Een kopje koffie.
MijmlcHjes.
Snelpersdruk van J. Wimkil teSchagen.
Heeft u mij zien lachen, grootedel-
achtbare riep de man.
Neen, maar ik heb het gehoord,
klonk het vertoornd,
Die verklaring is niet voldoende, zei
de ander met een zoo grappigen blik, dat
zelfs het O. M. moeite had zich goed te
honden.
Non plus ultra der ver*
strooidheid.
Professor: He wat een mooi kind,
van wie is dat
Kindermeid Maar heer professor, dat
is uw eigen 1
Professor: Werkelijk, (in zichzelf)
'k moet mijn vrouw straks toch even
zeggen, dat zij niet telkens zoo van kinder
meid verwisselt, men kan ten slotte zoo
doende zijn eigen vletsch en bloed niet
meer.
Uit den goeden oudent ij d.
„Zeg, vriend, is het waar, dat Lajos, u
een zwijn heeft ontstolen
»„W»ar is het, mijnheer de schout, maar
wij zijn al quitteik heb er van hem
twee gestolen." c
„Waar loopt gij zoo snel heen, Mi-
chel
"Naar den veearts de schimmel heeft
geslagen en heeft den knecht aan het
hoofd getroffen."*
#Ën gaat gij daarom naar den vee
arts
/^Natuurlijk want de schimmel is
kreupel."*
Sedert de opening is op
de Berlijosche tentoonstelling 2430000 Mk.
aan entréegeld ontvangen. Ondanks het
ongunstige weder, heeft de tentoonstelling
in Augustus het drukste bezoek gehad.
TeBernay bij St. Etienne
zat Dinsdag de heer Tournilhat, directeur
van een weeshuis, met zijn broeder, zijn
zoon en eenige vrienden op het vier me
ter hooge terras van een koffiehuis, den
mg tegen de balustrade geleund. Het
zoontje van een kennis ziende, riep hij
0Kom eens hier, omhels mij eensHet
kind vloog onstuimig op hem toe, de
wrakke leuning bezweek en beiden sloegen
op straat neer. De jongen bleef onge-
gedeerd, maar de heer Tournilhat werd
dood opgenomen.
Dag en nacht peinsde hij slechts over
één ding, totdat uit het idéé fixe een schan
delijk plan geboren werd.
Tien jaren was het reeds geleden, dat
Jacques Fleurnois, een Macseiller van ge
boorte, als een jong, geheel onbekend ge
neesheer en zonder een sou in den zak,
zich te Parijs had gevestigd, om in het
groote, dikwijls veel te onstuimig kloppen
de /hart" van Frankrijk, zijne niet onbe
duidende bekwaamheden in klinkende
munt om te zetten; met één woord, om
een rijk man te worden.
Maar zijn geduld werd op een tamelijk
harde proef gesteld en het duurde geruimen
tijd, eer hij slechts zooveel verdiende om
zijne noodzakelijkste behoeften te kunnen
bevredigen en koude, honger en allerlei
ontberingen waren voorloopig nog zijne
dagelijksche gasten.
Plotseling zou zijn lot eene andere wen-
nu niet van uw genoegen afleiden. Wij volgen
n dadelijk, zoodra juffrouw Brandolf weder
geheel op baar gemak is.*
Dit klonk bjjoa als een bevel en was ook
niet te wederstaan en de dienstvaardige help
ster, moest baar ondanks, het paar alleen la
ten, boe nieuwsgierig zij ook zijn mocht.
De prins wachtte nauwelijks af, dat de
deor gesloten was. Met bewogene opge
wondenheid had hij Hilde's bleek gelaat aan
schouwd.
„En zjjt ge niet ernstig bezeerd vroeg
hij baar nu dringend, oog eenmaal.
„Het zij slechts een kleinigheid," verzekerde
zij met een zwakke poging om te lachen.
„Werkelijk niet der moeite waard. De spar
ren die mij den rok los gescheurd hebben
„O, die ongelukkige boel", bruischte hij op.
