Donderdag 4 November 1897. IIKI NlEBWS- 41ste Jaargang No. 3253. AtTHtCltiB- k LmIIIÜIIM opgaven van Gaiflaien, Sieeivvitje, GEMEENTERAAD. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en Z a t e r d a g a v o n d. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTTEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60. Atzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van 1 tot 6 regels f 0.25;iedere regel meer 6 ct. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. GemeenteSc hagen. Bekendmakingen. VERKIEZING. Binnenlandscli Nieuws. FEUILLETON. i RANT, Bureau: SCHAGKS. Eraan, I) 4. UilgeverP. TRAPMAN. MedewerkerJ. W1X R E L. POLITIE. Ter Secretarie dezer gemeente zijn in lichtingen te bekomen omtrent een opge vangen vaars. voor den De BURGEMEESTER der Gemeente SCHAGEN brengt hiermede ter openbare kennia dat op Vrijdag, den 12 No vember aanstaande, zal plaats heb ben de verkiezing van Eén lid van den Gemeenteraad van Schagen, dat op dien dag, van des voormiddags negen tot des namiddags vier uren, bij hem kannen worden ingeleverd als bedoeld in artikel 51 der Kieswet cd artikel lö der Gemeentewet. Deze opgaven moeten inhouden den naam, de voorletters en de woonplaats van den candidaat en onderteekend zijn door ten minste tien kiezers, bevoegd tot deelneming aan deze verkiezing. De inlevering dezer opgaven moet ge schieden persoonlijk door één of meer der personen, die de opgave hebben on- deiteekend. De candidaat kan daarbij te genwoordig zijn. Van de inlevering wordt een bewijs van ontvangst afgegeven. Formulieren voor de opgaven bovenver meld zijn ter Secretarie dezer Gemeente kosteloos verkrijgbaar van heden tot en met den dag der verkiezing. De Burgemeester brengt hierbij in her innering artikel 151 der Kieswet, luidende als volgt Hij, die eene opgave, als bedoeld in artikel 51 inlevert, wetende dat zij is voorzien van handteekeningen van perso nen, die niet bevoegd zijn tot deelneming aan de verkiezing, waarvoor de inlevering geschiedt, terwijl zonder die handteekenin gen geea voldoend aautal voor eene wet tige opgave zou overblijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of een geldboete van ten hoogste kondtrd twintig galden. Met gelijke straf wordt gestraft hij, die wetende dat hij niet bevoegd is tot deel neming aan de verkiezing, eene voor die verkiezing ter inlevering bestemde opgave, bedoeld bij artikel 51, heeft onderteekend. Schagen, den 28 October 1897. De Burgemeester voornoemd, S. BERMAN. van M. J. Mordlmann. 15. De motregen, die met langere en kortere tusschenpoozen had aangehouden, werd heviger. Dichter en donkerder werden de wolken, die uit de richting der goli van Bis kaje, bet vaderland van stormen, kwamen opzetten. Af en toe aloeg een bevige wind stoot ben den regen in bet gelaat. Toen zij aan het laatste deel van de atraat kwamen, dat in bet vrije veld nitliep, kwamen zij eerst recbt te weten, met welk een kracht de wind voortjoeg en van den regen verge zeld werd. Zij legden bet laatste eindje tot aan het huis van Deaaondre zwijgend af en waren bigde, eindelijk onder de veranda een beschutting te vinden. Het was geen grootscbe, sierlijke veranda, die hen deze beschutting bood, maar een bescheiden honten afdak, van waaruit een trap opvoerde naar den ingaDg van de woning, terwpl bet benedengedeelte keuken en een bergplaats scheen te zijn. Het was eene woning, die men in deze dagen veel door flinke arbeiders of kleine burgers tiet bewonen en die dikwerf in de voorateden van grootere of kleinere fransehe steden voor komen. „Goeden nacht, jaffrouw Dessoudre,* zeide Bedolf na. ,Tot wedersiens op morgen.