11661 N i 6 D W S-,
iirattMie- LsillinlM
Zondag 8 November 1898.
40ste Jaargang No. 3149.
BiUs-LanOiuwwiiitmcliool
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en
Z a t e r d a g a v o n d. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
UitgeverJ. WINKEL
Bureau: SCHAGËN, liaan, II 4.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 5 ct.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Bij dit Nummer behoort
een Bijvoegsel.
GemeenteSchagen.
Bekendmakingen.
Nationale Militie.
Binnenlandscb Nieuws.
COURANT.
POLITIE.
Ter secretarie dezer gemeente zijn
inlichtingen te bekomen, omtrent een ge
vonden Koeschaar.
Burgemeester enWethouders van Schagen,
brengen bij deze ter algemeene kenuis, dat
tegen ultimo November a. s. in hunne
gemeente zal geopend worden, de
voor de provincie NOORD-HOLLAND.
Zij hopen, dat de uitkomst zal leeren,
dat de Regeering eene gelukkige keuze
heeft gedaan; door Schagen voor de vesti
ging dier school aan te wijzen.
Ieder, die er van overtuigd is, dat goed
vak-onderwijs voor vee— en bouwboer
eene levenskwestie is geworden dat land
bouw en veeteelt slechts door genoegzame
theoretische ontwikkeling van den land
bouwer of veehouder vooruit kan gaan
dat toch eene goede bewerking en verbe
tering van den grond eene oordeelkun
dige bemesting; eene juiste voedering van
het vee enz. enz. slechts verkregen wordt
door kennis, en dat die kennis,
kan worden opgedaan, aan voor
melde landbouwschool, werke naar vermo
gen mede, om deze school aan haar doel
te doen beantwoorden.
Van hoe groot belang het daar gegeven
onderwijs is, heeft de heer J. L. T. Groneman
te WieriDgerwaard in het bijvoegsel der
Schager Courant van 18 October j.1. zóó
helder en juist uiteengezet, dat Burge
meester en Wethouders dezer gemeente
niet beter meenen te kunnen doeD, dan
daarnaar te verwijzen.
Belangstellenden zij voorts medegedeeld,
dat het stuk van den heer Groneman
ter secretarie alhier voor een ieder ter
inzage is nedergelegd.
Eindelijk vestigen Burgemeester en Wet
houders er de aandacht op, dat, mede ter
Secretarie ter lezing ligt, de instructie voor
Rijks-landbouwleeraren in Ne
derland dat tot R ij k s-1 a n d b o u w-
1 e e r a a r voor Noordholland is benoemd
de directeur der landbouwschool te Scha
gen, de heer C. iXot>el9 door wien
alle verlangde inlichtingen omtrent de
winterschool worden verstrekt, en dat de
leerliogen voor den weldra te openen cur
sus zich zoo spoedig mogelijk bij den direc
teur dienen aan te melden.
Schagen, 22 October 1896.
Burgemeester en Wethouders
S. BERMAN.
De Secretaris,
DENIJS.
voor de
(Koninklijk Besluit van den 17 Decem
ber 1861 (Staatsblad No. 127), en de
artikelen 11, 12, 13 en 14 der wet van
19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72).
Burgemeester en Wethouders der ge
meente Schagen.
Roepen bij deze op zoodanige ingeze
tenen, die verlangen als vrijwilliger bij
de Militie, op te treden, om zich daartoe
bij hen aan te geven in deze maand, el-
ken voormiddag van 9 tot 12 ure.
Om als vrijwilliger bij de Militie te
kunnen worden aangenomen, moet men
ongehuwd of kinderloos weduwnaar en in
gezeten wezen, voorts lichamelijk voor deu
dienst geschikt, ten minste 1.56 meter
lang, op den lsten Januari van het jaar
der optreding als vrijwilliger het 20ste
jaar ingetreden zijn en het 35sle jaar niet
volbracht hebben, tot op het tijdstip der
optreding aan zijne verplichtingen ten
aanzien van de Militie, zoover die te ver
vullen waren, voldaan en een goed zedelijk
gedrag hebben geleid.
Het bezit van die vereischten, met uit
zondering van de lichamelijke geschiktheid
en van de gevorderde lengte, wordt be
wezen door een getuigschrift van deu Bur
gemeester der woonplaats, verkrijgbaar op
plaats en tijd boven vermeld.
