„Ik zou wel een zwaluw willen zijn," zeide Johan heel bedaard, terwijl hij het wittebrood in de melk brokkelde, „dan zou ik niets dan jongen broeden. Ik zou een heel groot nest bouwen en het heelemaal vol broeden. En dan zou ik naar Afrika vliegen of naar Italië en alle meenemen en papa en mama ook." draafde naar de aangrenzende kleadkamer, 1 krabde daar aan de deur, keerde toen weer voor het bed der jonge vrouw terug, en blafte. „Is hij weg? Nu al? Hoe laat ishet dan Terwijl zij zich oprichtte, ob op het klokje op de nschttifel te zien, gaf Plokje zich alle moeite, om hetzelfde te dom. Hij ging opzitten, keek op het tafeltje en steunde, wauschijnlijk omdat hij het met den besten wil nog niet zoo ver gebracht had, dit hij op da klok kon zien. „A.cht uurzeidejde jonge vrouw. „Ja, dan moet ik wel opstaan. Kom, nog vijf minuten Toen echter de vijf minuten voorbij- waren, was Flokje's meesteres weer inge slapen. Nu begon het den hond te vervelenHij ging stapvoets door beide kamers, besnuf felde stoelen, kasten, kleedingstukken en wendde knorrend het hoofd af, als hij in den grooten spiegel zijn beeld herken de. En toch was Plokje niet zoo leelijk. Hij behaorde tot de klasse der keeshondjes ea mocht zich op eene zuivere afstamming beroemen. Eindelijk krabde hij meerma len aan de deur, en ditmaal was zij zoo beleefd, zich te openen. De deur naar het salon was, omdat daar schoon gemaakt werd, open, en Plokje stapte, het dienst meisje slechts even met zijnen staart groe tend, op het balkon. Daarnaast werd gesproken, en de geur van frissche koffie kwam hem in den neus. Bemerkte Flokje het niet, of wilde hij het niet bemerken Hij ging pardoes in de zon liggen, knipte met de oogen en maakte het zich gemakkelijk, „Nu? Is het niet heerlijk, hier te zitten zeide daarnaast eene vrouwen stem. „Ja, lief vrouwtje, je hebt gelijk zooals altijd." En de jonge officier kuste zijne eohtgenoote teeder. Doch direct daarop stoven zij verschrikt uiteen. Een knaap stormde de bilkonkamer binnen en wierp de deur achter zich dicht, zoodat de mu ren dreunden. „PapaMamaZiet eens wat ik ge maakt heb!" Hij reikte den vader zijne lei aan en liet zijne stralende blikken van de ld op den vader, van dezen op de lei zweven. „Wat is dat?" „Dat zijn de zeven dwergen." „O zoo, moeten dat de zeven dwergen zijn, ja, ja, men moet het maar weten, dan ziet men het direct. Maar nu willen wij koffie drinken." Johan ging zitten en begon dapper m het kopje te roeren, terwijl de jonge moe der hem liefkoz-nd over het haar streek. „Zag eens, Johan", begon de officier weer, „je wilt zeker schilder worden Johan bedacht zich een oogenblik. Ja", antwoordde hij, „of koetsier. Dat is ook heel mooi." Of het mooi isZeg eens, vrouw tje. De man heeft ons gisternacht beslist te veel af genomen." „Vind je Nou, laat hem. Wij hebben ons er zoo goed voor geamuseerd. Hoe vondt je onze buurvrouw in rose zijde?" „Prachtig. En jeu scheen de man bui tengewoon te bevallen." „Zeg, het is een net man en zoo op de hoogte." noodigo opmerkzaamheid geschonken heeft. Het huiskleed was los om haar lichaam ge worpen en deed met moeite de sierlijke ge stalte in al haar fijnheid en bekoorlijkheid herkennen, maar het was toch niet dat een voudige kleed, dat een frisch gezoud lichaam zoo goed staat. Alle energie en elasticiteit, welke haar gisteren zoo bekoorlijk hadden doen schijnen, waren nu verdwenen. Schoon bleef echter haar gezichtje trots dat alles, boeiend door het eigenaardige, overmoedige, aantrekkelijke evenals een vreemde bloem, al is die ook eenigszins door de