Zondag 21 November 1897. 41ste Jaargang No. 3259. URANT. TWKEDK ItLAD. GEMENGD NIËUWS. SITTA. Büsum, 6 September. Waarde vriend Mijn kofier staat gepakt, en morgen draagt het eerste schip mij over den oceaan naar de haven der alledaagsch- lieid terug Wiit ge wel gelooven, dat ik hier vier volle weken geankerd ben geweest hot zoete dolce tar niente huldigend en zeelucht ademend O, die heerlijke lucht! Sterkend, frisch waait zij ons nieuwen adem toe en daardoor ook nieuw denken, nieuwe scheppingskracht, nieuwe idealen En dat alles daDk ik U, gij wijste aller jonge dokters, die mij met geweld het penseel uit de hand hebt gerukt, op dien bewusten Julidag Weet ge nog Dat echter penseel en palet met mij mee gegaan zijn, daarvan hebt ge geene gedachten gehad en nog minder, dat mijn schets voor de tentoonstelling bijna klaar is! Ik zeg bijna, en juist daarom kan ik dit laatste opstel niet zoo uitbreiden. Om uwe nieuwsgierigheid aangaande mijn nieuw schilderij eenigermate te bevredigen, wil ik u zeggen, dat het ditmaal niet voorstelt de eerste schoon heid van het seizoen, maar een een voudig visscherskind. Herinnert gij u nog de kleine Sitta, die ons jaren geleden mosselen hielp zoeken Gij lachtet toenmaals, toen ik de kleine in de toekomst een schoonheid noemdeWanneer gij mijn schilderij ziet, zult ge niet meer lachenIk heb er een voorgevoel van, dat deze beeltenis pakken zal. Adieu, mijn waarde Uw Werner Karsten. FEUILLETON. SiïïiïïïÏR van M. J. Mordimann. 20. Een wonderlijke, kwellende en toeb rast gevende nacht was het, dien Paal aan het ziekbed ijjner vrouw doorbracht. De wach- terea sliep nog als een otter, Anna had evenwel een slaap, zoo onrustig en woelig, als slechts iemand kent, die menig uurtje aan too'n ziekbed heeft doorgebracht. Eenige minuten regelmatig ademhalen dan weer rochelen daarna een paar heftige, korte stooten, en vervolgens gedurende eenige oogenblikken een ademhaling, zoo vliegend en gejaagd, dat zelfs de sterkste zenuwen er onaangenaam door zouden worden aangedaan roo ging het den gansoben nacht door, terwijl Paul geen oogenblik van het bed week. Af en toe maakte hij de lippen van Anna nat en telkenmale zag hij tot zijn innig genoegen, hoe goed dat haar deed 6n boe zeer het haar verkwikte. Eenmaal even wakker wordend fluisterde zij„Paul, maakt ge het u wel zoo gemakkelijk mogeljjk P* Maar eer hjj antwoord kon geven, was zij weder in slaap gevallen. Zou zij in dezen slaap den drempel naar dat onbekende overschrijden P Of zoa zij nog eenmaal in dit leven tot bewustzijn ko men P Al geschiedde dat nog maar één en kel oogenblik voor het einde, Paul gevoelde, dat hij de onverbiddelijke schikgodinnen er dankbaar voor zon zijn, alhoewel zij het geluk van zijn huis verwoestten, dat geluk, dat hij zoo onverschillig tot dusverre had behandeld. Hij boog zijn gelaat over Anna's handen. Een traan viel daarop, zoodat de zieke de handen bewoog. Maar zij ontwaakte n<et en sliep den gansoben nacht door tot den volgenden morgen. de aanbrekende dag tgn eerste licht De briefschrijver legde de pen neder en trad op het venster toe. De schijnbaar slechts aan het strand woelende, met wit schuim bedekte zee wierp het beeld der zonne terug, wier goud-roode bol het licht over de on metelijke vlakte zond. Het is een heerlijk schouwspel, pakkend en streelend voor een schilders- oog, maar de man aan