Brie™ lil den Coio. Het leven eener edele vrouw. Zaterdag 1 Januari 1898, 42ste Jaargang Ho. 3271, Yao 't olie in 't nieuwe jaar. tweede blad. FEUILLETON. in Reis van Siërra Léone tot Banana (Congo). SGHAGËR COURANT. 't Menschelijk vernuft, hoe schitte rend, hoe veelomvattend het tegenwoor dig moge zijn, is toch nog niet in staat geweest, om 't perpetuum mobile't eeu wigdurend voortbewegend, uit zichzelf voortbewegend werktuig uit te vinden. Toch is het er, niet in den vorm van eene kunstig uitgedachte machine, maar als iets, dat voor ons oog onzichtbaar is. Wij noemen het tijd. Rusteloos gaat die voortgeene se conde, geen millioenste gedeelte van eene seconde wordt hem rust gegund. Toch heeft de mensch om velerlei redenen zich genoodzaakt gezien, een schijnbaar rustpunt aan te nemen, een kring te vormen, dien hij een jaarkring noemt, en waaraan door hem een zicht baar begin en einde is gegeven. Is dat noodig geweest ter regeling van zaken en allerlei andere omstandig heden, en nu als vast gebruik behou den, 't is eene niet minder groote be hoefte voor een iegelijk onzer. Wij leven in een tijd, dien wij veel bewo gen gelieven te noemeneen tijd van rusteloos, gejaagd voorthollen een tijd, waaraan de stoom den invloed heeft medegedeeld een tijd, waarin de stof felijke belangen een' hoogen toon voeren, en niet zelden menig ander ge voel als op den achtergrond dringen. Welnu, in zulk een tijd is een rust punt heilzaam en verkwikkend. Hoe denkbeeldig en alleen in de verbeelding bestaande dat oogenblik van rust in den loop des tijds ook zij, eenmaal aangeno men, geeft het aanleiding, om als 't ware een poos stil te staan en een te rugblik te werpen op dien jaarkring, die weer wordt gesloten, zonder dat wij onbezorgd en onnadenkend den nieuwen binnentreden. 2. ,Wie is die dame vroeg Geza nogmaals. „Gjj hoort het immers, dat «ij hot niet weten,* antwoordde graaf Palsy. „Ik ben eren nieuwsgierig als gij, nadat ik haar gelaat heb gezien. Zij heeft echter een voorkomen, dat haar meer beschermt dan ee- nig wapen, want het ontneemt ieder den moed haar aan te Bpreken.* „O, dien moed heb ik wel,* antwoordde Geza spottend en stood op. „Leer mij de vrouwen niet kennen. Wie weet hoe onge duldig zij er op waeht om aangesproken te worden „Gees, doe het niet,* maande André bijna ontsteld. Doeh graal Esillagi haalde slechts de schouders op en ging, zonder zich van zjjn plan te laten afbrengen, recht op de dame af. Deze zag kalm voor zich heen, als bemerkte zij hem niet of wilde hem niet bemerken, doch toen hij voor haar staan bleef, met de hand aan de sjako, was zij wel gedwongen op te zien. Er lag iets in dien rnstigenhelderen blik harer groote, blanwe oogen, dat den ritmeester op dat oogenblik van zijn moed beroofde. „Wat wenschtge, mijnheer vroeg zij, toen de graaf swijgend voor baar stond. 'k ik wilde sleohts vragen, waarheen gij reist, mijn waarde.* »»k wist niet, dat n dat eenig belang kon inboezemen,* was bet ijskoude ant woord. „Hoe kant ge na zoo iets zeggen I Wij reuen samen en dan is het natuurlijk, dat «en belang in elkander stelt, gaarne met ten BM^> om den tjjd Ie kor- gevoel die behoefte niet en zoo znlt 89 my moeten verontsohaldigen, wanneer ik ■we belangstelling niet beantwoord." Daar- Dat velen die behoefte gevoelen, blijkt duidelijk uit de groote schare, die op den Oudejaarsavond kerkwaarts gaat. Daar ligt op dien avond een bizonder plechtige toon in het klokgeluiin die godsdienstige bijeenkomst houdt ieder stilzwijgend rekening met zichzelven dat zijn oogenblikken van tot rust en nadenken komen men maakt een ba lans op, die niet