Brieyen uil de Maassiafl. Si EBUWWitjC, J. Zondag 14 November 1097. 41ste Jaargang No. 3257. 1 BIJVOEGSEL. Rotterdam, 9 November 1897. No. 143. FEUILLETON. GEMENGD NIEUWS. „Karei van den hoek", van Hermant Heiberg. Iedereen in de straat kende Jette Balz. Het ouderwetsche huis, waarin zij en hare ouders woonden, lag den kant naar de haven uit en bij goed weer stond de huisdeur, die tusschen twee met bloemen versierde vensters haar plaats had, steeds open, en men zag Jette, die de deftige meisjesschool had bezocht, maar voor geen.werk te rugdeinsde, in het voorportaal was- schen, strijken ot iets anders doen. Achter het huis lag een ruime, uitge strekte tuin dien tuin had haar vader, de bloemist Balz, gepacht en deze was daar steeds voor zijn dagelijksch brood bezig. Jette en hare moeder, inzonderheid evenwel Jette, hielden zich veel bezig met wasschen en strijken en verdienden zoodoende nog wat er bij, 't zij voor huur of andere dringende uitgaven. lederen morgen, middag en avond ging Karei Schramm voorbij en telken maal riep hij Jette een schertsend woord toe, maakte een knipoogje of malle grimassen. Altijd moest hij spot ten en zelfs aan de ernstigste zaken wist hij een belachelijk zweempje te geven. Daardoor zagen velen hem meer aan als iemand van weinig innerlijke waarde, en als een veelbegaafden, maar het leven van den zeer luchthartigen kant opnemenden jonkman. Hij deed als loods dienst bij den consul en reeder Harrns en werd door dezen als een uiterst bekwaam persoon beschouwd, en geen enkele was volgens hem zoo met het vaarwater op de hoogte. Allen noemden hem „Karei van den hoek". Zoo had men hem reeds als knaap gedoopt en „Karei van den hoek" heette hij nu nog, terwijl hij in dien tusschentijd reeds bij de marine ge diend, groote reizen gemaakt, vreemde landen gezien en den leeftijd, waarop gewoonlijk een jonkman trouwt, reeds verre overschreden had. „Ga naar Karei van den hoek," zeiden de mensehen, als er een bijzondere zaak te verhandelen was, wanneer er iets te bepraten was over de zee of het schip, als het vreeselijk stormde, als er een dief bij den kraag gegre pen moest worden, of als er in de herbergen aan de haven ruzie was. Zonder hem scheen de haven niet zooals zij behoorde, en wanneer Karei, wat wel eens gebeurde, meer dronk dan noodig was, dan bestempelden de menschen dat met het gezegde „Hij heeft z'n kuur." Zij namen hem dat niet kwalijk, en wanneer iemand het eens in zijn hoofd kreeg, Karei daarover te onderhouden, dan werd hem spoedig door Karel's koddige uitvallen de mond gesnoerd. Precies op den hoek, wanneer men de Pastoorsstraat insloeg, woonde hij met zijne moeder, eene weduwe. Daar had de familie Schramm, de tegenwoor dige leden en ook de voorvaderen van de ze, in een eigen,driehoekig gebouwtje se dert menschenhengenis gewoond en zich altoos, wel eens met moeite, maar toch altijd eerlijk, er door heengeslagen. „Vandaag hebt ge uwe oogen zeker weer blinkend blauw gepoetst, juffrouw Jettazeide Karei op een morgen, toen hij voorbij en naar consul Harms, naar het werk, giDg. Jette, een slank, fijn meisje, in een helder katoenen kleedje, knikte, tilde het strijkijzer van de gloeiende plaat, probeerde het even met een vochtigen vinger, begon vervolgens te strijken en zeide, zonder op te zien - „'t Kan zijn, mijnheer Schramm. In ieder geval zien uwe oogen weder sterk naar veel warmen avondgrog." „Dwalen is menschelijk, juffrouw Jette. Zoodoende neem ik u uwe dwa ling niet kwalijk. Gisteren heb ik niets dan water gedronken. Denganschen a- vond heb ik mijne moeder uit den bij bel voorgelezen „'t Zou geen kwaad kunnen, als ge u daar eens mede bezig hieldt klonk het uit Jette's mond, terwijl zij het over hemd omsloeg