* „Neen, mijnbeer Friedericksen gij kont in zulk vericbrikkelijk weer niet naar buis gaan. Kom binnen het is wel zeer be scheiden bg ons maar droog. Laat eerst dien ergsten regen een weinig bedaren." Rudolf wilde protesteeren, maar in dit oogenblik werd de denr boven geopend en iemand met een mager geluid riep »2ijt gij daar, Josephine Ja oom, en kom nu toch mijnheer Nu kon Rudolf niet meer terug. Hij volgde hei jonge meisje, dat fluks de uitge slepen treden van de trap opging. Toen hg boven kwam, moest Josephine reeds alles aan baar oom verteld hebben, want mijnbeer Dessoudre ontving Rodolf met een hartelijken handdruk en drong kern zachtkens de kamer in. Men kwam van den gang dadeljjk in de huiskamer, waarnaast rechts een grooter ver trek, licks daar achter een paar kleinere, Vergadering van den RAAD der gemeente ZIJPE, gehouden op dinsdag 2 November, des morgens ten 10 ure. Afwezig de heeren van Beusekom en Nieuwlaud. Nadat de voorzitter, de heer O. C. Hulst, de vergadering heeft geopend, worden de notulen door den heer 31. Bossensecretaris, gelezen. Alvorens tot de goedkeuring werd overgegaan, vroeg de heer Feisser het woord, Spr. zou gaarne in de notnlen zien opgenomen, dat de Raad aan Bakker den veldwachter,geen pensioen had verleend, omdat door den secretaris was verklaard, dat van hem geene diensten werden ge- ëischt, die boven de krachten gingen van iemand van 80 jaar. De Voorzitter beweert, dat dit geen besluit van den raad behoefde te zijn, daar er geen besluit te nemen was, want door Spr. was alleen in overweging gegeven, f 400 peusioen aan Bakker te verstrekken. De heer Feisser zegt, dat de Raad toch zijn oordeel in deze heeft te kenneo ge geven naar aanleiding van de bewering, dat van Bakker geene werkzaamheden werden vereischt boven zijne krachten. De heer Hulst antwoordt, dat het zeer dwaas van hem zou zijn,als hij dat verlangde. De heer Feisser maakt deze opmerking naar aanleiding van iets, dat gestaan heeft in een blad, dat volgens den heer Feisser mede onder invloed staat van den voorzit ter en waarvoor de secretaris de verslagen vertrekken, die dienden voor slaapkamers voor de huisgenootcn. Het meubilair waa verre van mooi en zooveel mogelijk tot bet allernoodzakelijkste beperkt: een tafel, eeuige stoelen, een met gekleurd katoen overtrokken sofa, eenvoudige, witte, reeds meermalen verstelde gordijneD, dat was al- leg. Een slechte gravure uit don tijd van Napoleon en een half blinde spiegel waren de versiering van den wand. Josephine snelde de grootere kamer bin- non, van waaruit een licht steunen drong. „Gij moogt daar nu niet binnen, mijnheer,* zeide Deasoedre terwijl hij Rudolf een stoel aanbood. „Ik betreur het, dat gij tevergeefs gekomen zijt, maar vreemd bezoek, al was het ook zijn beate vriend, zon den kranke zeer opwinden.* „Ik ben slechts door bei zonderlingste aller toevallen vanavond hier,* antwoordde Rudolf, terwijl bij giog zitten. „Dat is zoo gekomeD.