Hij, die voor de Militie is ingeschreven,
wordt slechts als vrijwilliger toegelaten voor
de gemeente in welke hij ingeschreven is,
tenzij hij geene verplichtingen ten aaiizien
van de Militie meer te vervullen heeft.
Hij, die bij de zeemacht, bij het leger
hier te lande of bij het krijgsvolk in
's Rijks overzeesche bezittingen heeft ge
diend, wordt niet als vrijwilliger bij de
Militie toegelaten, tenzij hij bij het verla
ten vau den dienst, behalve een bewijs van
ontslag van den bevelhebber, onder wien
hij laatstelijk heeft gediend, een getuig
schrift heeft ontvangen, inhoudende, dat hij
zich gedurende zijn diensttijd goed heeft
gedragen.
Hij kan, heeft bij dit ontvangen, tot
dat zijn veertigste jaar volbracht is, als
vrijwilliger bij de Militie worden toegela
ten.
Schagen, den 6 November 1896.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
8. BERMAN
De Secretaris
DENIJS.
Evenals in andere opzichten, wordt
ook in zake de zoogenaamde „rechten en
loonen" bij de regeling der gemeentefi-
nanciën een tot dusver geldend beginsel
losgelaten zonder dat er iets beters voor
in de plaats gesteld wordt. Het beginsel,
dat ten deze gold, was goed maar het
past niet meer voor de veranderde om
standigheden. Het was dit, dat, als eene
gemeente inrichtingen maakte, die niet
rechtstreeks dienen voor den openbaren
dienst, en daarom niet uit de belas
tingen kunnen gekweten worden, maar
toch ten nutte zijn van het algemeen,
zij hen, die van de bedoelde inrichtin
gen gebruik maakten, liet betalen op
zoodanigen voet, dat die betaling, in e-
venredigheid tot het gebruik, eene bij
drage was in de kosten. Kort uitgedrukt
noemde men dit, dat de gemeente nooit
meer mocht heffen dan den kostenden
prijs. Men had daarbij het oog bijv. op
marktinrichtingen, overdekte marktplaat
sen, wagen, weeg- en meettoestellen, ha
venwerken, kaden, kranen, opslagplaat
sen voor waren, enz., alles met de daar
bij behoorende dienstdoende personen.
Yoor al zulke inrichtingen mocht men
laten betalen, om de gedane uitgaven ge
heel oi ten deele terug te ontvangen
maar men mocht daarvan niet maken
eene bron van inkomsten.
Nu willen wij niet beweren, dat al
tijd en overal de juiste grens getrokken
ismaar toch heeft dit stelsel in zoover
zijn doel bereikt, dat het in 't algemeen
genomen, 'de gemeentebesturen heeft aan
gemoedigd om inrichtingen tot stand te
brengen, die het openbaar verkeer kon
den bevorderen en vergemakkelijken en
hun heeft belet door het stellen van te
hooge eischen voor het gebruik van in
richtingen, waarover zij alleen te be
schikken hadden, aan dat verkeer op
die wijze afbreuk te doen.
Er ontstond echter moeilijkheid, toen
de gemeenten inrichtingen 'van ande
ren aard gingen aanleggenbijv. gas
fabrieken, waterleidingen, telefoon- en
tramdiensten en dergelijke. Men
moest daarbij toch zorgen, dat men niet
alleen het kapitaal, dat eenmaal in de
zaak gestoken was, maar ook dat, wat
er telkens bij vernieuwing in gestoken
moest worden, eruit terug kon beko
men bovendien had men rekening te
houden met de wisselende prijzen van
grondstoffen en dergelijke, zoodat reeds
de gewone voorzichtigheid meebracht de
prijzen of tarieven niet te laag te stel
len. Er werd dus meer ontvangen dan
er werd uitgegeven. Sommigen besteed
den dit meerdere, in den gedachten-
gang van het geldend beginsel der ge
meentewet, tot aflossing van het in
de zaak gestoken kapitaal, waardoor de
kostende prijs in de toekomst daalde en
dus de latere gebruikers voordeel had
den van wat de vroegere te veel be
taald hadden. Meestal echter noopte de
steeds toenemende behoefte der gemeen
tekas ertoe, dat men haar ook eenige
baten uit die bron deed toevloeien, het
zij in den vorm van min of meer wille
keurige „vergoedingen", hetzij recht
streeks als „batig saldo" van don dienst,
of in den vorm van bijdragen of uitkee-
ringen.
