Brieven uil de Maassiaü.
Het leven eener
edele vrouw.
Zondag 20 Februari 1898,
42ste Jaargang No. 3285
TWEEDE BLAD.
Rotterdam, 16 Februari 1898.
No. 150.
Dat het huisheertje spelen in Rot
terdam voor een vredelievend mensch
nimmer een levensvreugde kan wezen
behoeft hier zeker wel niet te worden
betoogd.
Waar is het wei aangenaam, weke
lijks huur te moeten ophalen?
Ieder lezer kan in eigen ervariDg of,
als hij gelukkiger is, van hooren zeggen
oordeelen, aan welke wisselvalligheden
een huiseigenaar wel blootstaat.
Ik definieer dus niet en ik doe dat
te minder, omdat ik hier een geval
weet dat, als het alleen stond, reeds
genoeg zou zijn om iemand een huive
ring tegen het huisheerschap te bezor
gen. Eenige jaren geleden heb ik op een
socialisten-vergadering Domela Nieu-
wenhuis met bittere ironie hooren
zeggenals huizen kruizen zijn, wel
nu niets gemakkelijker, dan ze van zich
af te werpen. De grof-geestige aar
digheid werd toen luide toegejuicht en
hoe onpractisch de raadgeving ook is,
menig huisbaas heeft sedert dien bij
zijn maandagschen rondgang de vrien
delijkheid te slikken gekregen als hij
lamenteerde over niet-betaalde huur
Is 't zoo erg met je P Nou, laat jij je
huisie maar in den steek hoor, dan
erger je je niet meer, ouwetje.
Nietwaar, dat is onbillijk. Men zou
met evenveel recht tegen ieder, die loon
trekt, kunnen zeggen als jouw patroon
je niet extra bevalt, dan weerhoudt je
immers niets, den man te laten waar
hij is en thuis te blijven?
Het geval, waarvan ik hierboven mel
ding maakte, is een zuivere rechtszaak.
Deze week heeft onze gemeenteraad er
reeds over beslist.
Men moet dan weten, dat ons ge"
meentebestuur, dat gedeeltelijk bij ei
gen ervaring want meer dan eens
komt het voorstel om een wanbetaler
op straat te zetten weet, hoe men
tobben kan met huurophalen, heeft be
paald, dat abonnementen voor waterlei
ding niet gesloten worden met huurders.
De eigenaar zelf moet voor zijn pand
en daarmee voor alle huurders tegelijk
abonnementen sluiten voor levering van
water. De gemeente komt met hem
afrekenen. Watermeters worden niet
geplaatst, de huisheer betaalt een vaste
jaarlijksche som.
Maar nu is er een artikel in onze
verordening op het watergebruik, die
met geldboete bedreigt elk, die zich
aan waterverspilling schuldig maakt.
En als nu een Puurder betrapt wordt
op deze verspilling, krijgt hij, als de
dader, natuurlijk boete
Mis, de gemeente stelt den eigenaar
aansprakelijk en in geval van geconsta
teerde waterverspilling wordt de man,
die aan het feit zoo onschuldig is als
u en ik, beboet. Dat is averechts recht,
zou ik meenen.
Toch is er van de gemeente zelf
iets practisch in. Zij weet, dat er van
de luidjes, die met hun achten in één
huis wonen, meestal moeilijk geld los
te krijgen is voor water en nog veel
minder voor boeten. En nu kan zij
wel den dader gevangenisstraf laten
ondergaan, maar er is ook al heel wei
nig aantrekkelijks in voor een gemeen
tebestuur, een huisvader of huismoeder
eenige dagen in staatalogies te zetten,
omdat een oudste dochter de kraan van
de waterleiding heeft laten openstaan.
Zij stelt dus den huiseigenaar aanspra
kelijk en vervolgt hem om het delict,
waaraan een ander schuldig is.
Zoodat een kwaadwillige huurder een
voudig, als hij ziet dat er een ambte
naar in de buurt is, de kraan van zijn
waterleiding openzet, het water verspilt
en de huisheer krijgt eenige guldens
boete. Hij doet dat eenige malen ach
tereen en het gansche inkomen van den
huisheer gaat aan boeten den weg van
alle geld op.
Dit is njudasserij" in optima forma!