en de vouwtjes zorgvul dig glad streek. „Gij bedoelt, dat ik anders niet voor Gods troon zal komen te zitten „Ook nog $ittenNeen, zeker niet, mijnheer Schramm. Daar is voor u al zeer weinig uitzicht op." „Maar de rechtvaardigen heeft God op lange na niet zoo lief als de zon daars, juffrouw Jette. Daarom is het eigenlijk veel voordeeliger, een beetje buiten krijt- te springen „Hoe kunt gij zoo spreken, mijnheer Schramm. Gij moet zelfs met het hei ligste spotten „Ik doe mij maar zoo voor, juffrouw Jette Nu bewoog zij het hoofd, alsof zij zeggen wilde„Ja, ja, veel praatjes hebt ge altijd. Maar mijne meening verandert ge daardoor niet." Gelijktijdig greep zij in de wasch- mand, nam er een damesrok uit, be sprenkelde dien met water en zette ver volgens haar arbeid voort. „Juffrouw Jette!" liet Karei nu hooren. «Mijnheer Schramm klonk het al heel weinig belangstellend terug. „Weet ge, waarom ik vandaag eigen lijk zoolang bij u heb staan praten?" „Raadselen oplossen heb ik altijd zeer slecht kunnen doen." „Zal ik het u dan zeggen «Jawel, wanneer u dat genoegen doet „Ik wilde u vrageD, of gij niet mijn vrouw zoudt willen worden Karei Schramm sprak ditmaal op ern stigen, warmen toon. Jette ontstelde, werd donkerrood en rekte den gesteven onderrok zoo krach tig, dat hij bijna scheurde. „Neenriep zij vervolgens uit. „Alles ter wereld zou gaan, maar dat nooit!" Eerst was er een duistere uitdruk king van wilden toorn op het gelaat van Karei. Vervolgens liet hij zijn blik over de slanke gestalte zweven, het zachtblee- ke, fijne gelaat, het bruine haar, dat glad langs de blauwgeaderde slapen was gekamd, dat alles zag zijn oog, en de gewone overmoedige trek verscheen weldra weder op zijn gelaat. rW eet ge, dat ik nu vijftig mark gewonnen heb, juffrouw Jette - riep hij spottend uit. „Wat beteekent dat nu weder? Ik begrijp niet „Luister dan, juffrouw Jette 1 Eer gisterenavond wedde ik in het „Anker" met kapitein Olberg van de „Marie." Ik beweerde, dat ik op mijn aanzoek het antwoord zou krijgen, dat gij mij nu hebt gegeven. Hij beweerde, dat ge op mijn vraag gaarne „ja" zoudt zeggen. Das, ge begrijpt nu wel, hoe mijn vraag bedoeld en gemeend was." Reeds terwijl Schramm sprak, had het gelaat van Jette een geheel andere uitdrukking gekregen. Maar toen hij geëindigd had, zeide zij,hem het van hoofd tot de voeten verachtelijk monsterend aarachtig, het is ongehoord, mijn heer Schramm, dat gij de praatjes, die in een herberg worden gehouden, zoo maar zonder schromen vertelt aan haar, die gij tot voorwerp van uw mis plaatste scherts hebt gemaakt. Dat is evenwel een bewijs te meer, dat ge „Karei van den hoek* blijft, een man zonder eenigenInhoud, al wordt ge ook nog zoo oud. 't Is weer een bewijs te meer, dat het jammer is, als een fatsoenlijk meisje een woord tot u spreekt. Gij houdt u altijd bezig met uwe domme grappen. Als uwe moeder daardoor niet van honger zou omkomen, ik geloof dat ge dan nooit een hand tot eenig werk zoudt uitsteken. Vrpeger waart ge ten minste nog eens nuchter, te genwoordig is de flesch uw beste ge zelschap. Wanneer uw vraag straks ernstig gemeend was geweest, en gij hadt mij naar de reden van mijn „neen* gevraagd, zoo had ik u gezegd: Word eerst een man, die toont, dat het leven voor hem geen bloot spel is, maar die het werkelijk ernstig opneemt. Verwerf u eerst de achting, die u, waar gij uw naam noemt, nu ge „Nog één woord en ik grijp den muur beet en schudt het steenwerk boven jou kop ineen barstte de beleedigde man los en greep, als om zijn vurigen hartstocht te temperen, het wollen zee- manshemd, dat zijn borst bedekte, vast. Daarna vestigde hij zijn oogen op haar gelaat, trad op haar toe en voegde haar toe, zacht en met bevende