gezond
heid van nwe mama heb willen informeeren."
Een sehelmsche, ongeloovige blik mat den
zijne
„Slechts daarom F'' Daar er geen ant
woord kwam, wierp zij het hoold achter
over en hield hem bij zjjn woord. „Ik zie
bet wel, anders hadt gij n al reeds lang
naast mij nedergezet. Dus Mama F Nu°
dan moet ge het haar maar zelve gaan
vragen."
Dat inaakt Erker nog heftiger, „Zeker",
ziide hij, „gij ne:mt u zoo menig recht,
dat u niet toekomt, ook het reext, mij
een lafaard te noemen."
„Ik ben mij niet bewust,
„Gij veroorloofdet u te schrijven, dat ik
het niet zon wagen, uw houd
Dat zoudt gij ook niet."
„Ea waarom niet?"
„Omdat gij weet, dat ik mij dat niet
zou hten welgeva len."
„Dus meent gij, dat ik daarvoor bang
ben
„Ik hoop het!"
„Gij vergist u Uwe meening is mij
gebe.1 onverschillig
„Ik mag zeker wel verlangtn, dat gij
dat motiveert
„Zeer gairne. Eenvoudig omdat ik u
niet teil"
Vliessheim deinsde terug. De ingehou
den verontwaardiging barstte nn des te
hefuger los. 1 „Verlaat direct mijne wo
ning liep hij, zich zelven niet meer
meester, terwijl het bloed hem naar het
boofl steeg-
Omgekeerd was Erker na, nadut hij zijne
woede gelucht had, kalmer „Ik ga, om
dat mijn doel bereikt is." Daarop verliet
hij de kamer.
Onmiddellijk daarna stormde mevrouw
Von Vliessheim binnen. Haar groote oo
gen glansden bijna onheilspellend in het
bleeke, smalle gezicht. „Nn P" vroeg zij
in spanning. „Heb je hem behoorlijk de
les gelezen Wat zei hij
Het hoofd op de borst, stond Vliessheim
onbewegelijk voor zijne schrijftafel. „Hij
heeft mij beleedigd", antwoordde hij op
doffen toon.
„En jij
„In zal hem morgen laten uitdagen."
Het was de tweede nacht na dit voor
val. Mevrouw Von Vliessheim sliep. Heur
man echter kon Diet slapen. Hij' stond
voor het venster der kleedkamer,
keek naar buiten, naar de woning van zij
nen buurman. Het was de kinderkamer.
En nu herkende hij de vrouw van zij
nen buurman. Zij zette de lamp op de
tafel en ging naar het bed van haren
knaap. Zij boog zich over bem, kuste
hem, en hij beantwoordde hare liefkozingen.
Toen zij na een poos opstond, bracht zij
den zakdoek naar de oogen, zij had zeker
geweend. Daarop nam zij de lamp en ver
liet de kamer.
Het licht was weg, het beeld verdwe
nen. Was het slechts eene verschijning
van zijne verbeeldingskracht geweest? En
indien ook. De verschijning was in over
eenstemming met da waarheid. Morgen
vroeg zou hij tegenover den vader van
dezen knaap slaan. Zoo hadden zij afge
sproken.
De officier, die daar uit het venster
naar buiten keek, kon de nachtelijke ver
schijning niet van zich afzetten. Tct op
dit oogenblik was hij nog zoo vervuld ge
weest van ergernis en gekrenkten trots,
dat hij niet onbevooroordeeld had kunnen
nadenken. En de overtuiging, dat zijne
eer aangetast was, had hem met een pant
ser tegen alle zachtere gevoelens omgeveD.
Hier in de stilte van den nacht, alleen
met zich zelven en den sterrenhemel,
was hij weer mensch, en diep ontroerde
hem het beeld der moeder, die aan het
Zij was tenminste zoo vriendelijk hem
den weg te wijzen en van de loomte in
hare bewegingen was niets meer te bemer
ken, toen zij van hare verhevenheid afwipte.
Reimar had daarbij wederom gelegenheid,
het door fijn leder omgeven voetje op
nienw te bewonderen. Hij liep naast haar
voort, de onschuldigste opmerkingen ma
kende over het weer, zijn verblijf in den
omtrek en het verloop van de werkstaking,
die, zooals zij gehoord had en bij bevestigde,
reeds in den voormiddag door een kleine
gebenrtcni8 ras een einde genomen had.