het venster van de kleine visscherswoning schenkt aan den vlammenden horizon kwalijk een enkelen blik. Zijn scherp, blauw oog wendt hij meer zijwaarts, naar een meisje, dat in de gewone Helgolander dracht bezig is, vochtig linnen over een grasperk te spreiden. Hare bewegingen zijn nog vol kin derlijken moedwil, terwijl zij den arbeid laat rusten en hare hand boven de oogen houdt. Zij is even meer dan middelmatig groot en buigzaam en slank van gestalte de arm echter, dien zij op geheven houdt, vertoont een mollige ronding. „Sitta Zij wendt het donkere hoofd lang zaam naar het venster toe. „Hebt ge een oogenblik tijd voor me, Sitta Zij staat nu onder bet venster en knoopt den rooden doek vaster om het haar. „Wilt ge nog eenmaal naar de dui nen, mijnheer Karsten „Dat niet- Er is slechts sprake van, om nog een paar penseelstreken te doen en ik kwel u vandaag voor de laatste maalEn van het venster terugtredend ziet hij niet, hoe het lachje om haar mond plotseling ver dwijnt. Sitta Zij is het schoonste meisje van het dorp en de rijkste daarenboven. Al le blondlokkige jongens hebben reeds naar haar gunst gedongen en voor een elk van hen, dat zelfde schelmsche lachje. in da kamer zond, werd Anna's slaap rustiger. Regelmatiger en lichter bawoog de borst zich op en neer als was de last, die daarop had galegen, verwijderd. De to renklok sloeg zes, de dienstboden werden buiten luidruchtig en nu ontwaakte ook de oppasseres. „O God!' jammerde zij. „Nu ben ik in geslapen. En mijnbeer hier 1* „Stil, slecht wijf!' bromde Paul haar toe. Was ik hier niet gekomen, mijn vrouw zou versmacht zijn van dorst. Houd je mond en maak geen gerucht. Zet wat thee." De vrouw deed al baar best om bet ge beurde weer goed te maken. De warme thee deed Paul goed, die den invloed der beide slapeloos doorgebrachte nachten be gon te gevoelen. Dadelijk daarop verscheen da dokter. Hij was verrast, Paul in de ziekekamor te vinden en deed hem eenige verwijten over zijoe onvoorzichtigheid. „Praat maar, dokter," zeide Paul. „Ik kon mijn vrouw toch niet alleen laten ster ven.' „Ach wat, sterven 1" merkte de dokter op, terwijl hij onafgebroken de slapende Anna had gadegeslagen. „Wie praat er nu dade lijk van sterven 1* Hij sloeg de zieke met zorg gade en stond daarna weder op „Het is bijna een wocder, dat uwe vrouw dezen nacht is doorgekomen maar zij heeft het gedaan en nu slaapt zij als een engel in bet paradijs. Wat wilt ge nog meer?' „Is zij nu buiten gevaar, dokter vroeg Paul. Zijo stem klonk onzeker en ruw. „Naar menschenweten te oordeelen, ja. Het zal nu alles wel weer in orde komen.' Hij Dam zijn receptenboekje eu schreef. „Zoo dat laat ge klaar maken, het is slechts ter versterking; de beste medieijn hebt ge haar zeker van nacht gegeven te gen mijn voorschriften in.' Hij zag Paul met een zeldzamen blik aan, die boos moest heeten, maar juist het tegendeel uitdrukte. „Vanavond kom ik terug. Dan zal bet wel tijd zijn, dat ik mijnheer Mauvillon eens on der banden neem. Wanneer de menscben zioh met geweld ziek willen maken, dan moe ten ze faun sin maar hebben, vind ik.' Geen van hen kan zich op een bijzonder gunstbewijs beroemen en deed hij dat toch, een lachje, zoo helder, zoo spottend, als alleen Sitta kan laten hoo- ren, zou zijn antwoord zijn. Zij heeft geen enkele, dien zij op feest avond naar de duinen vergezelt, noch beeft haar