Om dit laatste te kunnen doen zon
der met de wet in strijd te komen, vond
men de stelling uit, dat dergelijke in
richtingen privaatrechtelijke en geen pu
bliekrechtelijke ondernemingen waren.
Om dit laatste duidelijk te maken, mo
ge een voorbeeld dienen. Als de gemeen
te een gemeentehuis bouwt, is dit bui
ten eenigen kijf eene daad van overheids
zorg en moeten de uitgaven daarvoor uit
de gemeentekas, dat is uit de belastin
gen, gekweten worden. Maar als de ge
meente een stuk grond of een huis koopt,
omdat zij meent zoodanig perceel later
voor een of ander doel te kunnen noo-
dig hebben, dan bezie zij dat als een
bijzonder eigenaar en wanneer zij het
verhuurt, doet zij dat naar de regelen en
gebruiken, die bijzondere eigenaars ook
volgen. Wordt er een gemeente-waag op
gericht, dan is dit niet in die mate een
zaak van overheidszorg, dat zij uit de
belastingen moet bekostigd worden
niet in die mate eene bijzondere onder
neming, dat men haar ten dienste van
een enkel persoon kan stellen maar
mag men eene vergoeding heffen voor
het gebruikhet bedrag daarvan wordt
beheerscht door de bepaling der gemeen
tewet.
Het behoeft, met deze voorbeelden
voor oogen, geen betoog dat de bier be
doelde inrichtingen noch geheel tot de
overheidszorg, noch geheel tot de bijzon
dere ondernemingen kunnen worden ge
bracht want niemand zal er aan den
ken van overheidswege gas of water aan
iedereen te leveren om niet, of een tram
ot telefoondienst aan te leggen ten dien
ste van iedereenmaar ook zal niemand
aan de gemeente de zorg voor die zaken
willen opdragen, als zij niet een ander
doel heeft, dan om, als ieder bijzonder
ondernemer zoozeel mogelijk winst
te maken. Dit doel na te jagen moet
de gemeente aan hare ingezetenen over
laten, met wie zij op dat gebied niet
mag meedingen zij mag alleen zooda
nige ondernemingen aan zich trekken,
die zij beter ten dienste van het algemeen
kan beheeren, juist omdat zij in de eer
ste plaats het algemeen belang en niet
de ondernemerswinst op het oog heeft,
en omdat het zaken betreft, die slechts
in ééne hand goed bestaanbaar zijn, en
waar dus niet de onderlinge mededinging
dwingt, om het publiek èn zoo goed èn
zoo goedkoop mogelijk te bedienen.
Naar baar aard komen deze inrichtingen
dus het meest overeen met die, welke
onder de bepalingen van het bedoelde
art. 254 der gemeente-wet vallen, maar
die bepalingen zijn voor deze inrichtin
gen te eng, omdat zooals gezegd is, het
niet doelmatig en niet goed doenlijk is,
zich precies tot den kostenden prijs te be
palen en het nog minder is aan te ra
den, daar beneden te blijven.
Dus, zal men zeggen, laat de Minister
terecht die enge bepaling voor deze in
richtingen los. Ja, dht staat nu nog
zoo vast niet, althans niet op de wijze,
waarop de Minister dat doet, die eenvou
dig tarieven en prijsbepalingen aan de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten
wil onderwerpen. Dat geeft zoo goed
als niets. Ged. Staten zijn niet in staat
in alle bijzonderheden eene onderneming
te beoordeelen en op grond van hun
oordeel over het bedrijf den prijs te be
palen. Dat geeft niets.
Men moet in de regeling zelve der
verhouding van de onderneming tot de
gemeente den waarborg zoeken, dat de
gemeente bij het drijven van hare on
dernemingen niet trede buiten haar ei
genlijke roldat is in de eerste plaats
het algemeen belang te dienen, en
slechts in de tweede plaats eene niet
overdreven bate daaruit te trekken.
Kan dat Ons dunkt van ja.
Als de bate der gemeente afhankelijk
is van de ondernemerswinst, dat is van
de uitkomsten van het bedrijf in zijn
geheel dan zal men bij het beheer
allicht te kampen hebben met het be
krompen inzicht, dat men door den prijs
te verlagen, of door te veel uit
gaven te doen, de bate zal verminderen.
Op die wijze werpt men een dam op
tegen een zoo algemeen mogelijk ge
bruik en tegen eene zoo goed mogelijke
inrichting.