„Ik bad in dat oogenblik den heelen rommel
wel nit elkander kunnen trappen. Neen, gjj
moogt niet meer meerijden. Ik heb geen
rnstig oogenblik gehad. Qelooft gij niet,
dat ik doodsangst beb uitgestaan, toen gij
n met levensgevaar verweerdet P O, het
was schoon, wonderlijk schoonOm razend
te worden) Maar dat is geen rijden meer,
dat is gpelen met een groot gevaar. En ik
duld niet dat het weer geschied; ik wil niet
vergaan van angst, ik wil dat niet meer be
leven, hoort ge; zeg mij dat gij het niet
meer zult doen."
Terwijl hij zoo vol nadruk en bijna ge
biedend sprak, greep hij meermalen in den
dichten, op den borst neerhangenden baard en
schoof dien dan terzijde, hetgeen een toeken
van grooto opgewondenheid bij hem was.
Hilde had daarvan reeds gehoord haar hart
klopte heftig; nauwelijks waagde zij het den
voor baar staande, aau te zien. Al had hij
haar meermalen zijne oplettendheid getoond,
het was toch de eerste maal, dat zij met
hem alleen was en zij stond te beven voor
datgene wat haar het volgende oogenblik
brengen zon.
Nogtans bewaarde Hilde, hoowel zij hare
eigen polslag kon voelen hameren, zoo
veel zeltbeheersching, dat cjj hare opgewon
denheid onder een vriendelijk lachje kon
verbergen en zijn dwingen schertsend kon
beantwoorden.
„Hoogheid is zoo gewoon, ongedwongen
gehoorzaamheid te ondervinden, dat ik vrees,
een weerspannige te schijnenen toch
kan ik dat bevel oiet opvolgen. Men zal
er mjj een verwijt van makeu, dat ik den
moed niet heb, nogmaals den strijd te wa
gen en mijn roem niet durf te verdedigen.
Mevrouw von Halüngen beeft reeds re
vanche verlangd, die kan ik haar tooh niet
weigeren."
ding nemen. Amalia Flint, eene zeer rijke
/alleenstaande" Amerikaansche, op reeds
gevorderden leeftijd, had voor eenige dagen
verscheidene kamers van het goedkoope,
kleine hotel betrokken, waar dokter Fleur
nois woonde. Na eeu kort verblijf in ha
re nieuwe woning Wdrd zij op zekeren
nacht ongesteld en men wekte dr. fleur
nois uit zijn slaap. Hij was zeer bekwaam
en zeer verstandig en miss Flint zoo knap
als vrouwen, die reeds veertig jaren door
bet leven hebben gewandeld, kunnen zijn.
Dokter Fleurnois was weliswaar tien jaar
joDger dan zij, maar wat hindert dat Zij
was in staat hot verschil met honderddui
zend dollars gelijk ta maken, welke som
haar privaat eigendom was, daar zij geen
bloedverwanten bezat. En onze dokter had
zooveel succes, dat miss Amalia Flint zich
na verloop van vier weken reeds madame
Jacques Fleumois kon noemen.
