Brieven uil t Maasstad. Yallenfle Sterren. Zondag 2 Augustus 189S. 40ste Jaargang No. 3120. BIJVOEGSEL. GEMENGD NIEUWS. Ter Overdenking. Zelf-onderzoek. Rotterdam, 29 Juli 1896. CL Ik weet niet of er onder mijne le zers zijn, die geregeld of van tijd tot het weekblad „Handelsbelangen" lezen. Voor her, die dit voorrecht niet mogen genieten, zij het afdoende, te weten dat „Handelsbelangen" uitgegeven wordt door de firma van der Graaf Co. al hier en zich hoofdzakelijk bezighoudt met het signaleeren van flesschen- ttekkers en onbetrouwbare firma's. Wat mij die dit weekblad zoo nu en dan wel eens lees, altijd het meest trappeerde is, dat de voorraad telkens versch is, dat er geregeld een aantal pas-ontdekten is, groot genoeg om een lijstje te vullen. Er schijnen dus wel veel raenschen te wezen, die op deze manier oneerlijk aan den kost komen, dacht ik dan al tijd en terwijl ik eenerzijds schokschou derde voor de lui, die zich telkens weer opnieuw foppen laten, gevoelde ik an derzijds ontzag voor de lui, die gere geld middelen weten te vinden om de onergdenkenden er in te laten loopen. Sedert eenige dagen heb ik het bij ervaring, hoe geweldig handig dit soort bedriegers zijn slag weet te slaan en dit verschafte mij de gelegenheid in het algemeen iets van het flesschen- trekkers-gilde, dat helaas in Rotterdam nog altijd niet uitgeroeid schijnt, te weten te komen. Op een middag had ik bij een vriend van me, die verjaarde, een glas port ge dronken. Het was vrij laat geworden en beducht, dat ik den vermaarden en onaangenamen hond jn de pot zou viu- den, stapte ik vrij vlug, dadelijk van het huis van mijn vriend naar het mij ne. Het regende en omdat ik geen pa- rapluie bij mij had, leende mijn vriend mij de zijne, op voorwaarde, die altijd bij zulke vriendendiensten geldt, dat ik het ding zoo spoedig mogelijk terug zou laten brengen. Brengen, verstaan Ik heb nie mand bij de hand om het te laten ha len. Hij liet me uit en drukte me daar een bijzondere zorg en nog eens een spoedige terugbezorging van zijn para pluie op het hart. Ik kwam thuis en zette mij bij de mijnen, die al bijna gereed waren met het diner, aan tafel. FEUILLETON. Roman van Rolert Byr, TWEEDE BOEK. 15. HOOFDSTUK 4. In hei hofwachtsalon van de spoorweg maatschappij, had zich een kring, meest be jaarde heeren en dames, verzameld. Het wa ren vooral zij, die gewoonlijk in het paleis van de prinses-weduwe werden gezien. Prinses Amalie was dan ook van plan, van daag hare gewone jaarljjksche badreis te ondernemen. Zij behoorde niet tot die hooge personages, die gewoonlijk op reis waren en die beter deden met hun paleis op een spoorwagen te bouwen. Een reis was bij haar werkelijk nog een ongewone gebeurte nis. Allen, die zich tot hare vrienden re kenden, plachten haar tot den waggon te volgen, om daar afscheid van baar te nemen. Dat was mode geworden en de oude vronw zag scherp en telde zorgvuldig de hoofden van bare volgelingen. Er mankeerde er diimaal geene, maar er gebeurde toch iets nieuws; de prinses had allen doen verzoeken, in de wachtkamer te komen, daar het ongunstige weer niet ge doogde, dat men bniten stond te wachten, te meer daar de hofmaarschalk tot zijn spijt moest berichten, dat er een klein op onthoud was ingetreden. Zoo had zich dan in het kleine zaaltje een kring geformeerd, waar te midden de prinses troonde en voor afleiding van den een naar den ander liep en voor ieder een vriendelijk woord over had, terwijl zij haar hnnne goede wensoben aanboden. Nadat do stof tot praten een beetje ten einde liep en een ieder zijn complimentje als een relequie in zijn gemoed bad opge borgen, ontstond er eenige beweging door het