Het proces-Zola. Reeds om acht uur woensdagmorgen begon men qneue te maken voor het Pa leis van Justitie, hoewel de commissaris van politie Mouquin het publiek waar schuwde, dat slechts dertig personen in de rechtszaal kunnen worden toegelaten. Ondanks deze waarschuwing wordt het ge drang niet minder. Binnen in het paleis zijn krachtige maatregelen genomen, om een herhaling van de gisteren roprgevallen incidenten te voorkomen. Het aantal manschappen voor den dienst is versterkt met een compagnie der Garde Républicaine. Het publiek was kalmer dan dinsdag. Da komst van Zola gaat bijna ongemerkt voorbijer hebben geen manifestaties plaats bij zijn binnentreden. Onder de officieren, die als getuigen zijn opgeroepen en die in hun uniform aankomen, merkt men op generaal Gonse, Esterhazy, majoor Ravarj, d'Ormercheville, eu den griffier van den eersten krijgsraad Vallecalle. De officieren worden op de Place du Palais begroet met den kreetLeve het leger 1 Bij het binnentreden van de officieren, die voor de tweede maal als getuigen werden opgeroepen, waaronder ook majoor Du P*ty de Clam zich bevindt, onstaat een oorverdoovend leven. De zitting wordt daarna geopend. De president zegt, dat hij mevrouw Dreyfus slechts zal ondervragen over de goede tronw van Zola en over de be schuldigingen, ingebracht tegen den krijgs raad, die Esterhazy veroordeelde. Hij zal geen enkele vraag stellen, die betrekking heeft op het proces Dreyfus. De heer Clemenceau, verdediger der Aurore, vraagt aan het Hof, hem akte te geven, dat ua de opening der zitting vele nog niet gehoorde getuigen zich in de zaal bevinden, waaronder Boisdeffre en majoor Du Paty de Clam. Da heer Libori neemt conclnsiea over de onderscheiding, gemaakt door den pre sident betreffende de verklaringen vac mevr. Dreyfus. Het Hof zal hierover be slissen na de schorsing der zitting. Mr. Labori protesteert tegen de overdrijving der dagbladea betreffende de gister gehou den betoogingen tegen Zols. Doctor Socquet, aangewezen voor het onderzoek der zieke getuigen, verklaart, dat mejuffrouw Cominques eu mevrouw De Boulancey niet kunnen verschijnen we gens haren gezondheidstoestand. Als generaal Boisdeffre voorgeroepen wordt, wordt de aandacht der aanwezigen Zij stond op, maar legde den vinger op den mond als teeken dat hg niet spreken mooht. „Slechts éën vraag. Hebt gij mg verpleegd P" Hij sprak 100 saebt, dat zij hem nauweljjks verstond. Zij boog zioh tot hem over, liet hem de vraag herhalen en antwoordde dan bevestigend. Weder zag bij haar aan en mei een nit- drukkiog, als was hem de zaak niet reeht duidelijk. „Was anders niemand meer dan u alleen bjj mijP* „De dokter en een zuster, die mij aflos te." Eeu levendige belangstelling was dadelijk op zjjo gelaat te lezen. „Hoe beet die zuster P* vroeg de gewon de zacht, maar haastig, terwijl hij zioh half trachtte op te richten. Zjj drukte hem zacht in het kussen terug en zeide „Haar werkeljjken naam ken ik niet, wij noemen haar zuster Charitas. Doch nu ant woord ik a geen woord meer. De dokter zou verbazend boos zijo, wanneer hij wist dat ik u éón woord maar geantwoord heb." Het was den anderen dag. De zon scheen helder eu warm in de cel, terwijl hot oude, verroeste ijzerwerk aan de vensters als van good gemaakt scheende zonnestralen wierpen hun licht in de oei, en op het gelaat van den jongen man. Was bet door dit licht, of het leven, dat wedergekeerd was P het gelaat had niets afschrikwekkends meer. Wal zsg men het aan de trekken van het gelaat, dat een vreeseljjke strijd op leven en dood door hem daar was gestre den, die angstaanjagende bleekheid van het gelaat was nn tooh verdwenen. De handen lagen op het dek gevoawen, en hg zag naar de millioenen stofjes, die in de zonnestralen, welke door het venster naar binnen vielen, op en neder dansten. Daar word de denr geopend en de dokter kwam binnen. „Rastig honden, niet praten en niet be wegen seide hij, terwyl hij naderbg trad, want hij had bemerkt, dat de patiënt bjj het gedruis, dat het openen van de deur