Brieven uil t Maasstad.
Yallenfle Sterren.
Zondag 2 Augustus 189S.
40ste Jaargang No. 3120.
BIJVOEGSEL.
GEMENGD NIEUWS.
Ter Overdenking.
Zelf-onderzoek.
Rotterdam, 29 Juli 1896.
CL
Ik weet niet of er onder mijne le
zers zijn, die geregeld of van tijd tot
het weekblad „Handelsbelangen" lezen.
Voor her, die dit voorrecht niet mogen
genieten, zij het afdoende, te weten dat
„Handelsbelangen" uitgegeven wordt
door de firma van der Graaf Co. al
hier en zich hoofdzakelijk bezighoudt
met het signaleeren van flesschen-
ttekkers en onbetrouwbare firma's.
Wat mij die dit weekblad zoo nu
en dan wel eens lees, altijd het meest
trappeerde is, dat de voorraad telkens
versch is, dat er geregeld een aantal
pas-ontdekten is, groot genoeg om een
lijstje te vullen.
Er schijnen dus wel veel raenschen
te wezen, die op deze manier oneerlijk
aan den kost komen, dacht ik dan al
tijd en terwijl ik eenerzijds schokschou
derde voor de lui, die zich telkens weer
opnieuw foppen laten, gevoelde ik an
derzijds ontzag voor de lui, die gere
geld middelen weten te vinden om de
onergdenkenden er in te laten loopen.
Sedert eenige dagen heb ik het bij
ervaring, hoe geweldig handig dit soort
bedriegers zijn slag weet te slaan en
dit verschafte mij de gelegenheid in
het algemeen iets van het flesschen-
trekkers-gilde, dat helaas in Rotterdam
nog altijd niet uitgeroeid schijnt, te
weten te komen.
Op een middag had ik bij een vriend
van me, die verjaarde, een glas port ge
dronken. Het was vrij laat geworden
en beducht, dat ik den vermaarden en
onaangenamen hond jn de pot zou viu-
den, stapte ik vrij vlug, dadelijk van
het huis van mijn vriend naar het mij
ne. Het regende en omdat ik geen pa-
rapluie bij mij had, leende mijn vriend
mij de zijne, op voorwaarde, die altijd
bij zulke vriendendiensten geldt, dat ik
het ding zoo spoedig mogelijk terug zou
laten brengen.
Brengen, verstaan Ik heb nie
mand bij de hand om het te laten ha
len.
Hij liet me uit en drukte me daar
een bijzondere zorg en nog eens een
spoedige terugbezorging van zijn para
pluie op het hart.
Ik kwam thuis en zette mij bij de
mijnen, die al bijna gereed waren met
het diner, aan tafel.
FEUILLETON.
Roman van Rolert Byr,
TWEEDE BOEK. 15.
HOOFDSTUK 4.
In hei hofwachtsalon van de spoorweg
maatschappij, had zich een kring, meest be
jaarde heeren en dames, verzameld. Het wa
ren vooral zij, die gewoonlijk in het paleis
van de prinses-weduwe werden gezien.
Prinses Amalie was dan ook van plan, van
daag hare gewone jaarljjksche badreis te
ondernemen. Zij behoorde niet tot die hooge
personages, die gewoonlijk op reis waren en
die beter deden met hun paleis op een
spoorwagen te bouwen. Een reis was bij
haar werkelijk nog een ongewone gebeurte
nis. Allen, die zich tot hare vrienden re
kenden, plachten haar tot den waggon te
volgen, om daar afscheid van baar te nemen.
Dat was mode geworden en de oude vronw
zag scherp en telde zorgvuldig de hoofden
van bare volgelingen.
Er mankeerde er diimaal geene, maar er
gebeurde toch iets nieuws; de prinses had
allen doen verzoeken, in de wachtkamer te
komen, daar het ongunstige weer niet ge
doogde, dat men bniten stond te wachten,
te meer daar de hofmaarschalk tot zijn
spijt moest berichten, dat er een klein op
onthoud was ingetreden.
Zoo had zich dan in het kleine zaaltje
een kring geformeerd, waar te midden de
prinses troonde en voor afleiding van den
een naar den ander liep en voor ieder een
vriendelijk woord over had, terwijl zij haar
hnnne goede wensoben aanboden.