verschijnen van nieuwe gaston. De rij der dames en hoeren openden zich, om niemand minder dan prins Eduard enzijne dochter door te laten, die zooals altijd, ook nu weder in gezelschap harer opvoedster verscheen. Nu was het gewoonte, dat de kleine hoogheid bij dergelijke gelegenheden verscheen; maar tot de ongewoonheden be- hoerdo de komst haars vaders. Wanneer hij er na vandaag was, zos meest dat wel oen zeer dringende reden hebben. Het was dan ook zeer natuurlijk, dat zijn ongewoon Tergchjjnen op deze plaats, aller verwonde- De soep was op en ik zou aan het vleesch beginnen toon er gebeld werd. De meid deed open en een mo ment later stond zij in de kamer. Meneer, 't is voor u, zei ze tot rnjj. Er is een man die om de pa- rapluie van meneer X vraagt. Kan ik haar meegeven? Hoewel mijn vriend X altijd heel vlug is, als hij geld of goederen van een ander krijgt, anders is hij vrij lang zaam onder ons gezegd en gezwegen, verwonderde mij deze vlugheid toch al heel bijzonder. En hij had niemand om het ding te laten halen Wat is dat over een man Guust een man nou ja, zooals alle mannen, Met een pet op en een broek aan. Nou, geef maar mee, of noen... Een plotselinge gedachte vloog me door 't hoofd. Ik zal zelf wel gaan. In 't portaal vond ik een man staan, werkelijk met een pet op en een broek aan en bovendien met een nog al on gunstig voorkomen. Wel vriend, wou jij de parapluie van meneer X. hebben Ja meneer, asjeblieft -- zei de man, een weinig aarzelend en ietwat wantrouwend keek hij me aan. Hoe is meneer X. zoo gauw aan jou gekomen vroeg ik, terwijl ik X's parapluie oprolde en om de rol het bandje vastknoopte. Geen antwoord. Verwonderd keek ik den man aan. Ben jij bij meneer X. in betrek king. Ja, in 't pakhuis, zei de man, zeer bepaald en toen, wat vaster ver volgde hijIk kwam juist voorbij en toen zei ie ga jij mijn parapluie eens even terughalen bij meneer D. Moet meneer X uit? Ik weet het niet, maar dat denk ik wel. Daar viel me in, dat X me gezegd had dat hij bepaald vanavond niet met me mee zou gaan. Hij had zooveel te doen Wat bewoog dien braven kerel nu de eenzaamheid te verkiezen boven mijn gezelschap. Bij die beleediging zou ik 't niet zoo kalm laten. Hij moest me voldoening geven. Zeg aan meneer X. dat ik de pa rapluie zelf wel terug zal brengen. Ja maar, hij wacht er op. Da's goed, ik kom dadelijk. Als 'k gegeten heb. Zoo. Ja, 't kan mij niet schelen, maar meneer X. rekent er misschien op. riog verwekte, die dan ook op aller gelaat te lezen stond. Maar het lag volstrekt niet in de natnur van den prins om zich aan een dergelijke uiting van bevreemding te storen; hij was gewoon zijn eigen weg te gaan, onbekom merd over de critiek, en zoo ging bij ook nu, zonder op iets of iemand te letten, kalmpjes naar de prinses toe. Hij verheogde zich, niet te laat gekomen te zijn, zooals bij zeide, om haar een goede reis en veel pleizicr te kennen wenschen zonder dat hjj op hare verwondering acht sloeg; het scheen, alsof bij nooit anders gewoon geweest was te doen. Zijn tante kon dadelijk niet den goeden toon vatten en zij kon zichzelve het genot niet ontzeggen, hem in 't bjjzjjn van velen een kleinen speldeprik te geven. „Ik hoop toch, dat mijn goede lijfarts n Diets onrustbarends over mijne gezondheid gezegd heeft, wat bij u gedachten kan heb ben opgewekt, als zoudet gij mij nooit weer zien.