lippen „Wanneer ik mij voordeed als daar zooeven, zoo was dat alleen, omdat ik mijne gevoelens tegenover u wilde verheugen, omdat ik het bijna niet bin nenhouden kon, om u te zeggen, hoe lief ik u heb. Wanneer ik begon te drinken was het alleen, om u te kun nen vergeten. Ik sprak straks in vol len ernst tot u, zoo ernstig als een mensch maar spreken kan. Toen gij mij met uw antwoord behandeldet, als was ik de grootste deugniet, bedacht ik de geschiedenis van de vijftig mark. Ik deed dat, omdat ik niet hebben wil de, dat gij zoudt denken, dat ernst had gesproken. Zoo, r ge alles en nu, denk er over na altijd maar naar den schijn kan oordeelen, en zich zelve heilige en anderen als deugn beschouwen. Gode aanbevolen,j. met uw fransche opvoediDg, hou en strijkijzer. Gij kunt er zeker vau zijn, dat „Karei van den hoek" u voor taan met vrede zal laten." Nadat bij die woorden haar had toegevoegd, schreedt hij met zijn breede schouderen en het gebruind gelaat de straat af. SCHAKER COURANT. Als nu alles maar naar wensch afloopt, en daar is groote kans voor, dan zal zoo zoetjes aan Rotterdam gaan behooren tot de plezierigst-bewoonbare steden van ons lieve vaderland. De lezer weet al dat onze inkomstenbe lasting met een half procent verminderd wordt en al zal ons dit halve procent niet rijk, zelfs niet rijker maken, we weten tenminste, dat we in het volgend jaar iets minder te betalen hebben dan in net jaar, dat we nn voor het allergrootste gedeelte dóór zijn. Maar dit is niet meer dan een peul schilletje bij de verrassingen, die ons nog te wachten staan. Zaterdagavond laat heeft het college van Burgemeester en Wethou ders enkele ontwerp—verordeningen de we reld ingezonden, die onze belangstelling trekken, omdat ze zoo bijzonder practisch zijn. Daar is allereerst de straatpohtie. De verordeningen van straatpolitie moesten in vele opzichten verbeterd worden. Er bestond bijvoorbeeld een verbod van dobbelen op de openbare straat, maar dat verbod gold tot heden voor onze recht schapen jeugd feitelijk een nitnoodiging. Met een overtuiging, of de stadsregeering hun gevraagd had toe, dobbelt eens een beetje op den openbaren weg, met een zelf bewustheid, of zij bezig waren recht en wet krachtig te verdedigen en te hand haven, placht de opgeschoten jongeling schap de blinde mnren onzer ramen te gebruiken als belangrijkste grens voor hun gespeel. Nu houd ik heel erg van den hol- lacdschen jongen van Hildebrand, ik wou dat er een wijsje gemaakt was op de woorden Roe zalig, wien de jongenskiel Nog om de schouders glijdt Dan is het hemel in de ziel, Eu alles even blijd Ik zou het stellig tot mijn lijfdeun gemaakt hebben maar de Rotterdamsch-Holland- sche jongen, die dobbelt Hildebrand had gemakkelijk zeggen «Frisch op maar, jongen vroeg en spa, Den lieven langen dag I" Hij heeft nooit onder zijn ramen dobbelende Rotterdammertjes gehad, hij heeft ze stellig in zijn aanbid delijk optimisme nooit gezien, want anders Er zijn er altijd een stuk of zes tegelijk aan 't dobbelen. Voor zij beginnen, trek ken zij hun jae uit en leggen die op mijn raamkozijntwee nemen tijdelijk hun tabakspruim uit den mond en deponeeren die naast de jassen. Dan neemt één twee centen in de hand, gooit ze omhoog en raadt bij 't neervallen, hoeveel kruis en hoeveel munt boren komt te liggen. Raadt hij, dan krijgt hij een cent nit den gemeeuschappelijken pot, verlieat hij, dan geeft hij daarin een cent zoo is het, meen ik, van de details ben ik niet volkomen zeker. Een aardig, onschuldig spel? Zeker, dood onschuldig. 