Nadat do stof tot praten een beetje ten
einde liep en een ieder zijn complimentje
als een relequie in zijn gemoed bad opge
borgen, ontstond er eenige beweging door
het verschijnen van nieuwe gaston. De rij
der dames en hoeren openden zich, om
niemand minder dan prins Eduard enzijne
dochter door te laten, die zooals altijd, ook
nu weder in gezelschap harer opvoedster
verscheen. Nu was het gewoonte, dat de
kleine hoogheid bij dergelijke gelegenheden
verscheen; maar tot de ongewoonheden be-
hoerdo de komst haars vaders. Wanneer
hij er na vandaag was, zos meest dat wel
oen zeer dringende reden hebben. Het was
dan ook zeer natuurlijk, dat zijn ongewoon
Tergchjjnen op deze plaats, aller verwonde-
De soep was op en ik zou aan het
vleesch beginnen toon er gebeld
werd. De meid deed open en een mo
ment later stond zij in de kamer.
Meneer, 't is voor u, zei ze tot
rnjj. Er is een man die om de pa-
rapluie van meneer X vraagt. Kan ik
haar meegeven?
Hoewel mijn vriend X altijd heel
vlug is, als hij geld of goederen van
een ander krijgt, anders is hij vrij lang
zaam onder ons gezegd en gezwegen,
verwonderde mij deze vlugheid toch al
heel bijzonder.
En hij had niemand om het ding te
laten halen
Wat is dat over een man
Guust een man nou ja, zooals
alle mannen, Met een pet op en een
broek aan.
Nou, geef maar mee, of noen...
Een plotselinge gedachte vloog me
door 't hoofd.
Ik zal zelf wel gaan.
In 't portaal vond ik een man staan,
werkelijk met een pet op en een broek
aan en bovendien met een nog al on
gunstig voorkomen.
Wel vriend, wou jij de parapluie
van meneer X. hebben
Ja meneer, asjeblieft -- zei de
man, een weinig aarzelend en ietwat
wantrouwend keek hij me aan.
Hoe is meneer X. zoo gauw aan
jou gekomen vroeg ik, terwijl ik X's
parapluie oprolde en om de rol het
bandje vastknoopte.
Geen antwoord. Verwonderd keek ik
den man aan.
Ben jij bij meneer X. in betrek
king.
Ja, in 't pakhuis, zei de man,
zeer bepaald en toen, wat vaster ver
volgde hijIk kwam juist voorbij en
toen zei ie ga jij mijn parapluie eens
even terughalen bij meneer D.
Moet meneer X uit?
Ik weet het niet, maar dat denk
ik wel.
Daar viel me in, dat X me gezegd
had dat hij bepaald vanavond niet met
me mee zou gaan. Hij had zooveel te
doen Wat bewoog dien braven kerel
nu de eenzaamheid te verkiezen boven
mijn gezelschap.
Bij die beleediging zou ik 't niet zoo
kalm laten. Hij moest me voldoening
geven.
Zeg aan meneer X. dat ik de pa
rapluie zelf wel terug zal brengen.
Ja maar, hij wacht er op.
Da's goed, ik kom dadelijk. Als
'k gegeten heb.
Zoo. Ja, 't kan mij niet schelen,
maar meneer X. rekent er misschien
op.
riog verwekte, die dan ook op aller gelaat
te lezen stond.
Maar het lag volstrekt niet in de natnur
van den prins om zich aan een dergelijke
uiting van bevreemding te storen; hij was
gewoon zijn eigen weg te gaan, onbekom
merd over de critiek, en zoo ging bij ook
nu, zonder op iets of iemand te letten,
kalmpjes naar de prinses toe.
Hij verheogde zich, niet te laat gekomen
te zijn, zooals bij zeide, om haar een goede
reis en veel pleizicr te kennen wenschen
zonder dat hjj op hare verwondering acht
sloeg; het scheen, alsof bij nooit anders
gewoon geweest was te doen.
Zijn tante kon dadelijk niet den goeden
toon vatten en zij kon zichzelve het genot
niet ontzeggen, hem in 't bjjzjjn van velen
een kleinen speldeprik te geven.
„Ik hoop toch, dat mijn goede lijfarts
n Diets onrustbarends over mijne gezondheid
gezegd heeft, wat bij u gedachten kan heb
ben opgewekt, als zoudet gij mij nooit weer
zien.*
„Wees onbezorgd tanle, inidjes met nw
taaie gezondheid, sterven niet tco spoedig",
antwoordde hij vroolijk, en in ziju oogen
schitterde het genoegen, over den schrik dien,
bij wist dat hij haar, door het woord ster
ven te bezigeD, had aangedaan. Hij wist,
dat zij niet gaarne over de noodzakelijkheid
van sterven boorde spreken.