Een factor had hij ondertusscben in zijn
bruidegomsgduk vergeten op te merken
dat miss Flint verstandig was. Hij had
gewenscht en ook niets anders ver
wacht door het huwelijk met de rijke
Amerikaansche in het bezit van haar groot
vermogen te gerakenAmalia echter had,
hoewel zij onbezonnen genoeg was om een
man te nemen, die tien jaar jonger was
dan zij, een zeer helder hoofd voor ziak-
en geldaangelegenheden. Zij liet zich haar
eigendom niet uit de handen nemenka
pitaal noch renten, en bewees zich tegen
over hem slechts op het eene punt groot
moedig, door hem, ingeval zij mocht ster
ven vóór hem, haar geheele vermogen te
vermaken. Zij zorgde er voor, dat hij al
les naar zijn zin had, kocht een mooi huis,
dat geheel naar zijn smaak werd gemeu
bileerd en stoud hem eene aanzienlijke som
toe voor zijn eigen gebruikmaar noch
vleierij, noch woede kouden er haar toe
overhalen, hem eeu gedeelte van haar ver
mogen af te staan. Het was niet onwaar
schijnlijk, dat zij als bij instinct gevoel
de, dat haar vermogen alleen de tooverstaf
was, waarmede zij het geluk en den huis
lijke vrede kon beveiligen. Hij had haar om
haar geld gehuwd, en na kreeg hij het
niet tenminste na nog niet. Welk
een vreeselijken haat droeg hij haar toe 1
lederen dag werd zij hem onverdraaglijker
en steeds werd de duivelsehe gedachte, om
haar uit de wereld te helpeD, sterker in
hem. Zijn haat werd nog heviger, toen
hij in den loop van het jaar eene, voor de
wetenschap belangrijke ontdekking meende
te hebben gedaan, die slechts met behulp
van eenig kapitaal tot haar recht kon ge
bracht worden. Al zijne welsprekendheid,
zijne voorstellen, beden en bedreigingen,
leden schipbreuk op haar vasten wil.
Madame Fleurnois was zelf eenmaal arm
geweest en had zich voorgenomen, dat
met haar wil, het brood der armoede
nimmer weder haar lippen zou naderen.
Haar geld was in solide fondsen en maat
schappijen belegd en zoo moest het blij
ven. Als hij voortging met zijne bedrei
gingen, dan gaf zij er de voorkeur aaD,
naar haar vaderland terug te keeren en
hem met zijne speculatiën aan zijn lot
over te laten. Een mooi huis en een
gemakkelijk leven, zooals hij had, moest
hem minstens tot een beleefde behande
ling zijner vrouw nopen. Ofschoon derge
lijke redeneeringen een scherpen doorn in
des dokters gemoed achterlieten, was hij
toch slim genoeg om eene verzoening met
„Ligt n er dan zooveel aangelegen, wat
men zegt viel de prins in. Zijn voor
hoofd had zich gerimpeld; tooh ktonk zijn
stem mild en verzoekend. „Naar iedereen
laistert gij en naar mij niet. Gjj weder-
streeft mijn bevel. Ik heb u ook niets te
bevelen maar zoo God bet wilde, dan
had ik dat recht. Neen, ik zal u dan
ook niets bevelen- Ik zal u vorzoeken, zoo
als ik het nu doe. Geldt u mijn verzoek
dan niets, wanneer ik u zeg, dat ik het
onmogelijk kan verdragen, dat gij n in gevaar
begeeft; ik ben in dat oogenblik geen sol
daat meer, geen man in zulk een oogenblik;
ik beu slechts een gewoon menschenkind,
dat voor uw leven beeft en siddert, angst
gevoelt voor uwe gezondheid, uwo schoon
heid; ik ben dan een angstige, tandenklap
perende kwajongen. Ja, wanneer ik aan
uwe zijde reed, dan was het heel iets an
ders, dan kon ik u, wanneer het noodig
was, bijstaan; onheilen bedreigen ons elk
oogenblik van den dag, maar zulke waag
stukken, die tarten het noodlot. Neen, gij
moogt dat niet meer wagenIk bid je
daarom. Gij moet het mij beloven, mij
de hand er op geven
Met een schaikschen blik gaf Hilde hem
zijn zin.
„Het is geen licht offer aan mijne lief
hebberij, wat uwe hoogheid verlangt," voeg
de zij er san toe, „maar ik breng bet
ten offer aan mijne gestreelde jjdel-
heid."
„Neen, terwille van mg!" riep hij uit.