't Is alleen ma»r jammer, dat wat er bij komt, en wat er bij te behooren schijnt, deu lof van doodonschuldigheid niet verdient. Bij dit onnoozele spelletje schijnt te behooren een gevloek, zéé allerontzet- tendst, dat een koetsier, die er, toevallig langs komt eo die in zake vloeken heusah voor geen klein gerucht vervaard is, ervan bloost en afkeurend zijn hoofd afwendt. Ook gelieve U daarbij in aanmerking te nemen, dat mijne familie en ik in onze huiskamer slechts dooi een muur en een stel vensterruiten van het er bijbehoorend gevloek gescheiden zijn. Verder schijnt bij het dobbelen te be hooren, dat, als het spel zoowat ten einde loopt, één der spelers, die hel meest ver loren heeft, zijn gevloek versnelt, dan plotseling woest wordt en met wilde woede een anderen speler, die gewonnen heeft, aan grijpt en tegen de straat kwakt, waarna een druk gewissel van vuistslagen en schoppen aanvangt, waarnaar de anderen met blijkbare belangstelling staan te kij ken. Het slot van de pret is, dat er een klomp tegen mijn vensterruit vliegt en die vensterruit zoo hevig mogelijk vernielt, dat de jassen, mitsgaders de pruimen, van mijn kozijn worden afgenomen eu de jeugd „wie de jongenskiel nog (of „weer") om de schouders glijdt,* met een vaartje mijn domein verlaat, om daar een volgenden zondag met alleraangenaamste zorgvuldig heid terug te keeren. Soms wordt bet spel een wijle gestaakt, als er een diender nadert. Want dan schijnt plotseling de belangstelling in de centen te zijn gedoofd en gevestigd op de blauwe lucht. De geheele schare kijkt aandachtig naar de lacht, de diender wan delt voorbij, kijkt ook eens naar de hoogte, of déar misschien iets ongerechtigs gebenrt, dat hem aanleiding zal geven tot een ar restatie en wandelt weer verder, mir nichts, dir nichts I Waarna, zooras de diender uit het gezicht is, het prettige spel weer wordt voortgezet. De overtieid schijnt na ten laatste in te zien, dat de bewoners der pereeelen véér de uitverkoren stukjes straat, minder met het spel zijn ingenomen dan de spelers zelf en zij heett nu eenige bepalingen vastge steld, zéé ernstig, zéé dreigend met zware straffen, dat men, om te wagen ze te ont duiken, wel minstens een.,.. Rotterdamsche straatjongen moet zijn. Toch doen ons de voorgestelde bepalin gen genoegen, want misschien helpen ze iets. Allicht gaan de jongelui, als de verordening aangenomen is, mijn buur man met hnn voorkeur begunstigen. Da overheid zelf gelooft waarschijnlijk niet, dat dergelijke bepalingen afdoend helpen, zij bezorgen hoogstens een ver plaatsing van kwaad. Toen onlangs in den raad een braaf lid in overweging gaf, de Hoogstraat, waarin des avonds de spes pitriae onzer stad hoogtij vieren, electrisch te ver lichten, opdat men, vooral des zondags, beteren kijk zou hebben op de onge rechtigheden, die daar gebeuren, antwoord de de betrokken wethouder in volkomen ernst, dat dit niemendal zou geven, want dat de spes patriae dan hun heil zoeken zouden in een andere, niet electrisch verlichte straat. En het gaat toch niet aan, de heele stad, terwille van de booze jeugd, van electrisch licht te voorzien Van de dobbel-verordening wachten we dus niet zoo erg veel gunstigs. Wel zien we gunstige resultaten van een auder voorstel. Tot vandaag voeren in de morgenuren op de straten de witgemutste dienstmeis jes een absolute heerschappij. Als ge bij voorbeeld tegen elf uur een wandeling maakt in onze stad, gaat uw pad heusch niet op rozen. Ge zoudt zooveel overmoed niet verwachten. Ge kunt nog over het hoofd zien, dat bedoelde dienstmeisjes de straat zéé vol water gooien (en water wordt op Rotter damsche straten subiet modder) dat het bij het droogste weer van vele weken aaneen schijnt, dat er iets als een wolk breuk heeft plaats gehad. Ge kunt nog met een pijnlijken glimlach vergaven, dat minstens tien maal op zoo'n wandeling u een-met-kracht-uit-een-emmer - gestorte-wa