* „Wees onbezorgd tanle, inidjes met nw taaie gezondheid, sterven niet tco spoedig", antwoordde hij vroolijk, en in ziju oogen schitterde het genoegen, over den schrik dien, bij wist dat hij haar, door het woord ster ven te bezigeD, had aangedaan. Hij wist, dat zij niet gaarne over de noodzakelijkheid van sterven boorde spreken. Zij behield echter hare tegenwoordigheid van geest genoeg, hem lachend te bedanken, en hare ware gedachten niet uit spre ken. „Dan zal ik uwe vriendelijke oplettend heid als een goed teeken voor mijn reis be schouwen," zeide zij, en wendde zich daar na tot de kleine hoogheid. Ook de prins deed dit, nadat hij nog eerst aan dit gezegde van zijn tante had toege voegd „Evenals de jager, wanneer hij bij het gaan ter jacht, een lief, schoon meisjo ontmoet." Vroolijk riep bij daarna zijn dochtertje toe„kom toch Helene en geef uwe rozen over." In hare schuchterheid had de kleine prin ses zich zooveel mogelijk op den achtergrond gehouden; ook nu aarzelde zij nog even om vooruit te gaan, en om aan hare besluite loosheid een einde te maken, legdo hare excellentie von Siachelburg haar de band op den schouder, om haar zoodoendo vooruit te schuiven- Deze aanraking scheen juist eene verlammende uitwerking te «hebben. De rnikor rozen ontviel aan de onzekere handjes en kwam op den parketvloer neder. „Dat arme kind 1" merkte princes Amalie medelijdend op en de prins schudde zuch- 't Is goed laat dat maar aan mij over. De man mompelde wat, groette niet en ging heen. Een half uur later belde ik bij mijn vriend X. aan. Hij deed mij zelf open, huislijk in zijn chambrecloak en in zijn pantoffels. Hé' ben jij daar al met de para pluie. Zoo'n haast was er niet bij. Ik ga vanavond toch niet meer uit. Ik viel uit de wolken. Wat? ga je niet uit. En je stuurt me een brutalen knecht op het lijf om, dadelijk je parapluie meê te brengen. Nu viel hij. Is jou de port in je hoofd gesla gen. Zóóveel heb je er toch niet van gehad, stamelde hij. Maar ben jij nou dronken of ben ik het? Zoo net was er een knecht van je bij me om je parapluie. Bij kris en kras hield hij vol, dat hij geen knecht gestuurd had en ik bezwoer op mijn eerewoord dat er toch één bij me geweest was. Dan hebben ze ons willen oplich ten riep mijn vriend. Ik was dadelijk van dezelfde mee ning. Maar hoe komt dan zoo'n vont aan de wetenschap dat ik van meneer X. een parapluie bezat? Mijn vriend hielp ons beiden uit den droom. Toen hij me uitliet en me voor al zorg voor zijn regenscherm op het hart drukte, gingen er menschen voor bij. Eén van die lieden zou het ge hoord kunnen hebben en naar aanlei ding daarvan een poging gedaan hebben ons voor de parapluie-waarde op te lich ten. Die poging was toevallig mis lukt. Wij hebben eerst op het krachtigst onze verontwaardiging over dit snood bedrijf uitgedrukt en toen een uurtje gedebatteerd over de zeer belangrijke kwestie, wie de schade zou hebben moe ten dragen als de oplichterij gelukt was. Ik beweerde dat X. dat te doen had, terwijl X. en misschien met meer re den, beweerde, dat het mij mijn geld zou gekost hebben. En daarna hebben wij het thema op lichters en flesschentrekkers behan deld. X. die een drukken handel voert, heeft wel eens een enkele maal in zijn koopmanstijd met flesschentrekkers te doen gehad en er wel eens geld aan verloren, We zijn nu wat wijzer geworden en dat danken we, eere wie eere toe komt, hoofdzakelijk aan Van der Graaf en Co. Maar vroogerOm een haver klap zat je er voor een paar honderd gulden in. Door brieven met mooi-ge- tend het hoofd. Dadelijk daarop was Bilde, die tlak ach ter de oude prinses stond en de oogen voor den blik van den prins had neergeslagen, op de rozen toegesneld. De prinses, die even eens had willen bukken, bespaarde zij deze moeite. Zij had erbarmen met het benijdens waardige schepsel en baar hartelijke blik, haar liefelijk lachje vroegen vertrouwen. Ieder barer bewegingen was daarbij vol lieftalige gratie. Zij raapte de kanten