Een kopje koffie. MijmlcHjes. Snelpersdruk van J. Wimkil teSchagen. Heeft u mij zien lachen, grootedel- achtbare riep de man. Neen, maar ik heb het gehoord, klonk het vertoornd, Die verklaring is niet voldoende, zei de ander met een zoo grappigen blik, dat zelfs het O. M. moeite had zich goed te honden. Non plus ultra der ver* strooidheid. Professor: He wat een mooi kind, van wie is dat Kindermeid Maar heer professor, dat is uw eigen 1 Professor: Werkelijk, (in zichzelf) 'k moet mijn vrouw straks toch even zeggen, dat zij niet telkens zoo van kinder meid verwisselt, men kan ten slotte zoo doende zijn eigen vletsch en bloed niet meer. Uit den goeden oudent ij d. „Zeg, vriend, is het waar, dat Lajos, u een zwijn heeft ontstolen »„W»ar is het, mijnheer de schout, maar wij zijn al quitteik heb er van hem twee gestolen." c „Waar loopt gij zoo snel heen, Mi- chel "Naar den veearts de schimmel heeft geslagen en heeft den knecht aan het hoofd getroffen."* #Ën gaat gij daarom naar den vee arts /^Natuurlijk want de schimmel is kreupel."* Sedert de opening is op de Berlijosche tentoonstelling 2430000 Mk. aan entréegeld ontvangen. Ondanks het ongunstige weder, heeft de tentoonstelling in Augustus het drukste bezoek gehad. TeBernay bij St. Etienne zat Dinsdag de heer Tournilhat, directeur van een weeshuis, met zijn broeder, zijn zoon en eenige vrienden op het vier me ter hooge terras van een koffiehuis, den mg tegen de balustrade geleund. Het zoontje van een kennis ziende, riep hij 0Kom eens hier, omhels mij eensHet kind vloog onstuimig op hem toe, de wrakke leuning bezweek en beiden sloegen op straat neer. De jongen bleef onge- gedeerd, maar de heer Tournilhat werd dood opgenomen. Dag en nacht peinsde hij slechts over één ding, totdat uit het idéé fixe een schan delijk plan geboren werd. Tien jaren was het reeds geleden, dat Jacques Fleurnois, een Macseiller van ge boorte, als een jong, geheel onbekend ge neesheer en zonder een sou in den zak, zich te Parijs had gevestigd, om in het groote, dikwijls veel te onstuimig kloppen de /hart" van Frankrijk, zijne niet onbe duidende bekwaamheden in klinkende munt om te zetten; met één woord, om een rijk man te worden. Maar zijn geduld werd op een tamelijk harde proef gesteld en het duurde geruimen tijd, eer hij slechts zooveel verdiende om zijne noodzakelijkste behoeften te kunnen bevredigen en koude, honger en allerlei ontberingen waren voorloopig nog zijne dagelijksche gasten. Plotseling zou zijn lot eene andere wen- nu niet van uw genoegen afleiden. Wij volgen n dadelijk, zoodra juffrouw Brandolf weder geheel op baar gemak is.* Dit klonk bjjoa als een bevel en was ook niet te wederstaan en de dienstvaardige help ster, moest baar ondanks, het paar alleen la ten, boe nieuwsgierig zij ook zijn mocht. De prins wachtte nauwelijks af, dat de deor gesloten was. Met bewogene opge wondenheid had hij Hilde's bleek gelaat aan schouwd. „En zjjt ge niet ernstig bezeerd vroeg hij baar nu dringend, oog eenmaal. „Het zij slechts een kleinigheid," verzekerde zij met een zwakke poging om te lachen. „Werkelijk niet der moeite waard. De spar ren die mij den rok los gescheurd hebben „O, die ongelukkige boel", bruischte hij op. „Ik bad in dat oogenblik den heelen rommel wel nit elkander kunnen trappen. Neen, gjj moogt niet meer meerijden. Ik heb geen rnstig oogenblik gehad. Qelooft gij niet, dat ik doodsangst beb uitgestaan, toen gij n met levensgevaar verweerdet P O, het was schoon, wonderlijk schoonOm razend te worden) Maar dat is geen rijden meer, dat is gpelen met een groot gevaar. En ik duld niet dat het weer geschied; ik wil niet vergaan van angst, ik wil dat niet meer be leven, hoort