termassa bijna raakt, u althans eenigszins bevochtigt, ge kunt nog vergoelijken, dat ga telkens hals over kop in draf moet gaan om buiten het bereik van een wa terstraal uit een slang te komen geknnt ook nog kalm big ven onder het feit dat een wolk van stof, omboog geworpen uit een vloerkleed, dat slechts éénmaal per jaar schijnt te worden uitgeklopt, op n neerdaalt en u allerlei bacteriën en kie men van infectieziekten toevoertge zult er stellig niet kalm onder blijven, dat op uw vriendelijk en gemoedelijk betoog tot wat meer voorzichtigheid eeD luid gejouw van alle verzamelde dienstmeisjes volgt. Ge laat u mishandelen, maar niet bespot ten I Sedert jaren maken de dienstmeisjes in de ochtenduren op onze straten een schro melijk misbruik van de haar gegeven macht. En daar zal de Burgemeester, die mis schien ook wel eens persoonlijk onder den indrnk van den overmoed der dienst meisjes is geweest, nu eens een schotje voor schieten. Voortaan moet het gewasch en geplas op straat véér elf uur 'e morgens geëindigd zijn en aan de bepaling, dat alleen tusschen tien en elf 's morgens mag worden klèerengeklopt, zal stipt de hand worden gehouden. En tegen het vermorsen van water, oftewel de kunstmatige modderfa- bricsge, zal door strenge ambtenaren wor den gewaakt. Welnu, dit mag ik zonder aarzelen een geluk voor onze stad noemen. Het zal een verlossing uit de verdrukking wezen, even gewichtig als die voor het geheele nederlandsche volk in het roemrijke jaar 18131 De verordening gaat zelfs zoover, het schrobben der straten eenvoudig te ver bieden en te gelasten, dat dit met den drogen bezem moet geschieden. Het nut van de kortstondige helderheid, die de met water op de straat plassende hollandsche schoonmaakster in haar ijver najaagt, staat niet in verhouding tot het groote ongerief, daardoor veroorzaakt aan de voorbijgangers Dezelfde verstandige verordening gelast en beveelt verder onzen stadgenooten, in winterdagen, als er sneeuw ligt en het heeft gevroren, asch voor hunne huisdeur te werpen, waarmee de tot heden bestaande mogelijkheid om den nek te breken bij gladheid, van welke mogelijkheid vele stadgenooten in loop der jaren reeds een ijverig gebrnik hebben gemaakt, wordt opgeheven. In hoeverre dit alles practisch uitvoer baar is, zal later blijken. Wel wordt be weerd, dat in het buitenland de straal éék nooit geschrobd wordt, maar de hollandsche zindeliikheids-idée is in flagranten strijd met de reinheidsmeeningen van de buitenlan ders. Enfin, we zullen zien, hoeveel dienstmeisjes bekeurd of in hechtenis gezet zijn, alvorens de deugdelijkheid dezer eminente veranderingen haar behoorlijk aan het verstand is gebracht. Tenslotte, en hiermede eindig ik voor heden de mededeeling van onze heugelij ke vooruitzichten, is er een verordening voorgesteld op den handel in vleesch. Het scherpst mogelijke toezicht wordt ge last op het vervoer en het verkoop van vleesch, de keuring zal zeer stipt ziju en de betrokken ambtenaren ontvangen vol macht, steeds, wanneer zij dit verlangen, al is het iu den nacht, de lokaliteiten der van M. J. Mordlmann. 18. Tbeophilas Muller, die aan het einde der nederzetting woonde, waar de gebouwtjes aan het bosch grensden, zag met ODbesohrijf- lijke verwondering, hoe midden door den stroomenden regen van een vreeBeljjk onweer de hooggeëerde inspecteur van bet onderwijs met langramen stap voorbij ging, als deed hij een prettige wandeling. „O, Jemine Mariel* roept hij zijne vroow toe. „Daar gaal Dr. Zarnow Wat zou hem mankeeren Zeker een zonnesteek I Arme, arme man.' >ja> nu draal dan niet langer,* riep zij hem toe. „Haal hem binnen.