Zij behield echter hare tegenwoordigheid
van geest genoeg, hem lachend te bedanken,
en hare ware gedachten niet uit spre
ken.
„Dan zal ik uwe vriendelijke oplettend
heid als een goed teeken voor mijn reis be
schouwen," zeide zij, en wendde zich daar
na tot de kleine hoogheid.
Ook de prins deed dit, nadat hij nog eerst
aan dit gezegde van zijn tante had toege
voegd „Evenals de jager, wanneer hij bij
het gaan ter jacht, een lief, schoon meisjo
ontmoet." Vroolijk riep bij daarna zijn
dochtertje toe„kom toch Helene en geef
uwe rozen over."
In hare schuchterheid had de kleine prin
ses zich zooveel mogelijk op den achtergrond
gehouden; ook nu aarzelde zij nog even om
vooruit te gaan, en om aan hare besluite
loosheid een einde te maken, legdo hare
excellentie von Siachelburg haar de band op
den schouder, om haar zoodoendo vooruit te
schuiven- Deze aanraking scheen juist eene
verlammende uitwerking te «hebben. De
rnikor rozen ontviel aan de onzekere handjes
en kwam op den parketvloer neder.
„Dat arme kind 1" merkte princes Amalie
medelijdend op en de prins schudde zuch-
't Is goed laat dat maar aan mij
over.
De man mompelde wat, groette niet
en ging heen.
Een half uur later belde ik bij mijn
vriend X. aan. Hij deed mij zelf open,
huislijk in zijn chambrecloak en in zijn
pantoffels.
Hé' ben jij daar al met de para
pluie. Zoo'n haast was er niet bij. Ik
ga vanavond toch niet meer uit.
Ik viel uit de wolken.
Wat? ga je niet uit. En je stuurt
me een brutalen knecht op het lijf om,
dadelijk je parapluie meê te brengen.
Nu viel hij.
Is jou de port in je hoofd gesla
gen. Zóóveel heb je er toch niet van
gehad, stamelde hij.
Maar ben jij nou dronken of ben
ik het? Zoo net was er een knecht
van je bij me om je parapluie.
Bij kris en kras hield hij vol, dat hij
geen knecht gestuurd had en ik bezwoer
op mijn eerewoord dat er toch één bij
me geweest was.
Dan hebben ze ons willen oplich
ten riep mijn vriend.
Ik was dadelijk van dezelfde mee
ning. Maar hoe komt dan zoo'n vont
aan de wetenschap dat ik van meneer
X. een parapluie bezat?
Mijn vriend hielp ons beiden uit den
droom. Toen hij me uitliet en me voor
al zorg voor zijn regenscherm op het
hart drukte, gingen er menschen voor
bij. Eén van die lieden zou het ge
hoord kunnen hebben en naar aanlei
ding daarvan een poging gedaan hebben
ons voor de parapluie-waarde op te lich
ten. Die poging was toevallig mis
lukt.
Wij hebben eerst op het krachtigst
onze verontwaardiging over dit snood
bedrijf uitgedrukt en toen een uurtje
gedebatteerd over de zeer belangrijke
kwestie, wie de schade zou hebben moe
ten dragen als de oplichterij gelukt was.
Ik beweerde dat X. dat te doen had,
terwijl X. en misschien met meer re
den, beweerde, dat het mij mijn geld
zou gekost hebben.
En daarna hebben wij het thema op
lichters en flesschentrekkers behan
deld.
X. die een drukken handel voert,
heeft wel eens een enkele maal in zijn
koopmanstijd met flesschentrekkers te
doen gehad en er wel eens geld aan
verloren,
We zijn nu wat wijzer geworden
en dat danken we, eere wie eere toe
komt, hoofdzakelijk aan Van der Graaf
en Co. Maar vroogerOm een haver
klap zat je er voor een paar honderd
gulden in. Door brieven met mooi-ge-
tend het hoofd.
Dadelijk daarop was Bilde, die tlak ach
ter de oude prinses stond en de oogen voor
den blik van den prins had neergeslagen, op
de rozen toegesneld. De prinses, die even
eens had willen bukken, bespaarde zij deze
moeite. Zij had erbarmen met het benijdens
waardige schepsel en baar hartelijke blik,
haar liefelijk lachje vroegen vertrouwen.
Ieder barer bewegingen was daarbij vol
lieftalige gratie. Zij raapte de kanten bloem-
manchet op en rangschikte daarin de door
andere hulpvaardige banden opgeraapte ro
zen.