* En hg vertelde hetgeen er met Josephine gebeurd was. De oude Dessoadre, die ia zijn kalen cbamber-cloak een treffende illustratie was van de achteruitgegane omstandigheden der familie, schudde Rodolf onder een vloed van dankbetuigingen onafgebroken de band. Hij was mager en zijne ingevallen trekken droegen de zichtbare sporen van de ontberingen, zonder dat de uitdrukking van groote goedheid, die over dit gelaat ver spreid lag, uilgewiscbt geworden was. Of schoon hij eerst een goede veertiger kon zijn, was zijn haar al reeds geheel grijs gewor den. Terwijl zij met elkander praten, schudt een buitengewoon heftige windstoot het oude gebouw, en kletterend slaat de hagel tegen het venster. Opgeschrikt door het stormgeloei, verhief sicb in een hoek een andere bewoner der kamer, dien Rudolf door de slechte verlichting tot dasverse niet had op gemerkt. Rodolf stond op, om bem te begroeten, de ander ssg hem met een we- zenloozen blik aan en maakte werktaigelijk eene buigiog. Rudolf begreep, dat hij den waanzinnigen vader van Josephine voor zich had. Maar nochtans viel hem de buitenge wone schoonheid van dezen Dessoadre op; die krachtige gestalte en het glanzend blauw-zwarte baar waren in pijnlgke te genstelling met het grijze hoofd en da ga- bogen gestalte van den broedernog pijnlij ker werd de vergelijking, als men er aan dacht, dat al die lichamelijke schoonheid slechts het omhulsel was van een dwalend verstand. „Waar is Jaanita F* vraagt de dwaze. levert, en waarin de beleediging staat opge nomen, als zou de raad van Bakker zooveel diensten willen vergeo, dat hg er dood bij neervalt. Voorzitter beweert, dat hij over het be wuste blad geen invloed bezit en nooit eeoigsn invloed heeft bezeten. De heer Feisser wijst er met nadrnk op, dat nis door voorzitter beweerd wordt, dat het noodig is, dat Bakker wordt ontslagen en hem pensioen verleend moet worden, geen enkel lid van den raad der gemeente er tegen zal stemmen. Voorzitter schijnt niet van hetzelfde gevoelen en wijst er op, dat de heeren met het pensioen van f 400.niet mee konden gaan. Volgens den heer Feisser is dat niet de kwestie. Bakker wordt het ontslag verleend en daarna is bet pensioen aan de orde. Voorzitter meent, dat dit samen toch verband met elkander heeft. De heer Feisser maakt aan het adres van den secretaris de opmerking, dat die de verslagen levert aan dat blad en al hoewel er in het verslag van den heer Bossen niets verkeerds staat, achtte de heer Feisser hel toch diens plicht, op te komen tegen de verkeerde gevolgtrekkin gen, die er door dat blad uit werden ge maakt. De heer Bossen is van oordeel, dat dit meer op den weg lag van den heer Feis ser zelf, en niet op zijn' weg, omdat zijn verslag niets anders bevatte dan het ver handelde, eu die verkeerde gevolgtrek king er niet uit gemaakt kon worden. De heer Feisser beweert dat hetgeen er in dat blad stond moet worden toegeschre ven aan domheid of zucht tot beleedigen, en nu achtte spr. het van den heer Bos sen plicht, tagen dat artikel op te ko men, daar deze in een der vorige nummers dat bij een ander geval wel had gedaan en toen tevens bad beweerd, dat als dat weer mocht voorkomen, hij als medewerker van dat blad zon bedanken. Spr.'s doel met zijne opmerking was alleen te willen con- stateeren, dat de raad volstrekt niet eischt, dat Bakker werkzaamheden doet boven zijne krachten. De heer Nobel wil alleen zeggen, dat hij het waar bet de politiezaak betrett, Het spreken viel hem zwaar en slechts on duidelijk waren die met moeite aan de keel ontwrongen woorden te verstaan. „Waar ia Jaanita F Hoort gij niet, hoe het stormt F* „Wees bedaard, Fratgois,* sprak de an dere Dessoudre bem toe. „Zij is thuis. Daar is zij reeds. Ga zitten.* Fracgois knikte Josephine toe en liet zich op den stoel zakken, dien zijn broeder Aoatole voor bem neerzette. Josephine fluisterde haar oom toe: „Mijn beer Williams is beter. Nu slaapt bjj.