veroor- ten zeerste gespannen. Labori wijsl er hem met nadruk op, dat hij verantwoordelijk ambtenaar is en voor de justitie zich niet kan beroepen op ambtsgeheim. Boisdeffre antwoordt, dat het staatsge heim met het ambtsgeheim samenvalt. „Ik heb den meeaten eerbied voor de jnstitie, dat bevestig ik ten stelligste voor de ge zworenen, maar voor mij is het staatsge heim, dat men mij vraagt te onthullen, ambtsgeheim". Hij gaat dan voort met zijn antwoord aan Libori en zegt, dat hij niet weet, of Picquart betrekkingen onder hield met de gesluierde dame. Hij weet niet, hoe het stuk, dat Erterhazy ter hand is gesteld, uit het ministerie is gekomen. Op de vraag van Labori betretfende de beschuldigingen, tegen kolonel Picquart in gebracht, zegt hij, dat deze betrekking heb ben op dienstzaken, voornamelijk wegens de mededeeling der brieven van generaal Gonse. Generaal De Boisdeffre zegt nog jMen heeft kolonel Picquart de opdracht gegeven, om alles te doen, om meer zeker heid te krijgen in zijn verdenking jegens Esterhazy, maar wegeus de verkregen re sultaten hebben wij hem verzocht zich verder niet met de zaak in te laten. Yoor mij is de schuld van Dreyfus zeker. Mijn overtuiging is in dit opzicht onwankelbaar en zij is gegrond op de feiten van het proces en op het vonnis, waaraan ik mij onderwerp met den eerbied, dien de geheele wereld aan ren vonnis verschuldigd is. Er zijn bovendien andere feiten vóór en na de uitspraak aan het licht geko men, die mijn volstrekte overtuiging nog versterken (Levendige ontroering. Be weging). Mr. Labori dient conclnsiën in betref fende de conclusiën, waarop generaal De Boisdeffre niet geantwoord heeft. Generaal Gonse wordt thans opgeroe pen. Deze weigert te antwoorden. Op de vraag van mr. Labori, welk stuk Esterhazy aan generaal Billot heeft o- verhandigd, verklaart hij „lk weiger te antwoorden op alle vragen, die mij gesteld zullen worden" en eenigszin» scherp voegt hij erbij „Mr. Labori tracht mij in een valstrik te tokken." Deze woorden verwekken een zeer hevig incident. Mr. Labori spreekt generaal Gonse krachtig toe en verzoekt den advocaat- generaal om bescherming. Deze verroert zich niet. Labori herhaalt daarop zijn ver zoek uit naam van de geheele balie. De advocaten roepen „Ja!" Het publiek mengt zich in de betoogingen, er ontstaat een allerhevigst rumoer. De prisedent laat zaakt had, het hoofd haastig had omge wend." „De verpleegster klaagt, dat gij zeer gaarne schijnt te willen praten en dat moet ik n ten strengste verbieden." Hij nam hei verband van borst en arm af, onderzocht de toestand van de wonden en legde er daarna een nienw verband om. „Gij moet nw leven als een genadege- schenk des hemels aanmerken en voorsiohtig, seer voorzichtig zijn.' „En tooh moet ik één vraag tot n rich ten, heer dokter." De onde heer zag hem aan. „Waar werd ik het eerst verbonden, hier of op het slagveld „Hier, ik was het zelf, die het deed." „Ik droeg iets op de borst, een aanden ken, dat dat ik zeer ongaarne sou missen." „Was het een haarlok „Het was een haarlok," antwoordde de jenge man diep bewogen. „Dat beetje haar heeft n gered," zeide de arts- „Gij hebt een ganschen nacht daar bui ten op het veld gelegen en waart bepaald doodgebloed, wanneer het haar het bloed ten laatste niet had gestelpt. Het was echter ook van nw hart bijna niet te ver wijderen en het had zioh daar vastgehecht." Da zieke zag voor zioh heen. Wat greep hem zoo sterk aan in deze woorden Dacht hij er aan, dat zij, die bem die lok gegeven had, ook niet uit zijn hart te rok ken was, dat haar beeld daar zou wonen, zoolaDg hij leefde P „Hebt gjj die lok, dokter?" vroeg de zie ke na een poos gezwegen te hebben. „Ik heb baar niet, maar ik wil er wel onderzoek naar doen. Wellicht heeft een der doktors, die bij het verbinden was, de lok bewaard." Toen de dokter 's avonds met soster Charitas alleen was, deelde hij haar het verlangen van den jongen man mede. „Het zon mi) leed doen, als *ij verloren gegaan was, het arme mensch heeht meer aan dat haar dan