Gemengd Nieuws.
boord, om mee te gaau naar den Congo.
Zij kregen vrijen overtocht, maar zijn
verplicht, in plaats van geld, arbeid te
geven. Yeel noodig hebben die negers
anders niet. Het eten, dat zij krijgen,
bestaat uit rijst en voor ieder een stuk
vleesch. De rijst knjjpen zij met de
hand tot een balletje en brengen ze
zoo naar den mond slechts enkelen heb
ben een lepel. Hun slaapplaats is zoo ellen
dig mogelijk. Wanneer wij ons 's avonds
van het diner naar het rooksalon bege
ven, moeten wij nu rechts dan links
uitwijken,' om de negers niet op de
voeten of tegen de hoofden te trappen.
Ze liggen daar op een mat, die ze uit
gespreid hebben, een deken bedekt de
meesten slechts half, anderen hebben er
heel geen. Op het voorschip liggen er
minstens een 25 bij elkaar, waarbij ook
de vrouwen of meisjes, dat weet ik
niet. De kinderen, jongetjes van 7 a
8 jaar, slapen bij hun vaders. Zij dragen
niets dan een hemd, dat hen tot de
knieën reikt. Levendig spelen en stoeien
zooals anders kinderen doen, heb ik bij hen
niet opgemerkt. Terwille van mijn leze
ressen wil ik haar het toilet der dames,
die hier aan boord zijn, ook nog be
schrijven. De een heeft een gebloemde
jurk aan, tot ongeveer 2 d.M. van den
grond reikend, pofmouwen en kanten
manchetten. De ander heeft een jurk
van blauw dameslaken. Op, of liever
om het hoofd, dragen zij een rood ge-
bloemden doek in tulbandvorm. De kleur
der dames is iets lichter dan die der
mannen. Zijn deze laatsten donkerbruin,
bijna zwart in het gezicht, der vrouwen
kleur is bruin gelijk lichtgebrande kof
fie.
Het varen wordt op den duur verve
lend. Wel goed is het, dat van tijd tot
tijd door een feestje wat afleiding wordt
gegeven.Den 24sten November passeerden
wij de linie. Volgens oud gebruik
moest dit ook hier herdacht worden
wel niet zoo (zooals het in sommige
verhalen voorkomt) dat de doopelingen
onder het schip door gehaald moesten
worden. Ook werden zij niet ingezeept
met een mengsel van teer, lijnolie, roet
e. m. a., zooals vroeger het gebruik
moet geweest zijn, maar toch moesten
wij worden ingezeept, geschoren en
daarna gedoopt, 's Morgens zagen wij
de matrozen op het voordek bezig een
bassin te maken van zeildoek, p.m. 4
M. in het vierkant. Boven aan de trap
werd de doortocht door een zeil ver
sperd, de eenige opening, een rond
gat met p.m. 7 d.M. doorsnede, maakte
het mogelijk uit het bassin te komen.
Achter dat gat was een „koel-
zeil"," d. i. een buis van zeildoek
met p. m. 7 d. M. doorsnede gespannen,
waardoor de gedoopten weg mochten
gaan. Na de lunch, ongeveer te
half drie, werd de brandspuitslang in
het bassin gehouden, zoodat het spoedig
zoo vol was, dat het water den 4 man
nen die er in stonden, tot over de heu
pen reikte. Een dier mannen hield de
slang steeds vast om de roekeloozen, die
te dicht bij kwamen, op een beetje
water te vergastenDaar viel een
kanonschot! Neptunus met den
drietand in zijn hand en zijn echtge-
noote, vergezeld van den dokter, den
barbier, den inzeeper en 4 politieagenten
kwamen uit het logies. In optocht
gingen zij eerst naar het paradedek en
toen terug naar het doopbassin. Nep
tunus had een lijst van de ongedoopten
in zijne hand en een voor een werden zij
afgeroepen. „Jean van Dam f „Present1"
Van Dam moest plaats nemen op den
rand van het bassin. Allereerst kwam
de dokter naar zijn welstand informeeren,
en daar die naar 's dokters zin niet ge
heel goed was, werd hem een drankje
ingegeven. (Toevallig ken ik het re
cept, dat is als volgteen halve flesch
wijn en bier, vermengd met mosterd,
peper, azijn, zout en olie, en dat alles
flink dooreengeschud.) Nadat de pa
tiënt dat drankje had ingenomen, of
weer uitgespuwd had, werd hij inge
zeept met een grooten kwast, zoodat niet
alleen het geheele gezicht, maar ook
het haar vol was van dat mengsel
„meel, roet en water".
