Brieven uil de Maasstad.
Zondag 20 Maart 1898.
42ste Jaargang Mo. 3924.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Rotterdam, 16 Maart 1898.
No. 152.
SGHAGER
COURANT.
Behalve kiespijn en eksteroogen, schoon
moeders en schulden is er op dit aardsche
tranendal geen grooter ramp dan zooge
naamde „uiterlijke welsprekendheid."
Wat innerlijke welsprekendheid is weet
ik niet, maar als 't zusje op het broertje
lijkt is 't ook heel erg.
Uiterlijke welsprtkendheid dan. Kent
gij ze, de menscheu, die in gezelschappen
opgeld doen, omdat zij uiterlijk welspre
kend zijn en die daarmede de genoegens
van alle feestgetooten, wier vorstand en
smaak behoorlijk ontwikkeld zijn, aller-
jammerlijkst bederven? Natuurlijk, gij
hebt ze iu uwe omgeving, o, vermijd ze
gij doet er misschien zelf aan, o, verbeter
u vóór het te laat is 1
In den goeien ouwen tijd bleef uiterlij
ke welsprekeudheid tenminste beperkt tot
rederijkers alleen, nu doen in alle standen
en bedrijven lieden er aan, nu is de plaag
overal doorgedrongen. Geen vereenigiug
of er zijn er tenminste eenigen, „die graag
zichzelven hooren spreken" en die dus hun
medevergaderdan uren aan den praat hou
den. Een vergadering met „lezing der
notulen, afdoening der loopende zaken
zonder debat, rondvraag zonder resultaat
en sluiting' is niet meer mogelijk.
„Woordengrogjes' zou ik de vergaderingen
van thans willen noemen. Werklieden,
«awdeelhouders, wielrijders, handelslui, ge
meenteraden, kiesverenigingen, loterijbon
den, Staten-Generaal, eD?. enz. cdz. roep
ze bijeen en ze praten, praten, praten 'ot
in het oneindige.
Wij Rotterdammers, die om een haver
klap vergaderen, gevoelen dat vooral zwaar.
En 't praten alleen zou nog te dragen
wezen, maar de „uiterlijke welsprekend
heid" komt er bij en da's meer dan een
l en Lil
8.
„Hoe hoog zjjn uwe schulden vroeg
Marianne met bevende stem.
„Waarvoor zal ik het u zeggen, dat
kunt gij tooh niet betalen 1*
„En wanneer ik dat nu toch eens kon
doen P"
„Nu dan, bet zal ongeveer zes a ze
ven duitend mark zijn, maar
„God zij dank.'
Als een zucht van verlichting ontwrong
deze ahroep zich aan hare lippen.
Vervolgens ging zij naar de schrijftafel
van haar vader, opende die en nam er een
aaDteekenboek en meerdere papieren uit. Een
onbeschrijflijk trotsoh en teeh zacht en
vroolijk lachje gleed over haar galaat, toen
zij het boek en do papieren aan haar broer
overhandigde, die haar met groote, verwon
derde oogen aanzag.
„Hier Arthur, is uwe erfenis neem
aan, daarin is een spaarbankboekje,
waarop vader zes duizend mark staan bad,
en bier is een verzekering op zijn leven
van drie daizend dat is negen duitend bij
elkaar, dus meer dan voldoende om nwe
schulden te betalen en u zelf voor een vol
gend jasr een kleiDe toelage te verschaftm.
Binnen een paar jaar wordt ge kapitein
dan zijt ge over alle zwarigheden heen."
Arthur zag sijne zuster aan als ware zij
een bovennatuurlijke verschijning. Hij
scheen hetgeen zij zeide nog niet recht te
begrjjpen.
„Negen duizend mark," stamelde bij.
„Ja, maar hoe is dat mogelijk -
„Het zijn da spaarpenningen van een le
ven lang, Arthur," antwoordde Marianne
ernstig. „Denk daaraan, als gij nwe schal
den betaalt, denk eraan, dat de liefde nws
gewoon mensch verduren kan.