aan sjjn leven." WORDT VERVOLGD. de zaal ontruimen. Bij de hervatting der zitting heeft gene raal Gonse zijn plaats weer ingenomen, en verklaart, dat hij inderdaad meer gezegd heeft dan hg bedoelde. De deken en mr. Labori betuigen hun ne volle tevredenheid hierover. Generaal Gonse verklaart de beteeke- nia van zijn brieven san kolonel Picqart. #Picquart had mij mondeling als schrij ver van het borderel majoor Esterhazy aangewezen. Ik heb hem toen gezegd, dat hij, indien hij een verrader op het spoor was, licht moest brengen en de officieren opsporen, die het compromitteerende stuk hadden kunnen afgeven. In dezen geest moest hij de waarheid opsporen. Ik zeide hem voorzichtig te zijn, want ik wilde Esterhazy gevangen doen nemen. Ik beb den kolonel niet gemachtigd, mijn brieven bekend te maken". Generaal M e r c i e r verklaart dat hij geen kennis draagt van het rapport vaD majoor Ravarj en evenmin van een vrij sprekend stuk. Mr. Labori vraagt hem verder„Is er aan den krijgsraad van 1894, buiten den beschuldigde en zijn verdediger om, een geheim stuk medegedeeld M e r c i e r vDaze vraag heeft betrek king op de zaak-Dreyfus en het besluit van het Hof laat mij niet toe, daarover te spreken. Vertrouwelijke stukken zijn ook mij niet bekend. Wat betreft de on bescheidenheden bij de gevangenneming van kapitein Dreyfus, deze warden buiten het ministerie van oorlog om begaan.* Mr. L a b o r i kount op de mededeeling van het geheime stuk terug »Men heeft gezegd, dat generaal Mercier self erkend heeft, dat aan den krijgsraad een ge heim stuk was overgelegd Mercier roept uitgPardon, dat is niet waar" (Toejuichingen). Labori dring aan en vraagt„Is er ooit esn geheim stuk geweest of niet. Ik verklaar dat er een was." Mercier: „Ik antwoord niet op de eerste vraag en evenmin op de tweede." Als mr. Labori niettemin blijft aandrin gen, roept generaal Mercier ten slotte uit »Daar gij mij mijn eerewoord als sol daat vraagt, zeg ik u, dat hij een verrader was en rechtvaardig en wettig gevonnist." (Toejuichingen). Labori blijft bij de vraagIs er al of niet een geheim stuk Mercier: Daarop heb ik niet te ant woorden". Daarop wordt senator T r a r i e n x ond-miaister van justitie, gehoord. Deze iegt de volgende verklaring af: rik heb mij met de ziak Esterhazy be ziggehouden, omdat ik daarachter een zaak meende te zien, die voor de justitie van be lang was. „Tegen het eind van 1895 en 1896 werden mij ernstige onthullingen gedaan. Men sprak van geheime stokken, die buiten den beschuldigde en sijn verdedi ger om aan de militaire rechters zonden zijn medegedeeld, en dat moesten docu menten zijn, die de veroordeeling ten ge volge zouden gehad hebbeu. Kort daarop nam mijn twijfel nog toe. Toen ik het borderel kon zien en onderzoeken, werd ik getroffen door de gelijkenis tusschen het schrift van Esterhazy en dat van het borderel. „Zoodra ik vernam, dat Scheurer-Kestner zich ook met de zaak bezig hield sprak ik hem er over. Hij zeide tot mij, dat ik maar vast moest rekenen op den minister van oorlog en den president van den mi nisterraad. ^Kolonel Picquart onderzocht een zaak van spiounage, maar kwam niet tot een re sultaat. Esterhazy was bij deze zaak be trokken en kolonel Picquart kwam op het denkbeeld, dat deze officier de schrijver van het borderel was. Deze meening was voortgesproten uit een vergelijking van het schrift van het borderel met dat van Esterhazy. Ten gevolge van manoeuvres achter de coulissen werd kolonel Picquart daarop naar Tunis gezonden. rik onderzocht persoonlijk de beide schriften en stond verstomd over de gelij kenis. In mijn onderhoud met Scheurer- Kestner vertelde ik hem dat alles, maar ik voegde er biji/Als Dreyfus nu niettemin een verrader is... Ik zon mijn stem niet te zijuer gunste durven verheffen, daar ik er niet zeker van ben, of er ook bekente nissen bestaan." De heer Scheurer-Kest ner antwoordde daarop »Het is niet mo gelijk, dat er een bewijs van zijn schuld bestaat, dst kan ik bewijzen." (Beweging). „Hjj deelde mij daarop de