De huisheerenbond is thans het gesar
met water moede en hij zond een adres
aan den Raad met verzoek om veran
dering. Hetzij dat de gemeente zoo
beleefd wilde wezen, contracten met de
huurders zeiven te sluiten, hetzij dat zij
althans de daders aan het misdrijf
„waterverspilling" zelf voor de straf
lieten optrekken. Maar Burgemeester
en Wethouders, die al genoeg aan hun
EdelAchtbare's hoofd hebben, dankten
den huisheerenbond voor de moeite en
zorgen, die hij hen welwillend aanbood
en de raad koos althans ik heb
alle reden, dit nu (een dag vóór de
zitting) te vermoeden de zijde van
B. en W. Mocht de raad zich vóór
de huisbazen verklaren, dan zal ik u
intijds met een p. s. aan het slot van
mijn brief verwittigen. Komt er dus
onder dezen brief geen p. s. voor, dan
blijven de arme huisbazen aansprake
lijk voor waterverspilling van hun huur
ders, zooals een huisvader aansprakelijk
blijft voor de door zijn braaf zoontje
ingegooide glasruiten.—
Dezelfde raad heeft zijn goedkeuring
te hechten aan het plan tot het sluiten
van een leening van om te begin
nen zes millioen.
De kleine ij delheid van een profeet,
wiens voorspelling uitkwam, is in mij
nu ik van dit feit melding maak. Met
eenigen goeden wil zult u zich herin
neren, dat ik in één mijner vorigen
voorspelde, dat Rotterdam met zijn
nieuwe behoefte aan geld wel methoo-
ger rente clan 3% z°n moeten aanko
men. En 't is alzoo geschied. De
heeren geldbezitters, die er niets aan
konden doen, dat voor enkele jaren
Rotterdam zijn schulden van 3V2 tot
3% converteerde, weigerden nu bijna
eenparig, opnieuw geld te geven tegen
dit laag procent en de gemeente moet
dus 31/, procent aanbieden.
Dit is nu wei niet aangenaam, maar
de gemeente kan zich verheugen in
het feit, dat zij voor alle andere schul
den maar drie procent betaalt. Eer
nu aan de nieuwe Maashaven met kracht
begonnen wordt, zal er nog wel eens
zes millioen geleend moeten worden.
Op andere onkosten wordt de gemeente
momenteel gejaagd, doordat zeer
rechtvaardig de salarissen der Oud-
Kralingsche en Oud-Charloische onder
wijzers gelijk worden gemaakt met die
der Oud-Rotterdamsche.
Summa summarum groote uitgaven
voor den boeg en dus in het volgend
belastingjaar het verhoogen met het
cadeau-gegeven half procent van onze
inkomstenbelasting.
Er is, nadat de verschillende buurt-
vereenigingen maandenlang in twijfel
hebben rondgeloopen, nadat reeds op
zéér rumoerige gecombineerde vergaderin
gen besloten was, het vroolijkst feest
te vieren op den dag van de komst
der Koningin, door den Burgemeester
officiéél advies aan de burgerij gegeven.
Rotterdam zal feest vieren op 31 Au
gustus aanstaande.
Een mooi programma is ontworpen
het luiden der klokken groote reveille
van tamboers, pijpers en muziekkorp
sen, die in voorraad zijnorgelbespelin
gen in verschillende kerken volksspe
len en dan duurdere pretoptocht,
gondelvaart, illuminatie, vuurwerk.
We hebben een halt jaar om ons
voor te bereiden en om ons blij te
maken met de vreugde van den heug
lijken Augustusdag.
Het zou oneerbiedig wezen, als ik
de meening verkondigde, dat het hoofd
der gemeente wel wat vroeger den
feestcandidaten zekerheid had mogen
geven en ik zal dus de zaak uit
een ander oogpunt bekijken en vragen,
of de versieringscommissies niet wat
al te vroeg van wal zijn gestoken met
plannen. Als zij, zooals het betaamt,
geduldig hadden afgewacht tot de
burgervader het sein had gegeven, zou
den zij wel op tijd gereed zijn geko
men en vele rumoerige vergaderingen,
waarop de bekende bakker-generaal
Willemse zich zoo kwaad heeft ge
maakt, zouden onnoodig zijn geweest.
Een les voor andere gemeenten, om
te wachten tot de burgemeester be
gint
Nu de zaak officieel is aangepakt,
zal er wel iets goeds uit worden.