O, hij is voor mij de schrik der ver
gaderingen, de goed-gesoigneerde man
want hij is altijd ijdel, de uiterlijk-wel-
sprekende die zoo niterst in den toon
het woord vraagt, zoo voorzichtig opstaat,
soo zelfbewust rondkijkt, zoo deftig zijn
glas water drinkt, zoo statig „mijne hoor
ders* zegt en dan zoo zeker van zijn zaak
zijn zinnen gaat aaneenrijgen, oneindige
zinnen vol vreemde woorden, die liefst
verkeerd worden uitgesproken, breede zin
nen, waarachter hij zijne bedoelingen ver
bergt, als achter een floers van nevelen,
waarin hij zijn meerlingen hult als in
mooi, goudbeplakt pakpapier. Ja, hij is
mij een schrik.
Wat wordt er al veel particuliere
en nationale tijd aau de uiterlijke wel
sprekendheid verdaan.
Ik had vanavond het geluk, binnen te
vallen in eene vergadering, waarin algemee
ns belangen besproken zouden worden en
omdat ik veel belang stel in algemeene
belangen was ik er heengegaan, hoewel
mijn avond feitnlijk aan nog gewichtiger
dingen had moeten worden b.steed.
Juist toen ik binnen kwam had een heer
al dadelijk bleek mij, dat hij een
uiterlijk-welsprekende was, het woord.
Ik viel middenin zijn betoog.
En dus, mijneheereu, sprak hij, dos
ifc etn beroep op u allen.
Ik doe een beroep op mijne Jcodsche
medeburgers en wijs ben naar het Zuiden,
waar liberté, egalité en fraternité in de
vaandels wordt geschreven en waar men
in naam van die vrijheid, gelijkheid en
broederschap, „weg met de Joden' roept.
Ik doe een beroep op mijn Katholieke
medeburgers en wija hen er op, dat toen
de „Culturkampf* in Duitschland gestreden
werd en zoovele kloosterorden moesten
uitwijken, zij in ons vaderland een veilige
schuilplaats vonden.
Ik doe een beroep op mijn Protestant-
sche medeburgers en leid hen drie eeuwen
terug en wijs hen op den Bartholomeus-
nachl, toen een halfkindsche koning, Ka-
rel IX, het eervte schot nit het rasm der
vaders u ook nog over het graf heen be
hulpzaam ter zijde staat denk daaraan
en word zooals hij."
Nu eens bleek, dan eens vuurrood was
het gelaat van Arthur. Een gevoel van
brandende schaamte, oprecht berouw, pijnig
de zijn hart; bij baalde baas'ig adem, ver
volgens slosg hij plotseling de handen voor
dr oogen en snikte luid,
Martinne legde zacht den arm om zijn
schouders.
„Zie, Arthur," sprak zij zacht, terwijl zij
hare tranen onderdrukte, „ziet ge, vader en
ik hebben gespaard, waar er zooveel wij
vermochten. Wij wisten, dat ge een zor
geloos, vrijgevige natuur bezatwij wisten,
dat gij niet geschapen zijt om te kannen
sparen. Daarom spaarden wij voor n, op
dat ge eens, als de nood aan den man zou
komen, niet hulpeloos zoudt zijn. Wij heb
ben u niets van onze spaarduitjes verteld,
wij wilden uw levensvreugd en genot niet
storen. Gij kunt dus nu blijde en onbe
kommerd voortleven
Met een heftige beweging stiet hjj haar
van zich.
„En gelooft ge dan werkelijk, dat ik dat
geld zal aannemen riep hij,
„Arthur 1"
„Het is uw deel even goed als bet mijne.
En wanneer mij iels daarvan toebehoort,
dan iz het de helft."
„Eu uwe sehulden dan
„Die zal ik wel op de een of andere wij
le uit de wereld helpen Maar gij
gij waarvan moet gij leven P"
„Ik kan werken en dan, ik heb voor
mijzeive ook nog i'èts gespatrd
„Neen en neen, duizendmaal ueen, ik
neem dat geld niet."
„Ea wanneer ik n daarom smeek Pik wil
n mijn erfdeel leenen wanneer ge bet
dan niet anders wilt gij kant het mjj
bij gedeelten teruggeven gij moet nu uwe
schuld betalen en wanneer ge in betere
conditiën komt, betaalt ge mij alles terug.
Maar uwe scholden moeten betaald, nw
loopbaan moet verzekerd worden ter-
wille van vader, Arthnr, om de eer van on
zen naam bid ik o, neem het geld aan."
Tuilerieöa lozle op de vluchtende Hugeno
ten ook zij vonden een schuilplaats in
ons vaderland en waren niet de slechtste
burgers.