Daarna moest hij worden geschoren.
De barbier had daarvoor een groot
houten scheermes van 8 d.M. lengte.
Drie streken, en ook die operatie was
afgeloopen, en de geschorene kreeg een
zet, zoodat hij achterover in het bassin
viel. De drie kerels, die in het bassin
stonden, duiken nu de patiënt nog een
paar malen onder water en helpen hem
dan er uit te komen De weg ter ont
koming leidt nu door de hiervoor be
schreven buis van zeildoek. Onderwijl
richt de slangenleider den straal der
brandspuit op hem, zoodat hij nog eens
opnieuw van het bad geniet. Intus-
schen geeft dit nog heel wat, om door
het zeil, dat 6 M. lang is, te kruipen,
want men wordt er als 't ware doorge
spoeld. Zeven-en-dertig personen worden
achter elkaar opgeroepen, om aldus den
doop te ondergaan. Drie waren onwillig.
Een, een eerste-klas passagier, protesteer-
huizen, die „scherpe daken" hebben, 1
bijna tot boven op den berg. De
onderste huizen waren zichtbaar, toen
wij ankerden, evenals de huizen op den
top de middelsten echter waren zoo in
een wolk gehuld, dat naar het scheen,
er geen verband bestond tusschen de
twee zichtbare gedeelten der stad. Zooals ik
in mijn vorigen brief schreef, had de
kapitein ons ontraden aan wal te gaan,
met het oog op eventuëele botsing
tusschen Hollanders en Belgen.
Deze en andere nog belangrijker re
denen deden ons besluiten, maar aan
boord te blijven. Volgens anderer
zeggen is de stad niet te onderscheiden
van alle andere steden, dan alleen door
de bevolking en haar kleederdracht. De
bevolking bestaat daar n. 1. uit 99%
negers en 1 °/0 blanken en halfbloeds.
Een aardig gezicht levert het op, die
lieden te zien, en voornamelijk de def-
tigen, de aristocraten onder hen. Men
verbeelde zich een neger in uniform
der vesting met witten staanden boord
en manchetten, en het portret van den po
litiecommissaris is voltooid. Er zijn er,
die van top tot teen europeesche kleeding
dragendat ze het altijd gewoon zijn
betwijfel ik, vooral hun schoenen ver
oorzaken hun ongetwijfeld veel last.
Een aangekleede neger, die op schoenen
loopt, maakt ongeveer dezelfde figuur
als hij, die voor de eerste maal klompen
aanheeft. Bijna zonder uitzondering
loopen de negers barrevoets.
De meesten hebben twee kleeding-
stukken aan, die bij hen echter zeer
uiteenloopen. Als bedekking van het
bovenlijf heb ik gezienopen gewerkt
hemd, ('t gelijkt wel op een fijn net) ka
toenen hemd, tricot borstrok, flanellen
sporthemd, zwarten matrozenkiel, hemden
van gedrukt katoen. Ook broeken zijn
in alle genre's te vindenblauwe broe
ken, zooals de boeren dragen, broeken
van gedrukt katoen in alle mogelijke
schrille kleuren, tricot onderbroeken,
witte linnen broeken en broeken van
verschillende stoffen, zooals buckskin,
kamgaren e. m. a. Dit is echter op
merkelijk, dat er niet een is, wiens klee
ding niet gescheurd is. Tevergeefs
zocht ik naar hen. Naaien schijnt voor
hen een onbekend iets te zijn. Toen bij een
neger de broekspijp zoo open gescheurd
was, dat zijn heele knie en dij er door
kwam, bond hij eenvoudig met een
touwtje de twee uiterste einden der
opening aan elkaar, en klaar was hij.
Te Siorra Léone kregen we een 50
negers, 2 negerinnen en 2 kinderen aan
maakte zoo spoedig mogelijk toilet.