De gondelvaart slaagt natuurlijk
onze prachtige rivier leent zich volko
men voor een dergelijk ondernemen en
liefhebberij zal er ook wel wezen.
Anders is het met den optocht. In
de eerste plaats kunnen praalwagens
in Rotterdem nooit hóóg wezen, omffat
zij onmogelijk het Oostelijk deel der
stad uit het Westelijk kunnen berei
ken, zonder onder de viaduct
dóór te gaan, die, zooals u weet dwars
door onze stad loopt.
Maar dit is niet zoo erg. Men kan
ook in de breedte prachtig trachten te
zijn. Een ander geval, waarvoor de
regelingscommissie staan zal, is, dat
reeds een vijf- of zestal commissies
zich gevormd hebben met optochtplan
nen. Twee vereenigingen hebben
reeds zéér bepaalde plannen gereed.
Eén zocht het in den tijd der Bata
vieren, een ander had zijn oog laten
vallen op een intocht van Willem den
Zwijger. En ik vrees, dat deze clubs
hun plannen zullen moeten opofferen
in het algemeen optochtbelang. Zij
mogen wel meêdoen, maar naar de
voorschriften der commissie. Zou dat
zonder verzet gebeuren Ik hoop het.
Er is iets pijnlijks in, als men zich
wekenlang gespitst heeft op de eer,
Willem den Zwijger of Piet Hein
voor te stellen, zich verplicht te zien,
tenslotte een simpelen magistraat uit
FEUILLETON.
SCHACER1 COURANT.
bet geen zonnestraal, die de nevelen op de
vlocht dreef, maar een wilde windstoot, die
bet gordijn in alle riehtingen deed golven,
die de boomen van het laatste tooisel be
roofde en langs de muren van het slot voer,
alsof het deze wilde verpletteren.
In een kamer van het slot brandde licht,
ook een voor onder den schoorsteen. Het
heldere licht en de vroolijke vlammen wa
ren bet eenige opgewekte in de kamer. Want
de beide vrouwen, van wie de cene op de
sofa, de andere op een laag stoeltje zat, za
gen er alles behalve vriendelijk en opge
wekt nit.
De dame op de sofa zat in gebakte hou
ding, het aangezicht door een band bescha
duwd; do andere vrouw zag naar haar en op
het eerlijke gelaat lag een uitdrukking van roe
rende droetheid P Er verging minuut op
minuut, geen woord werd gesproken; einde
lijk zeide de laatste
.Mevrouw de gravin, denk aan de woor
den van den dokter. U weet, dat u niet
altoos zoo treurig moogt zijn, wilt u, dat
uwe oogen beter zullen worden.'
.Waarvoor heb ik het licht daarin noo-
dig, Sanne P* zeide de gravin, zonder het
hoofd op te heffen en met een moeden, toon-
loo'.en klank in haar stem, die getuige-
nis aflegdo van haar jammer en meer aan
greep dan de meest hartstochtelijke niting van
droetheid. .Zoolang ik zien kon, zag ik niets
dan ongelak, smaad. Het is beter, ze te
sluiten, ze te sluiten voor altoos."
.Zal ik Isma en Tisza bij n roepen P"
vroeg de onde, niet wetende, wat anders te
zeggen. Zij had het droevig gepeins harer
meesteres gestoord, maar een nog droe
viger gesprek daarvoor in de plaats geroepen.
„Neen, Sanne, neenl Vandaag hebben
zelfs de kinderen geen goeden invloed op
mij." Zij had de handen laten zinken en
tnnrde voor zich nit. Het gelaat was vree-
selijk oud gewordeD, de haren waren nog
witter dan voorheen, de hooge gestalte ge
bogen en de lijnen om mond en oogen
zoo gescherpt, als had de tijd daarin
met messen kerven gemaakt.
„Het is vandaag de twintigste December
de meest ontsettende dag ujjns levens. Hjj
16. S L O T.
Wat de wakkere dokter aanried, kon slechts*"
goed zijn, meende Elisabeth. Zij had hem
niet alleen als een edelmoedig, maar ook als
een zeer streng man leeren kennen. Wel
licht had echter ditmaal de warme deelaeming
zijn verstand in bet ootje genomen maar haar
schenen de redenen evenwel zoo helder en
duidelijk, omdat omdat het hart daarnaar
zoo vorig verlangde
Zij streed een beftigen kamp met sicbzelve.