bloem- manchet op en rangschikte daarin de door andere hulpvaardige banden opgeraapte ro zen. De prins zag haar vriendelijk aan en nam deze gelegenheid te baat, om haar aan zijne dochter voor te stellen, „Ziet ge, kleintje, dat is mejuffrouw Bran- dolf. Zij is zoo goed, ons klein vergrijp weder te herstellen. Ik heb u reeds van haar verteld, hoe heerlijk of zij pianospelen kan. Gij moet baar verzoeken, dat zij ook eens voor n speelt, als zij van de reis te rugkomt." Onder de vriendelijke vaderlijke toespraak, die niet het minste verwijt inhield, verdween de pijnlijke bevangenheid van de prinses en zij was ijverig in de weer, hare volgzaam heid te toonen, strekte de hand nit en verzocht: „Ach ja, doe dat vooral. Het zal mij zeer veel pleizier doen. Papa speelt ook zoo mooi violoncel." In dit oogenblik ving zij een blik van hare opvoedster op en nn vesteende weder alles aan haar. Haar ge laat werd rood en leelijk, de schouders trok ken bijeen en de tong begon opnienw te stamelen „De violoncel, ja, ja, de viol Zij bleef nn geheel steken in een verlegen lachje. Het was een ongelukkig schouwspel hetwelk de kleine aanbood. De prins wendde zich onaangenaam aan gedaan af en scheen Hilde te willen aan spreken. Maar zijn tante voorkwam hem. „Wilt ge de rozon even bij de andere bloemen leggen, lieve Brandolf," zeide zij koel". „En draag er goed zorg voor." Er lag niets in het bevel, wat opvallend was en toch begreep Hilde de bedoeling volkomen. Zij gehoorzaamde zwijgend en begaf zich naar de tafel, waarop reeds eenige andere ruikers lagen. Eene daarvan had gravin Valeska opgenomen, toen de kring z'cb in kleine groepjes verdeelde en haar gelaat begroet zich in de scboone ro zen; maar zoo, dat haar nicuwsgiorig oog geen enkele beweging der aanwezigen ont ging. Haro scherpe oogen was dan ook niets van de zooeven voorgevallen scène ontgaan. „Ach, die schcone rozen 1" ontving zij drukte hoofden lieten we ons vangen. Ze gaven prachtige orders en daarby referentiën van firma's, die later bleken ook al schobbejakken te wezen. En je vloog er in. Van alles kunnen zij gebruiken. Ze kapen wat los en vast is en zij heb ben kanalen waar zij de dingen kwyt kunnen raken. Van alle handelssteden uit sturen die heeren hun orders. Re ken er op, dat er van Rotterdam uit, ook wat gaat. Rotterdam heeft nu wel niet de slechtste reputatie, maar over het algemeen staat Nederland in het buitenland, door tallooze oplichte rijen van schunnige firma's niet bijster hoog aangeschreven. In den regel zijn het mislukte kan toorbedienden, handige kerels wel, maar met een klein begrip van eerlijkheid, die op deze wijze gauw rijk zoeken te worden. Maar de gulden tijd is uit, hoe- velen er nog werkelijk inloopen. Nog in de vorige maand heeft W. er ingezeten voor 50 flesschen port. Wacht eens ik heb dezelfde port in huis. Vanmiddag vond je ze nog al lek ker, wil je nog een glaasje? Hoewel 't nu geen porttijd was, nam ik zijn uitnoodiging aan en we hebben nog wel twee uur zitten drinken op zijn gezondheid en den ondergang van het flesschentrekkersgilde. I). In onze drukke omgeving bedreigt ons allen een groot gevaar, het gevaar name lijk van juist doordat het rondom ons zoo druk is, en ons leven zoo wordt ge dreven, gedachteloos voort te gaan, ons niet behoorlijk rekenschap te geven van wat om ons en met ons gebeurt; eigen lijk meer geleefd te worden, dan zelf te leven. En daarom is het zoo noodig, meer dan brood-noodig, om zoo nu en dan eens op onzen weg stil te staan en een oogenblik te hebben van overdenking; uit zulke oogenblikken wordt nieuwe le vensernst geboren. Van Titns, den Romeinscben keizer, wordt verhaald, dat hij