Toen Elisabeth bare vlechten losmaakte
en het blonde haar henr gestalte als met
een goeden mantel omgaf, sloeg de oude de
handen in elkaar.
„O, juffrouw," zeide zij met nalve bewon
dering. „Znlk haar heeft alleen de moeder
Gods, die in T. in de kapel staat afge
beeld."
Elisabeih was niet ijdel, maar die echte
bewondering verschafte baar toch vrengde.
„Ik ben klaar," zeide zij na een poosje.
„U kont me na naar mevrouw de gravin
brengen."
„Waarom zegt de juffrouw n tegen mg
vroeg de onde.
Bet meisje zag baar verwonderd aan.
„Bjj ons worden de dienstboden met jij
aangesproken."
„Dat is een gebruik, dat mg niet bevalt,*
antwoordde Elisabeth. „Welk recht zou ik
hebben, om n met jg of jou aan te spre
ken? U is mg vreerad en zoo ood, dat
n mgne grootmoeder zoudt kunnen zgn.
Hoe is uw naam
„Men noemt mg Datka, omdat ik bg de
kinderen hoor. Ik heet echter Sanna en
was de min van mevrouw de gravin."
Zg gingen de trap af naar de eerste
verdiepingop de onderste trede bleef de
oude plotseling staan.
„De juffrouw heeft zachte, goede oogen en
een gelaat zoo lief en mooi, als onze rivier,
wanneer daar op een helderen zomerdag de
zon in schgntde juffrouw beeft zeker ook
een vriendelgk hart. Wil de juffrouw een
bede van mg' vervullen
„Zeker, heel gaarne, tenminste als het in
mijn macht staat."
,,Gg zult van nu af aan het opzicht over
de kleine Isma en Tissa hebben en hun on-
derwgs geven daarvoor zgt ge van ver weg
hierheen gekomen. Ik beb met de kleinen
veel doorgebracht t zg waren 66a en twee
jaar oud, toen zg hier naar het slot gebracht
werden, en nu zgn ze vgl en zes jaar. De
kinderen gaan mg zeer ter harte
maakt de juffrouw nu, dat zg hunne Dat-
ka niet geheel vergeten?"
Tranen stonden de oude in de oogen.
„Daarvoor behoeft ge niet bevreesd te
zgn," antwoordde Elisabeth geroerd en legde
haar hand op den schouder vao de oude.
„Zg zullen van nu af hunne verpleegster
integendeel nog meer liefhebben en eeren.*
Zg liepen eenige groote kamers door, ver
volgens bleef Datka voor een paar groote
vleugeldeuren staan. „De hoogwelgeborens
wacht u in haar salon mgnheer de graaf
is bg baar."
Dat behoefde de oude vrouw haar in 't geheel
niet te zeggen, want zg herkende de diepe
basstem van den ritmeester reeds, daar bg
juist sprak. Het bloed steeg baar warm naar
het gelaat en haar harte klopte hoorbaar,
vervolgens tikte zg aan de deur en trad
binnen.
HOOFDSTUK III.
Het was een hoog, indrukwekkend vertrek
met zes vensters en met den fijnsten smaak
ingericht, grootsch en deftig. Nog indruk
wekkender en grootscher was de indruk,
als men een blik door de vensters wierp:
reusachtige bergenmassa's, wier toppen on
zichtbaar bleven, en met eeuwige sneeuw be
dekt. Aan het boveneinde der kamer bevond
zich eene groote nis, die geheel met planten
en bloemen was opgevuld, en in de nabgheid
daarvan zat aan eene met papieren bedekte
tafel eene dame, naast haar de ritmeester.
De dame, gravin Helene Esillagi, was eene
fiere, imponeerende verschijning. Het haar
was sneeuwwit, ofschoon het gelaat een veel
jeugdiger uitdrukking bezat. De trekken
daarvan waren trotsch, koud, bgna streng,
haar geheele wezen had iets vastberadens,
geslotens. De strengheid en verheven indruk
harer versebgning werd nog verhoogd door
den diepen rouw, waarin zg gekleed was.
Niets vriendelgks en vroolgks was er aan haar
dan de sneeuwwitte krullen, die van
onder haar zwarte kap te voorschijn kwamen.