* En Tbeophilas stormde naar buiten, pakte Dr. Zarnow bij den arm en sleepte den niet tegenwerkende in zijn huis- Zarnow liet alles met zich doen, wat de brave menschen wilden. Hij moest andere kleeren aantrekken en een drank van Arak en water, zoo warm, dat hem de tranen in de oogen schoten, opdrinken. „Hoe gevoelt ga n nu?* vroeg de onde bezorgd. Zarnow sloot de oogen en zonk in zijn stoel achterover. Tot nu toe had hij zieb willoos aan de razende smart, die hem pijnigde, overgegeven, maar nu deed zijn krachtige natuur zich gelden. Toen hij de oogen weder opende, was de korte, maar woedende strijd teneinde. „Gij moet mij Biet kwalijk nemen, dat ik buiten heb rondgeloopen als een waanzin nige,* zeide bij. De klank zijner stem kwam bem zelf vreemd voor. „Ik heb van buis een zeer droeve boodschap gekre gen een een doodsbericht van een mij zeer lief persoon, werkelijk van een persoon, die mij zeer na aan bet harte ligt.* Het schemerde hem een weinig voor de oogen, hij streek met de hand daarover, maar hiermede was ook het laatste teeken van zwakte overwonnen. „O, arm, arm mensch I* riep vrouw Mfiller. Met moederlijk gevoel nam zij de hand van den jongen man tusschen hare dorre vingers en streelde en drnkte ze, als was hij haar zoon. Acb, zij wist wel wat het beduiden moesteen doodsbericht I Die brieven, welke dergelitke gevoelens opwekken, schijnen een mensch het weenen niet te verleeren zij wist dail Maar zij wist het ook, dat men het weenen toch verleerde en dat slechts de doffe, onmetelijke smart achterbleef, die nog erger is want die houdt nimmer op. Haar man meest Dr. Zarnow naar sjjne woning terugbrengen en Tbeophilas kon bij sijne thuiskomst zijne vronw berichten, datDr. Zarnow op weg naar huis zeer verstandig had gesproken. „Het ergste is nu voorbij,' meenden de brave oude lieden. Zarnow liet liebt aansteken en zocht den brief van Juanita op, die nog lag, waar hij hem had laten vallen. En werkelijk, het ergste moest seker wel voorbjj zijn, dat de rimpeis op het voorhoofd van Zsrnow Biet meer zichtbaar werden bij het lezen vau datgene, wat hij reeds wist, ofschoon wel bij den verderen inhoud van den brief. Juanita's brief luidde: „Waarde heer Dr. Zarnow „Gij zult u zeker wel verwonderoD, dat ik n uit Bergedorf schrijf. Ik ben name lijk op het pensionaat der dames Winkel- mano, sedert mijn papa Gerard met mijn te genwoordige mama gij kent haar ook, juf frouw Cieciie Friedrichsen heette zij vroe ger is getrouwd en met baar op reis is gegaan. „Waarde doctor, gg zult wel gelooven, dat ik liever thuis gebleven was, ofschoon ik het hier zeer goed heb. De beide dames Winkelmann hebben mjj van den eersten dag af zeer lief behandeld, alsof ik hare dochter was, en de andere jonge dames zjjn in 't geheel niet onaardig tegenover mij, zoodat ik er mij wel thais gevoel. Slechts toen ik den eersten dag naar bed ging en de anderen sliepen, toen kreeg ik zoo'n echt heimwee, dat ik van het weenen niet in slaap kon komen. En ook nu nog, als ik er aan denk, hoe mooi het te Fontenaj was, en aan den braven Nero en aan mjjn viool, dan komen mg weer de tranen in de oogen. „Wanneer ik hier maar eeu weinig viool spelen kon! Maar dat mag ik niet, want bet muziekonderwijs is apart en ik krijg dat niet. Menigmaal heb ik soo'n onuitspreke lijk verlangen naar mijn viool, dat ik er bijna ziek van word en dat hangt met een seer eigenaardige geschiedenis samen, die ik n nu wil vertellen. „Ik bad zeer zware hoofdpijn en kon de wandeling niet meemaken, die de andere meisjes met de onderwijzeressen naar Rein- baek maakten. Toen ik geheel alleen was, sliep ik bijna onafgebroken twee nur. Ik ont waakte en bad geen hoofdpijn meer, maar zulk eeD verlangen zulk een onbeschrijf lijk verlangen naar muziek, dat ik naar onze Lize liep, het kamermeisje, en haar net