ge; zeg mij dat gij het niet meer zult doen." Terwijl hij zoo vol nadruk en bijna ge biedend sprak, greep hij meermalen in den dichten, op den borst neerhangenden baard en schoof dien dan terzijde, hetgeen een toeken van grooto opgewondenheid bij hem was. Hilde had daarvan reeds gehoord haar hart klopte heftig; nauwelijks waagde zij het den voor baar staande, aau te zien. Al had hij haar meermalen zijne oplettendheid getoond, het was toch de eerste maal, dat zij met hem alleen was en zij stond te beven voor datgene wat haar het volgende oogenblik brengen zon. Nogtans bewaarde Hilde, hoowel zij hare eigen polslag kon voelen hameren, zoo veel zeltbeheersching, dat cjj hare opgewon denheid onder een vriendelijk lachje kon verbergen en zijn dwingen schertsend kon beantwoorden. „Hoogheid is zoo gewoon, ongedwongen gehoorzaamheid te ondervinden, dat ik vrees, een weerspannige te schijnenen toch kan ik dat bevel oiet opvolgen. Men zal er mjj een verwijt van makeu, dat ik den moed niet heb, nogmaals den strijd te wa gen en mijn roem niet durf te verdedigen. Mevrouw von Halüngen beeft reeds re vanche verlangd, die kan ik haar tooh niet weigeren." ding nemen. Amalia Flint, eene zeer rijke /alleenstaande" Amerikaansche, op reeds gevorderden leeftijd, had voor eenige dagen verscheidene kamers van het goedkoope, kleine hotel betrokken, waar dokter Fleur nois woonde. Na eeu kort verblijf in ha re nieuwe woning Wdrd zij op zekeren nacht ongesteld en men wekte dr. fleur nois uit zijn slaap. Hij was zeer bekwaam en zeer verstandig en miss Flint zoo knap als vrouwen, die reeds veertig jaren door bet leven hebben gewandeld, kunnen zijn. Dokter Fleurnois was weliswaar tien jaar joDger dan zij, maar wat hindert dat Zij was in staat hot verschil met honderddui zend dollars gelijk ta maken, welke som haar privaat eigendom was, daar zij geen bloedverwanten bezat. En onze dokter had zooveel succes, dat miss Amalia Flint zich na verloop van vier weken reeds madame Jacques Fleumois kon noemen. Een factor had hij ondertusscben in zijn bruidegomsgduk vergeten op te merken dat miss Flint verstandig was. Hij had gewenscht en ook niets anders ver wacht door het huwelijk met de rijke Amerikaansche in het bezit van haar groot vermogen te gerakenAmalia echter had, hoewel zij onbezonnen genoeg was om een man te nemen, die tien jaar jonger was dan zij, een zeer helder hoofd voor ziak- en geldaangelegenheden. Zij liet zich haar eigendom niet uit de handen nemenka pitaal noch renten, en bewees zich tegen over hem slechts op het eene punt groot moedig, door hem, ingeval zij mocht ster ven vóór hem, haar geheele vermogen te vermaken. Zij zorgde er voor, dat hij al les naar zijn zin had, kocht een mooi huis, dat geheel naar zijn smaak werd gemeu bileerd en stoud hem eene aanzienlijke som toe voor zijn eigen gebruikmaar noch vleierij, noch woede kouden er haar toe overhalen, hem eeu gedeelte van haar ver mogen af te staan. Het was niet onwaar schijnlijk, dat zij als bij instinct gevoel de, dat haar vermogen alleen de tooverstaf was, waarmede zij het geluk en den huis lijke vrede kon beveiligen. Hij had haar om haar geld gehuwd, en na kreeg hij het niet tenminste na nog niet. Welk een vreeselijken haat droeg hij haar toe 1 lederen dag werd zij hem onverdraaglijker en steeds werd de duivelsehe gedachte, om haar uit de wereld te helpeD, sterker in hem. Zijn haat werd nog heviger, toen hij in den loop van het jaar eene, voor de wetenschap belangrijke ontdekking meende te hebben gedaan, die slechts met behulp van eenig kapitaal tot haar recht kon ge bracht worden. Al zijne welsprekendheid, zijne voorstellen, beden en bedreigingen, leden schipbreuk op haar