* Het onweer nam in hevigheid nog maar telkens toe. Wanneer de wind op zijn he vigst was, scheen het oude gebouw te wan kelen, de deuren trilden in bare scharnie ren en de vensters klapperden, zoodat Rn- dolf wel eenigszins bang was, dat zij stok zouden barsten. De wind dreef den regen met zulk een geweld tegen de vensters, dat bet scheen, als werd hij er met emmers vol tegen opgegooid. Plotseling verlichtte een bliksemstraal de kamer met zijn blauw geel liobt en onmiddellijk daarop hoorde men een fermen donderslag rommelen en kra ken. „Een onweer in den winter I* riep Rodolf, terwijl allen ontsteld opsprongen. „Dat is hier om dezen tyd niet soo vreemd als bij n in het Doorden,* antwoorde Ana- tole, „maar zoo heftig- Hij zweeg midden in zijn gezegde, want plotseling begon de krankzinnige te spreken, eerst met moeite en haperende, maar wel dra vlugger, als had de hevige donder zijn brein opgefrisebt en zijne herinnering opge wekt. „Vrees niets I* zeide hg. „De „Glanenr* is een goed schip- Het heeft niets te betee- kenen. Wij zijn in open see en het schip heeft wel zwaarder stormen te verdureD gehad. Maar wij znllen ons gereed maken men kan nooit weten. Blijf in mijne nabijheid, Jaanita en neemt gij de dia manten ik zal het goud nemen er moeten twintig zakjes zyn twintig Hij begon op sijn manier met eenige on eindige getallen te rekenendaarop volgden weder onafgebroken zinnen over een vreese- lijken storm en eeo zinkend schip, een heen en weer geslingerde boot, dat alles vergezeld van luid klagen en scheldende woorden. Rodolf zou xe-r zeker onaangenaam ge troffen en met zijn flgour verlegen geweest zijn, als niet tegelijkertijd zijne belangstelling was opgewekt geworden door hetgeen de idioot vertelde. Hij herinnerde zich maar al te goed, dat .La Glanenr* de naam geweest was van bet schip, welks bemanning bij een storm gedeeltelijk door den spaanschen schoener met voorzitter eens is en hoewel spr. van hetgeen er in dat blad stond niets heeft gelezen, wil Spr. hier den hser feisser zijn dank betuigen voor de wijze, waarop hij deze zaak heeft behandeld. De heer Bossen wijst er nogmaals op, dat hij het meer op den weg van den heer Feisser vindt dan op zijn weg, om tegen het artikeltje te protesteeren. De heet Morra is dat niet met den secretaris eens, daar er volstrekt geen namen in dat blad werden genoemd, hoe wel het toch duidelijk was, wie bedoeld werd, en het gaat toch maar niet aan op dergelijke insinuaties in te gaan. Voorzitter oordeelt, dat het niet aan gaat, dat de raad de artikelen van bladen gaat critiseeren. De heer Feisser acht dat in dit geval plicht, daar de geheele raad werd beleedigd, en oordeelde het noodig er op te wijzen dat hetgeen door dat blad werd beweerd geenszins de bedoeling was geweest. De heer Herra wil de zaak nu laten rusten, daar het voor dat blad eigenlijk te veel eer is, dat er zoovele woorden over wor den gezegd. fJuist,« riep de heer Sckuijt. (Men bedoelde blijkbaar een te Alkmaar uitgegeven blad, Algem. Gids.) Hierna wordt aan de orde gesteld De brief der gemeente Anna Paulowna betreffende de schoolquaestie, waarin de clausule „kinderen nabij de Oudesluis», in dien zin gewijzigd moest worden, dat bepaalde wijken worden aangeduid. Wordt met algemeene stemmen tot vroedvrouw betioemd uit de opgemaak te voordracht Mej. M. Baart van de Lier. Was ingekomen een brief van den heer Stadt, met de mededeeling, dat de nieuw benoemde onderwijzende heer J.Bos, wellicht niet voor den 