Bg bet binnentreden van het meisje stond
graat Geza op en trad na een nauwelijks
merkbaren groet naar een venster. Elisabeth
schreed door de kamer en stond weldra, na
een stomme buiging, voor de gravin.
Een uitdrukking van diepe, levendige ver
rassing was op het gelaat der oade dame
te lezen. Bg het heldere daglicht kwam de
uitnemende schoonheid van het meisje eerst
geheel tot baar recht en deed de reine,
kuische adel van haar wezen zich dnidelgk
kennen. Mevrouw de gravin had blgkbaar
eeoe oudere dame verwacht en was bgna
verschrikt bg bet zien van dit meisje.
„Gg zgt Elisabeth Werner vroeg de
dame na een oogenblik, terwgl zg het meisje
onafgebroken had gadegeslagen.
ZwggeDd hoog Elisabeth het hoofd.
„Gaat u zitten!* De gravin wees naar een
stoel op eenigen afstand van haar.
„Juffrouw Schmidt, eene oude kennis van
mg, met wie ik onderhandelde, schreef mg,
dat gg zeven jaar als onderwgzeres aan
haar inrichting zgt werkzaam geweest.'
„Zoo is het, mevrouw.*
„Ik kan bet nauwelgks gelooven, gg zgt
te jong voor zeik een lange loopbaan."
„Ik ben vgf-en-twintig, mevrouw de
gravin,* antwoordde Elisabeth openhartig,
„en naar de begrippen van uw land noemt
men dat een oud meisje.*
Een fgn lachje gleed er over het trotscbe
gelaat der burchtvrouwe, dat het op een
merkwaardige wgze schooner deed worden.
„Ook in dit laGd veranderen de begrippen
te dien opzichte reeds en u kan men die
vgf-en-twintig jaren niet aanzien. Doch
daaraan is nu eenmaal niets te veranderen.
Hoe ernstig gg mg ook toeschgnt, ge zoudt
zelfs ter wille uwer betrekking zeker niet
gatrne ouder schgnen.*
Het was een scherts, die over de lippen
der gravin kwam, maar bet scheen Elisabeth
toch toe, als vloog een ernstige blik haas
tig in de richting van haar zoon,
„Hoe was uw reis? Goed?" vroeg zg
plotseling.
„In dit strenge jaargeigde en bg zulk
een verre reis kan men geen groote aan
spraken doen gelden."
„Gg schgnt u naar de omstandigheden te
kunnen voegen en dal geeft blgk van een
verstandig, kalm karakter, antwoordde de
gravin, en ofschoon dit een compliment was,
zoo was de uitdrukking van haar gelaat,
noch de toon harer stem warmer of leven
diger,
de heel wat, doch ondanks dat werd hg
door de trawanten van Neptunus van
het promenadedek gehaald en bij het
bassin gebracht. Hij ontkwam het niet!
Evenmin twee Denen. Zij hadden zich
in hun hut, heel achter in het schip,
opgeborgen, maar niettegenstaande dat,
ze moesten. mee, en ondergingen onder
algemeen gelach toch den doop
De geheele bemanning, de negers uit
gezonderd, was kletsnat, de reeds ge-
doopten hadden er pleizier in, om el
kaar binnen het bereik der spuit te
houden, zoodat bet bijna noodzakelgk
was, wilden zij het doopen zien,
zich nat te laten spuiten. Terwijl
de barbier een der geschorenen een
zetje wil geven, valt deze den eerste
om den hals en sleurt hem zoo mee,
achterover in het water. Natuurlgk
bracht dit gevalletje bij allen de lach
spieren nog eens extra in beweging.
We hebben allen veel pleizier gehad.
In tegenstelling met het vorige feestje,
denkt iedereen met genoegen aan dien
dag terug.
Den 25sten November, om 6 uur
's morgens, kunnen wij te Banana zijn
gelukkig want hoe mooi en hoe goed
wij het ook hebben, toch verveelt zoti'n
leven van totaal niets-doen. Alles is
zoo eiken dag hetzelfde Vandaag
(woensdag 24 Nov.), tijdens de lunch,
hoorden wij onweer, zooals we het in
Europa nooit hoorden. Het had den ge-
heelen morgen, van 6 -—12 uur, gere
gend zoo hard als het maar kon, en
toen kregen wij een onweersbui. De
slagen loopen niet lang uit, maar gelij
ken op kanonschoten, of liever op het
geluid, dat het vallen van een zeer zwaar
voorwerp op een ijzeren plaat veroor
zaakt. Als ik straks op een factorij ge
vestigd ben zal ik weer schrijven.