hart, wanneer een schip in het verre oosten zichtbaar wordt. Zij staat wel, hoog op den dijk, met de andoren, wanneer een storm in aan tocht is en bidt voor de gelukkige thuiskomst der op zee zijnde visschers, maar zij doet het niet zoo hartstochte lijk, zoo dringend als bijvoorbeeld de blonde Kaatje, die haar hartje in het ge heim aan langen Klaas geschonken heeft.. Wanneer de blonde vriendinnen ten dans gaau, is Sitta maar hoogst zel den bij haar. Zij ligt veel liever op het duin en droomt. Boven haar hoofd trekken de witte en gouagekamde wolken voorbij, en voor haar schittert de zee, glad en onafzienbaar. Het is stil rondom haar, behalve het onafgebroken gaan en ko men der golven, die klaterend over het vochtige zand schuiven. Slechts nu en dan draagt de wind enkele klanken van dansmuziek tot haar over en in zulke oogenblikken springt Sitta op en drukt met een toorn igen uitroep de handen te gen het hart. Wanneer zal hij komen, die eene, die haar trotsch hart zal weten te dwingen Het was in den vroegen herfst. Hel dere en warme Septemberdagen, heerlijk als de zomer, maar zonder die druk kende hitte. En Werner Karsten kwam in dien tijd. Hij woonde in het aardige kamertje, dat Sitta anders zoo sierlijk voor den zomertijd oppronkte, en van uit welks venster men zoo'n prachtig verge zicht had. De roode anjelieren hadden nog nooit zoo rijk gebloeid en Sitta was nog En weder zag hij Paul met een zonder lingen blik aan. Paul lachte en govoelde heel goed. dat de ziekte over hem geen macht had. En hij had gelyk. De zon steeg hooger en toen de eerste stralen in de ziekekamer vielen, ontwaakte Anna. De oppasseres, die nu haar beste beentje voorzette, was dadelijk bij de band en zorgde voor de kranke. Zij vertelde, dat de dokter er geweest was en dat bij meer dan tevreden was. Anna boorde het nauwelijks. „Ik heb gedroomd, dat mijn man hier was,' zeide zij treurig. „Zoo levendig, als ware het echt waar geweest.' „Mijnbeer is hier dan geheeleu nacht ga- waest,* antwoordde de vrouw. „Nu is hjj moede en slaapt daar in mijn leunstoel.' Het wss roo. De natuur had haar recht over Paul doen gelden, en afgetobd door inspanning was hij ingeslapen. Anna lachte en zonk weder in de kus sens terug. Buiten klonk het gewoel en gerommel van de groote stad. In de ziekekamer echter heerschte vredige stilte en zonneschijn, zonneschjjn, die door het venster viel en de kamer met haar gonden glans vulde, zon neschijn, die in de gemoederen nieuwe le vensvreugde had opgewekt, zonneschyu, die bet ijs van het menschenhart had doen wegsmelten Paul was spoedig weder wakker gewor den. Na zat bij aan het bed van Anna en haar hoofd rustte tegen zijn borst. Zij had den elkaar oneindig veel te zeggen en toch was het merkwaardig, in hoe weiuig woor den dit kon geschieden. „Mij scheen het, alsof gij om mij riept,' zoo antwoordde Panl op haar vraag. „Daar om kwam ik.' „Ik verlangde zoo naar u, maar. En daar zij zweeg, ging Paal voort „klaar gij wildet bet mij niet zeggen la ten, omdat gij niet wisthoe het bij mij ge steld was. Weet ge het dan nn „Zeg het mij.' „Ik daobt, mijn Aatje mocht eens verge ten, hoe onmisbaar zjj in mgn leven ia en nimmer zoo mooi geweest, als juist in dit jaar. Werner Karsten vond ditmaal geen tyd om te luieren hij werkte 1 Het echte kunstenaars-enthusias- me had zich van hem meester ge maakt, toen hij