zeide„Ik heb een dsg verloren", wanneer hij een dag niet iets goeds had gedaan. Tot die we tenschap kwam hij, omdat hij den dag niet wilde iaien weggaan zonder dat hij eerst eens had overdacht wat door hem was gedacht, gesproken, gedaanen als hij dat alles overdacht, toetste hij het meteen aan wat hij had kunnen en dus moeten denken, spreken en doen. Hilde op zoo'n luiden toon, als slechts ge oorloofd was, dat geen der andere groepen er door gehinderd werden. „Och, hoe heer lijk t Nog een beetje daaraan ruiken. Zoo, en nn kan ik er dan ook eindelijk toeko men, om ook u, liove Hilde, een prettige reis toe te wenscheD. Ik ben natuurlijk wederom van mama weggeloopen. Zij is nooit daar, waar iets te zien is. Is het niet ontzettend, zulk een moeder te hebben P Maar laat ik u eens bewonderen. Ik heb n reeds gedurende een gemimen tijd op een afstand gade geslagen. Hoe lief en chiqae staat n dat reiscostnum. Prachtig 1 Zeker werk uit Parijs Wat een smaak, welk eene opvallende eenvoudigheid. Zeg eens, die kleine hoogheid is toch eigenlijk ja, een zieltje. Waarom laat men haar niet liever thuis P" „Wellicht alleen om u gelegenheid te geven, pikante opmerkingen te maken", ant woordde Hilde scherp. Zij was het liefst heengegaan; maar men had haar de plaats aan dit tafeltje aangewezen. „Nn, nn, gij zijt vandaag op ende op hofdame Heeft u de nitnoodiging van de kleine hoogheid zoo trotsch gemaakt Ik bid u om vergeving, uwe dienaresse.". Met een lichte, spottende baiging wendde de overmoedige jonge dame ïieh naar de andere zijde. Daar ging toen juist graaf Böhlen voorbij. Zij ving hem zonder veel complimenten op. „Is 't mogelijk Ben je 't of is 't je geest P Hoe hebt ge mij doen ontstel len P" „Maar waarom toch?" vroeg de ander op zijn gewonen bedachtzamen toon, die ieder woord zoo lang mogelijk nittrok. „Ik heb je reeds lang achter de bergen geloofd en nu stapt ge me plotseling in levenden lijve voorbij." „Ja, ik ben werkelijk nog voorhanden," verklaarde hij lachend, „ik heb mij eenigs- tins verlaat. Allerlei besprekÏDgeD, comilé- vergaderingen." „Je maakt me angstig. Tot welk ge heim geleerd politiek gezelschap behoort ge eigenlijk »Ik Politiek? Geleerd? 't Komt me niet in de gedachten. Ik geef me met dergelijkcn belacbol ijken rommel niet af." „Maar in welk comité hebt ge dan zit ting P* „Dat hebben wjj jongeheeren in elkander geret, voor een weldadigheidsvoorstelling in de toekomst." „Wel, daar heb ik nog niets van gehoord 1 Da's ongelooflijk I Wat go zegt, maar dat is zeer interressant. Weldadigheidsvoorsiel- Dit moesten wij van dien keirer uit de oudheid leeren. Ons aller leven, hoe ver schillend ook, heeft dit gemeen, dat het ons zoo dagelijks geen tijd laat tot rus tig en kalm denken. Ons werk en ons gcziD en de omgang met onze vrienden, dat allts neemt ons reeds in beslag in den vroegen morgen en den ganschen dag houdt het ona bezig. Wij doen allerlei dingen, het een na het ander; wij spre ken over verschillende onderwerpenwij bewegen ons op allerlei phatssn, en ten slotte maakt dat alles bet ons zoo druk dat er voor rustig ons nederzetten, voor kalm overwegen geen tijd overblijft, en dat wij maar voortgaan, handelend en sprekend zooals de omstandigheden het ingevenis het niet waar, dat w ij meer worden geleefd, vaak dan dat wij zelf leven? En daarom willen wij ons zelf dwin gen tot oogenblikken van overdenken, willen wij uit ons drukke leven telkens een oogenblik afzonderen, bepaald om eens even rustig te denken, om ons eens een paar vragen te stellen, alswat ben ik eigenlijk en wat heb ik gedaan en hoe had ik moeten doen en dergelijke meer. Want zulke Tragen dwingen ons tot zelf inkeer, zij