Getuigde niet, een vier weken geleden,
de schrijver Zola van het kleine en edel
moedige Holland Mijnoheoren, ik doe
een beroep op u allen.'
Hier zweeg de spreker en een geweldig
applaus kletterde neer.
Ik stond een oogenblik verslagen. Ze
ker, ik moest iets ergs verzuimd hebben,
want hier werd een geweldig, een vader-
landsch belang besproken. De oprichting
van een vredebond, van een algemeenen
bond van welvaart een land- en wereld-
verrassend plan werd hier ontworpen. En
ik kwam te laat, o journalistieke fout.
Beschaamd ging ik op onderzoek uit.
Ik zocht een goeden bekende onder de
aanwezigen op en bezwoer hem mij niets
te verheleD, zelfs het ergste niet. Welk
heldenplan had deze uitnemende redenaar
bepleit
Lezer, zijt ge wel eens uit een
schommel gevallen
Ik wel, drie malen geloof ik, en alle
drie keeren heb ik een allervreemdste
pijn in het achterhoofd gehad. Diezelfde
pijn gevoelde ik ook, toen de welwillende
vriend mij op de hoogte hielp. Deze uiter-
lijk-welgprekende man h»d bepleit
ik geef het u nog eens te raden.
Iets onnoozels. Aan de kosten voor ver
siering van de Kruiskade kwamen een paar
honderd gulden te kort en nu riep deze
uitnemende redenaar de mede-Kruiskaders
op om daarin bij te dragen. Vandaar zijn
ontzaglijke hartroerende speech tot Joden,
Katholieken en Protestanten
Men moet wel een reuzeukapitaal van
geestdrift beschikbaar hebben, om de ren
te ervan aan 166 iets onnoozels willig af
staao.
Ik vroeg mezelve af, en ik vraag het
ook u, wat deze zeilde redenaar wel zou
moeten zeggen, als bijvoorbeeld het vader
land eens in pjjpeud gevaar verkeerde, als
ons volksbestaan werd bedreigd ol het
nieuwe voorstel van leerplicht op hel punt
„Niet meer dan mijne schalden bedragen
het overige behoudt gij en ik leen mijn
te groot aandeel van je."
„Zoo is bet goed, Arthur," zeide zij,diep
ademhalend, terwijl een vroolijke uitdruk
king nit hare oogen straalde. „Wij zjjn
geen kinderen meer en willen trouw raad
en daad houden."
Zij reikte hem de hand, die hij in de
opwelling zijner dankbaarheid onstuimig
aan zijne lippen drukte-
„O, niet zoo, Arthur," zeide zij lachend.
„En kom nu, dan zullen we samen eens
rekenen."
HOOFDSTUK X
De golven van den Oceaan gingen in eeuwig
dezelfde en toch weer afwisselende beweging
voorbij een trotsehea stoomboot 1 In de
verte doken zij op, de donkergroene golven,
gekroond met witte schnimkammen zij
walsten naderbij, nader en nader, in majestoen-
ze deiningen; zij stegen legen den boeg van het
schip op, als wilden zij het onder zich be
graven, dan deelden zjj zich evenwei bruisend
en klaterend, en borrelden en schoven langs
de flanken van de boot als woelende massa's,
om vervolgens in lange, sneeaw witte strepen
het schip te volgen, totdat zjj weder ver
dwenen in de geweldige beweging der
eeuwige zee.
Ernstig nadenkend roetten de oogen van
Edith Griswold op het grootsche spel der gol
ven. Hoog opgericht stond zjj daar, de
banden licht steunend op de verschansing.
De glans barer sehoone oogen scheen zich
verdiept te hebben, het lichte blanw had de
dookere kleur der zee aangenomen, en baar
bleek, edel gelaat toonde een koude, trotsche
uitdrukking, die slechts somwijlen door een
droomerig lachje milder scheen. Maar alras
verdween dit lachje weder wanneer zjj aan
de laatste, zoo angstige, weken dacht, weken
van twijfelen, hopen en eindelijk vertwijfelend
berusten.
Mister Griswold en xjjne dochter kwamen
van Parjjsjwasr zij z<eh verscheidene weken
hadden opgebonden. Het was de schrikke-
Ijjkste tjjd van Ediib's ievtn haar trots
dreigde ineen te staken; dikwijls wsb zij
stond te worden afgestemd
Is het niet min of meer zonde, zooveel
sprekerstzlent te misbruiken voor een i6&
nuchter diDg. Nu is het waar, dat deze
spreker nergens anders gelegenheid had
zijD geDie te lachten en hij had dus vsn
zijn standpunt gelijk, van deze gelegen
heid te profiteeren.