vasten wil. Madame Fleurnois was zelf eenmaal arm geweest en had zich voorgenomen, dat met haar wil, het brood der armoede nimmer weder haar lippen zou naderen. Haar geld was in solide fondsen en maat schappijen belegd en zoo moest het blij ven. Als hij voortging met zijne bedrei gingen, dan gaf zij er de voorkeur aaD, naar haar vaderland terug te keeren en hem met zijne speculatiën aan zijn lot over te laten. Een mooi huis en een gemakkelijk leven, zooals hij had, moest hem minstens tot een beleefde behande ling zijner vrouw nopen. Ofschoon derge lijke redeneeringen een scherpen doorn in des dokters gemoed achterlieten, was hij toch slim genoeg om eene verzoening met „Ligt n er dan zooveel aangelegen, wat men zegt viel de prins in. Zijn voor hoofd had zich gerimpeld; tooh ktonk zijn stem mild en verzoekend. „Naar iedereen laistert gij en naar mij niet. Gjj weder- streeft mijn bevel. Ik heb u ook niets te bevelen maar zoo God bet wilde, dan had ik dat recht. Neen, ik zal u dan ook niets bevelen- Ik zal u vorzoeken, zoo als ik het nu doe. Geldt u mijn verzoek dan niets, wanneer ik u zeg, dat ik het onmogelijk kan verdragen, dat gij n in gevaar begeeft; ik ben in dat oogenblik geen sol daat meer, geen man in zulk een oogenblik; ik beu slechts een gewoon menschenkind, dat voor uw leven beeft en siddert, angst gevoelt voor uwe gezondheid, uwo schoon heid; ik ben dan een angstige, tandenklap perende kwajongen. Ja, wanneer ik aan uwe zijde reed, dan was het heel iets an ders, dan kon ik u, wanneer het noodig was, bijstaan; onheilen bedreigen ons elk oogenblik van den dag, maar zulke waag stukken, die tarten het noodlot. Neen, gij moogt dat niet meer wagenIk bid je daarom. Gij moet het mij beloven, mij de hand er op geven Met een schaikschen blik gaf Hilde hem zijn zin. „Het is geen licht offer aan mijne lief hebberij, wat uwe hoogheid verlangt," voeg de zij er san toe, „maar ik breng bet ten offer aan mijne gestreelde jjdel- heid." „Neen, terwille van mg!" riep hij uit. „Ik ben zoo veeleischend, ook dat nog te begeeren. - Niet zoo! Trek uw handje niet terug. Nu hob ik het eenmaal en nu laat gij het mij maar behouden. Ik geef het niet weder vrij, tenminste niet eerder dan nadat ik gesproken heb tot ik uw antwoord heb. Neen, neen, niet een ander maal I Wat baat ons een verder verschui ven Zeg niets, vooraleer gij mij hebt aangehoord. Wijs mij niet eerder ai 1 Gij hebt mij al eenmaal mijn standpunt aange wezen toen ik aanzoek deed om uw hart en ga hadt volkomen gelijk. Ik heb gefaald, maar toenmaals kende ik u nog niet, ik heb n toen niet naar waarde ge schat. Ik wil goedmaken wat ik u heb misdaan. Ik kom nogmaals tot u als een eerlijke minnaar, ditmaal - niet slechts uw hart, neen uw hand, vraag ik nu daarbjj.* „Hoogheid kwam het beveud over hare lippeu. Haar hoofd had zij vooroverge bogen en hare oogen hadden zich bijna gesloten. „Ik vraag n, Hilde, wilt gjj mijne vrouw worden Wilt gg Zeg ja - het zalje.bg zijne vronw niet al te zeer tegen te wer ken. Een rijtoertje in het Bois de Bou- logne of een klein, heerlijk diner in het c.»fé Anglais waren voldoende, om oogen- scbijulijk den vrede weder te herstellen. Doch in de ziel van den echtgenoot wer den de baren van zijn ongetemden harts tocht hoog opgezweept. Zijne wetenschap pelijke uitvinding beheerschte al zijne gedachten en hij smachtte naar geld, waarop de uitvoering van zijn idés wachtte. Als zijue vrouw slechts tot reden kon worden gebracht of daarheen dat zij stierfDe bepalingen in het hu welijkscontract verzekerden hem immers haar geheele vermogen indien zij stierf... Ten tijde hunner huiselijke oneenighe- den brak de cholera uit. Met onrustba rende snelheid