Sitta wederzag. Drie jaren, wat hadden zij volbracht Die schijnbaar nietige knop, hoe kos telijk had hij zich ontplooid Hij kou niet moede worden, elke harer bewe gingen te bestudeeren, elk harer trekken aan een critiek te onderwerpen. En Karsten ontwierp een schets, de eene na de andere, totdat hij eindelijk ge vonden had, wat hem onduidelijk voor den geest zweefde. En waarlijk, reeds de vluchtige schets beloofde een meesterwerk, zoo treffend was hier in kleuren de natuur nagebootst. Water en zand en slechts hier en daar een spaarzaam grassprietjeEen grauwe, regenachtige hemel, meer het land in eenige meeuwen, die in vlucht den donkeren vloed schijnen aan te ra ken, en op den voorgrond een meisjes figuur, het gelaat in halt-profil den toe schouwer toegekeerd. De opkomende storm doet hare klee deren fladderen en de slanke gestalte eene eenigszins verwerende houding aannemenhij rukt de lokken uit den rooden doek en drijft daarmee zijn luimig spelzij schijnt daar evenwel niet op te letten. De handen tegen de slapen gedrukt, ziet zij over de dansen de golven met een verlangende, gespannen uitdrukking op het gelaat. „Ik dank u, Sitta Diep ademend legt de kunstenaar pen seel en palet neer en treedt een stap achteruit. En ook over hare lippen komt een zwaren, diepen ademtocht, terwijl zij na derbij treedt en zwijgend naar zijn werk kijkt. „Jij, kijk er maar eens naar, Sitta De spiegel in je kamer zou je eerder zij kon zjjn stem ontzegde hem den dienst, zoodat Anna zich Dog dichter tegen hem aanvlijde. Toen kon ik bet niet lan ger uithouden en snelde naar n toe, om n vast te hooden, als ge bij mij vandaan wil det.' ,0, ik wil niet weg," fluisterde An na. „Nu niet meer.' Dat was hun korte onderhond. Dr. Eberhardt kon 's avonds verklaren, dat werkelijk ieder gevaar voorbij was, slechts de zorg voor Aooa's oogen bleet be slaan en daarop maakte hjj Panl mat eene beweging opmerkzaam. De diepe treurig heid, die zich daardoor van Panl meester maakte, was niet het eenige gevoel, dat sgn hart beheerschte, hij nam aich vast voor, lyn vrouw met alle mogelijke zorgen te omringen en door zijn liefde haar het ge mis hare oogen zooveel mogelijk te ver goeden. Den volgenden nacht sliep Panl op een ca napé, die zoo dicht bij het bed van Anna stond, dat slechts een nauwe openiDg daar- tnsschen was. De oppasaeres beloofde, dat zij dien nacht niet zon gaan slapen en Panl zag, dat hjj haar kon gelooven. Het kon ongeveer een nar na midder nacht sijn, dat hij Anna bij zijn naam hoor de roepen; oogenblikkelgk was bij wakker en dadelijk bij haar. Zy sidderde aan haar gansche lichaam tn snikte hevig. 'Wat is er, Annetje?' vroeg hy ver schrikt. „O, ik werd met zulk een bevigen schrik wakker 1* verklaarde zy. ,,Het was >oo don ker. En nn kreeg ik zoo'n doodelyken angst, dat ik nooit meer zon kannen zien. Nietwaar, dat gaat weer over, als de pok ken maar beier zijn Paul trok de hartstochtelyk weenende vrouw dichter naar sich toe en stelde haar gerost. Hg streelde haar bet haar en de wangen, droogde hare tranen en fluisterde zachte en zoete woordjes in haar oor. Spoedig werd eg kalmer. „Wanneer ik a maar altgd dioht by mg had," zeide zy. „Ik blgf bg je,* verklaarde hg. bedriegen, dan dit beeld." Hij gaat voort en zegt„Gij ztjt zoo stil, SittaDat lange staan heeft u zeker vermoeid, arm kind 1" De woorden zijn die van een