„Ik ben zoo veeleischend, ook dat nog te
begeeren. - Niet zoo! Trek uw handje
niet terug. Nu hob ik het eenmaal en nu
laat gij het mij maar behouden. Ik geef
het niet weder vrij, tenminste niet eerder
dan nadat ik gesproken heb tot ik uw
antwoord heb. Neen, neen, niet een ander
maal I Wat baat ons een verder verschui
ven Zeg niets, vooraleer gij mij hebt
aangehoord. Wijs mij niet eerder ai 1 Gij
hebt mij al eenmaal mijn standpunt aange
wezen toen ik aanzoek deed om uw
hart en ga hadt volkomen gelijk. Ik
heb gefaald, maar toenmaals kende ik u nog
niet, ik heb n toen niet naar waarde ge
schat. Ik wil goedmaken wat ik u heb
misdaan. Ik kom nogmaals tot u als
een eerlijke minnaar, ditmaal - niet slechts
uw hart, neen uw hand, vraag ik nu daarbjj.*
„Hoogheid kwam het beveud over hare
lippeu. Haar hoofd had zij vooroverge
bogen en hare oogen hadden zich bijna
gesloten.
„Ik vraag n, Hilde, wilt gjj mijne vrouw
worden Wilt gg Zeg ja - het zalje.bg
zijne vronw niet al te zeer tegen te wer
ken. Een rijtoertje in het Bois de Bou-
logne of een klein, heerlijk diner in het
c.»fé Anglais waren voldoende, om oogen-
scbijulijk den vrede weder te herstellen.
Doch in de ziel van den echtgenoot wer
den de baren van zijn ongetemden harts
tocht hoog opgezweept. Zijne wetenschap
pelijke uitvinding beheerschte al zijne
gedachten en hij smachtte naar geld,
waarop de uitvoering van zijn idés
wachtte. Als zijue vrouw slechts tot reden
kon worden gebracht of daarheen
dat zij stierfDe bepalingen in het hu
welijkscontract verzekerden hem immers
haar geheele vermogen indien zij stierf...
Ten tijde hunner huiselijke oneenighe-
den brak de cholera uit. Met onrustba
rende snelheid ging zij over alle steden
van Europa, bereikte Marseills en haar
aanwezigheid werd ook te H&vre vermoed.
Doch ondanks de duistere schaduw der
□aderende epidemie had dokter Fleurnois
slechts éóne gedachte, die hem reeds ge
heel had overweldigdhoe hij zich het
veiligst van zijne vrouw zon kunuen ont
doen. Vergif, dacht hij, en wel zulk een
gif, waarvan men geene sporen in het lijk
zou kunnen vinden, moest hem tot zijn lang
gewenschte doel brengen. Er bestonden
immers sommige minerale vergiften, wel
ker nitwerkings-sjmptomen volkomen gele
ken op de beginstadien der cholera; zou
hij dus in een tijd van cholera zijn moord
plan niet ongestraft knnnen uitvoeren P
Zijn besluit was genomeD. Ik schaavn
mij, zeide hij tot zijne vrouw, dat ik
er niet eerder aan gedacht heb. Ik ben
een geboren Marseillaan en als zoodanig
verplicht, mijne diensten beschikbaar te
stellen voor mijne vaderstad. De epide
mie grijpt daar met razende snelheid om
zich heen, er zijn geen geneesheeren ge
noeg en er is reeds een oproeping aan Pa-
rijschen artsen gedaan om hulp te verlee-
nen in den vreeselijken nood. Gij zult
natuurlijk hier blijven.
Hier blijven, Jacques ik P riep
madame Fleurnois verbaasd.
Stellig nietIk zal met n gaan Er
moet toch iemand voor uw eten en voor
uw huishouden zorgen, opdat bij het moei-
terol werk uwe gezondheid niet lijde
mijn plaats is aan uwe zijde en ik denk,
dat ge mij die niet zult weigeren.
Dat was wat dokter Fleurnois had ver
wacht en waarop hij zijn plan baseerde.