scherpe zon minder frisch geworden. Terwijl Reimar in stilte bij zichzelven deze vergelijking maakte, vond hij tevens gele genheid, eonige gewone gezegden te bezigen; maar hij word direct in de rede gevallen met de vraag, of hjj zijn schetsboek wel mede genomen had. „Neen, barones," verontschuldigde hij zich bescheiden, „do inbond is Riet zoo be zienswaard en de tot mij gerichte wensch geleek mij niet zoo dringend, dat „Dat men er zich niet aan behoeft ie sloren," viel zij bem pruttelend in de rede. „Waarom zjjt ge dan hier gekomen Wel licht, om den n toekomenden dank te halen Hij protesteerde ten sterkste, maar zij schonk hem geen gehoor en voer op den zelfden spot zieken toon voort: „Daarop rekent gij bij mij te vergeefs." Ik gevoel mij volstrekt niet nwe scbuldenares. Naar mijn zin is het een schandaal goweest, zoo te capitn- leeren. Ik begrijp mijn papa noch graaf Felix; met een gedachten zweepslag over de paarden, waren wjj nit alle verlegenheid geweest." „Dan is het recht jammer, dat gij niet teagel en zweep in handen gehad hebt, ba rones," meende hij, en zag haar daarbjj lachend in bet gelaat. „Wij hadden dan bij het gedrang zeer zeker ernstige beenen- en sche delbreuken knnnen constateeren." „Dat is de zaak van die onbeschaamden, die zichzelven zoo zonder meer in het gevaar begeven," antwoordde zij met een weinig minder vuur. „Met welk recht bedreig den zij ons Ach, ik had wel over ben been willen jagen, al waren wij zei ven ook daarbij te gronde gegaan. Ik was buiten mij zelve. Beeldt gij u maar niet in, dat gij ons uit het gedrong geholpen bebt; of meent ge soms, dat ik u bedoeld heb, toen ik over mijn ridder sprak, dien ik verwachtte, omdat het mij hier tnsscben deze vier muren bijna ondraaglijk wordt? Neen, geëerde heer, een ridder stel ik mij anders voor; die had met blik semende oogen en in edelen toorn het zwaard uit de schede getrokken cn niet zcoals gij „Natuurlijk. Heeft zeker meer geleerd Jan ik. Is op da militaire academie ge weest, en van adel, ea cavalerist, en ik beu eenvoudig de kameraad van hst hooge nummer en bij de turnschool gedetacheerd. Het bloed steeg de jonge vrouw in het gezicht. „Wees toch niet direct zoo wantrouwig, Karei." „Och wat, Anni, in.j is het gezelschap onaangenaam. Mevrouw groet nauwelijks, slaapt een gat in den dag en speelt de groote dame; ik kan nil eenmial zulke nietsdoeners niet uitstaan." „Ik geloof, dat hij er onder lijdt. Zijue vronw is „Och, wat weet jij daar van Heeft hij je tot zijne vertrouwde gema.kt?" „Neen", zeide Ansi. in haar kopje kij kend. „Maar hij heeft zno'n melancholi- schen trek en gevoelt zich, naar het schijnt, zeer eenzrarr. Het was mij, alsof hij men- schen zocht, die hem b grijpen.' Waarom kleurde Anni een weinig? Zij had het toch werkelijk niet noodig te doen. Ook hij kleurde nn, bij ergerde zich over zijne vrouw. Doch het gebabbel van het kind deed hem zn ergernis vergeten. De beide echtgenooten keken elkander glimlachend aan. Eensklaps werden allen opgeschrikt. Een paar bloempotten, die het dichtst bij den houten wand stonden welke het groote balcon in twee deelen, ver deelde, vielen op de straat, en Plokje dook in hunne plaats op. Toornig sprong de officier op. „Wil je wel eens, leelijke hond!" riep hij en hij zocht na.r een voorwerp, dat hij nuar den hond kon werpen, zoodat Plokje het voor het beste hield, haastig zijneu vooruitgeschoven post op het balkon van den buurman te verlaten en zich in de woning van zijnen meester terug te trek- keD. „Die mooie potten jammerde JohaD. „Het was zeker de roos." Anni keek