publiek wordt ge maakt, en men keert huiswaarts, niet vervuld van nieuwe plannen en bereke ningen, maar van nieuwe, goede voor nemens van verbetering, van herstel van grieven, van 't volvoeren van datgene, wat in den gesloten jaarkring onafge daan is gebleven. Onder de velen, die tempelwaarts gingen, waren er, die rijke, overvloedi ge stof tot dankbaarheid hadden, en bij de stille, indrukwekkende avondgods dienstoefening uit de heilige binnenka mer van hun hart een dankgebed op zonden er waren ook anderen, die tra nen wijdden aan de nagedachtenis van hen, die 't vorige jaar hun ontvallen waren, maar allen gevoelden dat geheim zinnig plechtige, aan den Oudejaars avond verbonden, en toen andermaal de klok zich deed hooren, om ditmaal met een twaalftal slagen eene belang rijke gebeurtenis, de geboorte van een nieuwen jaarkring, aan te kondigen, wekte zij zeer verschillende gewaarwor dingen op. Maar op vele plaatsen klonk de blijde, onbezorgde welkomstgroet aan 't nieuwe jaar, zich oplossende in de heilwenschen, toegebracht van huisge- nooten, vrienden en bekenden, die ver- eenigd waren bij den overgang van 't oude jaar in 't nieuwe. Moet een nieuwjaar ook nieuwe ge voelens opwekken, nieuwe toestanden doen ontstaan Als antwoord deel ik u mede, wat den heer Willemsen dien avond weder voer. De heer Willemsen is een volbloed egoïst. Hij leeft alleen, en houdt zich bijna uitsluitend op met zijn zaken. op wendde zij hens kortweg den rog toe en zag weder naar buiten. Geza hoorde het zachte lachen en grin niken der kameraden en bet bloed steeg hem naar de slapen Wat in den beginne licht vaardig, overmoedig gewoest was, werd na indringend en onbeleefd. Zoo kon hij zich immers niet laten afsche pen, wanneer hij niet het voorwerp van al ler spot wilde worden, en daarenboven zjjn eigen warm bloed, dat bij de min ste, geringste aanleiding wild door zijne a- deren joeg, wond hem op. Eer bij het bijna zelf begreep, zat hij naast haar, met zijn arm om hare taille. „Ach wat, mijn lief kind, ge stelt u maar zoo preatsch aan; vrouwen van aw leeftijd, die alleen reizen, zijn aan alles gewoon, vronwen, die 's nachts zoo rustig met officieren in één kamer blijven, bezitten niet zooveel dengd als gij blijkbaar wilt ten toon stellen.* De jonge vroaw rukte zich los en sprong op, een donkere gloed had zicb over haar gelaat verspreid, daarna werd zij doodsbleek. De fijne neusvtengels beefden, maar haar stem was beider en vast, toen zij, midden in de kamer staan blijvend en ziob meer lot de andere officieren dan tot haar beleodiger wendende, seide „Er zijn slechts twee lokalen in dit hais. In het eene zitten boeren en soldaten in woest gelag. Ik koos de- te waohtkamer, denkende, onder welopge voede mannen, die den uniformrok des kei zers dragen, veilig te zijn. Gij wilt immers toeh niet, dat ik bescherming bij die dron ken lieden zal vragen Een doodsche stilte heersohte er na deze woorden in de kleine kamer. Het gelaat van Geza was even bleek als dat van de vreemdelinge. Zonder een woord te »eg- gen, liet hjj ziob door Palsy naar zjjn plaats voeren. „Mejuffrouw," nam na André het woord, en zijn open, vriendeljjk gelaat droeg de uit drukking eener pijnlijke verlegenheid, „ook sonder de nuiform des keizers weten wy, wat wjj, als edellieden, tegenover eene dame verschuldigd zjjn. Het optreden van mjjn vriend, dat wjj allen afkeuren, kan Naar de kerk is hij dien avond niet gegaan. Hij redeneert aldus Waarom zou ik naar de kerk gaan Wat er verleden jaar zoo al gebeurd is, weet ik wel. Morgen is 't NieuwjaarDan komen ze Willemsen geluk wenschen, die neefjes en