1 Dec. ontslag van zijn ge meentebestuur zal kunnen krijgen. Bij de nu volgende rondvraag neemt de heer Nobel het woord. Spr. wijst er op, dat in de laatste weken door tal van bladeo gewezen is op de zeewering van Gallantsoog. Spr. wenschte nu aan voorzitter, die bij burgemeester van de Zijpe tevens is burgemeester van Callantsoog, de vraag te richten, of er werkelijk gevaar bestond en wanneer die vraag bevestigend werd be- „Dunna Lonisa* gered geworden was. Hier was hij das, grootendeela per geluk, bij een familie gekomen, die tot de oplossing van het geheim betreffende Juanita kon bijdragen, wanneer de waanzin, waaraan die man ten prooi was, maar niet belette, om het rechte aan de weet te komen. Soherp luisterde hij naar de woorden van den waanzinnige, om iets samenhangends te vernemen, maar langen tijd te vergeefs. Meer en meer ging bet gepraat van Fracgois in een onverstaan baar gemompel over. Plotseling echter flikkerde bet nog een maal op. „Jaanita I* schreeuwde Fracgois luid en met wijdgeopende oogeD. „Juanita is daar niet! Terug I Om Godswil terug Onmogelijk zegt ge F Onmogelijk 1* Hij wrong zich de han den, liet zich van den stoel op den grond vallen, knielde neer en schudde bet boven lijf in wilde vertwijfeling heen en weder. „Het kind 1 Redt het kind I Kent dan niemand ower een kind, daar gij mij niet begr ijpt. Hebt medelijden I God in den hemel sal a in nw doodstrijd verlaten, wan neer gij mij verlaat 1" Hij sprong woest op en zwaaide en dawde met de armen, als verweerde hij sich tegen meerdere aanval lers. „Laat mij I Laat mij Ik moet terng zijn stem stierf weg en een krampach tig snikken weerklonk. Josephine trad op hem toe, legde vleiend de hand op sijn arm en fluisterde kalmeerend „Ik ben immers gered, vadertjeHebt ge dat weder vergeten.* Frangois streek met zijn hand langs het met zweet badekte voorhoofd en zag om zich heen, als nit een droom ontwakend. Eindelijk scheen wat licht in de verglaasde oogen te komen, een droef lachje speelde er om zijne mondhoeken en hg zeide „Ja, jaist dat is waar. Waarom heb ik dat ook vergeten F Gij zijt gered. En ik ook. En de anderen zijn allen verdronken. Allen te samen! Ook zijl* Hij lÏ9t tioh gewillig wegleiden en naar bed brengen. „Welk een verschrikkelijk lot,* zeide Ro dolf diep bewogen. „Menig mansch worden toch sware beproevingen opgelegd*. „A.ch mijnheer,* antwoordde Anatole, „God is rechtvaardig 1 Niet aan mij is bet om te reehtea, maar gij moogt da Voorzie- nighaid niet bischuldigen. Hat is een zware, onverbiddelijke, maar geraohtige Nomesis.* Baiten klaagde en huilde de wind en bleek kwam hier en daar de maan eens van tusschen de wolken doorkijken, die in rasende jacht voortjoegen. Maar de re- antwoord, of het dan niet op den weg van den gemeenteraad lag, om de hooge re geering op dat gevaar nogmaals te wijzen. Voorzitter vindt die vraag, ot er geraar beslaat, nogal moeilijk. Spr. is burgemees ter van Gallantsoog en daarom heeft hij persoonlijk veel van die zeewering gezien, maar er zijn volgens spr. veel betere per sonen dan hij, die het ook hebben gezien en noemt de namen van den commissaris der koningin en minister Lsly, die da vraag van den hser Nobel reel betir kun nen beantwoorden. 