K.
Men tij voorzichtig in het beschuldi
gen
In Weenen heeft dezer dagen de dood
van een jong meisje groot opzien gebaard,
vooral om de omstandigheden, waaronder
het ongeluk plaats had.
Zekere juffroaw Eiricb, de dochter van
een hooggeplaatst ambtenaar, trad, op een
der laatste dagen van November, een
schoenenwinkel binnen, waaruit, eenige
maanden geleden, bij druk bezoek aan de
toonbank, vier paar schoenen waren ge
stolen.
„Ik deuk, dat het u hier heel goed sal be
vallen,* ging de gravin voort. „In den winter
is het hier wel wat eentonig, daar men dan aan
zichtelf is overgelaten. De zomer stelt ona
evenwel volkomen schadeloos door de pracht
der natuur, die haars gelijke niet heeft; een
goede badplaats is hier dicht bjj ons.
Mijn voorwaarden kent ge, waartoe gij n
verplicht hebt. Gij zgt opvoedster, maar te-
gelgk ook gezelschapsdame. Bij mgne klein
kinderen treedt ge op als onderwijzeres.
Uw overige tijd behoort mij. Ik kan mij
niet veel alleen bezighouden, daar mgne
oogen niet sterk zgnuw werk zal zijn,
mij verstrooiing te bezorgen en op te vroo-
lijken.*
„Ik zal al mgn best doen,mevrouw de gravin,
om uw vertrouwen waardig te wordeo.*
Op dit oogenblik klonk bniten de deur
alarm en lachende kinderstemmen en de
zachte, terechtwijzende stem van Datka deden
zich hooren.
„Dat zgn mgne kleinkinderen,* zeide de
gravin, „zij kondigen hnn komst geregeld zoo
luidruchtig aan, dat wil zeggen, slechts Tisza,
Isma is een stil, bedaard kind."
De deur werd open geworpen en binnen
stormde een knaap, iets langzamer volgde
een klein meisjeDatka stond aan de deur
en haar troow gelaat scheen te zeggen, dat
zij er niets aan doen kon, dat hij weder zoo
wild was.
„Grootmoeder, oom, dat was een pleizier,
we hadden een sneeuwman, zoo groot ala
ik I" riep de heldere jongensstem. De
zwarte oogen, bet lachende gelaat, uitdruk-
king en beweging, alles was leven en vunr
bij het kind. Hij droeg een roodbruin tij
den jasje met zilveren tressen en koorden,
dat den swarten krullebol uitstekend stond.
„Waar is de vreemde juffroaw Datka
heeft gezegdah, daar is zij I" viel bg
ziohzelf in de rede en stond voor de hooge
meisjesgestalte, terwijl hg schuw tot haar
opzag. Zij nam zijne hand in de hare, aprak
hem vriendelgk toe en spoedig gelokte het
haar, sijne verlegenheid te doen verdwijnen,
bem vertioaweljjk te maken en aan het
spreken te krijgen.
„Wanneer gij mgne tante zjjn wilt,* geide
Een der bedienden nu meende io juf.
frouw E. eene verlachte dame te mogen
zien en hield haar op, terwijl hij tegelij
kertijd de aandacht van het overige dienst
personeel op haar vestigde. Op het hooren
van het heftige gesprek, dat nu volgde,
kwam ook de eigenares van de winkelzaak
naar voren, en deze beschuldigde juffrouw
E. vau den diefstal.
In hare ontsteltenis gaf het meisje, dat
zich in des winkel opgesloten zag, den
bediende, die haar wilde aangrijpen, met
een ijzeren haak een slag tegen het hoofd
en wist daarop door een open raam te
ontvluchten eu op straat te komen.
Hier werd zij echter gegrepen en naar
een naastbijzijnd politiebureau gebracht.