De prins zag haar vriendelijk aan en nam
deze gelegenheid te baat, om haar aan zijne
dochter voor te stellen,
„Ziet ge, kleintje, dat is mejuffrouw Bran-
dolf. Zij is zoo goed, ons klein vergrijp
weder te herstellen. Ik heb u reeds van
haar verteld, hoe heerlijk of zij pianospelen
kan. Gij moet baar verzoeken, dat zij ook
eens voor n speelt, als zij van de reis te
rugkomt."
Onder de vriendelijke vaderlijke toespraak,
die niet het minste verwijt inhield, verdween
de pijnlijke bevangenheid van de prinses en
zij was ijverig in de weer, hare volgzaam
heid te toonen, strekte de hand nit en verzocht:
„Ach ja, doe dat vooral. Het zal mij zeer
veel pleizier doen. Papa speelt ook zoo
mooi violoncel." In dit oogenblik ving zij
een blik van hare opvoedster op en nn
vesteende weder alles aan haar. Haar ge
laat werd rood en leelijk, de schouders trok
ken bijeen en de tong begon opnienw
te stamelen „De violoncel, ja, ja, de
viol Zij bleef nn geheel steken in een
verlegen lachje. Het was een ongelukkig
schouwspel hetwelk de kleine aanbood.
De prins wendde zich onaangenaam aan
gedaan af en scheen Hilde te willen aan
spreken. Maar zijn tante voorkwam hem.
„Wilt ge de rozon even bij de andere
bloemen leggen, lieve Brandolf," zeide zij
koel". „En draag er goed zorg voor."
Er lag niets in het bevel, wat opvallend
was en toch begreep Hilde de bedoeling
volkomen. Zij gehoorzaamde zwijgend en
begaf zich naar de tafel, waarop reeds
eenige andere ruikers lagen. Eene daarvan
had gravin Valeska opgenomen, toen de
kring z'cb in kleine groepjes verdeelde en
haar gelaat begroet zich in de scboone ro
zen; maar zoo, dat haar nicuwsgiorig oog
geen enkele beweging der aanwezigen ont
ging. Haro scherpe oogen was dan ook
niets van de zooeven voorgevallen scène
ontgaan.
„Ach, die schcone rozen 1" ontving zij
drukte hoofden lieten we ons vangen.
Ze gaven prachtige orders en daarby
referentiën van firma's, die later bleken
ook al schobbejakken te wezen. En je
vloog er in.
Van alles kunnen zij gebruiken. Ze
kapen wat los en vast is en zij heb
ben kanalen waar zij de dingen kwyt
kunnen raken. Van alle handelssteden
uit sturen die heeren hun orders. Re
ken er op, dat er van Rotterdam uit,
ook wat gaat. Rotterdam heeft nu
wel niet de slechtste reputatie, maar
over het algemeen staat Nederland in
het buitenland, door tallooze oplichte
rijen van schunnige firma's niet bijster
hoog aangeschreven.
In den regel zijn het mislukte kan
toorbedienden, handige kerels wel, maar
met een klein begrip van eerlijkheid,
die op deze wijze gauw rijk zoeken te
worden. Maar de gulden tijd is uit, hoe-
velen er nog werkelijk inloopen.
Nog in de vorige maand heeft W.
er ingezeten voor 50 flesschen port.
Wacht eens ik heb dezelfde port in
huis. Vanmiddag vond je ze nog al lek
ker, wil je nog een glaasje?
Hoewel 't nu geen porttijd was, nam
ik zijn uitnoodiging aan en we hebben
nog wel twee uur zitten drinken op
zijn gezondheid en den ondergang van
het flesschentrekkersgilde.
I).
In onze drukke omgeving bedreigt ons
allen een groot gevaar, het gevaar name
lijk van juist doordat het rondom ons
zoo druk is, en ons leven zoo wordt ge
dreven, gedachteloos voort te gaan, ons
niet behoorlijk rekenschap te geven van
wat om ons en met ons gebeurt; eigen
lijk meer geleefd te worden, dan zelf te
leven. En daarom is het zoo noodig,
meer dan brood-noodig, om zoo nu en
dan eens op onzen weg stil te staan en
een oogenblik te hebben van overdenking;
uit zulke oogenblikken wordt nieuwe le
vensernst geboren.