8pr. gelooft, dat erop dit oogenblik geen direct gevaar beataat, daar de toestand der duinen veel ia ver beterd. Er is volgens Spr. veel zand aan geworpen, en de voet van de duinen is zwaarder geworden. De heer Zeeman informeert, of het ge vaarlijke puDt dan niet zwak is. Voorzitter vraagt, wat punt f Er wordt telkens en overal gesproken over het ge vaarlijke punt, maar er ia geen gevaarlijk punt. Wanneer er één gevaarlijk punt is, zijn er ook meerdere De heer Feisser vraagt, ot er dan geen nood is, dat het water zal doorstroomen. Voorzitter beweert van op het oogenblik niet, maar op ééa nacht kan een deel van het dain worden weggespoeld. Spr. wijst er op, dat de dijk is verzwaard en dat tegen den zee kant zand is aangestoven en de toestand daar bepaald is verbeterd. De heer Feisser vraagt, of het waar is, dat de menschen daar in angst verkeeren. Voorzitter beweert van neen. Voorzitter heeft volstrekt niet op het voorstel van den heer Nobel tegen, maar gelooft niet, dat dit op den weg van den raad ligt. De heer Francis acht een voorbehoed middel niet kwaad. Spr. meent, dat het anders zal zijn den pnt dempen als het kali is verdronken, en wanneer er niet eens toe wordt aangedreven, wordt het al heel schielijk te laat. Da heer Sckuijt hetft hetzelfde, wat de heer Nobel in den raad ten sprake brengt, ook reeds in het Polderbestuur aan de or de gebracht en daar tevens gevraagd, in hoeverre Koegras en Gallantsoog last had den, en of de Zijpe er bij betrokken zou worden. Spr. is er voor, dat de hooge regeering nogmaals op het gevaar gen had opgehouden en Rudolf uam af scheid van de familie Dessoudre. Op straat haalde hij verlicht adem. Het scheen hem toe, als was in dat huis een zware, verpestende at mosfeer. Rudolf sidderde, wanneer hij aan het voorgevallene van dien avond dacht. „Nemesist* mompelde hij voor sich heen, terwijl bij door de menschenleege Roe de la Garonne stapte. „Ik hield mijzelf voor on gelukkig maar wat is mijn Jot gelukkig naast dat van die familie daarF Een ware laste ring was het, wanoeer ik na nog klaagde.* Ook lot Josephine dwaalden zijne ge dachten terng. Zjj had een diepen indrok op hem gemaakt, maar dere verdween bjjna in de gedachte aan de jammervolle droefgeestig heid harer omgeving. Nu, boven dat bnis zweefde geen troostende ster, maar een flikkerend dwaallicht. Tot in zijne droomen werd Rodolf ver volgd door de gebeurtenissen in het hois no. 125 van de Roe de la Garonne. HOOFDSTUK X. Caecileen Juanita. Het was tusschen schemer en donker. Jaanita Btond aan de tuinpoort en zag naar de op dien tijd naar hnis gaande be ambten. De vele bewonderende blikken, die haar werden toegeworpen, scheen xjj in 't geheel niet te bemerken, de groeten der be kenden beantwoordde zij met gepaste waar digheid. Zij wachtte op den spoedig thuis verwach ten Gsrard. Daar haar pleegvader ter wil le zijner gezondheid bijna altijd te voet ging en slechts bij stroomenden regen of on- drageljjke hitte een rijtuig nam, soo was Juanita hem bij goed weer altijd tot de kantoordeur tegemoet gekomen, maar sedert joflrou# Caecile er was, was dit tot de tuindeur beperkt. „Het staat niet van een meisje van uw lee'tgd, als een klein kind papa tegemoet te snellen,* had Caecile gezegd. Eo met deze weinige woorden waren een paar oogenblik- ken van waar genot voor altjjd voor Jaa nita verdwenen. Gerard'a komst ondervond zeker vertra ging. Voor bem in de plaats verscheen een oudere heer, gekleed in 't swart, die zoekend nair het hois rondzag en, staan blgvend, zeide „Goeden avond, mijn kind. Niet waar, hier woont immers mijnheer Gerard F* „Jawel, maar hij is niet thnis.* „Is juffronw Friedrichsen thnis F* „Ja, die wel, gaat u binnen.* WORDT VERVOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 1