zoolang smeekte, tot zij de muziekkamer opende. Toen zette ik mg voor de piano en speelde, wat mg in bet hoofd kwam. „Plotseling schreeuwde ik het uit vao plei- sier, want ik zag een viool liggen, een ellendig ding, dzt de dansmeester gebruikte maar het was eeu viool 1 „Ik sloot den vleugel en nam de viool in handen. Aanvankelijk heelde ik een wei nig, omdat het mij toescheen, dat ik tegen het verbod zondigdemaar dat was zeer spoedig vergeten en zooals papa Gerard placht te zeggen, fiedelde ik er op los, alsof ik alle sonden van de wereld kon wegspe len. „Ik moet er wel gek hebben uitgezien, omdat mjj in den beginne da tranen langs de wangen liepen eu ik daarbij toch maar immer voortspealde. Alles wat ik wist kwam in mijn hoofd op, eo wanneer ik eens een paar noten had vergeten, maakte ik mijne eigen overgangen, en zoo kwam ik van het eeDe stuk in het andere en eindelijk aan mijn onvergeteljjkeu ctrneval van Venetië. „Ja, dat hadt gij moeten zien; ik deed de oogen toe, om mjj geaeel ia de woning vleeschverkoopers binoeQ te treden. Als hiermede kon verkregen worden, dat het den schacheraars in vleesch onmo gelijk werd gemaakt het vuilste en stin- kendete goedje te verkoopen, in worst te stoppen of, op andere wijze onkenbaar gemaakt, aan den man te brengen, en daarmede misschien de ernstigste ziekten te veroorzaken, zou deze nieuwe verorde ning voor Rottardam werkelijk een zegen worden. t>. run oom Geruid in te denken. Ik vergat al het andere. Bg elke variatie klonken mij de overweldigende klagende tonen van deu cello in de ooren, ik geloofde te hooren, boe bg aommige passages de kanarievogels boven ons spel nitfjilpten, en dan weder moest ik lachen, waaneer er wonderlgke accoorden kwamen, om het hartverscheurend gehuil van Nero weet ge nog wel Zoo speelde ik altoos verder en verder, al- tjjd met de oogen toe, totdat het einde kwamaan dat slot knoopte ik nog iets van eigene vinding en sprong vervolgens van mijn stoel op. „Maar o sohrik, dien ik geroeide' De ge heele kamer stond vol meisjes, die reeds een poosje heel stil hadden toegeluisterd. Juf frouw Julie, dat is eene der dames Winkel mann, stond diobt bij mij en sag mij met een ernstigen blik aan, en juffrouw Natrop, onze mnziekonderwjjzeres, kwam bjj mij, kuste mjj en ik zag, dat haar de tranen in de oogen atondeD. .Daarover was ik seer bedroefd en ik vreesde, dal men mij en ook Lize zou bestraf fen, omdat zij de muziekkamer voor mjj had opengedaan. Terwjjl de anderen heengingen om zich nit te kieeden, riep juffroaw Julie mjj ia haar kamer en ik meende, dat ze op mjj zou knorren. Daarom zeide ik dadelgk „Och juffouw, woes niet boos op mij, ik heb mij soo verveeld, toen ik alleen was, zoodat ik door Lise de kamer heb laten openen.' „Juffrouw Julia schudde het hoofd en zeide, dat tij niet boos was, en toen ameekte ik voor Lize. Zg lachte tegen mij en ant woordde „Ik ben ook op Lize niet boos. Wat mjj verdriet doet is wat anders.' „Wat moebt dat toeh sjjn Zg wilde bet rag niet teggenmaar sjj vroeg mij, boe lang ik reeds speelde. Ik heb baar alles ver teld en zjj werd daarbjj hoe langer hoe ern stiger. Is het dan zoo erg, wat ik gedaan heb Ik durfde haar niet langer met vragen lastig vallen, ofsehoon zjj tegenover mjj even vriendeljjk was als altijd. „Nu moet ik u nog dese merkwaardige ge beurtenis vertellen. Onder de meisjes op bet pensionaat is er eene, die mij gaarne mag en die mjj alies toevertrouwt, dat is Hansje Pemöller. Die vroeg ik 's avonds, of zij mij lang hadden hooren spelen en sij zeide „ja seker wel een kwartier lang, en geen van ons heeft zich verroerd, omdat ge gespeeld bebt als een engel. Wij waren allen sprakeloos van verwondering, toen wij u met de viool sagen, want