Na een weinig tegenstribbelen moest hij
haar gelijk geven, dat reinheid en een
goede verpleging de beste voorbehoedmid
delen tegen de gevreesde ziekte waren en
dat eene helder denkende en practisch han
delende vrouw onder de gegeven omstan
digheden een geneesheer van zeer veel nut
kon zijn. Twee dagen later bevonden zich
dokter Fleurnois en echtgenoote in eene
gezellige woning in het gezondste en luch-
tigste gedeelte van Marseille. Eene ster
ke, rondarmige meid verrichtte het grove
werk der kleine huishouding. Noch Jac-
que Fleurnois noch zijne vrouw schenen
de besmetting te vreezen, en in onafgebro
ken vrede leelden zij reeds zes weken
voor hun werk in de smerige verpeste stad.
Toen begon de epidemie te verminderen,
er kwamen steeds minder gevallen vcor
en het sterfcijfer werd weer bijna normaal,
zoodat mevrouw Fleurnois er reeds aan
dacht, om naar Parijs terug te keeren.
Zij was op een morgen, naar de markt ge-
God, niet berouwen."
Nu hief zy langzaam het hoofd op en
sloeg haar blik eerst aarzelend, later vol, op
zijn gelaat.
„Mg niet?" zeide zij glimlachend. „Maar
I"
„Ik heb u lief en begeer geen grooter
geluk 1 De mijne zult ge zijn, de mijne,
gansch alleen. Mijn vrouw 1 Mijn alles 1 En
Diet waar, gij wilt
„Gaarne," zacht, maar vast en bescheiden
gaf Hilde hare toestemming. Hij liet haar,
die hij te midden van een storm bemach
tigd had, ook niet verder aan het woord
komen, hij kuste haar herhaaldelijk de hand,
welke hij nog altijd vastgehouden had en
welke door zyn vurig drukken rood ge
kleurd was.
„Nu echter kom mede 1" zeide hg tot
Hilde. „Wat ik u nog te zeggen heb, dat
past niet op deze plaats. Onderdruk uw
pijn, wanneer gij daar nog iets van gevoelt
slechts voor éóa oogenblik, slechts voor
korten tyd. Ik ben u nog eene genoeg
doening schuldig en gij zult die hebben.
Dat wyf dat afschuweljjk wijf heeft je
genoeg geplaagd."
Hij hief haar op en trok haar arm in den
zijnen. Met kloppende polsen en nog altijd
een weinig hinkend, maar trots en met
hoog opgericht hoofd, trad zij naar buiten
en liep aan zijne zijde voort, tusschen de
terugwijkende dames en heeren door. Ba
ron von Brandolf had reeds eenmaal zijn
stom laten weerklinken, om heeren en da
mes deelnemers aan den jachtstoet tot be
ginnen aan te manen, maar zjj hadden nog
altyd geaarzeld, zich naar hunne paarden
te begeven, omdat ieder in stilte dacht,
hetgeen Yaleska niet schroomde te. fluisteren,
dat er bepaald iets ongewoons zon gebenren.
En daarin hadden noch zij, noch de anderen
zich bedrogen.
De prins voerde Hilde rustig tot aan de
balustrade, hg bood haar echter geene der
openstaande zetels aaD, maar wendde zich
rechtstreeks tot mevrouw von Stachel-
burg.
„Wilt gg de goedheid hebben, mevrouw,
uw zitplaats aan mejuffrouw von BraDdolf af te
staan?"
Eeu bliksemstraal schoot er door de oo
gen van do aangesprokene; bijna scheen het,
als had zg lust tegen te spreken, maar
vervolgens stond zg stijf en vol gedwongene
waardigheid op.
„Zooals uwe hoogheid beveelt, ik was
juist van plan met de prinses
„Noen Leenije laat ge hier 1* viel hij
haar direct in de reden en voegde er ver
gaan om bloemen te koopen, zij bleef echter
zoolang, uit, dat de dokter eindelijk ongedul
dig aan het schelkoord trok en het binnen
tredende dientmeisje gehstte, het ontbijt ge
reed te zetten. Hij was hongerig en dor
stig en wilde niet langer op zijn koffie
wachten. Hij had echter, zonder er iets
van te zeggen, door het venster in de
straat zijne vrouw zien aankomen en dasr-
om Toinette zoo tot haast aangespoord,
en, terwijl deze naar de keuken ging, om
iets, dat zij vergeten had, te halen, schud
de de dokter haastig den inhoud van een
klein wit papiertje, dat hij uit zijn zak
haalde, in het kopje zijner vrouw, waarin
zich reeds suiker bevond.