bezorgd Daar haar echt genoot, die zich van woede niet wist te honden. Zij volgde hem in de ka mer, waar hij heftig op en neer liep. „Dat was de laatste maal 1" riep hij luid. „Wij hebben nooit rust door dezen hond Onlangs pas heeft hij ons de azalea naar beneden gegooid, altijd snuffelt bij hier op ons balkon rond. Natuurlijk, als mevrouw tot tien uur te bed ligt, eu de uran geene macht over zijne vrouw heeft ik zal hem eens behoorlijk schrijven, waar het op staat." „Karei, maar wees toch bedaard „Laat mij met rustIk weet, wat ik te doen heb Om drie uur kwam luitenant Von Vliessheim met zijn vrouw van eene wan deling thuis. „He, Flokje, ik heb maar één hand schoen," zeide de vrouw tot haar hondje. een teekenpotlood tusschen de vingors ge draaid en een paar woorden gesproken. Dat gij het gepeupel daarmede echter op do vlucht gedreven hebt, doet niets ter zake." „Ja juist5 stemde bij ernstig loe, „het slot van de zaak doet niets ter zake. Een wel doend woord iD dezen tijd, na alles slechts tegen elkander opbrnischt is ongepast. Niet de overwinning maakt de helden, maar de persooD, hunne bedoelingen." „Ja, maar dat is liet niet alleen." In zijne trekken, in zijne oogen trad we derom die bijna onmerkbare verandering in, die ze in zekeren mate transparant maakte en de vroolijke gedachten die er in zijn hoofd ronddwaalden, deden zien. „Pardon 1" voegde hij er bij, het hoofd licht buigond, als ter bekrachtiging zijner woorden. „In de oogen van de dames is er meer voor noodig. De tenor alleen maakt nog geen Lohengrin. Welk een jammer lijke heldengestalte zon het zijn, zonder blinkende uitrusting, al ware het dan ook slechts maar een luitenants-helm." Zij bewoog het hoo'd een weinig knorrig en vertrok den weeken mond. „Yoor zulk een gansje behoeft gij mij niet te houden," antwoordde zij en ais hij berouwhebbend de handen in elkander vouwde, liet zij hem niet aan bet woord komen, maar ging geringschattend voort „De bakvischjes-romantiek heeft mij nooit veel belang ingeboezemd. Integendeel, ik ben veel te veel een kind van mijn tijd, om in die beoordeeling te knnnen worden opgenomen. Ik kan nn eenmaal in dat stil bescheidene, in dat alledaagsche bekrompen gemoedsleven, dat ons door klei ne natnren steeds gepredikt wordt en dat de vereerders van Jean Paul niet genoeg kunnen prjjzen, geen smaak vinden en de da gen van dat zeldzame zochten en in aan bidding verzonken zijn, zijn nu voorbij. Neen hoor, die armoede is iets afschuwelijks en grootheid is iets schoons, iets goddelijks. Zeker, het is niet hetzelfde, hoe men zich dat verwerft," zeide zij, met de oogen droome- rig in de verte starend, en voegde er met ener gie aan toe, „de worm komt wellicht ook aan do spits van den borg, maar een adelaar neemt baar in zijn vlocht." Over Reimar's voorhoofd vloog een scha duw, terwijl hij haar aanhoorde; maar zijne blikken bleven op het lieve gezichtje geves tigd, dat door den trek van trots en eigen waarde shchts schooner werd. Hij gaf haar op het zooeven gesprokene geen antwoord, maar keek slechts nieuwsgierig, naar het van de bank op den grond gevallene boeken Dat 9torinde, zonder zich te bedenken, de trap weer at en kwam na korten tijd met den vermisten handschoen, dUn zijne meesteres met opzet beneden had laten vallen, boven. In de kamer werd daa op nog eene les met Plokje gehouden. Hij moest niezen, blaffen en op de achterpooten door de kamer marcheeren. „Koert, heb je gezien riep de dame verheugd, „hij is bijna door de geheele kamer gegaan! M at heb je daar i' Luitenant Von Vliessheim overhandigde zijne