laten ons denken over allerlei dingen, daar wij anders maar gedachteloos Irngs zouden gaan; zij maken dat wij ons rekenschap moeten geven van de drijf- veeren van onze daden. En zoo'n «elfin- keer kan slechts zegen brengen. Dat on vriendelijk woord, dat ik gespreken heb en waardoor ik die naren twist heb doen ontstaanmoest ik het spieken deed \k er goed mee en was het wel noo dig Dat scherpe gezegde, waar ik pijn mee heb gedaan, en dat ik toch maar heb ge zegd, omdat het zoo geestig waswas het bepaald noodzakelijk, dat ik bet uitte Had ik het wel moeten doen P was het niet beter geweest, beter voor mijzelf en voor een ander, indien ik 't niet over mijn lippen had gebracht Die daad van zelf zucht, waaraan ik voordeel dank, waardoor ik mijzelf een winst heb bezorgd, waar mee ik genot heb behaald dat ik anders zeker niet had gekregen was het eigen lijk wel een goede daad was het niet slecht, omdat het alleen van zelfzucht ge tuigde en de liefde er bij ontbrak Zulke vragen, als wij ons die eens stel len en als wij daartoe uit ons drukke le ven eens zoo nu en dan, liefst heel dik wijls, eenige oogenblikken afzonderen en als wij ons eens dwingen om ze te beant woorden en het eerlijk en oprecht ant woord niet te ontwijken wat meent gij moeten ze niet gezegend werken Ik geloof, een ernstig mensch mag nooit 's avonds zijn vermoeid hoofd ne- derleggen om te gaan rusten, of zoo'n oo- lingVlug, vertel op, ik brand van nieuwsgierigheidWat is er voor een ver schrikkelijk ongeluk gebeurd „Er aal er wel spoed'g een gebeuren. We zijn nog lang niet klaar en in dien tnsscbentijd gebeurt er vast iets. Over strooming, brand, hongersnood, gebrek aan water of iets dergelijks verschrikkelijks." „Neen maar, die is kostelijk 1 Is hij niet prachtig, die lieve Böhlen P" riep zij en zij bad zich bijna tot Hilde gewend; maar ter wijl zij zich half omgedraaid had, herinner de zij zich bijtijds betgeen zooeven was voorgevallen en gaf zij den graaf liever zelf gelegenheid daarop te antwoorden. Deze hield bet echter voor onnoodig iets over zichzelven te zeggen en lachte aangenaam aangedaan, door deD, naar zijn gedachte, toe- gezwaaiden lof. „Wij hebben reeds het plan opgevat, iets in eikander te zetten," meende bij. „En wat is erjdan voorbereid P Toe, zeg eens ganw 1" Zij klapte de handen tegen elkander, zoodat het zonnescherm bijna mat bet haodvatsel tegen zijn neus kwam. Hij redde zich vrij goed uit deze positie, door gekscherend den parasol te vatten en te zeg gen „Dat moet ge nu eens raden." „Een bazar?" „Afgezaagd;" verachtelijk haalde hjj de schouders op. „Een schouwburg?" „Vervelend." „Wat dan begon zij onrustig heen en weer trippelend. „Dat is een formeele kwei part ij, om mij zoo nieuwsgierig te maken 1" Dit verwijt kon hij niet weerstaan, hij hief den wandelstok met den zilveren knop in de hoogte en toen hij haar in de grootste spanning zag, verkondigde hij met het ge wichtigste gelaat van do wereld „Een tingel-tangal." „O, hoe heerlijk 1" „Niet waar? Typisch idéé!" Hjj was zichtbaar zeer ingenomen, zoowel met het idee zelf, als met de instemming die het ondervond. „Ach, dan moet ik ook weder meedoen," verklaarde gravin Valeska dadeljjk. „Ik zing dan coupletten." „Maar geestige 1" „SpaanBch costuum. Korten rok over de knieën, een met goud gestikt jakje, dan cou lissen, waarachter men zal kunnen staan, tot men opgeroepen wordt, of meent go, dat ik beter als empire zal kunen verschjjnen? Hemelsblauw kleed, hemelsblauw ridicule, hemelsblauwe kousen, hemelsblauwe schoe nen en daartusschen zacht roode rozen?" sJe zult er als om te stelen uitzien,'' ver-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5