ging zij over alle steden van Europa, bereikte Marseills en haar aanwezigheid werd ook te H&vre vermoed. Doch ondanks de duistere schaduw der □aderende epidemie had dokter Fleurnois slechts éóne gedachte, die hem reeds ge heel had overweldigdhoe hij zich het veiligst van zijne vrouw zon kunuen ont doen. Vergif, dacht hij, en wel zulk een gif, waarvan men geene sporen in het lijk zou kunnen vinden, moest hem tot zijn lang gewenschte doel brengen. Er bestonden immers sommige minerale vergiften, wel ker nitwerkings-sjmptomen volkomen gele ken op de beginstadien der cholera; zou hij dus in een tijd van cholera zijn moord plan niet ongestraft knnnen uitvoeren P Zijn besluit was genomeD. Ik schaavn mij, zeide hij tot zijne vrouw, dat ik er niet eerder aan gedacht heb. Ik ben een geboren Marseillaan en als zoodanig verplicht, mijne diensten beschikbaar te stellen voor mijne vaderstad. De epide mie grijpt daar met razende snelheid om zich heen, er zijn geen geneesheeren ge noeg en er is reeds een oproeping aan Pa- rijschen artsen gedaan om hulp te verlee- nen in den vreeselijken nood. Gij zult natuurlijk hier blijven. Hier blijven, Jacques ik P riep madame Fleurnois verbaasd. Stellig nietIk zal met n gaan Er moet toch iemand voor uw eten en voor uw huishouden zorgen, opdat bij het moei- terol werk uwe gezondheid niet lijde mijn plaats is aan uwe zijde en ik denk, dat ge mij die niet zult weigeren. Dat was wat dokter Fleurnois had ver wacht en waarop hij zijn plan baseerde. Na een weinig tegenstribbelen moest hij haar gelijk geven, dat reinheid en een goede verpleging de beste voorbehoedmid delen tegen de gevreesde ziekte waren en dat eene helder denkende en practisch han delende vrouw onder de gegeven omstan digheden een geneesheer van zeer veel nut kon zijn. Twee dagen later bevonden zich dokter Fleurnois en echtgenoote in eene gezellige woning in het gezondste en luch- tigste gedeelte van Marseille. Eene ster ke, rondarmige meid verrichtte het grove werk der kleine huishouding. Noch Jac- que Fleurnois noch zijne vrouw schenen de besmetting te vreezen, en in onafgebro ken vrede leelden zij reeds zes weken voor hun werk in de smerige verpeste stad. Toen begon de epidemie te verminderen, er kwamen steeds minder gevallen vcor en het sterfcijfer werd weer bijna normaal, zoodat mevrouw Fleurnois er reeds aan dacht, om naar Parijs terug te keeren. Zij was op een morgen, naar de markt ge- God, niet berouwen." Nu hief zy langzaam het hoofd op en sloeg haar blik eerst aarzelend, later vol, op zijn gelaat. „Mg niet?" zeide zij glimlachend. „Maar I" „Ik heb u lief en begeer geen grooter geluk 1 De mijne zult ge zijn, de mijne, gansch alleen. Mijn vrouw 1 Mijn alles 1 En Diet waar, gij wilt „Gaarne," zacht, maar vast en bescheiden gaf Hilde hare toestemming. Hij liet haar, die hij te midden van een storm bemach tigd had, ook niet verder aan het woord komen, hij kuste haar herhaaldelijk de hand, welke hij nog altijd vastgehouden had en welke door zyn vurig drukken rood ge kleurd was. „Nu echter kom mede 1" zeide hg tot Hilde. „Wat ik u nog te zeggen heb, dat past niet op deze plaats. Onderdruk uw pijn, wanneer gij daar nog iets van gevoelt slechts voor éóa oogenblik, slechts voor korten tyd. Ik ben u nog eene genoeg doening schuldig en gij zult die hebben. Dat wyf dat afschuweljjk wijf heeft je genoeg geplaagd." Hij hief haar op en trok haar arm in den zijnen. Met kloppende polsen en nog altijd een weinig hinkend, maar trots en met hoog opgericht hoofd, trad zij naar buiten en liep aan zijne zijde voort, tusschen de terugwijkende dames en heeren door. Ba ron von Brandolf had reeds eenmaal zijn stom laten weerklinken, om