vrouw eene brief, en zij Ls „Hoogwelgeboren heer. Ik heb de eer u mede te deeleo, dat uw bond ons weer tot last geweest ;b. Als hij zich nog eenmaal op ons balkon mocht laten zien, zal ik htm op de straat gooier. Erktr, luitenant." Dat is eene onbeschaamdheid riep mevrouw Von \liessheim. „Hokje op de straat gooen En zij boog zich tot den hond neer. „Mijn Plokje Arm dier I Jij op straat! Welk een ruwtieidZij rich- te zich op. „Je schrijft hem een brief, Koert „Zeker. Dat spreekt vanzelf." „Maar een gepeperde! Dat verlang ik. Het is eene beleediging voor mij, en die duld ik niet, in geen geval van znlke menschen.' „Sta mij toe „Heur vader was houthandelaar." „Na, dat heelt toch hiermede niets te maken." Mevrouw Von Vliessheim werd driftig. «Koert! Je weigert mij je bescher ming „Zeker nietZulk een brief laat ook ik mij niet schrijven.' En hoe meer hij erover nadacht, hoe meer zijne vrouw aandrong, des te opge wondener werd hij. „Je eer is aangerand zeide mevrouw van Vliessheim. Deze meneer moet eens en voor al tijd op zijne plaats gezet worden." Reeds Da een uur ontving luitenant Erker den volgenden brief „Hoogwelgeboren heer. „Ik gevoel mij door uw regelen gedron gen uwen aanmatigenden toon te moeten afwijzen. Ik doe u opmerker, dat ik uwe uitlating, volgens welke gij ODzen hond op de straat wilt werpen, voor on waardig houd, en weet voor 't overige, dat gij het niet wagen zindt, uwe be dreiging waar te maken. Eene veront schuldiging over het gedrag van onzen hond, acht ik onder deze omstandigheden niet op hare plaats. Von Vliessheim, 1ste luitenant." Luitenant Von Vliessheim zat in zijne kamer voor een tactisch vraagstuk, toen luitenant Erker bij hem aangediend werd. Eene minuut later stonden beiden tegeu- over elkaar, „Wat verschaft mij de eer vroeg Vliessheim met een vormelijke buiging. Luitenant Erker zag hem grimmig aan. „Ik kom," zeide hij heftig, „om u te zeg gen, dat gij volstrekt niet het recht hebt, mij terecht te wijzen." „Dit recht eisch ik", aDtwoorde Vliess heim met koele voornaamheid. vroeg, alsof zijn oog den fran schen titel niet had kannen ontcijferen, op de hem eigen- zijnde, bedaarde wijze „Dat is zeker geen werk van Jean Paul, wat gij daar leest, juffrouw Zij zag hem aan en lachte, bokte zich echter vervolgens en raapte hei boek op. „Ik heb dien schrijver nooit kannen uit staan," verklaarde zij, „mij staat reeds zijn sierlijke beweging en zijn gedwongen hu mor tegen. Dan bevalt mij de uwe nog beter." Hij boog zich diep. „De worm dankt n." Een zacht rood steeg haar naar de wan- gen. „Gij meent toch niet", riep zij verward nit en vervolgens ging zij op den eerljjksten toon van berouw voort„Neen waarachtig, beleedigen wilde ik n niet. Hoe kunt gij dan ook zoo iets alleen op uzelf toe passen F" „Ja," antwoordde hij luimig, „ik krnip ook altijd langs de aardo voort en ben somtijds nog zoo dom, dat ik er mij somtijds nog wel inwroet." „Ea nu wringt en kronkelt gij u als zulk een nietig beest." „Zooals dat dier doet, als het gekweld wordt." „Ik iemand kwellen F" vroeg zij in schert senden overmoed. „Houdt gij mj tot een dergelijke boosheid in staat F" „Ik wil aannemen, dat het onbewust ge schiedde, uit tijdverdrijf." „Daar kunt gij gelijk aan hebben. Tijd verdrijf? Lieve God!" zuchtte zij, „hoe ellendig, boe gruwelijk. Ik kom mijzelf voor als een vogel die in een kooitje is opgeslo ten en van het eene stokje op het andere springen kan. Die pikt ook met zijn snavel naar iederen vinger, die zich tnsscben de tralies doorsteekt. Waarom komt gij mij dan ook zoo te na F" „Omdat