wel- meenenden beschermer tegenover een kind, en nu siddert zij en buigt het hoofd. De zon is ondergegaan, in de kleine kamer wordt het reeds schemerig. Van af het strand weerklinken de wijzen van het concert, eene weeke, vleiende walsmelodie. »Zult ge nog eens aan mij denken, Sitta ?a Hij leest het antwoord in de donkere oogen en hij leest daar nog veel meer. Hij weet in dit oogenblik, dat dit meisjeshart hem toebehoort, met al den hartstocht eener ontwakende lief de, hij weet dat en begint dat gruwelijke, zoete spel, dat nooit zijne aantrekkelijkheid zal verliezen. „Ik heb u gister dien mooien ring ge schonken Ik krijg zeker iets van- u terug, Sitta." Haar blik vestigt zich op de roode steenen, die in het sierlij ke ringetje zijn gevat, terwijl zij ant woordt „Ik bezit niets, wat tegen de waarde van deze steenen opweegt I" „Geef mij een haarlok, Sittaen hij grijpt naar het zijden haar, dat in zware, donkere lokken op hare schouders afhangt. „Neen haren scheiden Weet ge dat niet Een zwaarmoedig lachje plooit hare lippen. „Scheiden hij lacht. „Zoete, lieve Sittaen haar aan zijne borst druk kend, kust hij heur haar, de stralende oogen, de lachende lippen, en ieder zijner woorden vindt een echo in haar hart. Het schilderij van Werner Karsten „In bange verwachting" heeft den eer sten prijs op de tentoonstelling gekre gen. Wekenlang heeft het kunstminnende publiek voor het prachtwerk gestaan, „Ik kan nu niet zonder je ik bedoel, wanneer gij er niet zgt, moet ik sterven. Anders zon ik het offer niet van je verlangen.' Panl lachte en troostte haar. „Een offer, mijn lieveling? Iets, dat ik voor u doe, een offer. Waarom, lieveling?' Z.j znchtte diep. „Zeg dat nog eens,» vleide zg. „Ik heb bet in lang niet gehoord." „Mijn lieveling l* herhaalde Panl bewogen. „Ea nn stil zyn en gaan slapen. Ik blijf by je." Weder, evenals den vorigen nacht, sliep An na in, zyn rechterhand stijf vasthoudend, en andermaal hield Panl trouw de wacht bij zyn zieke vronw. In de vroegte moest hij de oppasseres byna met geweld verwyderen. Anna sliep nog altijd met znlk een vredige uitdrukking op het gelaat, dat Paul er zich byna be- v eeed over maakte. Doch eindelijk gaf hg aan den wensch der oppasseres gehoor en ging een weinig op de canapé liggen, om den verzuimden slaap zooveel mogelijk in te halen. Da zou begon baar gewonen loop, langzaam wandelde zy haar baan langB en zond kort voor den middag haar warme stralen in de ziekekamer. Paul sprong eensklaps op, uit den slaap opgeschrikt door een jubelkreet van Anna „Ik kan zien I Ik zie je, Paul I* HOOFDSTUK XIV. DE VUURTOREN OP DEN ABROLHOS. In den braziliaanscben staat voormalige provincie Espirito Santo, die zich uit strekt tn8schen de hoogten van de Siërra de Aimores en de zee, ligt de kleine haven stad Caravellas. Voor die stad, in «ee, ligt een gevaarlyke rg klippen, die reeds voor meoig goed schip verderfiyk geworden is, dat zich op zyne vaart van Bahia naar Rio of omgekeerd te dicht bg die knst gewaagd had. Reeds on der de regeering der PortngeeKen had men op een dier klippen een Taartoren gebonwd, wiens krachtige bouw tot dasverre alle woelingen van den oceaan had doorstaan. Te genwoordig is hy door een gieren toren op hel naburige eilandje St, Bar bar a vervan- HUUFDS1UK XV. I uav mauacotuoBi uiwni.-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1897 | | pagina 5