Ge moet half uitgehongerd zijn, riep
zij uit en het is zeer goed, dat ge reeds
het ontbijt hebt besteld, arme ziel, maar
er staat beneden aau de trap eeu bode
uit het hospitaal, die u verlangt te spre
ken.
En de dokter kon niet, hoe gaarne
hij ook gewild had, aan zijne vrouw de
vergiftigde koffie overreiken, maar was
verplicht op te staan en te vernemen, wat
de man van hem wilde. Gedurende dien
tijd ontlastte madame Fleurnois zich van
haar hoed en schonk koffie in de beide
kopjes. Daarbij zag zij met een blik ee-
ner zorgzame huisvrouw, dat in het kopje
van haar man een insect dreef, dat waar
schijnlijk van hare rozen daarin was ge
vallen. Zij nam een theelepel, vischte het
insectje er nit, maar morste daarbij zoo
veel koffie op het bakje, dat het geheel er
recht onsmakelijk uitzag. Dat is toch
werkelijk te erg Welk een overstrooming
heb ik daar aangericht. En Jacques
heeft geen tijd om te wachten op een Dieu-
wen kop koffie. Nu, enfin, ik geet niet
om een klein insectje, Jacques echter is
op dat punt veel kieskeuriger 1
Zij milde de kopjes om, dronk haar
koffie nit en was juist bezig eene omelet-
te op het bord van haar man te leggeD,
toen deze met eene haastige verontschul
diging weder binnenkwam, met één slok
zijn kopje ledigde en onmiddellijk daarop,
met een blik op het ledige kopje zijner
vrouw, de kamer uitstormde. Nieuwe ge
vallen waren er voorgekomen, zij behoefde
niet met het middagmaal op hem te
wachten riep hij nog, toen hij reeds bui
ten de deur was. Zij bleef nog een poos
je alleen in de kamer, rurmde het kleine,
gezellige vertrek een weinig op en ging
toen naar de keuken om een krachtige
soep voor Jacques klaar te makenwant
hij scheen niet goed in orde te zijn. Wat
zag hij bleek toen hij wegging, de arme
man En den geheelen dag door spookten
zijne verwilderde oogen en ontstelde ge
laatstrekken door hare gedachten en de
den haar onrustig^ van bet eene vertrek in
het andere loopen. Het werd zes, zeven,
acht uur de avond ging voorbij
bet werd nacht en steeds stond de tafel
met hare geurige bloemen en heerlijke
gerechten onaangeroerd. Eindelijk toen
het reeds begon te schemeren, werd er,
hevig aan de schel getrokken en een bode
van den prefect der politie berichte mada
me Fleurnois, die zoo bleek als een lijk
was, dat haar echtgenoot nooit weer thuis
zou komen. De dokter was dood, door de
cholera weggerukt, die hij tot nog toe
zoo dapper en opofferend had bestreden.
Zij hadden, overeenkomstig! de gezond
heidswet, haar geen boodschap kunnen
volgens aan toe, alsof het de na
tuurlijkste zaak van de wereld was
„Mijne dochter zal zich verheugen, hare toe
komstige mama naast zich te hebben en een
beetje met haar te kunnen keuvelen."
Hevig schokte de gestalte der excellentie,
de ongelukkige parasol ontglipte aan hare
handen, en niemand snelde naderbij om dien
op te rapen, want allen om haar waren
eveneens beteuterd en hielden deu adem in.