Van Titns, den Romeinscben keizer,
wordt verhaald, dat hij zeide„Ik heb
een dsg verloren", wanneer hij een dag
niet iets goeds had gedaan. Tot die we
tenschap kwam hij, omdat hij den dag
niet wilde iaien weggaan zonder dat hij
eerst eens had overdacht wat door hem
was gedacht, gesproken, gedaanen als
hij dat alles overdacht, toetste hij het
meteen aan wat hij had kunnen en dus
moeten denken, spreken en doen.
Hilde op zoo'n luiden toon, als slechts ge
oorloofd was, dat geen der andere groepen
er door gehinderd werden. „Och, hoe heer
lijk t Nog een beetje daaraan ruiken. Zoo,
en nn kan ik er dan ook eindelijk toeko
men, om ook u, liove Hilde, een prettige
reis toe te wenscheD. Ik ben natuurlijk
wederom van mama weggeloopen. Zij is
nooit daar, waar iets te zien is. Is het
niet ontzettend, zulk een moeder te hebben P
Maar laat ik u eens bewonderen. Ik heb
n reeds gedurende een gemimen tijd op een
afstand gade geslagen. Hoe lief en chiqae
staat n dat reiscostnum. Prachtig 1 Zeker
werk uit Parijs Wat een smaak, welk eene
opvallende eenvoudigheid. Zeg eens, die
kleine hoogheid is toch eigenlijk ja, een
zieltje. Waarom laat men haar niet liever
thuis P"
„Wellicht alleen om u gelegenheid te
geven, pikante opmerkingen te maken", ant
woordde Hilde scherp. Zij was het liefst
heengegaan; maar men had haar de plaats
aan dit tafeltje aangewezen.
„Nn, nn, gij zijt vandaag op ende op
hofdame Heeft u de nitnoodiging van de
kleine hoogheid zoo trotsch gemaakt Ik bid
u om vergeving, uwe dienaresse.".
Met een lichte, spottende baiging wendde
de overmoedige jonge dame ïieh naar de
andere zijde. Daar ging toen juist graaf
Böhlen voorbij. Zij ving hem zonder veel
complimenten op.
„Is 't mogelijk Ben je 't of is 't je
geest P Hoe hebt ge mij doen ontstel
len P"
„Maar waarom toch?" vroeg de ander
op zijn gewonen bedachtzamen toon, die ieder
woord zoo lang mogelijk nittrok.
„Ik heb je reeds lang achter de bergen
geloofd en nu stapt ge me plotseling in
levenden lijve voorbij."
„Ja, ik ben werkelijk nog voorhanden,"
verklaarde hij lachend, „ik heb mij eenigs-
tins verlaat. Allerlei besprekÏDgeD, comilé-
vergaderingen."
„Je maakt me angstig. Tot welk ge
heim geleerd politiek gezelschap behoort ge
eigenlijk
»Ik Politiek? Geleerd? 't Komt
me niet in de gedachten. Ik geef me met
dergelijkcn belacbol ijken rommel niet af."
„Maar in welk comité hebt ge dan zit
ting P*
„Dat hebben wjj jongeheeren in elkander
geret, voor een weldadigheidsvoorstelling in
de toekomst."
„Wel, daar heb ik nog niets van gehoord 1
Da's ongelooflijk I Wat go zegt, maar dat
is zeer interressant. Weldadigheidsvoorsiel-
Dit moesten wij van dien keirer uit de
oudheid leeren. Ons aller leven, hoe ver
schillend ook, heeft dit gemeen, dat het
ons zoo dagelijks geen tijd laat tot rus
tig en kalm denken. Ons werk en ons
gcziD en de omgang met onze vrienden,
dat allts neemt ons reeds in beslag in
den vroegen morgen en den ganschen dag
houdt het ona bezig. Wij doen allerlei
dingen, het een na het ander; wij spre
ken over verschillende onderwerpenwij
bewegen ons op allerlei phatssn, en ten
slotte maakt dat alles bet ons zoo druk
dat er voor rustig ons nederzetten, voor
kalm overwegen geen tijd overblijft, en
dat wij maar voortgaan, handelend en
sprekend zooals de omstandigheden het
ingevenis het niet waar, dat w ij
meer worden geleefd, vaak
dan dat wij zelf leven?
En daarom willen wij ons zelf dwin
gen tot oogenblikken van overdenken,
willen wij uit ons drukke leven telkens
een oogenblik afzonderen, bepaald om eens
even rustig te denken, om ons eens een
paar vragen te stellen, alswat ben ik
eigenlijk en wat heb ik gedaan en hoe
had ik moeten doen en dergelijke meer.