Maar de goeie man heeft geen oogenblik
begrepen, dat hij zich geweldig belachelijk
maakte en dat hij na de lui in een vroo
lijke stemming bracht, waarin men niet iD
dun zak tast.
Uiterlijke welsprekendheid is sis een
piard op hol. Zij rent haar doel een eind
voorbij en als zij stilstaat ziet zij het dos
achter zich liggen. En niet alleen in dit
geval, overal waar zij te keer gaat, bereikt
rij t-geooverg«stelde resultaten. O, dat zij
verstandig werd «n tot begrip van haar
domheid kwam.
Een vriend van onzen uiterlijk-welspre
kende, die het mislukken van den rede
naar inzag, stond op en rei, kalm en leuk:
menneren, aan dit heerlijk woord wensch
ik alleen toe te voegen, dat we waarachtig
met het beetje geld, dat we in kas hebben,
niet aan het versieren kansen gaan. De
heeren moeten dus bijspringen, al is het
maar met een kleinigheid, anders wordt
de Kruiskade niet versierd. Hier heb ik
een lijst en daar verzoek ik jullie allen
op te teekenen.
Het was een genot om te zien, hoeveel
dadelijk resultaat deze niet-uiterlijk-wel-
sprekende van zijn paar woorden had.
Het was een lesje voor de uiterlijke
welsprekendheid, maar ge moet volstrekt
niet denken, dat zij die gevoelde. Iute-
gendeel. Uif zotte zelfgenoegzaamheid
kende de redenaar aan zich de verdienste
van zijn vriend den spreker toe en liet
zich glimlachend huldigen door een paar
half-doove lieden voor zijn mooie toe
spraak.
Vooral nn, met het oog op de aanstaan
de Inhuldigingsfeesten, een geduchte vloed
van woorden van niterlijk-welsprekendheid
te wachten is, mag er wel eens een waar
schuwing tegen vergaloppeering klinken.
van plaD, alle hindernissen op tijde te
werpen en naar hem toe te snellen, naar
hem, naar wien haar ongehoorzaam hart zoo
onstuimig verlangde. Doeh steeds was zij
voor dien stap ternggedeinsd wanneer hij
haar liefhad, zooals zij hem, dan moest hij
tot haar komen, dan moest hij alle banden
verbreken. Maar dag aan dag verging;
zooals de golven der zee elkander opvolgen,
zoo ook kwam de eene dag na den an
deren om nooit weer te keeren; en geen
boodschap van hem, geen teeken zijner lief
de bereikte haar. Haar trots dnldde geen
langer hopen en wichten, daarom smeekte
zijbaar vader, met haar naar Amerika te gaan.
En na wiegde en golfde rondom haar do
zee, en de boot stoomde dwars door de
golven naar het vaderland en bracht haar
vor, zeer ver van hem. Ja, de hoop,
de liefde lag nu achter haar voor
altoos
„Vergeef me, hooggeachte jnffroow, wan
neer ik u stoor
Met deze eerbiedige en beleefde woorden
trad de voorname, slanke gestalte van een
ongeveer 40-jarig beer op Edith toe. De
korte, lichtbrnine sport-broek, de donkere
fljne jekker, kortom de geheele kleedjj„ gaf
aan den persoon in kwestie een aangenaam
aandoende voornaamheid, welke indruk door
den goedmoedigen, open blik der groote,
bianwe oogen nog verhoogd werd. Het
lichtblonde haar toonde aan de slapen bier
en daar reeds eenige grijze naamgenooteo.
De forsche snor en de scherpgeleekende
wenkbrauwen waren daarentegen wat don
kerder bd deden bet boog-blonde hoofdhaar
minder sprekend uitkomen.
Edith wendde zich langzaam tot den heer.
„Zoo, zijt gij het, heer graaf ant
woordde zij kalm. „Ik meende, dat ge nog
in de eetzaal waart, bij uw flesch wijn P*
Graaf Sponeck lachte fijntjes.
„Pardon, het is mijoe gewoonte niet, lang
bij mijn flesch te zitten. Mijnheer nw va
der wilde gaarne wat rosten, zoo nsm ik
dtze" gelegenheid te baat om eens rustigjes
met n te kunnen babbelen-*
„Gij zgt zeer goed, beer graaf."