Stelt men daarentegen de bate enkel
afhankelijk van het gebruik, dat is van
het aantal personen, dat van eenige in
richting gebruik maakt, of van de hoe
veelheid, die zij ten dienste van het
publiek aflevert, dan heeft de gemeente
rechtstreeks belang er bij, dat de in
richting zoo goed en het tarief zoo
laag mogelijk zij, omdat dan het ge
bruik toeneemt. Zal men dan in die
richting niet te ver gaan? Het gevaar
is niet groot, omdat te lage inkomsten
of te booge uitgaven de uitkeering zel
ve in gevaar zouden brengen. Buiten
dien kan daartegen het toezicht van
Ged. Staten wel waken. Men bepale
nl. voor ondernemingen, als die wij
hier op het oog hebben:
lo. dat zij afzonderlijk beheerd moe
ten worden en dat daarover eene af
zonderlijke koopmansboekhouding worden
gevoerd;
2o. dat de winst- en verliesrekening
aan Ged Staten moet worden overlegd;
3o. dat op de gemeente-rekening
niets mag gebracht worden dan eene
uitkeering, dalende en klimmende met
het gebruik; en waarvan het bedrag
per eenheid van de goedkeuring van
Ged. Staten afhankelijk is;
4°. dat de uitkeering niet betaald
worde dan wanneer en voor zoover dat
uit de winst der onderneming geschie
den kan, nadat de, met het oog op den
aard der onderneming, noodige aflossin
gen hebben plaats gehad
5°. dat al, wat na de uitkeering van
de winst overblijft, dienen moet tot bui
tengewone afschrijving.
Zoo verkrijgt men o. i. alle waarbor
gen, dat zoodanige ondernemingen op
gezonden grondslag zullen rustendat
het publiek zoo goed en zoo goedkoop
mogelijk zal worden bediend, en dat der
gemeente eene bate toevalt, die binnen
redelijke grenzen beperkt blijft en zóó
haar van harte gegund is, omdat
wat haar aldus ten goede komt, we
der op andere wijze ten nutte van het
algemeen wordt aangewend.
's Ministers stelsel daarentegen verlokt
de gemeentebesturen om winstbejag op
den voorgrond te stellen en bevordering
van het algemeen belang slechts in de
tweede plaats te behartigen. Als zij het
anders doen is het hun verdienste, niet
die des ministers, wiens stelsel op dit
punt wij verderfelijk vinden.
De Vereeniging „het Ne-
derlandseh Paardenstamboek", af
deeling Noord Rollandzal hare Algemee
ne vergadering houden op Vrijdag 20
November 1896, des voormiddags 11 1/i
ure, in het hotel ,,de Toelast" te ALK
MAAR.
Op de agenda komen o. a. voor
Ingekomen stukken.
Behandeling van de punten van beschrij
ving voor de Algemeene Vergadering der
vereeniging.
Bepaling van de plaats, waar Je volgen
de vergadering der afdeeling zal worden
gehouden.
Onder de punten van beschrij
ving voor de Algemeene Vergadering der
VereeDiging nUet Nederlandsch Paarden
stamboekte houden op Maandag 30 No
vember 1896, des voormiddags ten 12 u-
re, in //Tivoli," Ooolsingel ROTTERDAM,
komen o. a. voor
So. Rekening en verantwoording over
1895, in ontv. f 1704.07, uitg. f 1405.38
batig saldo f218.69.
4o. Voorstellen van het Hoofdbestuur.
A. Het Hoofdbestuur stelt voor, om
in 1897 over te gaan tot uitgave van een
veulensboek, hetzij afzonderlijk, hetzij als
bijvoegsel tot het gedrukte stamboek, in
den vorm die blijken zal het minst kost
baar en meest nuttig te zijn.
B. Het Hoofdbestuur stelt voor, dat
de vergadering zich zal wenden tot de
Tweede Kamer der Staten-Generaal, met
ernstigen aandrang om geene gelden op de
begrooting van Oorlog toe te staan voor
aankoop van Hengstveulens, maar daar te
genover aan de begroeting van Binnenland-
sche Zaken het bedrag van f 25,000te
voegen, ter beschikking van den Minister
van dat Departement, op den vcet als ont
wikkeld is in de Memorie op de begro
ting van Binnenlandsche Zaken.
Als Toelichtiug diene
Meermalen is aangedrongen dat de be
vordering van de Paardenfokkerij worde
gebracht onder één departement. Zeer te
recht zegt Minister Van Houten op bl.