Zij lieten het verwilderde deel van de heer
lijkheid weldra achter zich, om langs de
groote, zoo goed mogelijk onderbonden stal-
gebonwen, Jen voorhof te betreden en van
daar, den moestnin in te stappen, waar alle
bedden en perken zorgvuldig en netjes onder
honden waren. Alles droeg hier bet stem
pel van onderhoud en zorg. Hier en daar
begon het reeds in de bedden te groenen
en daar ginds was een jong meisje reeds
bezig met salade-planten neer te zetten.
Ter aarde gebogen, draaide zij den beide
naderbij komenden den rug toe. Plotseling
zag zij over haar schonder heen, verhief
zich vlug en snelde het hnis in, dat vlak
in de nabijheid lag.
„Een aardigheid mijner zuster," zeide ba
rones Hild», die een oogenblik hare schreden
had ingekort, maar vervolgens weder reso
luut voorwaarts gitig en met eon hoog
moedig lachje een pijnlijk gevoel, dat zich
van haar meester maakte, trachtte te ver
drijven. „Erna houdt er van, den tninman
in zijn bezigheid te helpen, evenals ik den
koetsier; maar zjj laat zich daarbij niet gaarne
bespieden, omdat papa danig nit zijn hu
meur is, als hij van dorgeljjke genoegens
hoort. Gij moogt er dzB niet over sprekon,
begrepen 1 en hier zijn wij thuis."
Met niet geringe verbazing had Reimar don
naam vaa de vluchtende vernomen, wier
slanke gestalte en ongewone houding bem
reeds dadelijk, toen zij was opgesprongen,
in het oog gevallen was; na keek hij nauwe
lijks met niet minder verbazing naar het
kleine huis met de weinige vensters, wier
eonig versiersel een smal balkon was, dat
tegelijk den ingang overdekte. Onwillekeurig
gleed zijn oog over het verkreukte, maar
toch elegante morgenkleed zjjner dame. Zij
scheen naar zijn idee maar heel slecht in
dit schilderij te passen.
En dat was das haar znsfer en hier woon
de zij? Bijna had hij geischon, bij de ge
dachte, dat hij hare verschijning met het
oode slot in verbinding geloofd had, als was
aaar ook nauwelijks meer een goed woon-
bed van haren knaap geweend had.
Hoe waren de vooruitzichten voor mor
gen vroeg
Hij, Vliessheim, was een uitstekend
schutter, die zich altijd oefende, Hos stond
het in dit opzicht met zijne tegenpartij P
Onzettelijk misschien neen, dat vond
hij te kinderachtig, ludien de zaak onder
nomen werd, moest zijn met ernst ten
einde gebracht worden. Hij kon op d/n
arm mikkenmaar in zulk een oogen
blik verliest ook d8 beste schutter iets
van zijne zekerheid, en dicht hij Jen arm
zit het hart van den tegenstander. Hce
levenslustig wts de jonge vrouw nog voor
weinig dagen, op het bal geweest en hoe
vrtendeiijk had de knaap met de stralende
oogen hem gister nog gegroetEu waarom
moest nu het geluk dezer familie vernie
tigd worden! Om een hond! Wat was
er dan eigenlijk voorgevallen Een hond
had esn paar bloempotten omvergeworpen.
Men had ze kunnen vergoeden en excuus
kunnen vragen. In plaats daarvan was nit
dit alledaagsche voorval het tragische too-
neel gegroeid, dat twee families onge
lukkig moest maken.
Eensklaps welde zoo iets als schaamte
in het hart van den officier op. Om een
houd Neen, dat was onmenschelijk, dat
mocht niet gebeuren Maar hoe Zou hij
erheen gaan, nu direct de jouge
vrouw was nog op zon hij haar zeg
gen Ik trek mijne uitdaging terug, stel a
gerust, troost a, u blijft uw man, uw
kind behouden Wat zou zij geroerd en
dankbaar zijn Maar dan zou hij mis
schien komen, de tegenstander, met zijnen
grimmigen blik, en roepen „Gij zijt ze
ker bang, en'daarom komt gij."
Neen, het ging nietHet noodlot moest
beslissen.