heeren en da mes deelnemers aan den jachtstoet tot be ginnen aan te manen, maar zjj hadden nog altyd geaarzeld, zich naar hunne paarden te begeven, omdat ieder in stilte dacht, hetgeen Yaleska niet schroomde te. fluisteren, dat er bepaald iets ongewoons zon gebenren. En daarin hadden noch zij, noch de anderen zich bedrogen. De prins voerde Hilde rustig tot aan de balustrade, hg bood haar echter geene der openstaande zetels aaD, maar wendde zich rechtstreeks tot mevrouw von Stachel- burg. „Wilt gg de goedheid hebben, mevrouw, uw zitplaats aan mejuffrouw von BraDdolf af te staan?" Eeu bliksemstraal schoot er door de oo gen van do aangesprokene; bijna scheen het, als had zg lust tegen te spreken, maar vervolgens stond zg stijf en vol gedwongene waardigheid op. „Zooals uwe hoogheid beveelt, ik was juist van plan met de prinses „Noen Leenije laat ge hier 1* viel hij haar direct in de reden en voegde er ver gaan om bloemen te koopen, zij bleef echter zoolang, uit, dat de dokter eindelijk ongedul dig aan het schelkoord trok en het binnen tredende dientmeisje gehstte, het ontbijt ge reed te zetten. Hij was hongerig en dor stig en wilde niet langer op zijn koffie wachten. Hij had echter, zonder er iets van te zeggen, door het venster in de straat zijne vrouw zien aankomen en dasr- om Toinette zoo tot haast aangespoord, en, terwijl deze naar de keuken ging, om iets, dat zij vergeten had, te halen, schud de de dokter haastig den inhoud van een klein wit papiertje, dat hij uit zijn zak haalde, in het kopje zijner vrouw, waarin zich reeds suiker bevond. Ge moet half uitgehongerd zijn, riep zij uit en het is zeer goed, dat ge reeds het ontbijt hebt besteld, arme ziel, maar er staat beneden aau de trap eeu bode uit het hospitaal, die u verlangt te spre ken. En de dokter kon niet, hoe gaarne hij ook gewild had, aan zijne vrouw de vergiftigde koffie overreiken, maar was verplicht op te staan en te vernemen, wat de man van hem wilde. Gedurende dien tijd ontlastte madame Fleurnois zich van haar hoed en schonk koffie in de beide kopjes. Daarbij zag zij met een blik ee- ner zorgzame huisvrouw, dat in het kopje van haar man een insect dreef, dat waar schijnlijk van hare rozen daarin was ge vallen. Zij nam een theelepel, vischte het insectje er nit, maar morste daarbij zoo veel koffie op het bakje, dat het geheel er recht onsmakelijk uitzag. Dat is toch werkelijk te erg Welk een overstrooming heb ik daar aangericht. En Jacques heeft geen tijd om te wachten op een Dieu- wen kop koffie. Nu, enfin, ik geet niet om een klein insectje, Jacques echter is op dat punt veel kieskeuriger 1 Zij milde de kopjes om, dronk haar koffie nit en was juist bezig eene omelet- te op het bord van haar man te leggeD, toen deze met eene haastige verontschul diging weder binnenkwam, met één slok zijn kopje ledigde en onmiddellijk daarop, met een blik op het ledige kopje zijner vrouw, de kamer uitstormde. Nieuwe ge vallen waren er voorgekomen, zij behoefde niet met het middagmaal op hem te wachten riep hij nog, toen hij reeds bui ten de deur was. Zij bleef nog een poos je alleen in de kamer, rurmde het kleine, gezellige vertrek een weinig op en ging toen naar de keuken om een krachtige soep voor Jacques klaar te makenwant hij scheen niet goed in orde te zijn. Wat zag hij bleek toen hij wegging, de arme man En den geheelen dag door spookten zijne verwilderde oogen en ontstelde ge laatstrekken door hare gedachten en de den haar onrustig^ van bet eene vertrek in het andere loopen. Het werd zes, zeven, acht uur de avond ging voorbij bet werd nacht en steeds stond de tafel met hare geurige bloemen en heerlijke gerechten onaangeroerd. Eindelijk toen het reeds