juffrouw Natrop heeft eenmaal geiegd, dat ge geheel niet mu zikaal waart en geen spoor van gehoor hadt." „Is dat niet merkwaardig, want vanwaar zoo juffrouw Natrop dat weten P „Ziezoo, nu is ook het tweede kantje vol en ik moet eiudigeD. Ik heb q dezen langen brief geschreven, omdat ik alleen ben de anderen zjjn allen naar Hamburg, waar juf- froaw Seebach optreedt. Kent gg baar Ik had baar zoo gaarne eens zien optreden, maar mama Gerard heeft het verboden, dat ik naar den schouwburg ga. „Niet waar, gij zult mij eens terug schrij ven Uw naam herinnert mij zoo aan de sehoone, oude tijden en ik heb nog altijd daarnaar zoo'n oneindig verlangen. Gij wordt gegroet door uwe dankbare scholier, Juanita Mitena.' Eenmaal had Dr. Zarnow met de hand over de oogen gestreken, vervolgens werd er een harde trek op zijn gelaat zichtbaar cd die bleef daar. „Waarachtig, gij hebt u wonderbaarlijk ootpopt, Caecilet* mompelde hg toornig, toen hij den brief ten einde toe had ge lezen. „Juffrouw Caecile is waarlijk een vrouw, alleen tot heerschen geboren. Zij dnldt geen andere godinoen naast zich. Arme Juanita. Niet eens hare muziek wordt haar gegeven. Natuurlijk. Want daarmede heeft de kleine den meeaten invloed op Gerard- Eu naar den schouwburg mag zg ook niet. Waarom niet? Maar dal is immers toch zeer eenvoudig. Zij is toch hare mede dingster eu de schouwburg zou Juanita ge noegen geven. Dat mag immers niet ge beuren-" Hg liet de band zwaar op de tafel neer vallen. Het was goed voor mevrouw Gerard, dat zg op dit oogenblik niet in zijne nabjj- beid was en tegenover den man stond, die bet ondervond, hoe zwaar het was, dat het ideaal zyoer jeugd niet beantwoordde aan sijne verwachtingen, ja, dat hat hem niet meer geoorloofd was haar te beminnen eu te achten. Dat maakte zjjn rerlies dubbel zwaar. Na een slapeloos doorgebrachten nacbt ging Zarnow den volgenden morgeu aijn plichten waarnemen op sijn gewone ernstige wijze. Na thuis teruggekeerd te zijn, schreef hij een nitvoerigen brief aan Juanita vau wel tien zjjdjea vol, waarin hij haar in opbeu rende bewoordingen troost in sprak en haar aanmoedigde, om alles zoo geduldig moge lijk te dragen. Hg vertelde haar van zijn schoon nieuw vaderland en dat ook bij mu ziek en schouwburg moest ontberen. Maar hij hoopte op schadeloosstelling in de toe komst en Juanita, die nog een geheel leven voor zich had, had daarvoor nog meer ge legenheid dan bij. Vervolgens schreef Zarnow een brief aan Gerard. Hij wensebte bem gelnk met zijn huwelijk en verzocht bem, het oog te houden op Juanita en haar de muziek, die voor haar een levensbehoefte was geworden, niet te onthouden. Van deze beide brieven ging echter slechts die aan Juanita af,den ander verscheur de Zarnow weder, want er was een andere gedachte in bem opgekomen. Hg wilde per soonlijk de zaak in orde brengen, van wat daarboven door die hartelooze vrouw ge zondigd was. Zij geloofde hem ver weg en tigen den invloed, dien zij op Gerard onmachtig zij zou bedrogen uitkomen. Hij wilde gebeel onverwacht weder voer haar verschgnen en hg wist, dat weinige woorden voldoende zouden zgn, om de slecht behan delde Juanita wederom recht te doen we dervaren. Want merkwaardig genoegbet hem persoonlijk aangedane onrecht trad reeds op den achtergrond bij de gedachte aan het leed, der arme apaansche weeze aangedaan. Niet over zijn eigen zaak wilde hij de trouwe eenig verwijt maken, maar de geweienswroe] ging, die rg bg zijne ontmoeting zou ond vinden, moest Juanita ten goede komen. Zarnow vroeg sjjn superieuren om ee/ half jaar verlof en zag zich dit zonde^ - nigen tegenstand toegestaan. Men in. Met weroilifi oswro bAJ1 onder< en. f V I J.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 1