nichtjes Natuurlijk om wat te krijgen Enfin Yan avond zal ik alles nog eens goed nazien, en met het nieuwe jaar behoorlijk schoon schip maken. Als Berends gedurig geen huur betaalt, dan moet hij er uit. Bakker moet ook zijn schuld aflossen. Daar moet een eind van. De hypotheek van Jansen moet opgezegd worden. Dat boeltje moet allemaal opgeknapt Zoo bracht hij zijn avond door, totdat hij door de doffe slagen van den kerk toren, die vlak bij zijn woning was, uit zijn gepeins op schrikte. Hij luisterde en vernam geweerschoten en gejuich. Willemsen sprong op, en vol veront waardiging riep hij uit„Dwazen, die gij zijtIs me dat een spektakel maken om 't nieuwe jaarGe denkt zeker, dat alles dan in orde zal komen't Is me ook een mooie boel in de maatschappij Wel zekerschiet maarWie weet, of er in dat nieuwe jaar nog niet meer geschoten zal worden dan je lief is Na deze vriendelijke ontboezeming ging hij weer zitten, rakelde het vuur nog wat op, en zou andermaal in gepeins verzonken zijn, indien hij niet had ge meend, dat hij in den hoek zijner kamer eene sterk verlichte plek ontwaarde. Onwillekeurig moest hij er zijn blik op vestigen. Op die plek zag hij lang zamerhand iets verschijnen, dat eene gedaante aannam. Hoewel anders voor geen kleintje vervaard, beving hem nu toch de schrik. Zoo iets lag zoo geheel buiten zijn gewonen gezichtskring. Hij vermande zich evenwel en zeide „Wie of wat gij zijt, weet ik niet. Zijt gij gekomen om me bang te maken, of is 't een Nieuwjaarsgrap ?u Uit den hoek klonk eene zachte, vriendelijke stem, die sprak alleen a*n den invloed van den sterken drank worden toegeschreven en Het signaal tot vertrek, dat op dit oogen blik buiten weerklonk, sneed zijne verdere woorden af en hij was blijde, dat die stoor nis kwam, want hjj wist niet, wat hij nog verder zou hebben moeten zeggen ook de dame bespaarde hem dit antwoord. Zwijgend sloegen de officieren hnnne man tels om en verlieten met een buiging de kamer. Niemand hunner waagde het haar zijne dien sten aan te bieden-Zij wachtte eenige secondeo, nam daarna haar plaid en reistasch en ging eveneens naar buiten. HOOFDSTUK II. Het was een zeer vermoeiende reis, die bijna zeven nar duurde, en daarbij een coupé met slechte kussens, en buiten een gierende wind, die door alle naden vrijelijk naar binnen drong. Er werd eenige malen in kleine dorpen balt gehouden, om nienwe paarden voor te spannendaar stegen ook de officieren uit en verkwikten zich door een warmen dronk. De jonge vreemdelinge had een eoupé alleen gekregen. Dat zij daar iemand dank voor moest zeggen, wist zij niet, maar graaf Palsy was het, die, wetende hoe onaangenaam voor allen een samenzijn zou zijn, haar in stilte dezen dienst bewezen had. Het was nacht toon men in T. aanlandde. Door het venster van het groote stations gebouw viel een helder licht. Moede en koud, half verkleumd, verlieten de reizigers de coupé, ook de vreemde dams. Zij was de laatste, die uitsteeg, daar zij, moe en uitgeput, kort voor de aankomst van den tram, ingeslapen en door den conducteur gewekt geworden was. De ijzig koude lucht, die haar tegemoet waaide toen zij op het perron trad, bracht baar geheel tot bare zinnen, en tooh ging sjj, daar zjj vreemd was, door twee, drie verkeerde deuren, totdat zy eindeiyk den uitgang vond, die haar aan de tegenovergestelde zijde van het gebouw bracht, waar in een lange rjj de rjjtuigen stonden. Zij wilde juist naar buiten stappen, toen graaf Geza op haar toetrad. „Neem mjj niat kwaljjk, dat ik a aan- „Ik kom u mijn Nieuwjaarwensch brengen, mijnheer Willemsen Hij besloot zich goed te houden, en