begon te schemeren, werd er, hevig aan de schel getrokken en een bode van den prefect der politie berichte mada me Fleurnois, die zoo bleek als een lijk was, dat haar echtgenoot nooit weer thuis zou komen. De dokter was dood, door de cholera weggerukt, die hij tot nog toe zoo dapper en opofferend had bestreden. Zij hadden, overeenkomstig! de gezond heidswet, haar geen boodschap kunnen volgens aan toe, alsof het de na tuurlijkste zaak van de wereld was „Mijne dochter zal zich verheugen, hare toe komstige mama naast zich te hebben en een beetje met haar te kunnen keuvelen." Hevig schokte de gestalte der excellentie, de ongelukkige parasol ontglipte aan hare handen, en niemand snelde naderbij om dien op te rapen, want allen om haar waren eveneens beteuterd en hielden deu adem in. Met ridderlijke voorkomendheid zette de prins den stoel voor Hilde terecht en noodigde haar door een vriendelgk handgebaar nit, te gaan zitten. Hare wangen gloeiden van koortsachtige opgewondenheid en vreug de; zjj zag met schitterende oogen tot hem op. Zij gevoelde zich zeer dankbaar tegen over hem gestemd en voor de eerste maal maakte ook een eenigszins warmer gevoel zich van haar meester. Hij was toch waar- lyk waard, bemind te worden. Eer de prins zichzelf kon neerzetten, had mevrouw von Stacbelburg in zooverre hare zelfbeheerschiDg terug, dat zij weder de beschikking over hare stemmiddelen had. 't Klonk evenwel nog reer onzeker en ha perend. „Houdt mij ten goede, hoogheid, maar ik gevoel mij zeer ouwel en begon zij, doch hij sneed haar dadelijk het woord af. „Gg kunt gaan excellentie, gij behoeft n geen dwang onzentwege op te leggen; uwe nabijheid wordt niet gewenscht," zeide hij koud en volstrekt niet zeer beleefd „laat ons evenwel het rgtuig houden, ik zal mijn dochtertje zelf thuis brengen." Zonder haar verder een blik waardig te keuren, rukte hjj een stoel voor zich nader bij eD wendde zich tot zijne verloofde. Nu kon ook een ieder aau de jagersstoet deel nemen. Nu kon elk hesngaun, mon had iets bijzonders beleefd. Deprins begon met eenige vriendelijke)woor den dot kennismaking tusschen zijne dochter en Hilde te vergemakkelgken, maar het geklop dat van allo zijden weciklonk deed het ge sprek bjjna onverstaanbaar worden. De klei ne prinses was nog niet van bare blgdschap en verrassing bekomen, ofschoon zij Hilde kinderlijk lachend aanzag; ook deze was in ziehzelve gekeerd en schijnbaar nog onder den indruk van het gebeurde. Welliebt bad de komst der jachtstoet eenigzins bevrijdend gewerkt, maar de prins wachtte de komBt daarvan Diet af. Met bezorgde blikken zag hij op het zeer bleeke gelaat van hotscboo- ne meisje neder. „Ik heb te veel van u gevergd," zeide bij deelnemend. „Gij zult a nu zeker gaar ne willen terngtrekken." zenden en zij kon ook zolfs niet eens aanspraak op zijn lijk maken. Eeu held en martelaar, voegde de beambta4 er bij, die door zijn zelfverloo chening en opoffering voor de lijdende menschheid zijnen, helaas te vroegen dood vond. Eo tot op den huidigen dag betreurt madame Fleurnois haren echtgenoot als een //held en martelaar" en toont met trots de eeremedaille, die men haar, uit erkentelijkheid roer zijne onschatbare verdiensten en als blijk van hoogachting en deelneming, toegezonden heeft en die in de fraaie woonkamer harer kleine villa in Nieuw-Engelaud, waarheen zij na den dood van haar man terugkeerde, aan den wand prijkt. Zij heeft alles vergeten, be halve de zelfopoffering van haar man in het verpeste Marseille en zij zal tot aan het eind harer dagen nooit vernemen, hoe nabij zij zelve aan den rand van het graf stond, dat haar „held" met eigen hand voor haar had gedolven, en hoe zij slechts door