6 der Memorie van Toelichting op Hoofd
stuk V der Staatsbegrootiug„dat zijn
Departement de zaak uitsluitend uit het
standpunt van het algemeen belang heeft
te bezien en alzoo tot steun van een belan
grijken tak van Nationaal bedrijf, door subsi-
diën het particulier initiatief beeft te prikke
len en aan te wakkeren, en hulp heeft te ver-
leenen waar particuliere middelen te kort
schieten om de productiviteit op voldoen
de hoogte te houden, daarbij leiding en
voorlichting gevende, maar zich van het
reglementeeren der fokrichting onthouden
de. Van wege het Departement van Bin
nenlandsche Zaken zou daarom, naar den
ondergeteekende (Minister Van Houten)
voorkomt, voort moeten worden gegaan
met het steunen der paardenfokkerij op
de wijze als dit tot nog toe geschiedde',
In hetzelfde stuk vinden wij verklaard,
wat door den Minister van Oorlog zal
gedaan worden met de toegestane f 25,000.
v Bij bet overleg toch, tusschen de De
partementen van Binnenlandsche Ziken en
Oorlog gepleegd, kwam ter sprake het van
Staatswege aankoopen, opvoeden, aanhou
den en stationneeren van HengsteD, dat
wellicht geacht kan worden op den weg
van het Departement van Oorlog te liggen,
wegens de bepaalde belangen die dat de
partement te behartigen heeft."
Deze bepaalde belangen van het Depar
tement van Oorlog kunnen niet anders
dan uitsluitend slaan op de remonte, en
het is voor de Paardenfokkerij niet ge-
wenscht, dat voor het geld bij de begroo
ting van oorlog uitgetrokken veulens wor
den aangekocht om die later te station
neeren, vooral met het oog op het onzeke
re van de richting, waarin later zal wor
den geremonteerd. Het Departement van
Binnenlandsche Zaken heeft reeds de sub-
sidiën tot zich genomen en mag thans
niet halverwege blijven staan, maar dient
het principe te handhaven.
C. Wijziging van de Statuten. Wijzi
ging van Art. 20 der Statuten door het
wegnemen van de tweede alinea, luiden
de „In het jaar hunner aftreding zijn
deze niet herkiesbaar, tenzij zij nog geen
zes jaar zitting hebben gehad.'
Nu aan de afdeelingen in hare hande
lingen zooveel mogelijk vrijheid wordt ge
laten, mag deze bepaling niet in de Sta
tuten blijven, maar past al of niet in de
Reglementen der afdeelingen, die de leden
van het Hoofdbestuur aanwijzen.
Art. 22, laatste alinea, wordt vervan
gen door de woorden „Op de gewone
jaarsvergaderwg wijst de Vergadering de
plaats voor de volgende aan."
Het laatste geschiedt en het is wen-
schelijk dit bij de Statuten te bepalen.
Art. 13, toevoegen
Bijdragen aan afdeelingen toegezegd,
blijven ten voordeele van de kas der af
deelingen en worden in de afdeelingsreke-
ning verantwoord.
Hiermede wordt voldaan aan het be
sluit der Vergadering van 11 September
1890.
5o. Voorstellen van de afdeelingen.
A. De afdeeling Noord-Holland stelt
voor om de wenschelijkheid uit te spre-
keD, dat het Rijksreglement op de subsi-
diën in zooverre gewijzigd worde,
dat voor het vervolg ook 8-jarige
en oudere merriëu met hare veulens
eene premie kunnen krijgen en dat
invoerpremiën voor buitenlandsche Heng
sten weder beschikbaar kunnen worden
gesteld.
Het Hoofdbestuur ondersteunt dit voor
stel.
B. De afdeeling Zeeland, overtuigd dat
verplichte Hengstenkeuring ten zeerste in
het belang van de verbetering van het
Paardenras moet geacht worden, meent
dat de Vereeniging pogingen moet aan
wenden, om het gebruiken van afgekeur
de Hengsten te ontraden en de gebreken
van de afgekeurde Hengsten, zoo duide
lijk en algemeen mogelijk dienen te wor
den bekend gemaakt, zonder verbod om
afgekeurde Hengsteu te gebruikeD.
Het Hoofdbestuur, lettende op de bij
meerderheid van stemmen genomen beslis
sing van vorige vergaderingen, waarbij de
wenschelijkheid van gedwongen Hengsten
keuring is uitgesproken, meent dat bij invoe
ring daarvan straf moet bedreigd kunnen wor-
- - -