Het kon ook niet anders zijn. Zij had met
te vaste trouw al deze jaren woord ge
houden, om zoo op eenmaal maar alles te
doen veranderen. Eerst toen de dokter, wel
begrijpend wat er in haar omging, zeide,
dat hij, om aan alle zelfkwelling oen einde
te maken en omdat de toestand van den
graaf het noodwendig maakte, tegen dien
gezegd had, dat zij hier in het klooster was,
stemde zij toe, omdat zij alle bruggen achter
zioh zag afgebroken.
Het was tegen den avond, op het oogen-
blik dat de grauwe schemering met het
4 overbljjfsel van den dag strijd voert.
Qraaf Geza zat in bed. Evenals door de
zwiepende takken buiten door het venster tel
kens wisselende lichtschadu wen in de oei gewor
pen werden, zoo al wisselend waren ook de in
drukken van zijn gemoed, zoo spiegelde die
zioh af op zijn gelaat. Zjj was daar dus,
zijn vast geloof had hem niet bedrogen.
Waarom kwam zij echter niet, waarom liet
zij hem wachten P
Immer dieper zonken de schaduwen, daar
weerklonk een liohte, aarzelende sobrede.
Voor de denr hield het op. Hjj zou haar
soo gaarne sjjn tegemoet gesneld I Maar hij
had den dokter beloofd, sioh kalm te houden,
zoodoende drukte hjj sleohts de hand tegen
het luid kloppende hart en hield den adem
iD. Eén, twee minuten vergingen, daarna
werd de denr geopend en weder ge
sloten zij stond in de cel.
„Elisabeth." Meer kon hij niet zeggen,
slechts de handen vouwde hij.
Stil weeneoda knielde zij voor hem neer
en drukte haar hoofd in zijne handen.
Seconden gingen voorbij, in de cel was
het stil. Geen geluid verbrak de wijding
van het oogenbiik.
„Elisabeth 1' zeide hij eindelijk ea her
haalde eenige malen dezen naam, alsof het
uitspreken daarvan hem reeds een zaligheid
was. „Ik wist, dat ge om mij heeu waart,
en ik gevoelde, dat ik n zon vinden, trots ai
mijn vergeefsche zoeken." Hij hief haar
boofd op en drukte zijn wang tegen de ha
re. „Waarom hebt ge mij dit alles aange
daan Waarom verliet ge mij op die
wijze
„Ik beloofde het uw moeder, Geza I"
„Gezal* Voor hei noemen van ziju naam
verdween de gedachte aan al het geledene.
„Zoo hebt ge mij nooit genoemd. Geza
Geza 1 Hoe gansch anders klinkt dat
uit uw mond. Dit eeuo oogmblik maakt
al dat ljjden weder goed. Laat mij nu
echter uw gelaat eeos zien, daarnaar heb
ik zoo vurig verlangd."
„Spoedig brandde de lamp, die zjj op ziju
woDseh moest aansteken en op een tafeltje
naast zijn bed moest neerzetten.
„Gjj zjjt, zooals ge waart," zeide hij ver
volgens, nadat hij baar lang in bet blozende
gelaat had gezien, „zooals ik n dagelijks
voor oogen heb gehad."
Hij trok baar hoofd tegen zioh aan en
liefkoosde haar.
„Maar zeg mjj toch, lieveling, waarom
deedt go dan zin van mijn moeder en
pjjnigdet ge mjj zoof"
Zij vertelde hem alles.
„Daarmee dwong zjj daarmede;" riep
bij diep bewogen nit.
„En nataurhjk, met aw karakter, ge badt
niet anders knnnen handelen ge mooht
niei anders doen, dan gaan. Mjj hield meD
twee of drie dagen bedaard, door ie zeggen,
dat ge ziek, seer ziek waart en dat ge het
bed houden moest ten gevolge van Tisza's
ongeluk. Ik moest hot wal gelooven. Ik
wist niet, dat ge met mijne moeder daar
al reeds over gesprokeu hadt, alleen dacht
ik maar, dat go het wel spoedig zoudt
doeu. Deu derden dag overviel mjj een
bangs gedachte. Ik sprak met den dokter
eu deze wist niets van uwe ziekte, het ge
fluister der dienstboden trok mijn aandacht,
bijzonder het bedroefde gelaat van Sanne.