een toeval een insect in een kopje koffie uit de handen van een misdadiger werd gered, dien zij, zon der te weteD, in zijn eigen kuil deed val len. Lett. Bijv Een eigenaardig middel om vrijgesproken te worden, heeft een zij de-wever uit Aken aangewend, die zich voor het gerecht had te verantwoorden, omdat hij een vrouw uit Aken verscheide ne kleedingstukken ontstolen en die aan een andere vrouw ten geschenke gegeven had. Uit de openbare behandeling dezer zaak bleek, dat de aangeklaagde de bestolene in- lusschen gehuwd heeft. Daar zijne tegen woordige vrouw elke getuigenis weigert, moest de wever wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken worden. v Door oel'ning wordt de kunst verkregen, En wordt veel voordeel soms geboón. Maar oef'neu we ons, want dat geeft [zegen, In al wat rein is, goed en schoon. Wat licht en glans verspreidt, Wat nut en vreugd bereidt, Dient men op 's levenspaden, Maar nimmer te versmaden. Volhouden in het goede, Den kamp te ras niet moede; Zoo mogen wij in 't leven Met alle krachten streven. Als de olie, die de golven breekt, Zij 't zachtste woord, dat iemand spreekt, Wanneer gij harde taal soms hoort, Die licht tot 'n bitter antwoord spoort. Vergeet bij harde slagen, Of in benauwde dagen, Toch nooit den milden zegeD, Zoo menigwerf verkregen. Behoud den moed, Bij tegenspoed, Nog meer, dan in den tijd, Bevrijd van zorg en strijd. Alle goede daden, Alle goede zaden, Mogen eeDs gedijen, En door vrucht verblijen. W. M, Tz. Hilde daokte hem met een hartelijken blik en stond op. Ook de prinses verhief zich en mevrouw Böhlen volgde in der haast. Die had reeds op heete kolen gezeten eu daat ze in hare moederlijke stemming in de logewas ge bleven, zoo was zij nu evenzeer verplicht, Hilde onder hare hoede te nemen en toch brandde zjj van vurig verlangen, hare doorluchtige meesteres, het groote nieuws, waarnaar die reeds zoo lang had verlangd, ratde te deelen. Aan den arm van den prins, gevolgd door de gravin, die zich bij de prinses had aan gesloten, verliet Hilde te midden van het genot harer overwinning, en onder diep ge- buig der weinig achtergeblevenen, de loge. De prins in hoogst eigen persoon legde haar in de garderobe den mantel om de schou ders. Beneden besteeg hij niet zijn haastig voorkomend rijtuig, maar gaf den koetsier be vel, plaats te maken voor het rgtuig van mevrouw Böhlen, waarna hg Hilde naar dat rgtuig geleidde. „Tot morgen dus en pas goed op jezelve," zeide hij hartelijk, nadat hij haar had hel pen instggen. Vervolgens ging hg eerst naar zyu reedB in het bolrjjtuig gestepte doch ter terug. Nu kwam ook eerst, opgewonden door de hem gedane mcdedeeling, baron Brandolf aan gesneld, maar eerst op het oogenblik, als de beide Tijtuigen reeds voortrolden. Evenals de winner van een grootcn prys in de eene of andere loterij, zag hij hen na. Er man keerde weinig aan, of hij had „hoera" geroa- pon. Achter hem IaDgs trippelde gravin Vales- ka. Do „vosmerrie" had zeer veel haast, on gemeen veel haast. Waar moest zjj al niet heen. Zjj somde reeds in hare gedachten op, wie zij al niet had te bezoeken. Wat had zij niet al te vertellen 1 Wat een nieuws! Welk belangrgk nieuwsI En zjj was de eerste die dat groote nieuws overal zou kunnen vertellen. De geheele ijj kennissen daarmede te kunnen afioopen overal de verwonderde, wan gunstige, njjdige gezichten te mogen aan schouwen en ziehzelve, nog een deel van het beloop der zaak te kunnen toescbr jjven, te kunnen zeggen bjj het tóte a tète der beid.n tegenwoordig ie zgn geweest, O I welk. een gelukzaligheid! Daaivoct zou men zicb zells voor Kangeroob laten schelden 1 WOEDT VERVOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 6