ik" Hij aarzelde en onder drukte de bekentenis, dat hij hier toch ei genlijk heengslokt geworden was. Ook hjj wilde haar niet beleedigen, maar koeltjes antwoordde hij„Omdat ik naar de gezond heid van nwe mama heb willen informeeren." Een sehelmsche, ongeloovige blik mat den zijne „Slechts daarom F'' Daar er geen ant woord kwam, wierp zij het hoold achter over en hield hem bij zjjn woord. „Ik zie bet wel, anders hadt gij n al reeds lang naast mij nedergezet. Dus Mama F Nu° dan moet ge het haar maar zelve gaan vragen." Dat inaakt Erker nog heftiger, „Zeker", ziide hij, „gij ne:mt u zoo menig recht, dat u niet toekomt, ook het reext, mij een lafaard te noemen." „Ik ben mij niet bewust, „Gij veroorloofdet u te schrijven, dat ik het niet zon wagen, uw houd Dat zoudt gij ook niet." „Ea waarom niet?" „Omdat gij weet, dat ik mij dat niet zou hten welgeva len." „Dus meent gij, dat ik daarvoor bang ben „Ik hoop het!" „Gij vergist u Uwe meening is mij gebe.1 onverschillig „Ik mag zeker wel verlangtn, dat gij dat motiveert „Zeer gairne. Eenvoudig omdat ik u niet teil" Vliessheim deinsde terug. De ingehou den verontwaardiging barstte nn des te hefuger los. 1 „Verlaat direct mijne wo ning liep hij, zich zelven niet meer meester, terwijl het bloed hem naar het boofl steeg- Omgekeerd was Erker na, nadut hij zijne woede gelucht had, kalmer „Ik ga, om dat mijn doel bereikt is." Daarop verliet hij de kamer. Onmiddellijk daarna stormde mevrouw Von Vliessheim binnen. Haar groote oo gen glansden bijna onheilspellend in het bleeke, smalle gezicht. „Nn P" vroeg zij in spanning. „Heb je hem behoorlijk de les gelezen Wat zei hij Het hoofd op de borst, stond Vliessheim onbewegelijk voor zijne schrijftafel. „Hij heeft mij beleedigd", antwoordde hij op doffen toon. „En jij „In zal hem morgen laten uitdagen." Het was de tweede nacht na dit voor val. Mevrouw Von Vliessheim sliep. Heur man echter kon Diet slapen. Hij' stond voor het venster der kleedkamer, keek naar buiten, naar de woning van zij nen buurman. Het was de kinderkamer. En nu herkende hij de vrouw van zij nen buurman. Zij zette de lamp op de tafel en ging naar het bed van haren knaap. Zij boog zich over bem, kuste hem, en hij beantwoordde hare liefkozingen. Toen zij na een poos opstond, bracht zij den zakdoek naar de oogen, zij had zeker geweend. Daarop nam zij de lamp en ver liet de kamer. Het licht was weg, het beeld verdwe nen. Was het slechts eene verschijning van zijne verbeeldingskracht geweest? En indien ook. De verschijning was in over eenstemming met da waarheid. Morgen vroeg zou hij tegenover den vader van dezen knaap slaan. Zoo hadden zij afge sproken. De officier, die daar uit het venster naar buiten keek, kon de nachtelijke ver schijning niet van zich afzetten. Tct op dit oogenblik was hij nog zoo vervuld ge weest van ergernis en gekrenkten trots, dat hij niet onbevooroordeeld had kunnen nadenken. En de overtuiging, dat zijne eer aangetast was, had hem met een pant ser tegen alle zachtere gevoelens omgeveD. Hier in de stilte van den nacht, alleen met zich zelven en den sterrenhemel, was hij weer mensch, en diep ontroerde hem het beeld der moeder, die aan het Zij was tenminste zoo vriendelijk hem den weg te wijzen en van de loomte in hare bewegingen was niets meer te bemer ken, toen zij van hare verhevenheid afwipte. Reimar had daarbij wederom gelegenheid, het door fijn leder omgeven voetje op nienw te bewonderen. Hij liep naast haar voort, de onschuldigste opmerkingen ma kende over het weer, zijn verblijf in den omtrek en het verloop van de