Nadat haar vader ontboden was, werd
juffrouw E. weder in vrijheid gesteld het
bleek, dat zij dezen keer voor het eerst
den bewusten winkel bezocht had.
De nieuwsgierige menigte, die, zooals
in alle groote steden, spoedig een volks
oploop tussehen den winkel en het poli
tiebureau gevormd had, ging even spoedig
weder uiteen en de zaak was afgeloo
pen
Helaas, Deen
Hoewel niemand uit hare omgeving aan
de schold van juffrouw Eirich kon of
wilde gelooven, werd het anders zoo le
venslustige meisje stil en afgetrokken en be
nam zij zich, een paar weken na hare
aanhouding, op een zondag, door een re
volverschot het leven.
Een brief aan, eene vertrouwde vriendin
geschreven, haar laatste, was van
deD volgenden inhoud*Ik heb sedert
dien ongeluksdag geen oog kunnen slui
ten j ik moet rust hebben, ik ben
krankzinnig, do verachting doodt mij,
wanneer de menschen mij slechts aan
zien, ik heb geen kracht meer om te
leven, ik ga heen en ik ga onschuldig.
Aan den rand van het graf liegt men
nietIk heb de vier paar schoenen
niet gestolen
Het bovenstaand bericht komt uil de
verte tot ons, zoodat men zich de zaak
niet zou behoeven aan te trekkeD, indien
zij niet zulk eene waarschuwing bevatte.
Het geval toch is volstrekt niet eenig
in zijne soort-
Gelukkig nemen de ongerechtvaardigde
beschuldigingen iu de meeste gevallen niet
zulk een Doodlottig verloop als het bo
venbeschrevene, maar hel blijft niettemin
waar, dat op het punt van verdenken en
veroordetlen en beschuldigen maar al te
raak gevaarlijk spel wordt gespeeld.
Het is niet eens noodig, dat de laster
de kleine iu slecht, gebroken duitsch, „zoo
zal ik u het paard laten zien, dat Bacsi voor
mij heeft meegenomen. Het heeft een grooten
kop, maar geene oogen, en wanneer ik het
„hort, hortl" toeroep en het met de zweep
dreig, wil het zich niet van de plaata ver
roeren. Dan heb ik de paarden in den stal
liever, die vreten uit mgn band. Ook een
prentenboek heeft Bacsi mg meegenomen en
daarin ia een vrouw met vleugelen en die
heeft juist zulk haar als u. Oom, zie de
juffrouw eeus aan, ziet zij er niet juist zoo
uit als de vrouw uit mgn boek en reeds
was de levendige knaap bij den graaf en
greep diens hand, als wilde bg hem ter
nadere bezichtiging naar Elisabeth voeren.
Een donkere gloed schoot naar bet baar
dige gelaat van den ritmeester, en om dit te
verbergen tilde hij Tisza op en zwaaide hem
over het hoofd; vervolgens zette bg bem
neder en ging in het aangrenzende vertrek,
waarvan hij de deur half open liet staan.
„Hebt gij ook speelgoed vroeg Elisabeth
en boog zicb over de kleine Isma, dat een
schuchter, stil kind scheen te zijn.
„Ik heb een pop, een mooie, lieve pop,*
zeide het kind en sloeg de oogen op, die een
zeldzaam trenriga uitdrukking hadden, „maar
Tisza heeft haar geslagen en in een koude
kamer geBtopt.*
„En waarom
„Hij heeft haar willen laten rijden en zij
is van zgn paard gevallen, dat Bacsi voor
hem meegenomen beeft- Toen heeft hg haar
geslagen en in de koude kamer gestopt, die
arme pop.* Tranen stonden er in de oogen
vau het zachtaardige kind.
„Zoo dadelijk zullen wij naar boven gaan
en baar verlossen. Wg leggen baar dan in
haar bedje en dan wordt zg wel weder warm,*
zeide Elisabeth liefkoozend en streek met haar
hand over het glanzend baar van het kind.
Eu het was wonderlijk, hoe week de stem
en hoe edel en medeljjdend haar zacht ge
laat er uitzag. Zij gevoelde zioh aangetrok
ken tot den stillen, treurigen aard van het
kind.
„Staat gij mij toe, mevronw, dat ik met de
kinderen meega wendde sjj sieh tot de
gravin.