antwoordde tamelijk scherp „Dan komt gij wel wat vroeg. Maar mensch, wie ben je dan „Ik ben geen mensch ik ben een geest, eene verschijning. Ik ben de geest van de Humaniteit „Hoe langer hoe mooierHumaniteit Ha! ha! Gij hoort niet tot onzen tijd! Wij leven niet meer in de gouden eeuw we hebben nu de ijzeren Het vriendelijk gelaat van den geest was nu ernstig geworden, zóó ernstig, dat Willemsen geen lust meer gevoelde tot spotten, maar de oogen onafgewend op de verschijning vestigde, en geen enkel woord sprak, toen deze zeide „Luisterik ben niet gebonden, noch aan tijd, noch aan plaats, noch aan geloof. Ik blijf en besta, zoolang de wereld zal bestaan. Geene macht heeft macht over mij. Men moge mij aanvallen, mij hoonen, mij bespotten, mij vertrappen vernietigen kan men mij niet. Ik erken, dat ik van meer dan ééne zjjde wordt bedreigd, maar in plaats van mij te ver bergen, zal ik des te moediger optreden, en de strijd moge nog lang duren, de zegepraal zal ik behalen. Verstaat ge dat „Neenniet geheel en al. Vroeger heb ik anderen wel geholpen, maar zij bedrogen mij. Gaf ik geld voor brood, dan verteerde men het voor sterken drank. Leende ik geld, dan was ik 't kwijt. De socialisten zeggen zelfal die zoogenaamde liefdadigheid is maar oplapperij. Tot dank scheldt men, of werpt men met steenen „Gij verstaat het dus niet. De ware humaniteit bestaat niet in het weg werpen van geld. Wie zijn evenmensch waarachtig lief heeft, doet meer. Hij wijst hem op zijn gebreken, vermaant hem ernstig, helpt hem, om zich zoowel zedelijk als stoffelijk te verbeteren, en doet op die wijze alles, om den toestand van wanverhouding te doen ophouden. Gij spreek, maar ik zoebt n reeds overal,* zeide bijzijne krachtige, diepe stem scheen te beven. „De koetsier mijner moeder wacht hier op juffrouw Wemer uit Leipsig. Hij kau geen duitsch en zich dus «au u niet verstaanbaar maken en daar gij de eenige dame zijt, die meegekomen iszoo „Ik ben Elisabeth Werner uit Leipzig,* antwoordde zij na een wijle, met stokkenden adsm en zonder op te zien. Zij was bniteo zichzelve van ontsteltenis. Hij, die haar zoo doodelijk bel edigd had, was graaf Esillagi, de zoon der dame, naar wier slot zjj geroepen was 1 „He, Misko i" riep de ritmeester. Esq elegante equipage, met twee krachtige echimmuls bespannen, reed voor. „Hier is de juffrouw," zeide bij in het hongaarsoh. „Zal ik nwe bagage halen P" wendde hij zich vervolgens tot Elisabeth. „Ik heb geen bagage, die is reeds voor mij op het slot aangekomen," antwoordde zij. Dienstvaardig opende bij het portier. Zij had zich niet van baar plaats bewogen, onbeweeglijk stond zij daar, bare lippen zelfs waren krijtwit, maar een vast besluit in blik en houding, niet in te stijgen, wan neer deze man medereed, al was bij ook de zoon des huizes. Haar gelaat sprak te duidelijk. Een scherpe flikkering schoot hem door de oogen, ver volgens deed hij een stap achterwaarts, groette en sprong bij Misko op den bok. Diep ademhalend steeg het meisje in het rijtuig en trok bet portier achter zich loe hij bad haar tenminste begrepen, die rawe, slechte man. Da dag sohemerde, toen men op bet slot aankwam. In de halve schemering, nog ver- duisterddoor sneeuw en jjzel, die de wind rond om haar omhoog joeg, kon Elisabeth niets anders onderscheiden dan een hoogen muur. De slotvoogd en een oude dienares waren wakker om de gast te ontvangen. Beiden waren niet weinig verwonderd over de ge lijktijdige aankomst van dan joegen graaf En terwijl de slotvoogd zijn heer en mees ter da hand kaste en hem oadar allerlei uitroepen naar zijne kamer begeleidde, voer de de