werkstaking, die, zooals zij gehoord had en bij bevestigde, reeds in den voormiddag door een kleine gebenrtcni8 ras een einde genomen had. Zij lieten het verwilderde deel van de heer lijkheid weldra achter zich, om langs de groote, zoo goed mogelijk onderbonden stal- gebonwen, Jen voorhof te betreden en van daar, den moestnin in te stappen, waar alle bedden en perken zorgvuldig en netjes onder honden waren. Alles droeg hier bet stem pel van onderhoud en zorg. Hier en daar begon het reeds in de bedden te groenen en daar ginds was een jong meisje reeds bezig met salade-planten neer te zetten. Ter aarde gebogen, draaide zij den beide naderbij komenden den rug toe. Plotseling zag zij over haar schonder heen, verhief zich vlug en snelde het hnis in, dat vlak in de nabijheid lag. „Een aardigheid mijner zuster," zeide ba rones Hild», die een oogenblik hare schreden had ingekort, maar vervolgens weder reso luut voorwaarts gitig en met eon hoog moedig lachje een pijnlijk gevoel, dat zich van haar meester maakte, trachtte te ver drijven. „Erna houdt er van, den tninman in zijn bezigheid te helpen, evenals ik den koetsier; maar zjj laat zich daarbij niet gaarne bespieden, omdat papa danig nit zijn hu meur is, als hij van dorgeljjke genoegens hoort. Gij moogt er dzB niet over sprekon, begrepen 1 en hier zijn wij thuis." Met niet geringe verbazing had Reimar don naam vaa de vluchtende vernomen, wier slanke gestalte en ongewone houding bem reeds dadelijk, toen zij was opgesprongen, in het oog gevallen was; na keek hij nauwe lijks met niet minder verbazing naar het kleine huis met de weinige vensters, wier eonig versiersel een smal balkon was, dat tegelijk den ingang overdekte. Onwillekeurig gleed zijn oog over het verkreukte, maar toch elegante morgenkleed zjjner dame. Zij scheen naar zijn idee maar heel slecht in dit schilderij te passen. En dat was das haar znsfer en hier woon de zij? Bijna had hij geischon, bij de ge dachte, dat hij hare verschijning met het oode slot in verbinding geloofd had, als was aaar ook nauwelijks meer een goed woon- bed van haren knaap geweend had. Hoe waren de vooruitzichten voor mor gen vroeg Hij, Vliessheim, was een uitstekend schutter, die zich altijd oefende, Hos stond het in dit opzicht met zijne tegenpartij P Onzettelijk misschien neen, dat vond hij te kinderachtig, ludien de zaak onder nomen werd, moest zijn met ernst ten einde gebracht worden. Hij kon op d/n arm mikkenmaar in zulk een oogen blik verliest ook d8 beste schutter iets van zijne zekerheid, en dicht hij Jen arm zit het hart van den tegenstander. Hce levenslustig wts de jonge vrouw nog voor weinig dagen, op het bal geweest en hoe vrtendeiijk had de knaap met de stralende oogen hem gister nog gegroetEu waarom moest nu het geluk dezer familie vernie tigd worden! Om een hond! Wat was er dan eigenlijk voorgevallen Een hond had esn paar bloempotten omvergeworpen. Men had ze kunnen vergoeden en excuus kunnen vragen. In plaats daarvan was nit dit alledaagsche voorval het tragische too- neel gegroeid, dat twee families onge lukkig moest maken. Eensklaps welde zoo iets als schaamte in het hart van den officier op. Om een houd Neen, dat was onmenschelijk, dat mocht niet gebeuren Maar hoe Zou hij erheen gaan, nu direct de jouge vrouw was nog op zon hij haar zeg gen Ik trek mijne uitdaging terug, stel a gerust, troost a, u blijft uw man, uw kind behouden Wat zou zij geroerd en dankbaar zijn Maar dan zou hij mis schien komen, de tegenstander, met zijnen grimmigen blik, en roepen „Gij zijt ze ker bang, en'daarom komt