Met ridderlijke voorkomendheid zette de
prins den stoel voor Hilde terecht en noodigde
haar door een vriendelgk handgebaar nit, te
gaan zitten. Hare wangen gloeiden
van koortsachtige opgewondenheid en vreug
de; zjj zag met schitterende oogen tot hem
op. Zij gevoelde zich zeer dankbaar tegen
over hem gestemd en voor de eerste maal
maakte ook een eenigszins warmer gevoel
zich van haar meester. Hij was toch waar-
lyk waard, bemind te worden.
Eer de prins zichzelf kon neerzetten, had
mevrouw von Stacbelburg in zooverre hare
zelfbeheerschiDg terug, dat zij weder de
beschikking over hare stemmiddelen had.
't Klonk evenwel nog reer onzeker en ha
perend.
„Houdt mij ten goede, hoogheid, maar
ik gevoel mij zeer ouwel en begon zij,
doch hij sneed haar dadelijk het woord af.
„Gg kunt gaan excellentie, gij behoeft
n geen dwang onzentwege op te leggen;
uwe nabijheid wordt niet gewenscht," zeide
hij koud en volstrekt niet zeer beleefd
„laat ons evenwel het rgtuig houden, ik
zal mijn dochtertje zelf thuis brengen."
Zonder haar verder een blik waardig te
keuren, rukte hjj een stoel voor zich nader
bij eD wendde zich tot zijne verloofde. Nu
kon ook een ieder aau de jagersstoet deel
nemen. Nu kon elk hesngaun, mon had
iets bijzonders beleefd.
Deprins begon met eenige vriendelijke)woor
den dot kennismaking tusschen zijne dochter
en Hilde te vergemakkelgken, maar het geklop
dat van allo zijden weciklonk deed het ge
sprek bjjna onverstaanbaar worden. De klei
ne prinses was nog niet van bare blgdschap
en verrassing bekomen, ofschoon zij Hilde
kinderlijk lachend aanzag; ook deze was in
ziehzelve gekeerd en schijnbaar nog onder
den indruk van het gebeurde. Welliebt bad
de komst der jachtstoet eenigzins bevrijdend
gewerkt, maar de prins wachtte de komBt
daarvan Diet af. Met bezorgde blikken zag
hij op het zeer bleeke gelaat van hotscboo-
ne meisje neder.
„Ik heb te veel van u gevergd," zeide
bij deelnemend. „Gij zult a nu zeker gaar
ne willen terngtrekken."
zenden en zij kon ook zolfs niet eens
aanspraak op zijn lijk maken.
Eeu held en martelaar, voegde de
beambta4 er bij, die door zijn zelfverloo
chening en opoffering voor de lijdende
menschheid zijnen, helaas te vroegen dood
vond.
Eo tot op den huidigen dag betreurt
madame Fleurnois haren echtgenoot als
een //held en martelaar" en toont met
trots de eeremedaille, die men haar, uit
erkentelijkheid roer zijne onschatbare
verdiensten en als blijk van hoogachting
en deelneming, toegezonden heeft en die
in de fraaie woonkamer harer kleine villa in
Nieuw-Engelaud, waarheen zij na den
dood van haar man terugkeerde, aan den
wand prijkt. Zij heeft alles vergeten, be
halve de zelfopoffering van haar man in
het verpeste Marseille en zij zal tot aan
het eind harer dagen nooit vernemen,
hoe nabij zij zelve aan den rand van het
graf stond, dat haar „held" met eigen
hand voor haar had gedolven, en hoe
zij slechts door een toeval een insect
in een kopje koffie uit de handen van
een misdadiger werd gered, dien zij, zon
der te weteD, in zijn eigen kuil deed val
len. Lett. Bijv
Een eigenaardig middel
om vrijgesproken te worden, heeft een zij
de-wever uit Aken aangewend, die zich
voor het gerecht had te verantwoorden,
omdat hij een vrouw uit Aken verscheide
ne kleedingstukken ontstolen en die aan
een andere vrouw ten geschenke gegeven
had. Uit de openbare behandeling dezer zaak
bleek, dat de aangeklaagde de bestolene in-
lusschen gehuwd heeft. Daar zijne tegen
woordige vrouw elke getuigenis weigert,
moest de wever wegens gebrek aan bewijs
vrijgesproken worden. v
Door oel'ning wordt de kunst verkregen,
En wordt veel voordeel soms geboón.