Want zulke Tragen dwingen ons tot zelf
inkeer, zij laten ons denken over allerlei
dingen, daar wij anders maar gedachteloos
Irngs zouden gaan; zij maken dat wij
ons rekenschap moeten geven van de drijf-
veeren van onze daden. En zoo'n «elfin-
keer kan slechts zegen brengen. Dat on
vriendelijk woord, dat ik gespreken heb
en waardoor ik die naren twist heb doen
ontstaanmoest ik het spieken deed
\k er goed mee en was het wel noo
dig
Dat scherpe gezegde, waar ik pijn mee
heb gedaan, en dat ik toch maar heb ge
zegd, omdat het zoo geestig waswas het
bepaald noodzakelijk, dat ik bet uitte
Had ik het wel moeten doen P was het
niet beter geweest, beter voor mijzelf en
voor een ander, indien ik 't niet over mijn
lippen had gebracht Die daad van zelf
zucht, waaraan ik voordeel dank, waardoor
ik mijzelf een winst heb bezorgd, waar
mee ik genot heb behaald dat ik anders
zeker niet had gekregen was het eigen
lijk wel een goede daad was het niet
slecht, omdat het alleen van zelfzucht ge
tuigde en de liefde er bij ontbrak
Zulke vragen, als wij ons die eens stel
len en als wij daartoe uit ons drukke le
ven eens zoo nu en dan, liefst heel dik
wijls, eenige oogenblikken afzonderen en
als wij ons eens dwingen om ze te beant
woorden en het eerlijk en oprecht ant
woord niet te ontwijken wat meent gij
moeten ze niet gezegend werken
Ik geloof, een ernstig mensch mag
nooit 's avonds zijn vermoeid hoofd ne-
derleggen om te gaan rusten, of zoo'n oo-
lingVlug, vertel op, ik brand van
nieuwsgierigheidWat is er voor een ver
schrikkelijk ongeluk gebeurd
„Er aal er wel spoed'g een gebeuren.
We zijn nog lang niet klaar en in dien
tnsscbentijd gebeurt er vast iets. Over
strooming, brand, hongersnood, gebrek aan
water of iets dergelijks verschrikkelijks."
„Neen maar, die is kostelijk 1 Is hij niet
prachtig, die lieve Böhlen P" riep zij en zij
bad zich bijna tot Hilde gewend; maar ter
wijl zij zich half omgedraaid had, herinner
de zij zich bijtijds betgeen zooeven was
voorgevallen en gaf zij den graaf liever zelf
gelegenheid daarop te antwoorden. Deze
hield bet echter voor onnoodig iets over
zichzelven te zeggen en lachte aangenaam
aangedaan, door deD, naar zijn gedachte, toe-
gezwaaiden lof.
„Wij hebben reeds het plan opgevat, iets
in eikander te zetten," meende bij.
„En wat is erjdan voorbereid P Toe, zeg
eens ganw 1" Zij klapte de handen tegen
elkander, zoodat het zonnescherm bijna mat
bet haodvatsel tegen zijn neus kwam. Hij
redde zich vrij goed uit deze positie, door
gekscherend den parasol te vatten en te zeg
gen „Dat moet ge nu eens raden."
„Een bazar?"
„Afgezaagd;" verachtelijk haalde hjj de
schouders op.
„Een schouwburg?"
„Vervelend."
„Wat dan begon zij onrustig heen en
weer trippelend. „Dat is een formeele kwei
part ij, om mij zoo nieuwsgierig te maken 1"
Dit verwijt kon hij niet weerstaan, hij
hief den wandelstok met den zilveren knop in
de hoogte en toen hij haar in de grootste
spanning zag, verkondigde hij met het ge
wichtigste gelaat van do wereld
„Een tingel-tangal."
„O, hoe heerlijk 1"
„Niet waar? Typisch idéé!"
Hjj was zichtbaar zeer ingenomen, zoowel
met het idee zelf, als met de instemming
die het ondervond.
„Ach, dan moet ik ook weder meedoen,"
verklaarde gravin Valeska dadeljjk. „Ik zing
dan coupletten."
„Maar geestige 1"
„SpaanBch costuum. Korten rok over de
knieën, een met goud gestikt jakje, dan cou
lissen, waarachter men zal kunnen staan,
tot men opgeroepen wordt, of meent go, dat
ik beter als empire zal kunen verschjjnen?
Hemelsblauw kleed, hemelsblauw ridicule,
hemelsblauwe kousen, hemelsblauwe schoe
nen en daartusschen zacht roode rozen?"
sJe zult er als om te stelen uitzien,'' ver-