Het was een frische, heerlijke morgen
in het bosch.
Op eene open plek tusschen pijnboo-
men en varenkruid stonden zij tegenover
elkander.
Op de gebruikelijke vraag van een der
secondanten, of men zich verzoenen wilde,
had luitenant Erker beslist afwijzend ge
antwoord. Alleen voor den vorm vroeg
men ook de tegenpartij.
Luitenant Von Vliessheim zweeg een
oogenblik. Eensklaps zeide hij: „Ja!"
Het verraste hem zelveD.
„Gij verwondert u," ging hij voort,
„doch luister en breng mijne voorstellen
aan mijnen tegenstander over. Hij kon
niet toegeven, ik kan het wel, want ik
heb de minste kaDS te verliezen. Ik ben
als pistoolschutter geoefend, ik heb geene
kinderen.. Vraag mijnen tegenstander of
hij zich wel bewust is, waarom wij hier
als doodsvijanden tegenover elkander
staan: Om een hond. Hij moge asn zijne
vrouw en aan zijn kind denken. Ik zal
hem excuus vragen, moge hij hetzelfde
doen."
Luitenant Erker was verast, geschokt.
Zijn wrok bekoelde. Maar zijn trots kou
hij niet geheel bedwingen. Hij verlangde
eens schitterende voldoening.
Vliessheim kon een glimlach nauwe
lijks onderdrukken. De ander verlangde
een schitterende voldoening. Doch hij
bleef kalm, en terwijl allen hem nieuws
gierig aankeken, wendde hij zich eensklaps
op zij en schoot zijn pistool af. Een ge
vertrek geweest. In zijn binnenste gevoel
de hij plotseling een zeker behagen; bem
scheen het toe, al kwam het meisje hem
zooveel nader, nadat zij van haar hoogte als
burchtvrouwe was afgestegen, en vervlogen
was weldra zelfs die lichte verlegenheid,
die bij wel Diet getoond, maar toch wel
eenigzins gevoeld had bij de eerste reis naar
de vrjj-heerljjke familie, Met vrije bewe
gingen betrad bij nu het onaanzienlijke
huisje.
Hij volgde zijne geleidster over de nauwe,
houten toegangstrap; een denr naar den
smallen corridor werd geopend en hij zag de
onde barones voor zich. Zij moest jnist zijn
opgestaan om bem een paar schreden tege
moet te komen, nadat haar door de vooruit-
snellende doch'er het bezoek was aangekon
digd."
Deze stond nog achter de mosder, in bet
zelfde gewaad; maar de lange boezelaar is
afgedaan, en het schoon opgegroeide meisje
met haar ernstig, frisch gezichtje droeg geen
enkel spoor meer van den Iandeljjken arbeid.
Ernstig en met een zekere terughoudend
heid, maar toch hartelijk, reikte de vronw
des huizes Reimar de hand tot welkomst
groet en dankte bem nogmaals voor zijn
vriendelijke hnlp en belangstelling; vervol
gens stelde zij hem ook aan haar tweede
dochter voor, die hem eveneens hoewel
eenigszins aarzelend, de hand bood, waaraan
hij de aardkorrels meende te voelen, waar
voor geen genoegzamen tijd geweest was om
te verwijderen. Maar zooveel te reiner
klonk haar stem, zooveel te liefelijker blonk
haar oog, toen ook Erna hem na overwon
nene schuchterheid, dank zeide.
„Mama is aan zulke ontmoetingen niet ge
woon. Ik ben gelukkig, dat het haar nog
niet te veel heeft doen ODtstellen. Wanneer
men er aan denkt, wat het had konen wor
den ook de gevolgen van die onbezonnen
menschen gij hebt allen een zeer grooten
dienst bewezen, mijnheer." Dat kwam wei
zacht en schuchter, maar met gevoel en niet
als oen beleefdheidsphraso over de donker-
roode lippen.
Hilde maakte daarbjj een grimasse.
„Hoe lief 1" riep zij nit. „Bezorg dat zaakje
ook voor mij, ik ben zoo onbeleefd geweest,
het aan n over te laten."
Zjj was van den aanvang af op den drom-
pel blijven staan, nn verdwoen zjj en trok
de deur achter zich toe.
WORDT VERVOLGD.