brieven mede, welke tusschen Generaal Gonae en kolonel Picqaart zijn gewisseld. Ik heb ze gele zen en toen twijfelde ik niet meer. Ik vond het onwederlegbaar bewijs, dat deze opperoficier een herziening mogelijk acht te en dat hij zijn volle goedkenring hechtte aan de daden van zijn onderge schikte. Al deze omstandigheden deden vermoeden, dat er een rechterlijke dwaling was begaan. rDe zaak herleefde toen weder, dooid.t de „Éclair" een stak van een brief pu bliceerde, die tusschen twee gezantschaps- attache's was gewisseld en waarin deze zin voorkwam„Cet amioal de D. de viant bien exigeant." Een paar dagen la ter werd het fac-simile van het borderel afgedrukt in de »Matin." Toen be gonnen er geruchten te loopen en inter pelleerde de afgevaardigde Castelin in de Kamer. Op dit oogenblik keerde het de partement van oorlog radicaal om. Men verwijderde kolonel Picquart, maar voorze ker had niet deze het stak aan het blad medegedeeld. Dat kan alleen geschied zijn door iemand aan het departement van oorlog, waar slechts acht personen 't docu ment kenden. Een van deze versperde aan kolonel Picqaart den weg, ten einde te beletteD, dat de waarheid aan het licht zon komen. Deze persoon had met een nagemaakte hand het origineel willen ver anderen en in de plaste van de hoofdlet ter D., die een persoon aanwees, den naam Dreyfus willen zetten. Dat was voor mij een lichtstraal." Trarieox vertelt verder, dat hij den minis ter van jnstitie over de taak sprak. Deze antwoordde, dat hij er den {minister-presi dent en den minister van oorlog over zou sprekeo. Laatstgenoemde liet hem antwoor den, dat hij de verdenking van den kolo nel niet gerechtvaardigd achtte. Hjj voegt er nog bij, dat in den krijgsraad die over Eeterhszy oordeelde, de regee- rings-commissaris niet als aanklager, maar als verdediger van Esterhazy sprak. De verklaring van den heer Trarienx werd met vijandige kreten begroet. De zitting werd te 5 n, 45 min. opge heven. Donderdag werden gehoord nogmaals de senator Tratieux, de o. m. verklaart, dat Scheurer-Kestner en Mathienx Drey- fus niet anders hebben kunnen handelen in die zaak Esterhazy, dan zij hebben ge- d>an. Labori, de verdediger van Zola, doet af stand van het hooren van eenige getuigen. Gehoord wordt majoor Dn Paty de Clam, die zegt, dat hij alleen zal spreken over hetgeen niet raakt aan het ambtsge heim. Hij is er verontwaardigd over te zien, dat men het particuliere leven van een aantal personen in hst proces mengt. Labori zegt, dat hij zich zal beperken tot de vraag aan den getuige, of hij den vader van mejuffrouw Comminges kent. Du Paty de Clam weigert te zeggen, of hij particuliere brieven heeft gezien, door de familie Comminges geschreven. Hij wil geen inbreuk maken op het particu lier geheim. Labori antwoordt: „Men verschuilt zich ook al achter het particulier geheim". Meo gaat over tot het verhoor van ko lonel Henry. Kolonel Henry zegt in het verloop van zija getuigenis, dat hij nimmer in zijn ka binet besprekingen had te voeren met Le- blois. Deze laatste wordt geroepen en be vestigt het tegendeel. Henry„Dat is een vergissing". LaboriGij hebt het erkend voor den krijgsraad". (Sensatie.) Ondervraagd door den president, zegt kolonel Henry, dat Leblois zich begaf naar hel kabinet van Picqaart. Leblois blijft volhouden en geeft een be schrijving van het kabinet van Henry, die echter persisteert bij zijn ontkenning. De voorzitter roept na eenige andere ge tuigen generaal De Pellieux op. Deze rerklaart zich niet te znllen verschnilen achter het beroepsgeheimhij zal de ge heele waarheid zeggen. Hij zegt, dat Marthias Dreyfus hem geen enkel bewijs verschaft heeft voor zijn beschuldigingen tegeD Esterhazy, en Scheu rer-Kestner evenmin. Getuige verwijt kolonel Picqaart ernstig, dat hij een dossier over spionnage heeft medegedeeld aan een vreemde. (Toejuichin gen.) Hij beweert dat de fac-iimile'a der do cumenten in de zaak-Esterhazy des stem pel der valschheid dragen en vertelt, dat kolonel Picqaart sicb genoodzaakt heeft ge- tien, te