vroaw, maar ne ook eerat een hand- hebt geld en invloed. Sluit u aan bij hen, die 't ook hebben. Verschaft werk, zorgt voor goede woningen voor den werkman, voor goed onderwijs voor de kinderen. Richt het zoo in, dat de werkman langzamerhand door vlijt en ijver en zuinigheid eigenaar wordt. Waar gij spaarzaamheid aankweekt, legt gij bij hen den grondslag voor bezit. Laat uw kapitaal niet uw beer en meester zijn. Waar het kapitaal goed wordt aangewend, is het niet dood, maar eene leven wekkende bron, eene weldaad, die zegen kan verspreiden. Leer dat inzien, leer daarnaar handelen. Dat is mijn Nieuw jaarwensch Hierop verdween de geest. Die wensch van den geest der Huma niteit is ook mijn Nieuwjaarwensch. Mocht zij allen in 't nieuwe jaar meer en meer bezielen, en niet alleen bestaan in 't geven van bijdragen, maar meer in een ernstig streven, om nieuwe bronnen van werkkracht te openen, zoodat men 't stukske brood niet ontvangtmaar verdient. Dan kan men van een nieuw jaar een nieuwen toestand en nieuw leven ver wachten Doetinchem. P. VAN DE VELDE Mz. Donderdagmorgen, den 18 Nov., 's morgens om 6 uur, kregen we land in 't zicht. In tegenstelling met de meeste kusten, die doods ch en dor zjn, levert de kust te Siërra Léone een prach- tigen aanblik, wjl de bergen daar tot boven toe groen zjn. Na een half uurtje stoomens waren wij te Siërra Lé one en werd het anker uitgeworpen. Nu konden wj genieten van een eenig panorama. Siërra Léone is tegen de ber gen gebouwd. Terrasgewjze staan de kas te hebbea gegeven, Elisabeth langs een biesde trap naar boven, waar de voor Eli sabeth bestemde kamer zicb bevond. Het was een vroolijke, vriendelijke kamer, met een zekere deftigheid ingerioht; wat echter Elisabeth op dit oogenblik bet meeste genot verschafte was de behaaglijke warmte, die in de kamer heerschte en haar half verkleumde leden zoo verkwikkelijk en aan genaam aandeed. Op een stille, dienstvaar dige wijze plaatste de onde, zonder een woord te zeggm, een s'oel bij de warme kachel, dan een klein tafeltje daarbij, waarop zj de theebenoodigdhMen zette, en begon toen een lekker kopje te zetten. Elisabeth ging zitten en dronk daar na met behagen den genrigen, warmen drank, die haar als 't ware opnieuw deed leven. En terwijl zij drook zag zij van tijd en wij le de kamer eens rond, die de hare zon zijn, en naar bet m"tkwaardig gelaat der onde, die op zulk een zorgvuldige, moe derlijke wijze voor haar zorgde. De oude vroaw zon zoo ongeveer zeventig jaar kannen zijn en was reeds door den last der jareu ge bogen. Haar gelaat was vol rimpels, ver vallen in vorm en uitdrukking; slechts in de verstandige, donkere oogen lag bijna nog een jeagdig vaar. „Het was een zaer onaangename reis in dit koude jaargetijde, en wie niet aan ons klimaat gewoon is, moet bet zeker zwaar vallen. Wanneer ik de juffrouw e3n raad geven mag, moest sjj na een paar nar gaan slapen. De boogwelgeborene sal u niet aan de middagtafel ontvangen. Mijnheer de graaf, die gelijk mat u thuis gekoman is, is in een geheai jaar niet hier geweest, dus zullen zij wel iets met elkander te hespreken hebben. Hier is aw slaapkamer." Met deze woorden trok de oude een breed, doDker gordijn op sjjde en toonde haar een klein vertrek, dat als slaapkamer was ingericht. Elisabeth volgde den raad en toen zij na eenige aren ontwaakte soheen de namiddagzon reeds in have kamer. Ver schrikt sprong zjj op, daar er al reeds zacht aan de denr geklopt werd. Het was de onde vroaw, die baar kwam afhalen, daar de grawin haar wensobte te spraken. Elisabeth

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 5