Edith sette zich in een gemakkelijk laag
Waar is de dichter, die ons een be
hoorlijk eenvoudig, lief-klinkend gelegen
heidslied maakt, geschikt om te worden
gezoDgen door het volk P Gezongen en
begrepen De verschillende proeven, die
verschenen, kannen inderdaad niet als ge
slaagd worden beschouwd.
In ODze stad doet zich jnist in dezen
tijd de uiterlijke welsprekendheid op an
der terrein gevoelen. De schippers, die
hun zaak eenvoudig, zonder omhaal, maar
met eerlijke overtuiging bepleitten, hebben
hun zaak gewonneD, hun werkstaking is
geëindigd. En telkens zagen wij stakin
gen, met veel pompeuseD omhaal verdedigd,
bepleit en bewierookt, mislukken. Er is
thans, na het eindigen der schippersbewe-
ging, niets, waarop aller aandacht zich zoo
volkomen richt als op iets speciaal han-
delsstadtiscb, „op aandeelhoudersvergade
ringen."
In de eerste diie maanden des jaars
vergaderen aandeelhouders van verschil
lende financiëele ondernemingen sn wie
een paar malen zoo'a bijeenkomst heeft
bijgewoond, weet dat aldaar slnizen van
welsprekendheid opengaan. Vooral sis de
zaken in 't afgeloopen jaar slecht gingen
en de leiders moeten het mislukken ver
dedigen. Dan is er aan hnn welsprekend
heid geen einde. Typisch hoorde ik in
de vorige week een aandeelhouder zoo'n
redevoering van een half uur beantwoor
den. De man stotterde van drift
Meneerener is veel gepraat
veel,maar ik ben niet overtuigd
al dat gepraat geeft niks ik vraag
waar is mijn geldmijn geld ik
laat me niet doof-pratenik wil feiten
en dan zeg ikdan zeg ik, na
die heele mooie rede dat er dat er
dit jaarberoerd gewerkt is
schandelijk meneerenzonder beleid
meneeren beroerd meneeren, beroerd
O 166
D
stoeltje neder en liet de oogen doelloos over
de zee «weven.
Graaf Sponeok lennde tegen de verschansing
naast haar zijn blik sloeg bet sehoone ge
laat der Amerikaansche opmerkzaam gade.
Eenige dagen waren zij reeds in elkanders
gezelschap op de stoomboot bijeen. Het
toeval had bet zoo gewild, dat Edith de
tafelbour van graaf Sponeck werd.
De prettige manieren van den graaf hadden
spoedig toenadering teweeg gebracht en daar
mister Griswold gaarne met den graaf scheen
praten, zoo liet Edith zich het gezelschap
van den beleefden man welgevallen.
Het nobele voorkomen en de belezen taal
van baar nienwen kennis deed haar gewond
hart goed. Zjj vond een zekere genoeg
doening in de nooit de grenzen der hoog
achting overschrijdende bewijzen van holde,
welke de graaf haar bracht, en zooveel te
meer, daar haar vader haar verteld bad,
dat graaf Sponeck vbd een der ondste en
voornaamste geslachten van Duitschland
afstamde.
„Ik heb n al reeds vroeger eens willen
vragen," ging de graaf voort, „of ik niet reeds
de eer had, n het vorig jaar in Ostende te
ontmoeten."
„Dat is zeer goed mogelijk, graaf. Wij
waren den vorigen zomer in Ostende."
„Zoo, ziet ge, dan beeft mjjn ge
heugen mij niet bedrogen
„Ik bewonder nw geheugen," antwoordde
Edith spottend.
„Dat is geen wonder wie de juffrouw
eenmaal heef» gezien
„Och, heer graaf, niet
„Pardon ik weet, juffrouw, dat ge
niet van vleierijen houdt. Maar waarlijk I
het was geen vleien. Ik heb dikwijls aan
u moeten denken."
„Gaat ge aoms om die reden naar
Amerika, heer graaf P* vroeg Edith plagend.
Graaf Sponeck lachte, soodat zijne mooie
witte tanden vsn onder zjjn snor schitterden.
„Neen, juffrouw eerlijk gezegd, mij drijft
iets anders naar het beloofde land der
vrijheid."
„Is bet onbescheiden, natrdie reden te
vragen P"