erkennen, dst hg de woning van majoor Esterhazy heeft doen openbreken. Getuige laakt deze manoevres en beroemt zich erop te hebben bijgedragen tot de vrijspraak van Esterhazy. De heer T h 6 v e n e t, oud-minister van jnstitie, komt thans aan het woord. Hij is overtoigd van de goede tronw van Zols en gelooft, dst de gesluierde dame inder daad bestaat en verbaast zich erover, dat men niet naar deze dame heelt gezocht. Hij gaat voort „Vele parlementsleden zijn verwonderd, dat men geen onderzoek heeft ingesteld, juist in het belang van de nationale ver dediging. Men had moeten weten, of deze gesluierde dame zoo gemakkelijk beschik ken kan over geheime stukken ala het vrijsprekend document, dat naar man s:i- de, da onschuld van Esterhazy bewees of dit slnk aan bet departement van oor log was gestolen en wie het aan de dame had ter hand gesteld. Ik verhang mij over do vrijspraak van Esterhazy, die gele genheid geeft om te verklaren, dat er geen twee verraders zijn in het fransche leger, manr ik begrijp, dat het geweten van Zola wakker werd gemaakt door deze gebreken in de instructie. Hij was niet de eenige. De heer Thóvenet hoort eveneens met verbazing, dat men zich achter het beroeps geheim verschuilt, om niet te behoeven te zeggen, of hdt geheime stuk asn den krijgs raad is medegedeeldgWanneer dit feit was opgehelderd, zou er geen enkel staatsgeheim zijn verklapt. Men zon zich hebben, neergelegd bij de woorden van den minister van oorlog en generaal Mer cier, als ze maar met ja of neen hadden beantwoord de vraag, of er een geheim stak was medegedeeld (geruchtkreten van „Ja". Rumoer.) De jury bij het proces-Zola is als volgt saamgeateld Chef der jury is de heer Leblond, lood gieter, zijne medeleden zijn de heeren Ey- mery, koopmanBernier, koperslager Groslain, handelsbediende Monreyre, han delaar in koperdraadCheranier, tapper Nigon, looier; ïouquet, zaadhandelaar; Bonnier, rentenierDutrieux, koopman Huet, groentenboer en Brnneau, manufac- tnrenhandelaarde beide supplementaire juryleden zijn Boncrenx, slachter, en Jour- de, koopman. Laat ons er nog bijvoegen, dat drie van de juryleden buiten Parijs wonen en alle anderen zonder uitzondering in afgelegen straatjes, meest alle in de buitenwijken ge domicilieerd zijn. Een wonderlijke redder in den nood. Op het ministerie van bin- nenlandsche zaken te Victoria (Australië) heerschte kort geleden groote neerslachtig heid. Men had dringend een oorkonde noodig, welke in de brandkast van den minister was gesloten, en de kast liet zich niet openen. De sleutel draaide in het sleutelgat rond, maar de denr ging niet open. De tijd drong evenwel. Men riep een slotenmaker, maar die zeide, dat hij drie dagen noodig had, om de weerspanni ge kast te openen. Zoolang kon men niet wachten, Alle hooge beambten op het ministerie stonden met vertwijfelde ge zichten om den minister. Deze snelde plot seling naar de telephoon en vroeg opge wonden, verbonden te worden met den di recteur van het tuchthuis. Het gesprek was maar kort. „Hebt ge onder nwe ge vangenen niet een inbreker van brand kasten P" vroeg de minister. „Jawel, Exeel- lentie, ik heb een zeer beroemden," ant woordde de directeur. „Stuur hem dan dadelijk naar mij toe." Een half uur la ter werd de knappe inbreker voor den mi nister gebracht. Toeü de gevangene ge hoord had wat men van hem verlangde, naderde hij de brandkast met een kenners blik, vatte den sleutel aan en in vijf minuten was de kast open. Eer de minister hem naar de gevangenis deed te rugvoeren, hield hij het voor zijn plicht den boef geluk te wenscheu. „O, Excel lentie," antwoordde deze bescheiden, «dat is nog niets. Ik had de kast ook zonder sleutel opengekregen." Een goed zaakje. Na, haarman, ik wil je mijn paard verkoopen, maar wat geef je er voor Een groot voer hooi. Wat moet ik met hooi doen, als ik geen paari meer beb P Na, als ik je er een genoegen mee doe, zal ik je dan het paard zoolang leenen, tot het 't hooi heeft opgevreten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 7