„Bovendien werd ik verleerd door een
vurig verlangen om je te zien. Sedert ik
wist, dat ge mij niet verafschuwdet, dat ge
belang in rog stelde!, was do wereld te klein
om mjjn geluk te kunnen bevatten. Ik kon
mij niet langer meester blijven, ik ging naar
uw kamer en toen wist ik dra alles.
Hoe ik beneden bjj mijne moeder
kwam, weet ik nog Diet te zeggen, maar
dat weet ik wel, dat ik er als een waan
zinnige moet hebben uit gezien, want allen
weken mij schuw en angstig uit den weg.
Wat ik mijne moedor heb gezegd, ik weet
het niei meer, alleen dit herinner ik mij nog,
dat ik haar zeide, u te zullen zoeken en
wanneer mjj dat niet mocht gelukken, zou
mijn geslacht met mij uitsterven.
„Waar ik al niei geweest ben, Elisabeth
Ik goloof, dat er geen kleine stad, geen
dorp is in het duitsche rijk, waar ik niet
geweest beu. Gij waart als van den aard
bol vordwenon."
„Ik was in het zuiden van Rusland, bij
een duitsche familie", zeide zij. „De ziekte
van mijn oom riep mij in het voorjaar naar
hui», daurna brak de oorlog uit."
„Ér vergingen twee jaar, gedurende welken
tijd ik mjjne moeder niet zag," vertelde hij
verder. „Toen riep een telegram mjj naar
huis. Mijne moeder was zwaar ziek en het
diepe leed, dat haar leven bezwaarde, had
haar slechte oogen niet verbeterd."
Groot medelijden was op het gelaat van
Elisabeth te lezen. Hoe zwaar zjj ook ge
leden had, zoo bleef toch steeds het over
wegend gevoel in haar binnenste i medelijden
met de zwaarbeproefde vrouw.
,Ik bleef een vol jaar bjj haar," ging
Geza voort, „totdat zjj weer zoo eenigszins
hersteld was. Daarna begon ik op nieuw te
reizen, maar slechts voor weinige weken,
omdat ik mijne moeder niet altoos alleen
laten wilde. Ik gevoelde wel, dat er iets
tusschen ons was getreden, dat een omgaan
met elkaar als vroeger onmogelijk bad ge
maakt, maar ik bad ook verstand genoeg,
om te begrijpen, dat dat zij gehandeld
had, zooals zij meende te moeten doon, dat
zij ons niet toestaan kan, wat zij haar
dochter geweigerd had, en wat de oorzaak
geweest was van haar leed Hij
hield een poosje stil en drukte Elisabetb's
handen vast in de zijnen.
„Toea da oorlog uitbrak," eindigde hij,
„trad ik als vrij williger in uw leger, mijn
ontslag uit h< t oostenrijksehe had ik al
reeds lang genomen. Dit zou mjjn laatste
poging zijn. Maar God heeft medelijden
met mij gehad. Hij liet mij u eindelijk vin
den en geen macht op aarde zal mij meer
van n scheiden."
„Nu, voor vandaag is het genoog," zeide
op dit oogenbiik een stem en de dokter
trad de cel binnen.
„Elisabeth, gij, die anders altoos de be
dachtzaamheid in eigen persoon zijt, waar
om Lat ge hem nu zooveel praten?'
Het meisje ontwrong zioh blozend aan
Geza's armen.
„Wel, hoer graaf, is zjj do rechte vroeg
de oude heer, die blijkbaar in de beste
stemming van de wereld was,
„Er kan slechts maar één goede zijn,
dokter, want er is maar één Elisabeth,"
antwoordde de graaf met schitterende oogen,
HOOFDSTUK XXII.
Vochtige herfstnevels iag -n op de Karpa
ten, zjj omsponnen woud en veld, hechtten
hnnne droppels aan boom en struik oo om
zweefden iu wonderlijke vormen het witte
slot met de breede vensters.
Als grillige reuzengestalten omgaven zjj
de bergen, als mot een gordijn elke lijn,
elke bocht van de hoekige hooglanden ver
bergend 't was alsof een grauwe muur van
den hemel naar de aarde was neergelaten,
om ieder mensehenoog het zien ODmogeljjk
te maken.
De gansche omtrek droeg een onvriende
lijk, duister voorkomen. Eu wanneer een
oogwenk een lichtstraal doorbrak, dan was