Maar oef'neu we ons, want dat geeft
[zegen,
In al wat rein is, goed en schoon.
Wat licht en glans verspreidt,
Wat nut en vreugd bereidt,
Dient men op 's levenspaden,
Maar nimmer te versmaden.
Volhouden in het goede,
Den kamp te ras niet moede;
Zoo mogen wij in 't leven
Met alle krachten streven.
Als de olie, die de golven breekt,
Zij 't zachtste woord, dat iemand spreekt,
Wanneer gij harde taal soms hoort,
Die licht tot 'n bitter antwoord spoort.
Vergeet bij harde slagen,
Of in benauwde dagen,
Toch nooit den milden zegeD,
Zoo menigwerf verkregen.
Behoud den moed,
Bij tegenspoed,
Nog meer, dan in den tijd,
Bevrijd van zorg en strijd.
Alle goede daden,
Alle goede zaden,
Mogen eeDs gedijen,
En door vrucht verblijen.
W. M, Tz.
Hilde daokte hem met een hartelijken blik
en stond op. Ook de prinses verhief zich
en mevrouw Böhlen volgde in der haast.
Die had reeds op heete kolen gezeten eu daat ze
in hare moederlijke stemming in de logewas ge
bleven, zoo was zij nu evenzeer verplicht,
Hilde onder hare hoede te nemen en
toch brandde zjj van vurig verlangen, hare
doorluchtige meesteres, het groote nieuws,
waarnaar die reeds zoo lang had verlangd,
ratde te deelen.
Aan den arm van den prins, gevolgd door
de gravin, die zich bij de prinses had aan
gesloten, verliet Hilde te midden van het
genot harer overwinning, en onder diep ge-
buig der weinig achtergeblevenen, de loge.
De prins in hoogst eigen persoon legde haar
in de garderobe den mantel om de schou
ders. Beneden besteeg hij niet zijn haastig
voorkomend rijtuig, maar gaf den koetsier be
vel, plaats te maken voor het rgtuig van
mevrouw Böhlen, waarna hg Hilde naar dat
rgtuig geleidde.
„Tot morgen dus en pas goed op jezelve,"
zeide hij hartelijk, nadat hij haar had hel
pen instggen. Vervolgens ging hg eerst
naar zyu reedB in het bolrjjtuig gestepte doch
ter terug.
Nu kwam ook eerst, opgewonden door de
hem gedane mcdedeeling, baron Brandolf aan
gesneld, maar eerst op het oogenblik, als de
beide Tijtuigen reeds voortrolden. Evenals
de winner van een grootcn prys in de eene
of andere loterij, zag hij hen na. Er man
keerde weinig aan, of hij had „hoera" geroa-
pon.
Achter hem IaDgs trippelde gravin Vales-
ka. Do „vosmerrie" had zeer veel haast, on
gemeen veel haast. Waar moest zjj al niet
heen. Zjj somde reeds in hare gedachten
op, wie zij al niet had te bezoeken. Wat
had zij niet al te vertellen 1 Wat een
nieuws! Welk belangrgk nieuwsI
En zjj was de eerste die dat groote
nieuws overal zou kunnen vertellen. De
geheele ijj kennissen daarmede te kunnen
afioopen overal de verwonderde, wan
gunstige, njjdige gezichten te mogen aan
schouwen en ziehzelve, nog een deel van
het beloop der zaak te kunnen toescbr jjven,
te kunnen zeggen bjj het tóte a tète der
beid.n tegenwoordig ie zgn geweest, O I
welk. een gelukzaligheid! Daaivoct zou men
zicb zells voor Kangeroob laten schelden 1
WOEDT VERVOLGD.