gij." Neen, het ging nietHet noodlot moest beslissen. Het was een frische, heerlijke morgen in het bosch. Op eene open plek tusschen pijnboo- men en varenkruid stonden zij tegenover elkander. Op de gebruikelijke vraag van een der secondanten, of men zich verzoenen wilde, had luitenant Erker beslist afwijzend ge antwoord. Alleen voor den vorm vroeg men ook de tegenpartij. Luitenant Von Vliessheim zweeg een oogenblik. Eensklaps zeide hij: „Ja!" Het verraste hem zelveD. „Gij verwondert u," ging hij voort, „doch luister en breng mijne voorstellen aan mijnen tegenstander over. Hij kon niet toegeven, ik kan het wel, want ik heb de minste kaDS te verliezen. Ik ben als pistoolschutter geoefend, ik heb geene kinderen.. Vraag mijnen tegenstander of hij zich wel bewust is, waarom wij hier als doodsvijanden tegenover elkander staan: Om een hond. Hij moge asn zijne vrouw en aan zijn kind denken. Ik zal hem excuus vragen, moge hij hetzelfde doen." Luitenant Erker was verast, geschokt. Zijn wrok bekoelde. Maar zijn trots kou hij niet geheel bedwingen. Hij verlangde eens schitterende voldoening. Vliessheim kon een glimlach nauwe lijks onderdrukken. De ander verlangde een schitterende voldoening. Doch hij bleef kalm, en terwijl allen hem nieuws gierig aankeken, wendde hij zich eensklaps op zij en schoot zijn pistool af. Een ge vertrek geweest. In zijn binnenste gevoel de hij plotseling een zeker behagen; bem scheen het toe, al kwam het meisje hem zooveel nader, nadat zij van haar hoogte als burchtvrouwe was afgestegen, en vervlogen was weldra zelfs die lichte verlegenheid, die bij wel Diet getoond, maar toch wel eenigzins gevoeld had bij de eerste reis naar de vrjj-heerljjke familie, Met vrije bewe gingen betrad bij nu het onaanzienlijke huisje. Hij volgde zijne geleidster over de nauwe, houten toegangstrap; een denr naar den smallen corridor werd geopend en hij zag de onde barones voor zich. Zij moest jnist zijn opgestaan om bem een paar schreden tege moet te komen, nadat haar door de vooruit- snellende doch'er het bezoek was aangekon digd." Deze stond nog achter de mosder, in bet zelfde gewaad; maar de lange boezelaar is afgedaan, en het schoon opgegroeide meisje met haar ernstig, frisch gezichtje droeg geen enkel spoor meer van den Iandeljjken arbeid. Ernstig en met een zekere terughoudend heid, maar toch hartelijk, reikte de vronw des huizes Reimar de hand tot welkomst groet en dankte bem nogmaals voor zijn vriendelijke hnlp en belangstelling; vervol gens stelde zij hem ook aan haar tweede dochter voor, die hem eveneens hoewel eenigszins aarzelend, de hand bood, waaraan hij de aardkorrels meende te voelen, waar voor geen genoegzamen tijd geweest was om te verwijderen. Maar zooveel te reiner klonk haar stem, zooveel te liefelijker blonk haar oog, toen ook Erna hem na overwon nene schuchterheid, dank zeide. „Mama is aan zulke ontmoetingen niet ge woon. Ik ben gelukkig, dat het haar nog niet te veel heeft doen ODtstellen. Wanneer men er aan denkt, wat het had konen wor den ook de gevolgen van die onbezonnen menschen gij hebt allen een zeer grooten dienst bewezen, mijnheer." Dat kwam wei zacht en schuchter, maar met gevoel en niet als oen beleefdheidsphraso over de donker- roode lippen. Hilde maakte daarbjj een grimasse. „Hoe lief 1" riep zij nit. „Bezorg dat zaakje ook voor mij, ik ben zoo onbeleefd geweest, het aan n over te laten." Zjj was van den aanvang af op den drom- pel blijven staan, nn verdwoen zjj en trok de deur achter zich toe. WORDT VERVOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 6